Regeling vervallen per 01-01-2015

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WWB

Geldend van 14-02-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WWB

De raad van de gemeente Hulst;

gezien het advies van de Commissie Samenleving d.d. 23 januari 2013;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8, eesrte lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

BESLUIT:

vast te stellen de verordening:

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WWB

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      college: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hulst;

    • c.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onder j van de Wet op de huurtoeslag als mede een woonwagen of een woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet.

    • d.

      gehuwdennorm: norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c WWB.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt, voor zover niet anders bepaald, hebben dezelfde betekenis als in de WWB.

Artikel 2 Toepasselijkheid

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden voor personen van 18 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2 Criteria voor het verhogen en verlagen van de norm of toeslag

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder die niet met een of meer andere personen van 18 jaar of ouder het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder van 21 en ouder die met een of meer andere personen van 18 jaar of ouder het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt de toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bepaald op 20 procent van de gehuwdennorm, indien in dezelfde woning geen anderen hun hoofdverblijf hebben dan thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 4 Verlagingen normen gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm, indien deze gehuwden samen met een of meerdere andere personen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien in de woning geen anderen hun hoofdverblijf hebben dan thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 5 Verlagingen toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging van de toeslag als bedoeld in artikel 29, eerste lid van de wet bedraagt 18 procent van de gehuwdennorm, indien het een alleenstaande van 21 jaar betreft;

  • 2. De verlaging van de toeslag als bedoeld in artikel 29, eerste lid van de wet bedraagt 11 procent van de gehuwdennorm, indien het een alleenstaande van 22 jaar betreft.

  • 3. In afwijking van het eerste en het tweede lid wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van het eerste of het tweede lid zou leiden.

Artikel 6 Verlaging woonsituatie

  • 1. In gevolge artikel 27 van de wet wordt bij personen als bedoeld in artikel 21, onderdeel a en artikel 21, onderdeel b van de wet die lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm of de toeslag voorziet, de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet op nihil vastgesteld.

  • 2. In gevolge artikel 27 van de wet wordt bij personen als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet die lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, de verlaging als bedoeld in artikel 25 van de wet 20 procent van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 3 Bijzondere bepaling

Artikel 7 Toeslag begeleide woonvormen

In afwijking van artikel 3, tweede lid, en artikel 5, wordt voor personen die wonen in door de gemeente aangewezen vormen van begeleid wonen de toeslag voor alleenstaanden vastgesteld op 20 procent van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 8 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 9 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening toeslagen en verlagingen WWB”.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking daags na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2013, onder gelijktijdige intrekking van de “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand” zoals vastgesteld door de raad in de vergadering van 8 november 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hulst van 7 februari 2013.

De Raadsgriffier, De Raadsvoorzitter,

Algemene toelichting

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • ·

    het kunnen delen van kosten met een ander door gehuwden;

  • ·

    de woonsituatie;

  • ·

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 Om verschil in interpretatie te voorkomen, wordt voor het begrippenkader verwezen naar het gestelde in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. Afwijkende bepalingen worden hier nader toegelicht.

Artikel 2 Dit artikel geeft in het eerste lid aan op welke categorieën van personen met een bijstandsuitkering deze verordening betrekking heeft. De indeling is gebaseerd op de Wet werk en bijstand. Alleen in de leeftijdscategorie 18 tot de pensioengerechtigde leeftijd kunnen verhogingen en verlagingen op grond van de verordening toegepast worden. Een toelichting op het tweede lid is te vinden bij artikel 8.

Hoofdstuk 2 - Criteria voor het verhogen en verlagen van de norm of toeslag

Artikel 3 Bij de vaststelling van de toeslag voor de alleenstaande ouder of alleenstaande (eerste lid) is het college er van uitgegaan dat genoemde personen geen schaalvoordelen genieten door kosten van het bestaan met anderen te (kunnen) delen. De toeslag verhoogt de basisnorm als men zelfstandig woont en bedraagt 20% van de gehuwdennorm als genoemd in artikel 21, onderdeel c van de wet. De toeslag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder bedraagt 10% van de gehuwdennorm als genoemd in artikel 21, onderdeel c van de wet, als een of meerdere andere personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (tweede lid). Een persoon zoals benoemd in het derde lid vormt hierop een uitzondering en hiermee kunnen geen kosten worden gedeeld. Ook als sprake is van een zakelijke relatie (medebewoner die op het adres van belanghebbende zelfstandige woonruimte huurt op basis van een commerciële huurovereenkomst, zoals bijvoorbeeld huurder of kostganger) wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen. De inkomsten die belanghebbende hiermee verdient, worden namelijk reeds op grond van artikel 33 lid 4 WWB in aanmerking genomen. In de verordening is bewust niet gekozen voor een percentage van het minimumloon. Een percentage van een in de wet vastgesteld bedrag is concreet, logisch en ook in de uitvoering richting de bijstandscliënt goed uit te leggen.

Artikel 4 In artikel 26 van de wet wordt de mogelijkheid geboden de norm lager vast te stellen als gehuwden lagere algemene kosten van bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Hierbij gaat het om situaties waarin naast de gehuwden, zoals bedoeld in de wet, ook een of meerdere anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. De kosten van nutsvoorzieningen (gas, water en elektra) en/of woonlasten (huur of hypotheek) kunnen worden gedeeld. Een persoon zoals benoemd in het tweede lid vormt hierop een uitzondering en hiermee kunnen geen kosten worden gedeeld. Ook als sprake is van een zakelijke relatie (medebewoner die op het adres van belanghebbende zelfstandige woonruimte huurt op basis van een commerciële huurovereenkomst, zoals bijvoorbeeld huurder of kostganger) wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen. De inkomsten die belanghebbende hiermee verdient, worden namelijk reeds op grond van artikel 33 lid 4 WWB in aanmerking genomen. Bij de beoordeling van de vraag of gehuwden voordelen hebben uit gedeelde algemene kosten van bestaan, is het niet bepalend of deze ook feitelijk worden genoten door de bijdrage van de ander(en), maar het gaat er om of redelijkerwijs, gegeven de omstandigheden, aangenomen kan worden dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Omdat het feitelijk onmogelijk is om in elke situatie de voordelen exact te berekenen is invulling gegeven aan dit artikel middels een forfaitaire verlaging van 10% van de van toepassing zijnde gehuwdennorm, zoals genoemd in artikel 21, onderdeel c van de wet.

Artikel 5 Voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar is in respectievelijk het eerste en het tweede lid de toeslag verlaagd. De hoogte van de toeslag is hiermee namelijk aangepast aan de hoogte van de toepasselijke minimumjeugdlonen. Zonder deze aanpassing zou deze toeslag een belemmering kunnen vormen voor de aanvaarding van arbeid. Het derde lid ziet er op toe dat een verlaging nimmer de toeslag overschrijdt.

Artikel 6 Met dit artikel wordt invulling geven aan artikel 27 van de wet. In dit wetsartikel is bepaald dat als een alleenstaande of een alleenstaande ouder lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft, de norm of de toeslag lager kan worden vastgesteld. De lagere algemeen noodzakelijke kosten kunnen voortkomen uit het ontbreken van woonlasten (geen huurbetalingen of hypotheekverplichtingen) en/of het ontbreken van lasten voortkomende uit nutsvoorzieningen (gas, water en elektra). Een toeslag is dan niet noodzakelijk om in het bestaan te voorzien en bedraagt in dergelijke situaties 0% (eerste lid). Voor de toepassing van de verlagingsmogelijkheid zoals beschreven in het tweede lid, is voor de toepassing daarvan doorslaggevend dat niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

Hoofdstuk 3 – Bijzondere bepalingen

Artikel 7 Binnen de gemeente kunnen verschillende vormen van begeleid wonen aanwezig zijn. Hoewel een jongere in dergelijke woonvormen gebruik maakt van verschillende gemeenschappelijke voorzieningen, kunnen woonkosten veelal niet worden gedeeld. Vaak zijn de woonkosten juist hoger, omdat er persoonlijke begeleiding van een jongere geboden wordt. Vandaar dat een toeslag van 20 procent geldt. Bij jongere die in aanmerking komen voor deze woonvormen, wordt dit individueel in de vorm van een trajectplan vastgelegd. Als voorbeeld van een woonvorm kan bijvoorbeeld een Foyer de Jeunesse (Terneuzen) genoemd worden.

Hoofdstuk 4 – Slotbepalingen

Artikel 8 In overeenstemming met de algemene systematiek van uitvoering van de wet, wordt de verantwoordelijkheid van een juiste uitvoering van deze verordening in handen gesteld van het college.

Artikel 9 In het eerste lid is de hardheidsclausule opgenomen. Bij gebruikmaking van deze clausule kan het slechts gaan om een verhoging van een toeslag of vermindering van een verlaging, omdat deze verordening voldoende rechtswaarborgen aan de belanghebbende dient te geven. In artikel 18 van de wet is geregeld dat de bijstand wordt afgestemd naar de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbenden. Op grond van het tweede lid kunnen in zeer uitzonderlijke situaties, waarin de verordening niet voorziet, concrete aanvullingen worden vastgesteld, terwijl meer in het algemeen nadere regels kunnen worden gesteld aangaande uitvoering van de bepalingen uit de verordening, inclusief de toepassing van het individualiseringsbeginsel. Op deze wijze is voorzien in de flexibilisering van het beleid. Hierdoor wordt aangesloten bij maatschappelijke ontwikkelingen zonder dat tussentijdse aanpassing (aanvulling) van de verordening noodzakelijk is. Het is reëel om deze bevoegdheid te delegeren aan burgemeester en wethouders.

Artikel 10 In dit artikel staat de citeertitel van de verordening.

Artikel 11 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.