Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand

Geldend van 09-04-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2009

Intitulé

AFSTEMMINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

Gezien het advies van de commissie Samenleving;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders dd. 3 maart 2009;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en gelet op artikel 2, lid 3 van de Wet sociale werkvoorziening;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

overwegend dat het noodzakelijk is de afstemming van uitkerkingsgerechtigden van de gemeente Hulst te regelen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

AFSTEMMINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin debelanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

    • e.

      de belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd,voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 9, 11 en 13 inhouden, geldt het percentage van de hoogste categorie.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden traject/voorziening zoals genoemd in de Re-integratieverordening Wwb of de Verordening WI;

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand;

    • b.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • c.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden zorgtraject;

    • d.

      het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of de contactpersoon bij de gemeente, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd;

    • e.

      overige gedragingen niet genoemd in de eerste en tweede categorie.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      10% procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt gesteld op zes maanden indien belanghebbende zich binnen de in artikel 10 lid 2 genoemde periode voor de derde of meerdere keer wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie.

HOOFDSTUK 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt(recidive) aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt gesteld op zes maanden en de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen de in artikel 11 lid 2 genoemde periode voor de derde of meerdere keer wederom schuldig heeft gemaakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag. Dit bedrag wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 5,00 met een minimum van € 50,00.

Het berekende bedrag wordt, indien mogelijk, direct op de uitkering in mindering gebracht. Als dit niet mogelijk is wordt het bedrag over een aantal maanden verspreid.

Artikel 13 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft niet geleid tot het ten onrechte of een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% van de bijstand gedurende een maand.

  • 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt gesteld op zes maanden en de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen de in artikel 13 lid 2 genoemde periode voor de derde of meerdere keer wederom schuldig heeft gemaakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de bijstandsnormgedurende een maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 8.000,00 tot € 12.000,00: 100 % van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag van € 12.000,00 tot € 16.000,00: 100 % van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • g.

      bij een benadelingsbedrag van € 16.000,00 tot € 20.000,00: 100 % van de bijstandsnorm gedurende vier maanden;

    • h.

      bij een benadelingsbedrag vanaf € 20.000,00: 100% van de bijstandsnorm gedurende vijf maanden. Bij iedere overschrijding van het hiervoor genoemde benadelingsbedrag met € 4.000,00 wordt de in dit lid aangegeven duur van de maatregel van 100 % met een maand verlengd.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Indien een belanghebbende zich fysiek -al of niet in combinatie met verbaal- zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een maatregel opgelegd van minimaal 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde misdraging.

  • 4. Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, -al of niet in combinatie met verbaal-, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggen maatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op bijstand behoort daarbij tot de mogelijkheden.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Afstemmingsverordening WWB’.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt direct na publicatie in werking en werkt terug tot 1 april 2009. De afstemmingsverordening WWB, zoals deze is vastgesteld door de raad op 29 juni 2006, wordt ingetrokken op de dag waarop deze verordening in werking treedt.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hulst van 2 april 2009.

De Raadsgriffier, De Raadsvoorzitter,

Drs. D.J.M. Van Bunder J.F. Mulder

Publicatie: Zeeuwsch-Vlaams Advertentieblad d.d. 8 april 2009

Toelichting (Algemene & Artikelsgewijze)

Algemene toelichting

Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om een verlagingenbeleid in een verordening vast te leggen.

In het eerste lid van artikel 18 WWB wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepalingen wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigde maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van uitkeringsgerechtigden. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van de uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht om zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de toegepaste verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van het opleggen van een maatregel.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene bepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Ook wordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de bijstand omdat een verlaging wordt toegepast vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene Wet Bestuursrecht en dan met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een verlaging wordt toegepast in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbende schriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijn indien er sprake is van dringende redenen. Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om belanghebbende een waarschuwingsbrief te sturen.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden omdat belanghebbende in maand waarin de maatregel opgelegd wordt tijdelijk meer inkomsten heeft of de uitkering inmiddels beëindigd kan worden. Deze beperking is bij het opstellen van deze verordening onderkend. Het wordt niet wenselijk geacht om voor deze situaties de mogelijkheid op te nemen om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. (Een besluit tot verlaging met terugwerkende kracht kan alleen met een besluit tot herziening van bijstand worden genomen, artikel 54 lid 3 WWB). Bij recidive leidt het eerste -niet geëffectueerde besluit- wel tot verhoging van de op te leggen maatregel. Op grond van het tweede lid is het mogelijk om een opgelegde maatregel over een bepaalde maand ook in die maand daadwerkelijk uit te voeren (in afwijking van lid 1), als dit besluit aan belanghebbende kenbaar is gemaakt voordat de betaling over de betreffende maand heeft plaatsgevonden.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Indeling in categorieën

Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk en bijstand, de tot op heden ontwikkelde jurisprudentie en de gemeentelijke re-integratievisie en bij de in de Re-integratieverordening WWB genoemde voorzieningen.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of een traject in het kader van de Verordening WI. Op basis van het tweede lid kan een maatregel worden verdubbeld indien binnen twee jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 24 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de verlaging is toegepast, bekend is gemaakt. Op basis van het derde lid kan de maatregel bij herhaalde recidive worden verzwaard, zowel in hoogte als in duur. De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

Indien een cliënt de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54 eerste lid WWB). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een verlaging toegepast. Dit lid regelt de hoogte van de verlaging. Onder artikel 11 vallen, onder andere, het niet tijdig inleveren van het inkomstenbriefje (Rofje) en het te laat verstrekken van gegevens die door de consulent op basis van bijvoorbeeld een doelmatigheidsonderzoek zijn opgevraagd. Op basis van het tweede lid kan een maatregel worden verdubbeld indien binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging(recidive). Op basis van het derde lid kan de maatregel bij herhaalde recidive worden verzwaard, zowel in hoogte als in duur. De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.

Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen

voor de bijstand

In artikel 17, eerste lid WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag (met inbegrip van het gestelde in art. 58 lid 4 WWB) aan bijstand of re-integratiekosten. De gemeente kiest bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 WWB niet voor een indeling in categorieën met daaraan gekoppeld een sanctiepercentage.

Het meest rechtvaardig is een percentage gekoppeld aan de hoogte van het benadelingsbedrag dat als gevolg van schending van die verplichting ten onrechte of te veel door de gemeente is betaald. Naast het opleggen van de maatregel wordt ook het ten onrechte verstrekte bedrag teruggevorderd.

In aansluiting op het Boetebesluit socialezekerheidswetten (artikel 2) wordt een maatregelbedrag van minimaal € 50,00 gehanteerd waarbij het bedrag naar boven wordt afgerond op een veelvoud van € 5,00.

Relatie met de strafrechtelijke sanctie.

Op grond van richtlijn voor strafvordering sociale zekerheid zal de gemeente aan de sociale recherche vragen om proces-verbaal op te maken en aangifte doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 6.000,00 (de aangifterichtlijn sociale zekerheid) en bij een benadelingsbedrag van € 3.000,- in geval van recidive. Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en OM blijft bestaan, ook al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een verlaging moeten toepassen. Het doen van aangifte wegens fraude sluit overigens het toepassen van een verlaging niet uit. Beide sancties kunnen samengaan. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de verlaging die is toegepast door het bestuursorgaan. Dit is het principe van ‘anrechnung’. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het toepassen van een verlaging, als het OM inmiddels een sanctie heeft toegepast. Het ‘una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. De centrale raad voor beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen

‘dubbele bestraffing’.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens, bijvoorbeeld niet melden van vakantie of vrijwilligerswerk. De in het tweede lid genoemde schriftelijke waarschuwing is geen verlaging. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een verlaging wordt toegepast zonder recidiveverlaging. Op basis van het tweede lid kan een maatregel worden verdubbeld indien binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging(recidive). Op basis van het derde lid kan de maatregel bij herhaalde recidive worden verzwaard zowel in hoogte als in duur. De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat de bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het toepassing van en verlaging.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken zoals bijvoorbeeld:

  • -

    een onverantwoorde besteding van vermogen

  • -

    geen of een te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening

  • -

    het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. De gemeente kan alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB. In artikel 18, tweede lid WWB wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een verlaging. Er kan dus geen verlaging worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid van deze verordening). Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • ·

    Verbaal geweld (schelden);

  • ·

    Discriminatie;

  • ·

    Intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • ·

    Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • ·

    Mensgericht fysiek geweld;

  • ·

    Combinatie van agressievormen

Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Voor zover aanwezig kan hier verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. In zo’n agressieprotocol kan een relatie worden gelegd met het verlagingenbeleid ten aanzien van agressieve klanten, in de vorm van beleidsregels.