Integraal handhavingsplan Zeeuws-Vlaanderen 2013 - 2016

Geldend van 18-07-2013 t/m heden

Intitulé

Integraal handhavingsplan Zeeuws-Vlaanderen 2013 - 2016

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

b e s l u i t e n :

vast te stellen het 'Integraal handhavingsplan Zeeuws-Vlaanderen 2013-2016

1.Inleiding

Het doel van handhaving van de fysieke omgeving is de naleving van wet- en regelgeving met betrekking tot die omgeving. Deze wet- en regelgeving beoogt bescherming en zelfs verbetering van de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde ruimte. Handhaving van de fysieke omgeving heeft primair de doelstelling een bijdrage te leveren aan de veiligheid in en de leefbaarheid van de gemeenten. Met handhaving in de ruimste zin van het woord wordt bedoeld: ‘alle middelen en instrumenten, die direct of indirect bijdragen aan de (bereidheid tot) naleving van rechtsregels en voorschriften’. Handhaving is daarom elke handeling, die er op gericht is de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving wordt daarbij opgevat als een keten van activiteiten bestaande uit:preventie, toezicht (signalering), oordeelsvorming en/of het opleggen van sancties.

Handhaving van de fysieke omgeving heeft betrekking op een breed scala aan wet- en regelgeving. In de handhaving drukken we dat uit in de volgende kleursporen:

  • -

    het rode kleurspoor

  • -

    het grijze kleurspoor

  • -

    het paarse kleurspoor

  • -

    het gemengde kleurspoor

  • -

    de couleur locale

Het rode kleurspoor (onderdeel bouwen en slopen) bestaat vooral uit het controleren van bouwwerken op de uitvoering van omgevingsvergunning (onderdeel bouw), het Bouwbesluit en het Asbestverwijderingsbesluit.

Bij het onderdeel brandveiligheid (ook rode kleurspoor) gaat het om de controle van bouwwerken op brandveiligheid aan de hand van de omgevingsvergunning (onderdeel gebruik), het Bouwbesluit en de brandveiligheid op o.a. evenementen, campings en markten.

Het grijze kleurspoor (milieu) controleert vooral inrichtingen aan de hand van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu), het Activiteitenbesluit en ziet toe op naleving van de Wet bodembescherming (waaronder het Besluit bodemkwaliteit) en de Algemene Plaatselijke Verordening (de zgn. milieu-gerelateerde zaken).

In het paarse kleurspoor gaat het om het toezicht in de openbare ruimte (Algemene Plaatselijke Verordening en Afvalstoffenverordening) en bijzondere wetten (nieuwe Drank- en Horeca, Wegenverkeerswetgeving).

Bij het gemengde kleurspoor praten we over de behandeling van klachten, aanpak van regionale projecten en inspectiesignalen.

Onder de couleur locale wordt verstaan invulling van de eigen identiteit van de gemeente.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (afgekort Wabo) regelt aan welke kwaliteitscriteria de handhaving dient te voldoen (onder hoofdstuk 3, integrale handhaving gaan we hierop verder in).

Het doel van het integraal handhavingsplan is om de handhaving van de genoemde wetten beleidsmatig, programmatisch en integraal uit te voeren, daarover jaarlijks te rapporteren en zonodig het plan en het programma bij te stellen.

Jaarlijks staat in de begroting(en) het totaal van de beschikbare uren (de beschikbare formatie) en hoe deze uren over de verschillende taken, inclusief couleur locale worden verdeeld.

Privaatrechtelijk handhaven maakt geen onderdeel uit van deze nota.

2.Gezamenlijk handhavingsuitvoeringsprogramma Zeeuws-Vlaamse gemeenten

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen kiezen er voor één gezamenlijk handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP Zeeuws-Vlaanderen) vast te stellen voor de handhaving van de fysieke leefomgeving (de in de inleiding genoemde kleursporen), waarbij voldoende ruimte aanwezig is voor borging voor de couleur locale.

De uitvoering van het HUP Zeeuws-Vlaanderen gebeurt door de gemeentelijke organisaties. Zo nodig aangevuld c.q. ondersteund door haar partners: de Veiligheidsregio Zeeland en de Regionale Uitvoeringsdienst in Zeeland i.o..

De voorbereiding van het HUP Zeeuws-Vlaanderen vindt plaats in de (ambtelijke) projectgroep, waarvan één van de gemeenten de zogenaamde gastheerfunctie vervult. De stuurgroep wordt gevormd door de verantwoordelijke wethouders.

Het HUP Zeeuws-Vlaanderen wordt vastgesteld in de vergaderingen van de drie afzonderlijke colleges van burgemeester en wethouders.

3. Integrale handhaving

3.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geeft de kaders aan voor de omgevingsvergunning en de eisen waaraan het toezicht en de handhaving moeten voldoen.

De Wabo gaat uit van het recht van de aanvrager op één aanvraag bij één loket met één beslissing na één procedure met één beroepsgang. Het bevoegd gezag moet het toezicht onderling afstemmen en zorgen voor één handhaving-/vergunningentraject,

Primair gaat het er dus om burgers en bedrijven bij handhaving van regelgeving niet met een groot aantal verschillende gemeentelijke functionarissen te confronteren, die zich ook nog eens op verschillende momenten op verschillende manieren bij hen melden. Wij zullen onze handhavingstaken zo veel als mogelijk organiseren, dat een controle bij een inrichting of een bouwwerk per vakgebied op elkaar wordt afgestemd. Het kan zijn, dat één functionaris (veelal aan de hand van een checklist) toezicht houdt, dan wel dat meerdere functionarissen gezamenlijk toezicht houden, ofwel dat op één vakgebied wordt gecontroleerd, terwijl een ander vakgebied op dat moment niet aan de orde is (dit laatste heeft te maken met de frequentie van de controles voor bepaalde regelgeving; bijv. een ziekenhuis).

Bij het overgrote deel van de projecten die onder de Wabo vallen, zullen wij, ook bij de vorming van een RUD, als gemeente(n) bevoegd gezag zijn en dus verantwoordelijk zijn voor de handhaving. Een uitzondering is er voor die bedrijven, waarvoor Gedeputeerde Staten, in het kader van de omgevingsvergunning, een zgn. verklaring van geen bedenkingen moeten afgeven. Voor die bedrijven blijven Gedeputeerde Staten het toezicht en de handhaving verzorgen voor het zgn. milieudeel van die bedrijven.

Is er sprake van een provinciale (milieu)-inrichting (voornamelijk de zgn. de BRZO-bedrijven), dan zijn Gedeputeerde Staten het bevoegd Wabo-gezag. In specifieke gevallen kan ook de Minister bevoegd gezag zijn.

3.2 Doelstelling(en) van het handhaven

De doelstellingen van het professioneel handhaven zijn:

  • ·

    streven naar meer kwaliteit (betere dienstverlening en toezicht), transparantie, en verantwoording door de overheid;

  • ·

    integraal werken;

  • ·

    van taakgericht naar probleemgericht werken;

  • ·

    streven naar vermindering van lastendruk en toezichtlasten;

  • ·

    streven naar meer verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven;

  • ·

    streven naar meer efficiency en effectiviteit;

  • ·

    digitalisering;

  • ·

    streven naar bewustwording en coöperatief gedrag.

3.3 Kwaliteitseisen: Besluit omgevingsrecht

Het Besluit omgevingsrecht (het Bor) en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (de Mor), geven een uitwerking van een aantal artikelen uit de Wabo. Het Bor bevat onder meer bindende kwaliteitseisen voor handhavingorganisaties. Daarbij zijn de opstellers van het Bor zoveel mogelijk aangesloten bij de kwaliteitseisen uit het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer. De kwaliteitseisen zijn gebaseerd op het model van het adequate handhavingproces of het model van de dubbele regelkring. Handhaving moet plaatsvinden in een cyclisch proces. De kwaliteitseisen beogen een transparante en systematische manier van werken. Met zo’n werkwijze kunnen wij als gemeenten (lees: het College van Burgemeester en Wethouders en de Gemeenteraad) onze verantwoordelijkheid nemen en sturen op prioriteiten en de in te zetten capaciteit.

In figuur 3.3.1 geven we deze cyclus schematisch weer.

Figuur 3.3.1

afbeelding binnen de regeling

Hieronder de hoofdpunten van die kwaliteitseisen uit het Bor (zoals afgebeeld in figuur 3.3.1):

  • ·

    opstellen van een handhavingsbeleid (artikel 7.2)

  • ·

    opstellen van een handhavingsuitvoeringsprogramma (artikel 7.3)

  • ·

    eisen, die worden gesteld aan de uitvoeringsorganisatie: vastleggen personeelsformatie, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden (artikel 7.4)

  • ·

    borging van de financiële en personele middelen in de begroting (artikel 7.5)

  • ·

    het monitoren van de resultaten van het uitvoeringsprogramma (artikel 7.6)

  • ·

    het rapporteren en het evalueren van het handhavingsbeleid en het uitvoeringsprogramma (artikel 7.7)

3.4 Prioriteiten van handhaving

De prioriteit van onze handhavingstaken bepalen we door het risico en het naleeftekort. Er worden 4 prioriteiten onderscheiden te weten: kans groot/risico groot, kans klein/risico groot, kans groot/risico klein, kans klein/risico klein. Door het stellen van prioriteiten kan aan elke handhavingstaak/activiteit een passende interventie worden gekoppeld. Onderstaande tabel geeft de manier van prioriteren weer.

afbeelding binnen de regeling Tabel: bepaling prioriteiten

Onze prioriteit is voornamelijk door twee factoren bepaald: het risico (wat is het risico bij een overtreding) en het naleeftekort (het naleefgedrag en de kans dat een overtreding daadwerkelijk voorkomt). Op basis daarvan zijn onze prioriteiten ’veiligheid’ en ‘gezondheid’.

3.5 Voorwaarden van handhaving

  • ·

    De gemeente is gehouden te handhaven: de overheid heeft op basis van artikel 21 Grondwet een zorgplicht om te handhaven. Een wettelijke verplichting om te handhaven is er in het huidige recht niet (wel als concreet om handhaving wordt gevraagd, waarbij sprake is van een overtreding van voorschriften). In recente jurisprudentie is de zorgplicht voor de handhaving echter wel “aangescherpt” en is getracht te komen tot een omschrijving van een zogenaamd beginselverplichting tot handhaving;

  • ·

    Handhaving is ‘gewoon’ bestuur: handhaving is een wezenlijk sturingsinstrument in het gemeentelijke beleid. Centraal uitgangspunt bij handhaving is, dat het bedrijf/de instelling/de burger zelf verantwoordelijk is voor het naleven van regels en vergunningvoorschriften. In heel veel gevallen wordt hieraan voldaan. Op het moment dat dit niet gebeurt, is het aan de gemeente om corrigerend op te treden (preventief, zo nodig gevolg door repressief handhavend optreden);

  • ·

    Handhaving vraagt om een passende cultuur;

  • ·

    Het handhavend bevoegd gezag moet in dit kader voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaronder rechtsgelijkheid en onpartijdigheid;

  • ·

    Functiescheiding/onafhankelijkheid: de toezichthouder moet onafhankelijk zijn taken kunnen uitoefenen en zal niet in een belangenconflict terecht mogen komen. Er wordt voor gezorgd dat de toezichthouder niet verantwoordelijk is voor het opstellen van de vergunning (en de voorschriften), de maatwerkvoorschriften bij een melding, en het beoordelen van gelijkwaardige oplossingen;

  • ·

    Roulatie van de toezichthouder: om te voorkomen dat een toezichthouder een (te) sterke band krijgt met het bedrijf/de instelling/de burger zal een toezichthouder niet vaker dan viermaal achtereen dezelfde inrichting/hetzelfde object controleren (dit geldt voor het toezicht tijdens de gebruiksfase: zgn. milieu-inrichtingen en objecten brandpreventie). Bij controles van vergunningen in de realisatiefase zijn het steeds verschillende projecten, waarbij sprake kan zijn van terugkerende bouwers. Daar waar de toezichthouders per gebied kunnen rouleren zal dat om de vier jaar plaatsvinden.

3.6 Handhavingstructuur

Om structuur te brengen in de integrale handhaving is ervoor gekozen om de handhavingsopgave van de fysieke omgeving op te delen in een drietal onderdelen:

  • ·

    het vergunningsgericht toezicht: per vergunning: dit betreft vooral het taakveld bouwen, waarbij er gericht vergunningen met wisselende adressen worden gecontroleerd.

  • ·

    het objectgericht toezicht: per adres: dit betreft vooral de taakvelden brandpreventie en milieu, waarbij er gericht op vooraf vaststaande objecten (gebouwen, inrichtingen en evenementen) wordt gecontroleerd.

  • ·

    Het gebiedgericht toezicht: dit betreft vooral het taakveld openbare ruimte, waarbij er gericht per gebied wordt gecontroleerd op vooraf onbekende overtredingen.

3.7 Handhavingvormen

Binnen de integrale handhaving onderscheiden we de volgende vier vormen van integraal handhaven:

  • ·

    Signaaltoezicht: Dit is de minst geïntegreerde handhavingsvorm; hierbij worden tussen handhavers (van de verschillende taakgebieden en van de verschillende bestuursorganen) afspraken gemaakt om constateringen en overtredingen aan elkaar door te geven.

  • ·

    Checklisten: Voor het tevens controleren voor een andere handhavingsdiscipline met behulp van een checklist is minder kennis nodig van een andere handhavingsdiscipline. Hierbij kunnen lage prioriteiten goed worden gecontroleerd en heeft men een signaalfunctie voor specialisten.

  • ·

    (Integraal) toezichthouder: Deze generalist kan meerdere disciplines controleren. Door het combineren is deze vorm van integraal handhaven de meest efficiënte vorm van integraal handhaven. Tevens heeft deze vorm van handhaven de éénloketgedachte in zich. Een allroundinspecteur is vooral breed opgeleid.

  • ·

    (Specialistisch) toezichthouder: Bij deze vorm van integraal handhaven worden gespecialiseerde inspecteurs, hierna te noemen “specialist”, gelijktijdig ingezet zodat een bedrijf minder vaak bezocht hoeft te worden. Doordat de meeste bedrijven niet ieder jaar worden gecontroleerd, kan er bij de taakvelden brandpreventie en milieu bijvoorbeeld ook voor worden gekozen, om intensiever te controleren door de verschillende controlecyclussen en bedrijven op elkaar af te stemmen en het andere taakveld met een checklist of signaaltoezicht te controleren.

Binnen onze gemeenten beschikken we over toezichthouders met basiskennis in het taakveld en over toezichthouders met specialistische kennis in het taakveld.

3.8 Instrumenten

Voor de uitvoering van de handhavingstaken maken we gebruik van de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke instrumenten.

Voor het toezicht op het terrein van bouwen, brandpreventie en milieu maken we gebruik van de reguliere bestuursrechtelijke mogelijkheden.

Binnen het taakveld openbare ruimte maken we primair gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking.

3.8.1 Instrumenten van de bestuursrechtelijke handhaving

Onder paragraaf 4.2 schreven we dat er binnen de systematiek van de integrale handhaving vier vormen van integraal handhaven kunnen worden onderscheiden (signaaltoezicht, werken met checklisten, de generalist, de specialist).

Er zijn meerdere manieren en methoden hoe het (integraal) toezicht kan plaatsvinden. Hieronder de verschillende manieren en methoden van toezicht:

  • ·

    aangekondigde en onaangekondigde controles

  • ·

    opleveringscontroles

  • ·

    periodieke controles

  • ·

    controles bij klachten

  • ·

    projectmatige controles

  • ·

    themacontroles

  • ·

    zelfcontroles

  • ·

    administratieve controles

Aangekondigde en onaangekondigde controles

Als gemeenten willen we transparant zijn in onze handhaving. Juist doordat men weet, dat we handhaven wordt een beter naleefgedrag bereikt.

Hier past ook bij, dat onze toezichthouders daar waar mogelijk hun controles tevoren aankondigen. Het beste kan dat worden toegepast bij het toezicht op milieuwetgeving en brandveiligheid, omdat deze controles periodiek (volgens een bepaalde frequentie) plaatsvinden en dus gemakkelijk kunnen worden ingepland.

Het voordeel van aangekondigde controles is, dat het bedrijf daarmee rekening kan houden en zich daarop kan voorbereiden (door zaken op te zoeken etc). Dat bespaart tevens tijd voor de toezichthouder.

Tijdens het toezicht in de realisatiefase (veelal het bouwtoezicht) is tevoren plannen veelal niet mogelijk, omdat een bepaalde bouwfase niet lang tevoren bekend is. Daarom zal het toezicht in deze fase onaangekondigd plaatsvinden. Door er voor te zorgen, dat er regelmatig toezicht plaatsvindt, is dat toezicht voor de bouwer geen verrassing.

Opleveringscontroles

Deze opleveringscontrole is dus een eerste (periodieke) controle, waarbij dus wordt nagegaan of de voorschriften worden nageleefd en is tevens het moment van dossieroverdracht van de vergunningverlener naar de toezichthouder.

Periodieke controles

In het uitvoeringsprogramma is voor de inrichtingen/objecten in de gebruiksfase een overzicht opgenomen, die in dat jaar zullen worden gecontroleerd. Omdat die inrichtingen en objecten via een bepaalde frequentie worden gecontroleerd gelden daarvoor de periodieke controles. Daarmee hebben we inzicht in de controles per soort inrichting/object gedurende een grote reeks van jaren.

Controles bij klachten

Voor de zgn. milieuklachten hebben we een 24-uurs piketdienst gedurende 7 dagen in de week. Via de milieuklachtenlijn (tel. 0118-412323) kunnen milieuklachten worden gemeld en neemt de toezichthouder contact op met de klager. Op basis daarvan wordt beoordeeld welke aktie nodig is om de klacht te verhelpen.

Naast de milieuklachtenlijn ontvangen we als gemeenten diverse klachten op gebied van met name bouwen, milieu en openbare ruimte. De klachtenbehandeling krijgt prioriteit en de toezichthouder geeft dus direct aandacht aan de klacht. Wanneer direct gevaar of ernstige overlast wordt verondersteld wordt onmiddellijk opgetreden en als geen sprake is van acuut gevaar of ernstige hinder wordt de klacht binnen één week onderzocht.

Projectmatige controles

Projectmatig toezicht is een wijze van organiseren van handhavingscontroles. Projecten hebben betrekking op een bepaalde categorie van inrichtingen, objecten, die een (belangrijke) gemeenschappelijke factor hebben. Het projectmatig uitvoeren van toezicht is efficiënter doordat de regelgeving éénmalig wordt bestudeerd en toegepast. Daarnaast is het eerlijk dat een bepaalde branche in één keer wordt gecontroleerd. Ook geeft het het voordeel dat de branche er met elkaar over spreekt en dat leidt veelal tot een beter naleefgedrag.

Sommige onderwerpen lenen zich er ook voor regionaal uit te voeren. Redenen kunnen zijn: effciencywinst, het bovenlokale karakter (bijv. afval- en grondstromen).

Themacontroles

Bij een themacontrole is het toezicht specifiek op één of meerdere onderdelen gericht. Die onderdelen zijn gebaseerd op het naleefgedrag en de (bestuurlijke) prioriteiten.

Door juist op die onderdelen in te zetten bereiken we de slechte nalever en controleren we op die zaken, die we het meest belangrijk vinden.

Zelfcontroles

Zelfcontroles houdt in, dat we bedrijven in de gelegenheid stellen om aan de hand van een vragenlijst (een checklist) aan te geven dat men voldoet aan de voorschriften.

Wanneer in de vragenlijst wordt aangegeven dat men aan alle voorschriften voldoet, volgt een (al dan niet geselecteerde) steekproef door de toezichthouder.

Administratieve controles

Hiermee bedoelen we, dat men (de bedrijven) via administratieve gegevens kan aantonen aan eisen te hebben voldaan (bijv. overleggen van certificeringen, keuringsbewijzen).

Ook kan bij een administratieve controle worden nagaan wat de werkwijze van een bedrijf is, wat de procedures zijn, hoe de administratie eruit ziet. Daaruit kan ook blijken of men de voorschriften in acht heeft genomen.

3.8.2. Instrumenten van strafrechtelijke handhaving

Per 1 oktober jl. kunnen we voor de strafrechtelijke handhaving gebruik van de zgn. bestuurlijke strafbeschikking. Elke gemeente beslist zelf of men hier gebruik van maakt.

Op basis van de Wet OM-afdoening kunnen onze buitengewone opsporingsambtenaren voor overtredingen in de openbare ruimte (hondenoverlast, buiten laten staan van afvalcontainers etc.) bekeuringen uitschrijven, die rechtstreeks van het Openbaar Ministerie uitgaan. Hierbij is dus niet langer sprake van een rechterlijke tussenkomst.

3.8.3 Overige instrumenten

Omdat handhaving niet alleen sanctionerend optreden inhoudt, gebruiken we ook andere instrumenten om een beter naleefgedrag van bedrijven en burgers te bereiken.

Die instrumenten zijn:

  • ·

    voorlichting: er wordt voorlichting verstrekt over de geldende wet- en regelgeving; dit gebeurt via het proces van de vergunningverlening en de afdoening van meldingen in het kader van de Algemene maatregelen van Bestuur (zoals het Activiteitenbesluit en het Bouwbesluit) en vindt ook plaats via artikelen in de gemeentelijke informatierubrieken, de gemeentelijke rubrieken in het Zeeuws-Vlaams Advertentieblad, in afzonderlijke bijeenkomsten (veelal bij invoering nieuwe wetgeving) en via de gemeentelijke websites: www.gemeentehulst.nl, www.gemeentesluis.nl en www.terneuzen.nl

  • ·

    samenwerking: belangrijk voor de naleving van regels is dat de overheidsinstanties gezamenlijk en eenduidig optreden; daarom wordt samenwerking gezocht met die andere overheidsinstanties: de Veiligheidsregio Zeeland, de Regionale Uitvoeringsdienst, de politie, het waterschap, de provincie, de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW);

  • ·

    deregulering: wanneer het voorschrift, dat wordt overtreden, niet relevant blijkt te zijn en niet handhaafbaar is, zal bezien worden of het voorschrift kan worden aangepast of ingetrokken.

4. toezichtstrategie

In deze paragraaf geven we aan hoe we het toezicht in de verschillende taakvelden (brandpreventie, bouwen, milieu en openbare ruimte) uitvoeren, welke instrumenten we daarvoor gebruiken en welke strategie daaraan ten grondslag ligt.

Op het gebied van handhaving kennen we vooralsnog in Zeeuws-Vlaanderen de volgende samenwerkingsverbanden:

  • ·

    het Lokaal Handhavingsoverleg (het LHO); de deelnemers zijn: Rijkswaterstaat, de provincie Zeeland, het waterschap Scheldestromen, het Openbaar Ministerie, de politie Zeeland-West-Brabant en de gemeenten Hulst, Sluis of Terneuzen; in dit overleg komen de lokale (operationele) handhavingskwesties aan de orde, waar veelal meerdere overheidsinstanties mee te maken hebben;

  • ·

    Regionale samenwerking binnen Zeeuws-Vlaanderen; de deelnemers zijn de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen, in deze samenwerking wordt een gezamenlijk handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld; dit overleg kent een ambtelijke en een bestuurlijke structuur.

4.1 Toezichtstrategie

De strategie binnen de taakvelden is verschillend en daarmee juist afgestemd op de specifieke kenmerken van de te controleren onderwerpen. Die taakvelden zijn:

  • ·

    bouwen;

  • ·

    brandpreventie en milieu;

  • ·

    openbare ruimte.

Voor alle duidelijkheid wil een andere strategie geenszins zeggen dat er niet integraal gehandhaafd wordt.

4.2 Bouwen:

Hettakenpakket van bouwen betreft voornamelijk de controles op het naleven van de omgevingsvergunning (met name bouw- , sloop- en aanlegdeel), de controles op (eventueel) illegaal bouwen en gebruik, bouwen in afwijking van de verleende vergunning en slopen, het gebruik van gebouwen en terreinen (strijdig gebruik, teelt van hennep) en het toezicht op de bestaande gebouwenvoorraad (bijv. voldoen bestaande woningen aan de eisen).

De regelgeving waarop getoetst wordt zijn: het Bouwbesluit, het Asbestverwijderingsbesluit, de Bouwverordening en de bestemmingsplannen.

4.2.1 Bouwcontroles

Voor het houden van toezicht op het bouwen kiezen wij voor de systematiek van het (landelijke) project ‘Toezichtsprotocol’ van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland. Het ‘Toezichtsprotocol’ zorgt voor een uniforme en transparante werkwijze.

4.2.2 Controles op (illegale) bouw en sloop

De controles op (illegale) bouw en sloop worden meegenomen tijdens het reguliere bouwtoezicht. De toezichthouders kennen hun gebied en signaleren daarmede (illegale) gebruik, bouw- en sloopactiviteiten. In voorkomende gevallen volgt een ambtelijke waarschuwing, waarbij men in de gelegenheid wordt gesteld alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen. Hiermede kan de illegale situatie mogelijk worden gelegaliseerd.

Wanneer de illegale situatie in strijd is met het beleid, wordt in de ambtelijke waarschuwing niet de mogelijkheid opgenomen om alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen of een sloopmelding te doen. Uiteraard kan de overtreder dit wel op eigen initiatief doen.

4.2.3 Toezicht op bestaande gebouwen

We voeren een actief toezichtsbeleid op bestaande gebouwen, omdat we van mening zijn, dat we de beschikbare capaciteit moeten inzetten op de controles van nieuw- en verbouw, de constatering van illegale bouw en het optreden tegen strijdig gebruik.

Op basis van klachten inspecteren we in voorkomende gevallen het pand en gaan na of het pand nog voldoet aan de (minimale) eisen van het Bouwbesluit (voor bestaande bouw). Uitsluitend wanneer sprake is van zeer ernstige gebreken (met name is dat het geval wanneer de constructieve veiligheid of brandveiligheid in het geding is en wanneer het pand qua gezondheid niet meer goed is te bewonen) zullen we door middel van toezicht en handhaving optreden.

Ingeval van een projectmatige aanpak zal het toezicht op bestaande panden actief plaats vinden. Zo’n projectmatige aanpak nemen we op in het handhavingsuitvoeringsprogramma.

4.3 Brandpreventie

Het takenpakket van brandpreventie bestaat uit het controleren van de omgevingsvergunning (onderdeel brandveiligheid), de meldingsplichtige gebouwen, de gebruiksvergunningen bij evenementen en de voorschriften waaraan campings dienen te voldoen.

De regelgeving waarop wordt getoetst zijn: het Bouwbesluit, de Brandbeveiligingsverordening en de handreikingen voor evenementen.

Voor de controle op brandveiligheid van de (bestaande) gebouwen bestaat de landelijk ontwikkelde handleiding genaamd PREVAP 2009 (staat voor preventieactiviteitenplan). De handleiding gaat in op de preventieactiviteiten in het kader van vergunningverlening, meldingen en controle en handhaving. Deze handreiking is ontwikkeld in overleg met een speciaal daarvoor ingestelde begeleidingscommissie vanuit de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), het Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB) en het NIFV (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid).

In het handhavingsuitvoeringsprogramma nemen we de controlefrequentie op, die jaarlijks evalueren.

De categorie gebouwen, die niet vergunnings- en meldingsplichtig zijn, vallen onder het zogenaamde vrije gebruik. Het gaat om de laagste categorie gebouwen, die het minste risico met zich meebrengen. Voor deze categorie kiezen wij ervoor (overigens overeenkomstig PREVAP) deze niet volgens een bepaalde frequentie te controleren en alleen te controleren ingeval van klachten en wanneer daarvoor een gerichte aanleiding bestaat (bijvoorbeeld signalen uit de samenleving).

4.4 Milieu

Het takenpakket voor de milieuregelgeving bestaat uit de inrichtingen, die vergunnings-en meldingsplichtig zijn.

Het takenpakket van milieu bestaat uit het controleren van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) bij vergunningsplichtige inrichtingen en het controleren van algemeen geldende (milieu)regels bij meldingsplichtige inrichtingen. Ook bevat het takenpakket het toezicht op niet-inrichting gebonden activiteiten, zoals de opslag van vaste mest en het toepassen van grondstromen. De regelgeving waarop wordt getoetst zijn: de Wet milieubeheer, de Wet Bodembescherming en de uit die wetten voortvloeiende besluiten (zoals het Activiteitenbesluit, het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, het Besluit LPG-tankstations Milieubeheer, het Vuurwerkbesluit, het Besluit Bodemkwaliteit).

In het Activiteitenbesluit worden bedrijven ingedeeld in drie categorieën:

  • ·

    type A: bedrijven waarvan de activiteiten weinig invloed hebben op het milieu vallen onder het lichte regime. Bedrijven die onder deze categorie vallen zijn onder andere kantoren, banken, diverse zorginstellingen, huisartsen en peuterspeelzalen (deze bedrijven zijn niet-meldingsplichtig);

  • ·

    type B: onder meer bedrijven die onder de oude 8.40 AmvB's vallen en bedrijven uit onder andere de metaalelektro-industrie, tandheelkundige laboratoria, zeefdrukkerijen en een deel van de afvalverwerkende bedrijven (deze bedrijven zijn meldingsplichtig);

  • ·

    type C: bedrijven waarvoor de vergunningplicht blijft gelden of waarop het Besluit Landbouw Milieubeheer of het Besluit Glastuinbouw van toepassing is.

Daarnaast is er nog een afzonderlijke categorie de zgn. IPPC of GPBV-bedrijven. GPBV staat voor: Geïntegreerde Preventie en Bestrijding bij Vervuilende installaties. Deze bedrijven zijn vergunning-plichtig.

De categorie-indeling van een bedrijf wordt bepaald aan de hand van de milieurelevantie. Wanneer de milieurelevantie hoger is, komt een bedrijf ook in een hogere categorie terecht. In bijlage 4 (categorie bepalen (milieurelevantie) van bedrijven) wordt aangegeven door welke aspecten de categorie-indeling wordt bepaald.

Ook is het naleefgedrag van de ondernemer van invloed op de categorie-indeling. Weliswaar verandert de milieurelevantie op zich niet, maar door een goed naleefgedrag van de ondernemer bestaat er minder noodzaak tot controle. En daar waar de ondernemer de regels slecht naleeft, bestaat er juist meer noodzaak tot controle.

Om die reden kiezen wij ervoor om het naleefgedrag van invloed te laten zijn op de categorie-indeling en daarmee wordt bereikt dat een bedrijf in een lagere categorie (bij een goed naleefgedrag) of in een hogere categorie (bij een slecht naleefgedrag) terecht komt.

Valt een bedrijf onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) of gaat het om een IPPC/GBPV-inrichting dan blijft het bedrijf altijd een categorie-4 bedrijf en dat geldt ook ingeval het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

Aan de hand van de milieurelevantie volgt een onderverdeling naar:

  • 1.

    zeer lage milieubelasting

  • 2.

    lage milieubelasting

  • 3.

    gemiddelde milieubelasting

  • 4.

    hoge milieubelasting

In het handhavingsuitvoeringsprogramma nemen we de controlefrequentie op, die jaarlijks evalueren.

4.5 Openbare ruimte

Dit taakveld betreft het algemene toezicht in de openbare ruimte. Gedacht moet daarbij worden aan naleving van:

  • ·

    de Algemene Plaatselijke Verordening

  • ·

    de Afvalstoffenverordening

  • ·

    controle van de gemeentelijke heffingen (hondenbelasting)

  • ·

    Wegenverkeerswetgeving (fietsen op de stoep, verkeerd parkeren etc.)

  • ·

    de nieuwe Drank- en Horecawet

De burger moet de toezichthouder openbare ruimte kunnen zien en kunnen benaderen met vragen en opmerkingen. Afhankelijk van de wijkgrootte en de aanwezige problematiek in de wijk wordt de handhavingsfrequentie bepaald.

Het toezicht in de openbare ruimte wordt onderscheiden in:

  • ·

    het algemene wijktoezicht

  • ·

    de specifieke controles

  • ·

    projecten

Tijdens het algemene wijktoezicht worden de wijken/kernen regulier bezocht en wordt dus toezicht gehouden op de hiervoor genoemde regelgeving.

Bij specifieke controles wordt gericht gecontroleerd op een bepaald aspect. Voorbeelden daarvan zijn de controles op de afvalcontainers, de controles op de hondenbelasting, het toezicht op de weekmarkten en het toezicht op de woonwagencentra.

Ook kan gekozen worden om voor een onderwerp een projectvorm te kiezen, zodat heel gericht op bepaalde overtredingen wordt gecontroleerd. Een voorbeeld daarvan kan zijn een project zwerfvuil. Het toezicht in de projectvorm heeft overigens dezelfde kenmerken als het algemene wijktoezicht.

Het algemene wijktoezicht zal ook bestaan ook uit signaleren van taken en afdoen van (eenvoudige) zaken ten behoeve van de andere taakvelden (bouwen, brandpreventie en milieu). Dit is ook één van de kenmerken van het gebiedsgerichte toezicht.

5. sanctie- en gedoogstrategie Drank- en Horecawet

5.1 Bestuursrechtelijke sanctiemiddelen

Om er voor te zorgen dat overtredingen ongedaan worden gemaakt is het nodig/kan het nodig zijn om gebruik te maken van de handhavende bevoegdheden. In eerste instantie gebeurt dat preventief door overtredingen te signaleren; de overtreder wordt gevraagd de overtredingen binnen een begunstigingstermijn ongedaan te maken. Het gaat daarbij voornamelijk om de bestuursrechtelijke bevoegdheden en daarnaast bestaat het instrument van de strafrechtelijke maatregel.

De bestuursrechtelijke maatregel richt zich vooral op het herstel van een situatie, dus op het wegnemen van de illegaliteit, de overlast, het gevaar. De strafrechtelijke maatregel houdt in dat wordt gestraft, veelal door het opleggen van een boete.

Naast de handhavende maatregel kennen we ook het instrument ‘gedogen’, waarbij een overtreding tijdelijk wordt geaccepteerd.

Hieronder worden de verschillende bestuursrechtelijke maatregelen genoemd, zoals die bij het handhaven van de voorschriften uit de Drank- en Horecawet,

kunnen worden toegepast.

1.last onder dwangsom

Een dwangsom (artikel 5:31d ev. van de Algemene wet bestuursrecht) wordt gebruikt tegen overtredingen die niet tot acuut gevaar leiden. De gevolgen van die overtredingen leiden niet tot onherstelbare schade. Uitgangspunt is dat de dwangsom in redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van de overtreding en de beoogde werking van de dwangsom;

2.last onder bestuursdwang

De last onder bestuursdwang is een instrument waarmee door het feitelijk ingrijpen de overtreding wordt beëindigd (in principe op kosten van de overtreder). Hieronder valt ook het sluiten en verzegelen van gebouwen en terreinen. Spoedeisende bestuursdwang wordt toegepast als er sprake is van een acuut dreigende situatie.

3.bestuurlijke boete

De Drank- en Horecawet bevat al sinds jaar en dag regels gericht op verantwoorde distributie van alcoholhoudende dranken. Zowel in het belang van preventie van alcoholproblematiek en van sociale hygiëne als in het belang van openbare orde en veiligheid. Maatschappelijke ontwikkelingen dwingt de overheid tot een effectievere handhaving van de regels van de Drank- en Horecawet. Daartoe is het instrument van de bestuurlijke boete geïntroduceerd. De belangrijkste overwegingen om gebruik te maken van het instrument bestuurlijke boete zijn:

  • a.

    bij overtredingen van de Drank- en Horecawet, die geen direct gevaar opleveren voor de gezondheid en de veiligheid, vormt de bestuurlijke boete een aanvullend punitief sanctiemiddel; deze sanctie kan snel en slagvaardig worden toegepast in de bestuursrechtelijke handhavingpraktijk;

  • b.

    het strafrecht is soms een te zwaar middel voor de begane overtredingen;

  • c.

    de overtreder wordt direct geconfronteerd met de voor hem onaangename gevolgen van de overtreding; dit draagt bij aan de bewustwording van normovertredend gedrag;

  • d.

    de strafrechtelijke handhavingpraktijk laat zien dat er veel tijd verstrijkt tussen het moment van constatering van de overtreding en het moment van de afdoening door een vonnis van de economische politierechter; van lik-op-stuk beleid komt zo weinig terecht.

In beginsel wordt steeds gehandhaafd door het opleggen van bestuurlijke boetes.In uitzonderlijke gevallen wordt gehandhaafd door toepassing van de Wet op de economische delicten (WED). Wanneer de overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft zal er behoefte kunnen zijn om de zaak voor te leggen aan het Openbaar Ministerie om via de WED af te doen. Dit is ook het geval wanneer het door de wetsovertreder genoten economisch voordeel groter is dan de bestuurlijke boete. Om die reden voorziet de WED in een breder arsenaal aan sancties, zoals hogere maxima voor boetes en de mogelijkheid tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.(tijdelijke) sluiting van de inrichtingingevolge de APV, de Drank- en Horecawet en artikel 174 Gemeentewet.

Tot een (tijdelijke) sluiting kan worden overgegaan bij verstoring van de openbare orde, aantasting woon- en leefklimaat en dergelijke.

5.ontzeggen van de toegang tot een ruimte

De bevoegdheid bestaat er om personen de toegang tot ruimtes te ontzeggen waar in strijd met de Drank- en Horecawet alcoholhoudende drank wordt verstrekt.

6.intrekking van de Drank- en Horecawetvergunning

Bij overtreding van de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden kan de vergunning worden ingetrokken. In artikel 31 van de Drank- en Horecawet worden de intrekkingsgronden opgesomd. In het eerste lid staan de imperatieve (verplichte) intrekkingsgronden vermeld. Doet zich één van de intrekkingsgronden voor zoals genoemd in het eerste lid, dan moet de vergunning worden ingetrokken. Doen zich intrekkingsgronden voor zoals genoemd in het tweede lid, dan kan de vergunning worden ingetrokken.

7.beperken sluitingstijd of tijdelijke sluiting

Ingevolge artikel 2:30 van de Algemene Plaatselijke Verordening kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere geldende sluitingstijden worden vastgesteld of tijdelijk sluiting worden bevolen.

8.schorsen van de Drank- en Horecavergunning

De drank- en horecavergunning kan tijdelijk worden geschorst. Het is weliswaar mogelijk op diverse gronden de vergunning van een ondernemer in te trekken, maar de ervaring heeft geleerd dat dit in concrete situaties een te drastisch middel werd gevonden, waardoor het niet vaak werd gebruikt. Daarom is het in de nieuwe wet mogelijk om de verleende vergunning voor een bepaalde periode te schorsen. Deze mogelijkheid geldt alleen wanneer de intrekking van de vergunning facultatief is. De schorsing van een drank- en horecavergunning mag te hoogste twaalf weken duren. Tijdens de schorsing verleent de burgemeester de vergunninghouder geen nieuwe vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

9.tijdelijk stilleggen van de alcoholverkoop in de detailhandel (three strikes out) (artikel 19a Drank- en Horecawet).

Three strikes out is een nieuwe sanctiemogelijkheid in de Drank- en Horecawet. Deze sanctie houdt in dat de verkoop van alcohol in een supermarkt kan worden verboden wanneer deze supermarkt voor de derde maal in één jaar een overtreding van artikel 20, eerste lid van de Drank- en Horecawet begaat (het niet vaststellen van de leeftijd bij de verkoop van alcoholhoudende drank).

Het recht om alcohol te verkopen kan voor minimaal één week tot maximaal 12 weken worden ontnomen. Deze sanctie kan door middel van bestuursdwang geëfectueerd worden.

5.2 Horecastappenplan

Onderdeel van de sanctiestrategie is het horecastappenplan. Door middel van dit stappenplan wordt, na de bekendmaking hiervan, op een eenduidige wijze gehandhaafd ten aanzien van de Drank- en Horecawetvergunningen. Om dit stappenplan goed te communiceren worden alle horecavergunninghouders en slijtersbedrijven in kennis gesteld van dit stappenplan. Bij wijzigingen van het stappenplan wordt deze wijziging direct aan de horecavergunninghouders en slijtersbedrijven meegedeeld. Daarmee zijn horecavergunninghouders en slijtersbedrijven op de hoogte van de gevolgen bij overtreding van de regels. Als de horecavergunninghouders en slijtersbedrijven een overtreding begaan, kan het dus geen verrassing meer zijn wat de opgelegde sanctie is.

Er is een aantal uitzonderingen/toelichtingen op het horecastappenplan:

  • 1.

    indien de individuele situatie daarom vraagt, kan de burgemeester te allen tijde gemotiveerd afwijken van dit stappenplan;

  • 2.

    als een vergunninghouder zijn onderneming tussentijds overdraagt aan een ander, nadat er al een stap uit het stappenplan is toegepast, begint de nieuwe ondernemer met een ‘schone lei’. Deze regel is echter niet van toepassing als de ondernemingsvorm wijzigt en één van de ondernemers nog steeds betrokken is bij de zaak;

  • 3.

    alle horecavergunninghouders starten met een ‘schone lei’.

5.2.1 Sanctiestrategie

De strategie deelt overtredingen grofweg op in 3 categorieën, met elk hun eigen aanpak. De categorieën zijn, van zwaar naar licht:

Categorie 0 (spoedeisend): bij categorie 0-overtredingen gaat het om urgente, ernstige zaken die direct dienen te worden beëindigd. Er is sprake van acuut gevaar voor natuur en milieu en/of de volksgezondheid is in gevaar en/of de openbare orde en veiligheid is in het geding. Er is snelheid vereist om tot beëindiging van de overtreding te komen;

Categorie 1: categorie 1-overtredingen zijn ernstige overtredingen maar er is geen sprake van een acute (gevaar)situatie. Een overtreding kan ook als categorie 1 worden aangemerkt als er verzwarende omstandigheden met betrekking tot de overtreder aan de orde zijn;

Categorie 2:categorie 2-overtredingen zijn de overige overtredingen. Deze overtredingen zijn van minder belangrijke aard, bijvoorbeeld administratieve vereisten, signaleringen en gedragingen.

5.2.2 Sanctietabel Drank- en Horecawet

Dit beleid is uitgewerkt in bijlage 1. Voor zover noodzakelijk geacht is hieronder het ‘recidive’ uit de sanctietabel verder uitgewerkt.

5.2.3 Recidive

Wanneer een alcoholverstrekker of alcoholgebruiker een overtreding begaat en daarvoor een sanctiebeschikking krijgt, wordt dezelfde overtreding van de dezelfde overtreder binnen twee jaar na de eerste sanctiebeschikking beschouwd als recidive. Voor zover de periode van twee jaar verstrijkt zonder overtreding door de alcoholverstrekker (exploitant) of alcoholgebruiker, vervalt deze termijn en wordt bij een nadien gepleegde overtreding in beginsel weer gestart met de eerste stap in de sanctiestrategie in de oorspronkelijke sanctiecategorie. Als de aanbevolen sanctie niet effectief blijkt te zijn, ligt het voor de hand te kiezen voor een ander (effectief) sanctiemiddel.

5.3 Strafrechtelijke sanctiemiddelen

Behoudens de hierboven genoemde bestuurlijke boete, kan de burgemeester geen strafsancties toepassen. Over de strafvervolging wordt beslist door het Openbaar Ministerie. De eventuele strafoplegging gebeurt door de strafrechter. Voor een groot aantal bijzondere wetten zijn de sancties van de WED van toepassing. De straffen en maatregelen die in het kader van de WED kunnen worden opgelegd, zijn in hoofdzaak geldboete, gevangenisstraf en hechtenis.

In voorkomende gevallen kan naast een bestuursrechtelijke maatregel, het strafrechtelijke traject worden gevolgd (= flankerend beleid)

5.4 Gedoogstrategie

Het kan in incidentele gevallen voorkomen dat naleving van de regels onredelijk en juist onwenselijk is. Wanneer er concreet zicht bestaat op legalisatie kan onder strikte voorwaarden een gedoogbeschikking worden afgegeven en wordt op die manier van handhaving afgezien. Uiteraard zien we er op toe, dat de eventuele voorwaarden, die aan de gedoogbeschikking zijn verbonden, worden nageleefd.

6. sanctie- en gedoogstrategie overig

6.1 Algemeen

Om er voor te zorgen dat overtredingen ongedaan worden gemaakt is het nodig/kan het nodig zijn om gebruik te maken van de handhavende bevoegdheden. In eerste instantie gebeurt dat preventief door overtredingen te signaleren; de overtreder wordt gevraagd de overtredingen binnen een begunstigingstermijn ongedaan te maken. Het gaat daarbij voornamelijk om de bestuursrechtelijke bevoegdheden en daarnaast bestaat het instrument van de strafrechtelijke maatregel.

De bestuursrechtelijke maatregel richt zich vooral op het herstel van een situatie, dus op het wegnemen van de illegaliteit, de overlast, het gevaar. De strafrechtelijke maatregel houdt in dat wordt gestraft, veelal door het opleggen van een boete.

Naast de handhavende maatregel kennen we ook het instrument ‘gedogen’, waarbij een overtreding tijdelijk wordt geaccepteerd.

6.2 Sanctiestrategie

6.2.1 Bestuursrechtelijke maatregel

Er zijn drie vormen van bestuursrechtelijke maatregelen: een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang en het intrekken van een vergunning. De gemeente heeft de vrijheid om een keuze te maken in één van deze twee mogelijkheden. Vaak verdient het de voorkeur een dwangsom op te leggen, omdat dit een maatregel is die voor de gemeente weinig risico met zich brengt.

Als direct ingrijpen nodig is (bijv. ingeval van direct gevaar of ernstige overlast) of wanneer van het opleggen van een dwangsom geen/weinig effect wordt verwacht, zal gekozen worden voor het toepassen van bestuursdwang.

6.2.2 Handhavingstraject voor bestuursrechtelijk optreden

Het handhavingtraject kent drie stappen. Wanneer een stap van dat traject geen resultaat oplevert volgt de volgende stap. Het handhavingstraject ziet er als volgt uit:

  • 1.

    de ambtelijke waarschuwing: een brief, waarin de geconstateerde overtreding wordt aangegeven en waarbij een begunstigingstermijn geldt;

  • 2.

    voornemen tot opleggen van een sanctiemaatregel;

  • 3.

    de handhavingsbeschikking: aan de gestelde termijn in de ambtelijke waarschuwing is niet voldaan en daarmede volgt een voornemen tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom (hierbij wordt overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid gegeven een zienswijze in te dienen); wanneer de overtreding niet binnen de (nieuwe) begunstigingstermijn is verholpen volgt de beschikking tot het toepassen van de bestuursdwang of het opleggen van de dwangsom (in deze beschikking wordt veelal nog een termijn gegeven waarbinnen de overtreding ongedaan kan worden gemaakt).

Als overigens sprake is van direct gevaar, ernstige overlast, ernstige bedreiging van de gezondheid wordt de beschikking tot het opleggen van een last onder bestuursdwang direct toegepast (zonder zienswijze).

Daarnaast kunnen er redenen zijn om van het handhavingstraject af te wijken. Voorbeelden van situaties om af te wijken zijn: de handelwijze van een overtreder duidt op een calculerende en malafide instelling, er bestaat een aanmerkelijke kans dat overtreding op grote schaal zullen plaatsvinden. In dat geval kan ervoor gekozen worden om direct over te gaan tot stap 2, de handhavingsbeschikking.

Over de mandatering van de handhavende bevoegdheden zullen de gemeenten individueel een besluit nemen.

6.2.3 criteria voor het stellen van termijnen

In tabel 7.2.3.1 worden criteria gegeven voor de te hanteren termijnen bij het nemen van de bestuursrechtelijke maatregelen

Tabel 7.2.3.1

Situatie

Criterium

Termijn

1.onmiddellijke aktie

Er is sprake van ernstig gevaar, ernstige overlast of ernstige bedreiging van de gezondheid

De overtreding moet direct worden beëindigd

2.op korte termijn

Hieronder vallen alle situaties, die niet onder 1 of 3 vallen

Er geldt een termijn van een week tot een maand

3.op langere termijn

Omdat de overtreding al lang voortduurt (van maanden tot jaren) is het niet redelijk een korte termijn te stellen.

Verder kunnen er redenen zijn van technische, organisatorische, economische aard zijn, die het niet mogelijk maken een korte termijn te stellen

Tot drie maanden of langer (afhankelijk van de situatie)

6.2.4 strafrechtelijk optreden

Voor het toezicht in de openbare ruimte maken we gebruik van de strafrechtelijke maatregelen (veelal de bestuurlijke strafbeschikking).

Daarnaast wordt -veelal bij ernstige overtredingen van de milieuwetgeving, de asbestregelgeving- zgn. flankerend beleid toegepast. Dit houdt in dat de politie en/of de Arbeidsinspectie proces-verbaal opmaken van de overtreding.

6.2.5 handhaving van de eigen bedrijfsvoering en overige overheidsinstanties

Voorop staat dat de gemeente zich in de rol van bouwer, exploitant etc. houdt aan de wet- en regelgeving en zelfs daarin een voorbeeldfunctie vervult en dat van handhaving van de eigen gemeente geen sprake hoeft te zijn. In de praktijk kunnen zich toch situaties voordoen waarbij de gemeente regels niet in acht heeft genomen.

Het is van belang vast te leggen op welke wijze wordt gehandeld als de handhaver een overtreding van een voorschrift constateert bij de eigen gemeente.

De volgende procedure geldt bij handhavend optreden tegen de eigen gemeente:

  • 1.

    als de handhaver een overtreding constateert dan wordt de (ambtelijke) waarschuwing medegedeeld aan de verantwoordelijk leidinggevende; tevoren wordt de inhoudelijk verantwoordelijk medewerker hierover ingelicht;

  • 2.

    wanneer na de ambtelijke waarschuwing de overtreding niet is beëindigd wordt de overtreding gemeld aan de algemeen directeur van de gemeente; de algemeen directeur bepaalt wat er moet gebeuren of vraagt een uitspraak van het College van Burgemeester en Wethouders.

Ook is het van belang vast te leggen welke procedure wordt gevolgd wanneer een toezichthouder bij een andere overheidsinstantie een overtreding constateert.

Die overheidsinstanties zullen wij op een wijze benaderen, die vergelijkbaar is bij overtredingen van bedrijven en burgers. Dat houdt dus in, dat de ambtelijke waarschuwing (1e stap) wordt gestuurd naar de rechtspersoon (bijv. de provincie, het waterschap, Rijkswaterstaat) en daar waar mogelijk zal worden gericht aan de verantwoordelijk leidinggevende.

De handhavingsbeschikking (2e stap) wordt daarna ook gericht aan de rechtspersoon. Er wordt dus niet voor gekozen de brief te richten aan het bestuursorgaan van het overheidslichaam. Het is de verantwoordelijkheid van de (overtredende) organisatie de overtreding ongedaan te maken en daarover verantwoording af te leggen aan hun bestuursorgaan.

6.3 Gedoogstrategie

Het kan in incidentele gevallen voorkomen dat naleving van de regels onredelijk en juist onwenselijk is. Wanneer er concreet zicht bestaat op legalisatie kan onder strikte voorwaarden een gedoogbeschikking worden afgegeven en wordt op die manier van handhaving afgezien. Uiteraard zien we er op toe, dat de eventuele voorwaarden, die aan de gedoogbeschikking zijn verbonden, worden nageleefd.

7. Communicatie

Zoals eerder in het plan is aangegeven bestaat handhaven niet alleen uit repressieve maatregelen, maar horen daar juist ook preventieve instrumenten bij. Het instrument van het geven van voorlichting (over de wet- en regelgeving zullen we meer toepassen. Dat doen we door middel van de beschikbare communicatiemiddelen.

Verder zullen we aan onze burgers en de in onze gemeenten gevestigde bedrijven laten weten wat de inhoud van ons handhavingsbeleid is. In die communicatie geven we aan, dat de burgers en de bedrijven juist een eigen verantwoordelijkheid hebben om de wet- en regelgeving na te leven.

Wanneer iedereen zijn/haar verantwoordelijkheid neemt, draagt dat nadrukkelijk bij aan onze leef- en woonomgeving (veilig, gezondheid, zonder overlast).

Bijlage 1: sanctietabel Drank- en Horecawet

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2. Tafel van Elf

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 toezichtsprotocol

Inspectiediepgang

Omschrijving

Voorbeelden

4

Integraal

Beoordeling van alle onderdelen op detailniveau. Op het oog en met de benodigde hulpmiddelen worden controles tot op detailniveau uitgevoerd. Alle projectspecifieke tekeningen en detailtekeningen worden geraadpleegd.

Ieder constructieonderdeel wordt gedetailleerd gecontroleerd op de aangebrachte wapening met behulp van gedetailleerde wapeningstekeningen.

3

Representatief

Beoordeling op hoofdlijnen en kenmerkende details, op het oog en met eenvoudige hulpmiddelen worden elementaire controles uitgevoerd. Daarnaast worden enkele kritische detailleringen in detail beoordeeld. Er worden algemene projectspecifieke tekeningen geraadpleegd en detailtekeningen van kritische detailleringen.

Naast een controle op niveau 2 wordt een detailcontrole uitgevoerd op enkele kritische constructiedelen. Zo kan allen de wapening in de hoekkolom worden gecontroleerd. Hierbij wordt de wapeningstekening van de hoekkolom nagelopen op een correcte uitvoering met zo nodig gebruik van een meetlat.

2

Beperkt

Beoordeling op hoofdlijnen, op het oog en met eenvoudige hulpmiddelen worden elementaire controles uitgevoerd. Er worden alleen algemene projectspecifieke tekeningen geraadpleegd. Bij twijfel vindt raadpleging van detailtekeningen plaats.

Op algemeen constructief inzicht wordt de aangebrachte wapening gecontroleerd aan de hand van vragen als “is het juiste basisnet toegepast?”, “roept de verankeringslengte van de wapening gerelateerd aan de staafdiameter vragen op?”, “zit er vuil in de kist?”.

1

Marginaal

Visuele controle, een vluchtige beoordeling op het oog op basis van kennis en ervaring zonder projectspecifieke tekeningen of details te raadplegen en of hulpmiddelen (bijvoorbeeld meetlat) te gebruiken.

Er wordt alleen gekeken of er wapening in de gestelde kist zit.

S

Geen

Er vindt geen inspectieplaats

Een 100% controle op alle regelgeving is niet mogelijk. Het is ook niet mogelijk om als handhaver op ieder aandachtsmoment op iedere bouwplaats aanwezig te zijn. Onderscheid is gemaakt in inspectiediepgang tussen de aspecten veiligheid uit het Bouwbesluit (constructie, brandveiligheid) en de overige aspecten uit het Bouwbesluit zoals gezondheid (ventilatie), geluid en bruikbaarheid (afmetingen ruimten).

Een bouwwerk wordt in een aantal fasen gerealiseerd. Aandacht voor bepaalde thema’s uit wet- en regelgeving kunnen alleen in bepaalde fasen worden geïnspecteerd. In het beleid wordt dan ook rekening gehouden met de fasen. De volgende bouwfasen worden onderscheiden:

Fase 1. Aanloop

Fase 2. Onderbouw

Fase 3. Bovenbouw

Fase 4. Gevel/ dak

Fase 5. Afbouw

Fase 6. Oplevering

Toelichting:

  • ·

    Per type bouwwerk is het gemiddelde aantal inspecties per bouwfase af te lezen. Zo kent een nieuw- en verbouw van een woongebouw gemiddeld 22 inspecties. Bij zeer grote, complexe bouwprojecten zal het aantal inspecties meer zijn, en bij een kleine verbouwing natuurlijk een stuk lager.

  • ·

    Bij bepaalde type bouwwerken is in het inspectieprotocol vooroverleg start bouw opgenomen. Dit vooroverleg is ook als een inspectie beschouwd.

Ook het onderdeel ‘slopen’ is in de matrix opgenomen. Extra aandacht is hierbij besteed aan het onderwerp ‘asbest’.

Bijlage 4. Categorie bepalen milieurelevantie van inrichtingen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5. Verklarende woordenlijst

APV: Algemene Plaatselijke Verordening

BEVI: Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen

Bor: Besluit omgevingsrecht

BRZO: Besluit Risico’s Zware Ongevallen

GPBV: Geïntegreerde Preventie en Bestrijding Vervuilende installaties

IPPC: Integrated Pollution Prevention and Control

LHO: Lokaal Handhavingsoverleg

LNB: Landelijk Netwerk Brandpreventie

Mor: Ministeriële regeling omgevingsrecht

NVBR: Nederlandse Vereniging voor brandweerzorg en Rampenbestrijding

PREVAP: Preventieactiviteitenplan

NIFV: Nederlands Instituut Fysiek Veiligheid

Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht