Beleidsregels waarschuwing en verminderde verwijtbaarheid WWB, IOAW en IOAZ

Geldend van 11-07-2013 t/m heden

Intitulé

B ELEIDSREGELS WAARSCHUWING EN VERMINDERDE VERWIJTBAARHEID WWB, IOAW en IOAZ

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst,

Gelet op het bepaalde in artikel 18a van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en artikel 2 en 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten;

Overwegende dat bovengenoemde bepalingen het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geven om indien sprake is van zogenaamde “nulfraude” – onder bepaalde voorwaarden – met een waarschuwing te volstaan en indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid de hoogte van de boete te matigen; Besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:

B ELEIDSREGELS WAARSCHUWING EN VERMINDERDE VERWIJTBAARHEID WWB, IOAW en IOAZ

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Benadelingsbedrag: bedrag als bedoeld in artikel 18a, tweede lid van de WWB, of artikel 20a, tweede lid van de IOAW en IOAZ;

  • b.

    Belanghebbende: de inwoner van Hulst die een uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ ontvangt of heeft aangevraagd;

  • c.

    Boete: de bestuurlijke boete zoals bedoeld in artikel 18a van de WWB of artikel 20a van de IOAW en IOAZ en nader bepaald in artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten;

  • d.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

  • e.

    Inlichtingenplicht: de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, artikel 13, eerste lid IOAW en IOAZ of de verplichtingen bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • f.

    Onverwijld: binnen 36 kalenderdagen nadat de omstandigheden zich voordeden;

  • g.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • h.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • i.

    WWB: Wet werk en bijstand.

Voor zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW en IOAZ.

HOOFDSTUK 2 SCHRIFTELIJKE WAARSCHUWING EN VERMINDERDE VERWIJTBAARHEID

Artikel 2 Schriftelijke waarschuwing

  • 1. In plaats van een boete kan een schriftelijke waarschuwing worden gegeven als de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een ten onrechte verstrekte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering.

  • 2. Indien de schending van de inlichtingenplicht als genoemd in het eerste lid plaatsvindt binnen een periode van twee kalenderjaren na de datum dat de belanghebbende voor een eerdere schending van de inlichtingenplicht een waarschuwing of een boete opgelegd heeft gekregen, legt het college, conform het Boetebesluit socialezekerheidswetten, een boete op van € 150,-.

Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid

  • 1. De mate waarin de schending van de inlichtingenplicht de belanghebbende kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.

  • 2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

    • a.

      De belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

    • b.

      De belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;

    • c.

      De belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet binnen 36 kalenderdagen nadat de omstandigheden zich voordeden (onverwijld) gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;

    • d.

      Er is sprake van een samenstel van omstandigheden die elk op zichzelf niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 4 Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid

Indien het college heeft vastgesteld dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid zoals bedoeld in artikel 3, verlaagt het college het boetebedrag met 50%.

HOOFDSTUK 3 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 5 Zienswijze

  • 1. Indien het college de belanghebbenden een schriftelijke waarschuwing oplegt ten aanzien van de schending van de inlichtingenplicht, wordt belanghebbende in beginsel door het college niet verzocht zijn zienswijze hierop te geven.

  • 2. Bij een oorspronkelijke boete tot € 340,00 wordt de belanghebbende door het college verzocht om binnen 30 dagen na dagtekening van de beschikking waarin het voornemen voor het opleggen van een boete kenbaar wordt gemaakt, schriftelijk zijn zienswijze te geven op het voornemen tot boeteoplegging.

  • 3. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven of als de belanghebbende binnen 30 dagen na dagtekening van de beschikking waarin het voornemen voor het opleggen van een boete kenbaar wordt gemaakt, kenbaar maakt mondeling zijn zienswijze te willen geven, wordt in afwijking van het gestelde in het tweede lid de belanghebbende hiertoe door het college uitgenodigd op een nader door het college te bepalen plaats en tijdstip.

  • 4. Bij een oorspronkelijke boete vanaf € 340,00 wordt de belanghebbende door het college verzocht om binnen 30 dagen na dagtekening van de beschikking waarin het voornemen voor het opleggen van een boete kenbaar wordt gemaakt, naar voorkeur van de belanghebbende schriftelijk zijn zienswijze te geven op het voornemen tot boeteoplegging of kenbaar te maken dit mondeling te willen doen op een door het college nader te bepalen plaats en tijdstip.

Artikel 6 Hoofdelijke aansprakelijkheid

De belanghebbenden, die op het moment van de schending van de inlichtingenplicht een uitkering of inkomensvoorziening naar de norm van een echtpaar ontvingen en aan wie een boete vanwege deze schending is opgelegd, zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de boete.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 7 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing ervan tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels waarschuwing en verminderde verwijtbaarheid WWB, IOAW en IOAZ”.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking daags na publicatie.

Aldus vastgesteld op 2 juli 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Hulst.

Toelichting

Algemene toelichting

Het sociale zekerheidsstelsel vormt een vangnet voor mensen die niet zelf in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Om te zorgen voor maatschappelijk draagvlak, is het van belang dat er geen personen ten onrechte gebruik maken van de sociale voorzieningen. De regering is van mening dat uitkeringsinstanties en gemeenten in het algemeen onvoldoende scherp zijn op de naleving van de plichten van uitkeringsgerechtigden.

De regering heeft daarom besloten tot de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, om hiermee verschillende wetten op het gebied van de sociale zekerheid te harmoniseren en tegelijkertijd aan te scherpen. Voor de gemeente gaat het hierbij om de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

De grootste wijzigingen die hiermee gepaard gaan betreffen de introductie van een bestuurlijke boete in de WWB, IOAW en IOAZ, en het verplicht terugvorderen van benadelingsbedragen als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht (de inlichtingenplicht gaat uit van de plicht om informatie onverwijld te melden, waarvan het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk is dat het van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van de uitkering). De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is op d.d. 1 januari 2013 in werking getreden.

In de eerdergenoemde wet is op een aantal punten sprake van beleidsvrijheid voor gemeenten. Het gaat hierbij onder meer om de volgende aspecten, die in deze beleidsregels verder zijn uitgewerkt:

  • ·

    Omgaan met de mogelijkheid tot waarschuwing;

  • ·

    Invulling geven aan het begrip verminderde verwijtbaarheid.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel hoeft geen verdere toelichting.

HOOFDSTUK 2 SCHRIFTELIJKE WAARSCHUWING EN VERMINDERDE VERWIJTBAARHEID

Artikel 2 Schriftelijke waarschuwing

De gemeente heeft de bevoegdheid om in die gevallen waarin de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot teveel verstrekte uitkering, geen boete op te leggen maar te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Het college van de gemeente Hulst kiest er met het eerste lid voor om gebruik te maken van deze bevoegdheid.

Het eerste lid heeft niet alleen betrekking op belanghebbenden die reeds een uitkering ontvangen. In plaats van een boete kan op basis van het eerste lid tevens een schriftelijke waarschuwing worden gegeven als de schending van de inlichtingenplicht ten tijde van de aanvraag van bijstand heeft geleid tot het afwijzen of buiten behandeling stellen van de aanvraag.

Een waarschuwing wordt altijd schriftelijk opgelegd, met een voor bezwaar vatbare beschikking.

Als er in een periode van twee kalenderjaren voorafgaand aan de schending van de inlichtingenplicht al een boete of waarschuwing is opgelegd, kan er in een situatie zoals beschreven in het eerste lid, niet meer worden volstaan met het geven van een waarschuwing. In het tweede lid is bepaald dat in dat geval meteen een bestuurlijke boete moet worden opgelegd. Als er geen benadelingsbedrag is, dan bedraagt de boete €150,-.

Hier geldt dus een recidivetermijn van twee jaar, terwijl voor het vaststellen van een recidiveboete (dus de tweede schending van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag) een termijn van vijf jaar van toepassing is.

Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid

In artikel 18a van de WWB, artikel 20a van de IOAW en 20a van de IOAZ is geregeld dat bij schending van de inlichtingenplicht een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Als er geen benadelingsbedrag is, dan bedraagt de boete €150,-. Is er wel sprake van een benadelingsbedrag, dan is de boete gelijk aan dat bedrag, met een minimum van €150,-.

Als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, dan wordt op grond van artikel 5:41 Awb (Algemene wet bestuursrecht) afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een waarschuwing. Het gaat hierbij om onvoorziene omstandigheden die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichting te voldoen, zoals een plotselinge ziekenhuisopname.

Als de belanghebbende de schending van de inlichtingenplicht niet volledig valt te verwijten, kan de op te leggen boete op een lager bedrag worden vastgesteld. In de algemene maatregel van bestuur heeft de wetgever vastgelegd in welke gevallen in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid (a t/m c).

Het college van de gemeente Hulst heeft situatie d toegevoegd. Temeer omdat de genoemde criteria a t/m c geen limitatieve opsomming betreft. Dat volgt uit de woorden “in ieder geval” in artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit socialezekerheidswetten. E.e.a. betekent dat het college bij bepaling van de hoogte van de boete in concrete situaties nog rekening kan houden met andere omstandigheden die kunnen leiden tot een verminderde verwijtbaarheid. Deze overige omstandigheden worden in deze beleidsregels niet concreet benoemd. Het is de bedoeling dat de verminderde verwijtbaarheid allereerst wordt vastgesteld aan de hand van de eerste 3 criteria (a t/m c). Mocht in een enkel geval blijken dat toch sprake is van bijzondere omstandigheden die niet precies binnen de gestelde criteria a t/m c vallen, maar die in hun gezamenlijkheid toch verminderde verwijtbaarheid rechtvaardigen, dan kan in dit enkele geval beslist worden dat de boete wordt gematigd (criterium d). Hieronder volgen enkele concrete voorbeelden bij de genoemde criteria: a. Te denken valt bijvoorbeeld aan overlijden van de partner of vermissing van een kind. b. De belanghebbende is tijdelijk (administratief) onbekwaam, vanwege zijn geestelijke vermogens, bijvoorbeeld door een psychose. c. Als de belanghebbende uit eigen beweging alsnog de juiste informatie verstrekt voordat het college de schending van de inlichtingenplicht heeft geconstateerd, is dat ook grond voor verminderde verwijtbaarheid. De inlichtingenplicht gaat uit van de plicht om informatie onverwijld te melden, waarvan het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk is dat het van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van de uitkering. De gemeente Hulst geeft het begrip “onverwijld” inhoud door hiervoor een termijn van 36 kalenderdagen te bepalen. Deze termijn is gebaseerd op de termijn die van toepassing is bij het gebruik van het rechtmatigheidsformulier (rofje). De gemeente Hulst biedt belanghebbenden met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand namelijk de mogelijkheid om maandelijks feiten en informatie die van invloed kunnen zijn op het recht op en de hoogte van de uitkering te melden op een rofje. Rekening houdend met een respijttermijn van 5 dagen na inleverdatum, dient een belanghebbende dus tenminste 36 kalenderdagen nadat de omstandigheden zich voordeden de informatie aan het college te melden.

  • d.

    Als er geen sprake is van de hiervoor onder a, b of c genoemde situaties, maar het college is toch van mening dat de omstandigheden waarin belanghebbende verkeerde of waarmee hij te maken had door een combinatie van verschillende factoren aanleiding geven tot het aannemen van verminderde verwijtbaarheid, dan kan dat (mits goed gemotiveerd). In de volgende situaties is in ieder geval geen sprake van verminderde verwijtbaarheid:

    • ·

      Van belanghebbende wordt een redelijke inspanning gevergd om op de hoogte te geraken van de feiten die van invloed zijn op de uitkering. Het enkele feit dat het college belanghebbende niet expliciet op de hoogte heeft gesteld van de plicht een bepaalde omstandigheid door te geven, is geen reden om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.

    • ·

      Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal is geen reden voor aanname van verminderde verwijtbaarheid. Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij zich voldoende laat informeren over de rechten en plichten rondom de uitkering en over de inhoud van eventuele correspondentie.

    • ·

      Verminderde verwijtbaarheid is verder niet aan de orde als de belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn eigen belangen te behartigen. Hij wordt dan geacht ervoor te zorgen dat een ander zijn zaken regelt.

Bovenstaande betekent wel dat het wenselijk is dat het college de belanghebbende bij aanvraag en/of aanvang van de uitkering goed op de hoogte stelt van de inlichtingenplicht en de zaken die daarop betrekking hebben en onder vallen.

Artikel 4 Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

De hoogte van de boete bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt 50% van het vastgestelde boetebedrag.

HOOFDSTUK 3 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 5 Zienswijze

De procedure tot het opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Awb. Er wordt in de Awb onderscheid gemaakt tussen de lichte procedure bij boetes tot € 340,00 en de zware procedure bij boetes vanaf € 340,00. Met het bedrag van de boete wordt het oorspronkelijke/maximale boetebedrag bedoeld en niet het boetebedrag dat resteert nadat er sprake blijkt te zijn van verminderde verwijtbaarheid.

Bij de lichte procedure wordt de boeterapportage meegestuurd met de boetebeschikking. De belanghebbende hoeft wettelijk niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn zienswijze te geven.

Bij de zware procedure moet de belanghebbende altijd in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven. De Awb ziet boetes van € 340,00 of hoger als ingrijpender en de procedure is om die reden met meer waarborgen omgeven.

Eerste lid

Uit praktische overwegingen wordt in beginsel bij de lichte procedure, waarbij een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd, afgezien van het bieden van de mogelijkheid aan belanghebbende tot het geven van zijn zienswijze.

Tweede lid

Het bieden van de mogelijkheid tot het geven van zijn zienswijze stelt de belanghebbende in staat om voorafgaand aan het opleggen van de boete eventuele argumenten voor de weging van de mate van verwijtbaarheid, die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de boeteoplegging, aan te dragen. Uit praktische overwegingen wordt bij de lichte (boetes tussen € 150,00 en € 340,00) gekozen voor een schriftelijke procedure.

De belanghebbende krijgt hierbij schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum, zijnde binnen 30 dagen na dagtekening van de beschikking van het voornemen tot het opleggen van een boete, schriftelijk te reageren. Bij de brief tot het voornemen wordt de onderliggende boeterapportage gevoegd. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven.

Derde lid

Indien daar aanleiding toe is, kan het college er (ook bij de lichte procedure) voor kiezen om een belanghebbende mondeling te horen. De belanghebbende kan zelf ook deze wens uiten.

Voorbeelden van situaties waarin de gemeente de belanghebbende mogelijk mondeling zal willen horen:

-bij analfabetisme en/of onvoldoende schriftelijke vaardigheden; - wanneer wordt ingeschat dat de belanghebbende verzachtende omstandigheden mondeling beter onder woorden kan brengen of dat er door mondelinge interactie meer bekend zal worden.

Vierde lid

Bij de zware procedure moet de belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven. Bij toepassing van de zware procedure wordt belanghebbende uitgenodigd om schriftelijk zijn zienswijze te geven. Tevens wordt belanghebbende de mogelijkheid geboden om desgewenst mondeling te reageren. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven. Belanghebbende dient tenminste binnen 30 dagen na dagtekening van de beschikking van het voornemen tot het opleggen van een boete, schriftelijk zijn reactie te verstrekken of een verzoek tot mondeling horen in te dienen.

Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).

Artikel 6 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Uitgangspunt is dat beide partners (belanghebbenden) verantwoordelijk zijn voor de boetewaardige gedraging, voor zover de boetewaardige gedraging heeft plaatsgevonden in of over een periode waarin men een uitkering naar de norm van een echtpaar ontving. Hieruit vloeit voort dat beiden ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de boete, ook in het geval de relatie niet meer voortduurt. Dit betekent dat het voor de gemeente niet relevant is of beide (ex-) partners (belanghebbenden) gezamenlijk terugbetalen, of dat één van beide belanghebbenden de boete terugbetaald.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 7 Hardheidsclausule

Voor onvoorziene situaties is de hardheidsclausule opgenomen in de beleidsregels. Als toepassing van de overige artikelen leidt tot kennelijke onredelijkheid en onbillijkheid, kan het college van de beleidsregels afwijken.

Artikel 8 Citeertitel

De citeertitel hoeft geen verdere toelichting.

Artikel 9 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding hoeft geen verdere toelichting.