Regeling vervallen per 28-03-2013

AFSTEMMINGSVERORDENING W WB

Geldend van 14-02-2013 t/m 27-03-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

AFSTEMMINGSVERORDENING W WB

Gezien het advies van de commissie Samenleving d.d. 23 januari 2013;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

besluit vast te stellen de navolgende verordening:

AFSTEMMINGSVERORDENING WWB

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. BBZ: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    • d.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • e.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • f.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • g.

      maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • h.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

    • i.

      benadelingsbedrag: het door het college te veel betaalde nettobedrag aan bijstand (met inbegrip van het gestelde in artikel 58, lid 5 WWB);

    • j.

      maand: kalendermaand;

    • k.

      traject/voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 7 WWB en in hoofdstuk 3 van de Re-integratieverordening WWB (of haar rechtsopvolgers).

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt, voor zover niet anders bepaald, hebben dezelfde betekenis als in de WWB.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wetvoortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin debelanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hijverkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzonderebijstand indien:

    • a.

      a.aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing vanartikel 12 van de wet;

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft;

    • c.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering in geval belanghebbende een zelfstandige is die bijstand voor levensonderhoud krachtens het BBZ ontvangt of heeft ontvangen.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van demaatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, hetbedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van

toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    1.Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteldzijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kadervan de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 en 41, lid 5, van de wet, of artikel 38, tweede lid, van het BBZ;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

    • e.

      de belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheidontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Indien de verlaging niet kan worden geëffectueerd, omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt de verlaging alsnog gerealiseerd door middel van herziening.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het BBZ hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 5. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Als een belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de maatregel met het hoogste percentage is gesteld.

HOOFDSTUK 2. Niet of onvoldoende voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling, de verplichting tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en tegenprestatie of de verplichtingen bedoeld in artikel 44a van de wet

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingen van de wet niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    overige gedragingen niet genoemd in de tweede en derde categorie.

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangebodentraject/voorziening, zoals genoemd in de Re-integratieverordening WWB of de Verordening WI;

  • c.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet;

  • d.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • e.

    niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden;

  • f.

    het niet of onvoldoende voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a van de wet een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend.

  • 3.

    Derde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derdecategorie;

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.

  • 3.

    Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2 genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde onder artikel 10, lid 3 wordt na de recidive van de gedraging van de derde categorie de duur van de maatregel gesteld op 6 maanden.

HOOFDSTUK 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet,wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm gedurende eenmaand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnormgedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 50% van de bijstandsnormgedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot € 8.000,00: 100% van de bijstandsnormgedurende een maand; e. bij een benadelingsbedrag van € 8.000,00 tot € 12.000,00: 100 % van de bijstandsnormgedurende twee maanden;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 12.000,00 tot € 16.000,00: 100 % van de bijstandsnormgedurende drie maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag van € 16.000,00 tot € 20.000,00: 100 % van de bijstandsnormgedurende vier maanden;

    • g.

      bij een benadelingsbedrag vanaf € 20.000,00: 100% van de bijstandsnorm gedurende vijfmaanden. Bij iedere overschrijding van het hiervoor genoemde benadelingsbedrag met € 4.000,00 wordt de in dit lid aangegeven duur van de maatregel van 100 % met een maandverlengd.

  • 3.

    Als een belanghebbende, alvorens een advocaat te raadplegen, niet gevraagd heeft om rechtshulp aan het Juridisch Loket, wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van het bedrag waarmee de eigen bijdrage wordt verlaagd.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijnambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    Indien een belanghebbende zich fysiek -al of niet in combinatie met verbaal- zeer ernstigmisdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een maatregel opgelegd van80% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde misdraging.

  • 4.

    Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, -al of niet in combinatie met verbaal-, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijnambtenaren wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggenmaatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op bijstand behoort daarbij tot demogelijkheden.

Artikel 13 Houding en gedrag gedurende de 4 weken na melding van een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar

Indien het college op grond van artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet, blijkt dat belanghebbende onvoldoende aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om algemeen geaccepteerde arbeid te vinden of onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden voor regulier bekostigd onderwijs, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 14 Beleid

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 15 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken de bepalingen in deze verordening, indienonverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Afstemmingsverordening WWB’.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking daags na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2013, onder gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordening WWB 2012 zoals werd vastgesteld door de gemeenteraad op 22 december 2011.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hulst van 7 februari 2013.

De Raadsgriffier, De Raadsvoorzitter,

TOELICHTING (ALGEMEEN)

Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om een verlagingenbeleid in een verordening vastte leggen.

In het eerste lid van artikel 18 WWB wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en dedaaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van debelanghebbende. In deze bepalingen wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de

uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigde maatwerk is,waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van

uitkeringsgerechtigden.

In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van de uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht om zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de toegepaste verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien zij daarvoor zeer dringende redenen aanwezig acht, ziet het college af van het opleggen van een maatregel.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Algemene bepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Ook wordtaangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd

worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in derapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt toegepast, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit totvaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisenvloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name uit hetmotiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en

van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van debelanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter nietbij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een verlaging wordttoegepast in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staanook genoemd in artikel 4:11 Awb.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbendeschriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijnindien er sprake is van dringende redenen. Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om belanghebbende een waarschuwingsbrief te sturen.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

Op grond van het tweede lid is het mogelijk om een opgelegde maatregel over een bepaalde maand ook in die maand daadwerkelijk uit te voeren (in afwijking van lid 1), als dit besluit aan belanghebbende kenbaar is gemaakt voordat de betaling over de betreffende maand heeft plaatsgevonden.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden,omdat belanghebbende in de maand waarin de maatregel opgelegd wordt tijdelijk meer inkomstenheeft of de uitkering inmiddels beëindigd is. Voor deze situaties biedt het derde lid de mogelijkheid om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. Een besluit tot verlaging met terugwerkende kracht kan alleen met een besluit tot herziening van bijstand worden genomen(artikel 54 lid 3 WWB). Recidive leidt, ondanks een eventueel eerder genomen en niet geëffectueerd maatregelbesluit, tot verhoging van de op te leggen maatregel.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Indeling in categorieën

Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk en bijstand, de tot op heden ontwikkelde jurisprudentie en de in de Re-integratieverordening WWB genoemde voorzieningen.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden methet geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeengeaccepteerde arbeid of een traject in het kader van de Verordening WI.

Op basis van het tweede lid kan de duur van een maatregel worden verdubbeld indien binnen twee jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging.

Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor hetbepalen van de aanvang van de termijn van 24 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit

waarmee de verlaging is toegepast, bekend is gemaakt.

Op basis van het derde en vierde lid kan de maatregel bij herhaalde recidive verder worden verzwaard. De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in hetbestaan, geldt reeds voordat de bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneeriemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van

verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in dekosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, degemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het toepassen van

een verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoalsbijvoorbeeld:

  • -

    een onverantwoorde besteding van vermogen (interen);

  • -

    geen of een te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

  • -

    het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering; - als de noodzaak om een juridische procedure te starten niet aangetoond kan worden. Dit kan belanghebbende aantonen door voorafgaand aan een procedure het Juridisch Loket te raadplegen. Het raadplegen kan worden aangetoond door het overleggen van een door het Juridisch Loket verstrekt diagnosedocument.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zijhet dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke

verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

De gemeente kan alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstigemisdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht opeen uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten

hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoeringvan de WWB.

In artikel 18, tweede lid WWB wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstigmisdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hunambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een verlaging. Er kan dus geen verlaging worden

toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andereorganisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging op te leggen wegens het niet of onvoldoende

gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid van dezeverordening).

Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeftmisdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van

agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • ·

    Verbaal geweld (schelden);

  • ·

    Discriminatie;

  • ·

    Intimidatie en verbale bedreiging (uitoefenen van psychische druk);

  • ·

    Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • ·

    Mensgericht fysiek geweld;

  • ·

    Combinatie van agressievormen.

Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Hetcollege legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kandoen bij de politie. Hierbij kan verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten.

Artikel 13 Houding en gedrag gedurende de 4 weken na melding van een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar

In de wet is verankerd dat de jongere die zich meldt bij het loket van het UWV WERKbedrijf voor een uitkering, eerst zelf vier weken zoekt naar werk. Van de jongere worden aantoonbare eigen initiatieven en acties verwacht. Daarbij is de jongere verplicht om de mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs te onderzoeken.Is de aanvraag eerder gedaan door de jongere dan na afloop van de vier weken vanaf melding UWV WERKbedrijf, dan neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Is de aanvraag wel gedaan na de periode van vier weken vanaf melding UWV WERKbedrijf, dan toetst het college of belanghebbende in de voorgaande vier weken aantoonbare inspanningen heeft verricht om werk te vinden. Als de jongere onvoldoende aan zijn verplichting om werk te vinden heeft voldaan, verlaagt het college de uitkering conform artikel 13. Het college stelt bovendien vast, of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs. De jongere moet hiervoor zelf bij zijn aanvraag documenten overleggen. Als de jongere onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden voor regulier bekostigd onderwijs, verlaagt het college de uitkering conform artikel 13.

Artikel 14 Beleid

De wet vraagt aan de gemeenteraad om beleid in een verordening vast te leggen. De belangrijkste voorwaarden en uitgangspunten zijn in de voorgaande artikelen vastgelegd. Het college kan nadere beleidsregels en een beleidsplan opstellen waarin de algemene uitgangspunten uit de verordening nader worden uitgewerkt.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.