Regeling vervallen per 01-01-2020

Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2019

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hulst 2017;

besluit vast te stellen het:

Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2019

Inleiding

Het gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning 2019 is bedoeld om alle bedragen en bijzonderheden met betrekking tot het gemeentelijke Wmo-beleid in op te nemen. Dit is van belang omdat de bedragen regelmatig worden aangepast.

Voor de begrippen genoemd in het besluit wordt uitgegaan van de omschrijving in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hulst 2017.

Dit Besluit maatschappelijke ondersteuning 2019 vervangt het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2018.

Aandachtspunten uitvoering Wmo in 2019

Invoering abonnementstarief

In het regeerakkoord is afgesproken dat voor Wmo-voorzieningen een vast tarief van € 17,50 per bijdrageperiode zal worden ingevoerd (het abonnementstarief). Voor de invoering van het abonnementstarief is een wetswijziging vereist en daarom kan de maatregel pas per 1 januari 2020 volledig worden ingevoerd. Voor 2019 is door de minister gekozen voor een tussenvorm. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is voor 2019 zo gewijzigd dat voor maatwerkvoorzieningen een maximale bijdrage van € 17,50 per bijdrageperiode van kracht wordt. De aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Wmo is gepubliceerd in Staatsblad 2018 nummer 4441.

Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 regelt in dat alle cliënten met één of meer maatwerkvoorzieningen uit de Wmo, ongeacht inkomen of vermogen, vanaf 2019 maximaal € 17,50 aan bijdrage per bijdrageperiode gaan betalen. Beschermd wonen en opvang (in natura) vallen in deze tussenvorm niet onder het abonnementstarief, hiervoor blijft de inkomensafhankelijke bijdragesystematiek ongewijzigd. Beide voorzieningen zien op intramurale ondersteuning waarbij ook de intramurale bijdragesystematiek vergelijkbaar met de Wlz van toepassing is. De maximale bijdrage van € 17,50 per bijdrageperiode geldt ook niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens. Voor deze groep is de eigen bijdrage op nihil gesteld.

De gemeente Hulst legt voor nagenoeg alle Wmo-maatwerkvoorzieningen een eigen bijdrage op. De voorzieningen waarvoor géén eigen bijdrage geldt worden genoemd in art. 12a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hulst 2017.

Het berichtenverkeer, tussen gemeente/aanbieder en CAK en de aanlevering van parameters aan het CAK, blijft voor 2019 zoals het ook nu is ingericht.

De bepalingen omtrent Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang zijn ongewijzigd. Hieronder een toelichting.

Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang

De Wmo bepaalt dat Beschermd Wonen in Nederland toegankelijk is voor ieder die zich genoodzaakt ziet daar een beroep op te doen. De uitvoering van de landelijke toegang is in handen gelegd van de centrumgemeenten. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is door alle centrumgemeenten vastgelegd in een Convenant Landelijke Toegang Beschermd Wonen.

De centrumgemeente Vlissingen regelt de uitvoering van Beschermd Wonen en heeft de toegang belegd bij het CZW-bureau, dat samenwerkt met de lokale toegangsorganisaties. Inwoners van Hulst die een beroep willen doen op Beschermd wonen kunnen zich melden bij de St. Hulst voor Elkaar.

De lokale gemeente is bevoegd om de tarieven Pgb vast te stellen. De Bijlage Tarieven Pgb Beschermd Wonen 2019 maakt integraal deel uit van dit Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Vanaf 2021 worden de centrumgemeentetaken en -budgetten voor Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang gedecentraliseerd naar de lokale gemeenten. De gemeenten staan voor de opgave om Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang toekomstbestendig te organiseren en inhoudelijk door te ontwikkelen. In 2019-2020 wordt Zeeuws breed (onder regie van de centrumgemeente) de vernieuwing van de toegang vorm gegeven.

Als bijlagen worden toegevoegd aan het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2019:

  • -

    Bijlage 1. Zelfredzaamheid-Matrix, instrument van de GGD Amsterdam en de gemeente Rotterdam

  • -

    Bijlage 2. Richtlijn indicatiestelling specialistische begeleiding en dagbesteding

  • -

    Bijlage 3. Uitvoeringsregels huishoudelijke ondersteuning

  • -

    Bijlage 4. Normering basisvoorziening Schoon Huis, 12 augustus 2016. Rapportage in opdracht van de gemeente Utrecht door KPMG, PLEXUS en HHM

  • -

    Bijlage 5. Tarieven Pgb Beschermd Wonen 2019

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Protocollen, indicatiewijzer

  • 1. Met behulp van de Zelfredzaamheids-matrix (ZRM) kan een beoordeling van de situatie van de cliënt op de verschillende levensdomeinen worden gemaakt (bijlage 1).

  • 2. Bij het beoordelen en toekennen van een aanvraag om een begeleidingsvoorziening wordt de richtlijn indicatiestelling begeleiding (bijlage 2) gebruikt om te kunnen bepalen of reguliere of gespecialiseerde (groeps-)begeleiding ingezet moet worden.

  • 3. Bij het toekennen van het aantal uren huishoudelijke ondersteuning wordt gebruik gemaakt van de “Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ van 12 augustus 2016 van KPMG Plexus en HHM (bijlage 4). Nadere uitvoeringsregels huishoudelijke ondersteuning werden opgenomen in bijlage 3.

  • 4. Beschermd Wonen en maatschappelijke opvang.

    De 13 Zeeuwse gemeenten hebben de uitvoering van het beschermd wonen opgedragen aan de gemeente Vlissingen. Ze hebben gezamenlijk nadere regels opgesteld voor de toegang tot het beschermd wonen. Iedere gemeente stelt – vanwege de verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de wet – de nadere regels, tarieven en eigen bijdragen individueel vast. De pgb-tarieven zijn vastgelegd in de Bijlage Tarieven Pgb Beschermd Wonen 2019.

  • 5. Om tot een indicatie te komen, kan advies worden gevraagd aan een (medisch) specialist of arbeidsdeskundige.

Artikel 2 Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hulst 2017 gelden voor de vaststelling van een pgb-dienstverlening de volgende maximum tarieven.

    a.

    Huishoudelijke ondersteuning

    € 16,00 per uur

    b.

    Huishoudelijke Zorg

    € 16,00 per uur

    c.

    Individuele begeleiding

    € 36,00 per uur

    d.

    Gespecialiseerde individuele begeleiding

    € 59,40 per uur

    e.

    Reguliere dagbesteding, incl. BW-dagbesteding

    € 26,46 per dagdeel

    f.

    Gespecialiseerde dagbesteding, incl. BW-dagbesteding

    € 40,26 per dagdeel

    g.

    Kortdurend verblijf

    € 121,68 per dagdeel

    h.

    Rolstoelvervoer, in combinatie met e en f

    € 15,33 per dag

    i.

    Overig vervoer, in combinatie met e en f

    € 5,75 per dag

    j.

    Beschermd Wonen, excl. dagbesteding

    100% van het ZIN-tarief

  • 2. Indien de hulpverleningsorganisatie of hulpverlener het pgb beheert, kan het college kan een pgb weigeren op grond van belangenverstrengeling.

Artikel 3. Financiële tegemoetkoming (VERVALLEN)

Artikel 4. Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

De bijdrage wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, betrekking hebbend op 2019.

HOOFDSTUK 2 VOORZIENINGEN

De noodzaak van een maatwerkvoorziening wordt in een gesprek vastgesteld door de toegangsorganisatie (gemeente/Stichting Hulst voor Elkaar), afgestemd op persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de aanvrager en zijn omgeving.

Het college streeft naar passende ondersteuning en onderscheidt de volgende voorzieningen:

  • -

    Huishoudelijke voorzieningen

  • -

    Vervoersvoorzieningen

  • -

    Woonvoorzieningen

  • -

    Rolstoelvoorzieningen

  • -

    Begeleidingsvoorzieningen

Artikel 5. Huishoudelijke voorzieningen

De door het college te verlenen maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit:

  • a.

    huishoudelijke hulp, door de gemeente gecontracteerd bij zorgaanbieders voor € 25,20 per uur

  • b.

    huishoudelijke zorg, door de gemeente gecontracteerd bij zorgaanbieders voor € 26,40 per uur;

  • c.

    Vervallen

Artikel 6. Vervoersvoorzieningen

De door het college te verlenen maatwerkvoorziening voor vervoer kan bestaan uit (een financiële tegemoetkoming voor):

  • a.

    vervoer per (rolstoel-)taxi maximaal € 2.650,00 per kalenderjaar;

  • b.

    een aanpassing van een eigen auto maximaal € 4.540,00 per 5 jaar;

  • c.

    een al dan niet aangepaste (bruikleen) auto;

  • d.

    een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • e.

    een scootmobiel;

  • f.

    een training voor een scootmobiel / gesloten buitenwagen maximaal € 345,00;

  • g.

    een ander vervoermiddel dan de vervoersmiddelen genoemd in d en e;

  • h.

    onderhoud en reparatie van voorzieningen als bedoeld in d, e en g;

  • i.

    begeleiding op medische indicatie tijdens collectief vervoer per taxi maximaal € 100,00 per kalenderjaar.

Artikel 7. Overige vervoersvoorzieningen (VERVALLEN)

Artikel 8. Woonvoorzieningen

  • 1. De door het college te verlenen maatwerkvoorziening voor wonen kan bestaan uit (een financiële tegemoetkoming voor):

    • a.

      een voorziening van bouwkundige of woon-technische aard in of aan de woning;

    • b.

      een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woon-technische aard in of aan de woning;

    • c.

      een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie in een woning;

    • d.

      een voorziening voor tijdelijke huisvesting, voor maximaal 26 weken;

    • e.

      het bezoekbaar maken van de woning tot een maximum van € 5.000,00;

    • f.

      een voorziening voor verhuizing en inrichting tot een maximum van € 4.000,00;

    • g.

      een voorziening voor woningsanering op medische indicatie voor de noodzakelijk te maken kosten tot een maximum van € 2.000,00.

  • 2. Het bedrag waarboven het primaat van de verhuizing geldt bedraagt € 10.000,00.

  • 3. Woonvoorzieningen met een totale aanschafwaarde lager dan € 200,00 komen niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

  • 4. Woonvoorzieningen voor gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen komen niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

  • 5. Een tegemoetkoming voor de kosten van huurderving is pas mogelijk bij woningaanpassingen hoger dan € 5.000,00.

Artikel 9. Overige Woonvoorzieningen (VERVALLEN)

Artikel 10. Rolstoelvoorzieningen

De door het college te verlenen maatwerkvoorziening voor rolstoelen kan bestaan uit (een financiële tegemoetkoming voor):

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daarvan;

  • b.

    onderhoud, reparatie en verzekering;

  • c.

    accessoires;

  • d.

    een training voor het gebruik van een elektrische rolstoel maximaal € 345,00

  • e.

    sportrolstoel

Artikel 11. Begeleidingsvoorzieningen

De door het college te verlenen maatwerkvoorziening voor begeleiding kan bestaan uit:

  • a.

    individuele begeleiding;

  • b.

    specialistische individuele begeleiding;

  • c.

    reguliere dagbesteding;

  • d.

    gespecialiseerde dagbesteding;

  • e.

    kortdurend verblijf;

  • f.

    vervoer in combinatie met c en d;

  • g.

    Beschermd Wonen.

Artikel 12. Begeleidingsvoorzieningen in natura

  • 1. De kostprijs voor begeleidingsvoorzieningen in natura bedraagt:

    a.

    individuele begeleiding

    € 49,20 per uur

    b.

    specialistische individuele begeleiding

    € 81,00 per uur

    c.

    reguliere dagbesteding

    € 36,00 per dagdeel

    d.

    gespecialiseerde dagbesteding

    € 54,76 per dagdeel

    e.

    kortdurend verblijf

    € 165,84 per dag

    f.

    rolstoelvervoer, in combinatie met c en d

    € 20,86 per dag

    g.

    overig vervoer, in combinatie met c en d

    € 7,82 per dag

    h.

    Beschermd Wonen

    via centrumgemeente

  • 2. De kostprijs voor beschermd wonen wordt aangewezen door de centrumgemeente en is vastgelegd in de Deelovereenkomst voor het leveren van de Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen 2018– 2019.

Artikel 13. Omvang van begeleidingsvoorzieningen

  • 1. De omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura wordt afgestemd op persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de aanvrager en zijn omgeving, in overleg met aanvrager.

  • 2. De omvang van de begeleidingsvoorzieningen in natura genoemd in artikel 11 a en b wordt bepaald in uren met een maximale omvang per week.

  • 3. De omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura genoemd in artikel 11 c en d wordt bepaald in dagdelen.

  • 4. De omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura voor de onderdelen genoemd in artikel 11 e, f en g wordt bepaald in dagen met een maximale omvang per week.

Artikel 14. Begeleidingsvoorzieningen als persoonsgebonden budget (VERVALLEN)

HOOFDSTUK 3 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 15. Beslissing college in gevallen waarin dit besluit niet voorziet

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.

Artikel 16. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2019.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 18 december 2018 door het college van burgemeester en wethouders van Hulst, onder gelijktijdige intrekking van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2018, dat door het college werd vastgesteld bij besluit d.d. 12 december 2017.

Hulst, 18 december 2018

Burgemeester en wethouders van Hulst,

S. ter Wal

De burgemeester,

J.F. Mulder

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven, worden hieronder behandeld.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Protocollen, indicatiewijzer

In dit artikel is aangegeven dat onder andere gebruik wordt gemaakt van de Zelfredzaamheids-matrix (ZRM). Voor de toekenning van het aantal uren wordt gebruik gemaakt van de “Normering van de basisvoorziening “Schoon huis”, uitgave in opdracht van de gemeente Utrecht door KPMG plexus en Bureau HHM.

De Normering van de basisvoorziening “Schoon huis” is ondersteunend voor het bepalen van de aard en de omvang van de ondersteuning bij het huishouden. (Uitvoeringsregels in bijlage 3).

Indien er onverhoopt sprake mocht zijn van verschil in uitleg c.q. definiëring tussen het gestelde in de protocollen en dit besluit, is het gestelde in dit besluit bepalend. Hiermee is tevens bepaald dat de genoemde protocollen niet bindend zijn, maar dienen als kader om tot vaststelling van de benodigde voorzieningen te komen. Afwijking op grond van individuele omstandigheden is altijd mogelijk.

Lid 4 van dit artikel gaat over beschermd wonen. De gemeentebesturen van de 13 Zeeuwse gemeenten hebben voor dit onderdeel van de Wmo 2015 mandaat verleend aan de gemeente Vlissingen voor de uitvoering van de toekenning en verstrekking van voorzieningen (toegang) en het vaststellen van de wijze van bekostiging van de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen.

Artikel 2. Tarieven persoonsgebonden budget(pgb)

Binnen Zeeuws-Vlaanderen is afgesproken om de tarieven van de Maatwerkvoorzieningen Wmo en de tarieven voor pgb’s op elkaar af te stemmen. Zo wordt de bureaucratie voor zorgaanbieders beperkt. Aanbieders geven jaarlijks aan welke voorziening ze leveren. De zorgaanbieders dragen er zorg voor dat passende zorg wordt ingezet. Het pgb-tarief wordt afgeleid van het ZIN-tarief van het voorgaande jaar (t-1).

Indien de gemeente met een zorgaanbieder een budgetafspraak heeft voor levering van Zorg in Natura(ZIN), kan de aanvrager alleen met een bijzondere motivering in aanmerking komen voor een pgb bij deze gecontracteerde zorgaanbieder. De zorgaanbieder kan immers dezelfde zorg bieden in natura.

De aanvrager die kiest voor een pgb regelt alles zelf en zorgt voor kwaliteitsborging. Het gaat dan bijvoorbeeld om zoeken van een hulp, afspraken maken en deze vastleggen in een contract, zorgen voor een andere hulp bij ziekte of vakantie, loondoorbetaling bij ziekte, werkgeversaansprakelijkheids-verzekering. De aanvrager maakt de keuze voor een pgb nadat hij/zij hierover duidelijk en begrijpelijk is voorgelicht. De pgb-houders kunnen voor ondersteuning gebruik maken van de dienstverlening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Het pgb tarief voor Beschermd Wonen is afgeleid van het tarief zorg in natura (ZIN) zoals dat is vastgelegd in de Deelovereenkomst voor het leveren van de Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen 2018 – 2019. In 2019 is het pgb-tarief 100% van het tarief zorg in natura, met uitzondering van dagbesteding; daarvoor wordt aangesloten bij de pgb-systematiek van de reguliere Wmo-dagbesteding. Met de aanpassing van de berekeningswijze van het pgb Beschermd wonen (van 90% naar 100%) volgt de gemeente Hulst het Zeeuws standpunt. De omvang van het pgb is afhankelijk van de ingediende offerte en ondersteuningsplan waarin wordt aangetoond aan welke kwaliteitscriteria en professionele standaard wordt voldaan (art. 11 Verordening). De regels omtrent toegang zijn als bijlagen bij de Deelovereenkomst door het college op 12 december 2017 vastgesteld.

Met lid 2 wordt beoogd belangenverstrengeling van pgb-uitvoerder en pgb-beheerder te voorkomen. Als de aan het pgb verbonden taken worden uitgevoerd met behulp van de betrokken ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een persoonsgebonden budget weigeren op grond van belangenverstrengeling. Het belang van degene die de ondersteuning biedt mag namelijk nadrukkelijk niet boven het belang van de cliënt staan. Een factor die kan wijzen op ongewenste belangenverstrengeling is als de cliënt een lage mate van invloed heeft op het besluit om voor een persoonsgebonden budget te kiezen.

Artikel 3. Financiële tegemoetkoming (VERVALLEN)

Artikel 4. Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

Bij de bepaling van de eigen bijdragen wordt aangesloten bij het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo dat jaarlijks door de Rijksoverheid wordt vastgesteld.

In het regeerakkoord is afgesproken dat voor Wmo-voorzieningen een vast tarief van € 17,50 per bijdrageperiode zal worden ingevoerd (het abonnementstarief). Voor de invoering van het abonnementstarief is een wetswijziging vereist en daarom kan de maatregel pas per 1 januari 2020 volledig worden ingevoerd. Voor 2019 is door de minister gekozen voor een tussenvorm. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is voor 2019 zo gewijzigd dat voor maatwerkvoorzieningen een maximale bijdrage van € 17,50 per bijdrageperiode van kracht wordt. De aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Wmo is gepubliceerd in Staatsblad 2018 nummer 444.

Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 regelt in dat alle cliënten met één of meer maatwerkvoorzieningen uit de Wmo, ongeacht inkomen of vermogen, vanaf 2019 maximaal € 17,50 aan bijdrage per bijdrageperiode gaan betalen. Beschermd wonen en opvang (in natura) vallen in deze tussenvorm niet onder het abonnementstarief, hiervoor blijft de inkomensafhankelijke bijdragesystematiek ongewijzigd. Beide voorzieningen zien op intramurale ondersteuning waarbij ook de intramurale bijdragesystematiek vergelijkbaar met de Wlz van toepassing is. De maximale bijdrage van € 17,50 per bijdrageperiode geldt ook niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens. Voor deze groep is de eigen bijdrage op nihil gesteld. Het berichtenverkeer, tussen gemeente/aanbieder en CAK en de aanlevering van parameters aan het CAK, blijft voor 2019 zoals het ook nu is ingericht.

De gemeente Hulst legt voor nagenoeg alle Wmo-maatwerkvoorzieningen een eigen bijdrage op. De voorzieningen waarvoor géén eigen bijdrage geldt worden genoemd in art. 12a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hulst 2017. Ook wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om

om bij verordening te regelen dat voor bepaalde categorieën cliënten de maximale periodebijdrage op nul wordt vastgesteld (minimabeleid) of wordt verlaagd. Hiermee wordt voorkomen dat bij samenloop van voorzieningen (Wmo 2015 en Wlz) de niet door de gemeente benutte ruimte ten aanzien van de eigen bijdragen opgaat aan Wlz-eigen bijdragen.

Een eigen bijdrage wordt overigens niet toegepast bij de verstrekking van rolstoelen en bij verstrekkingen aan jongeren beneden de 18 jaar, echter voor een woningaanpassing ten behoeve van jongeren wordt wel een eigen bijdrage gevraagd.

Mensen met een inkomen tot 120% van het minimum kunnen zich aansluiten bij de collectieve ziektekostenpolis van CZ; deze compenseert voor de verzekerden de betaalde eigen bijdrage CAK op jaarbasis.

HOOFDSTUK 2 VOORZIENINGEN

De noodzaak van een maatwerkvoorziening wordt in een gesprek vastgesteld door de toegangsorganisatie (gemeente/Stichting Hulst voor Elkaar), afgestemd op persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de aanvrager en zijn omgeving. Dit gesprek kan worden aangevuld met nader onderzoek. Zo kan onderzoek naar voorgaande trajecten/resultaten plaatsvinden, afstemming met de behandelende sector, zorgkantoor, ziektekostenverzekeraar. Anderzijds kan bij een woningaanpassing onderzoek worden gedaan naar de staat van de woning/woonwagen. Bij een auto-aanpassing worden de kosten afgezet tegen de leeftijd en staat van de auto.

Artikel 5. Huishoudelijke voorzieningen

In dit artikel worden alle vormen van huishoudelijke ondersteuning opgesomd. Per onderdeel is de kostprijs vermeld.

Indien huishoudelijke ondersteuning wordt verstrekt in natura wil dit zeggen dat de hulp/zorg wordt geleverd door een gekwalificeerde medewerker van een, door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.

Sub c is vervallen omdat de pgb-mogelijkheid is opgenomen in de wet zelf is opgenomen.

Artikel 6. Vervoersvoorzieningen

Een cliënt komt niet toe aan een maatwerkvoorziening voor vervoer als er een algemene voorziening is die passend en adequaat is. Het primaat ligt in dit geval bij het collectief systeem van aanvullend vervoer, eventueel in combinatie met andere vervoersvoorzieningen. De concrete invulling van dit systeem is in een afzonderlijk gemeentelijk besluit geregeld. Hierin zijn onder andere bepalingen opgenomen over het vervoersgebied, puntbestemmingen, de beschikbaarheid, de verschuldigde eigen bijdragen en de voorwaarden voor het meereizen van een sociaal en/of medisch begeleider, kinderen en blindengeleide honden. Het samenwerkingsverband collectief vervoer Zeeuws-Vlaanderen, een gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Hulst, Terneuzen en Sluis is uitvoerder van dit collectief vervoerssysteem.

Daar waar sprake is van maximum bedragen gaat het om vervoersvoorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De verantwoording hiervoor geschiedt aan het college. Voor elke financiële tegemoetkoming geldt dat het van belang is dat de aanvrager vooraf een verzoek tot vergoeding indient. Bij een toekenning kan, -na indiening van de nota’s-, tot uitbetaling van de vergoeding overgegaan worden.

De omvang van een financiële tegemoetkoming voor vervoer per taxi of vervoer per rolstoeltaxi wordt als volgt vastgesteld:

In de uitzonderlijke individuele gevallen waarbij deze voorziening noodzakelijk is, er is immers sprake van een vervoersbehoefte waarin niet kan worden voorzien door de algemene voorziening, nl. het collectief vervoer, wordt bij een leverancier die wel kan voorzien in deze voorziening (vervoer per taxi vervoer per rolstoeltaxi), de prijs opgevraagd van de goedkoopst adequate voorziening. Het hiermee gemoeide bedrag wordt betaalbaar gesteld in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Met het verstrekte bedrag kan de cliënt conform de in het programma van eisen gestelde vereisten vervolgens zelf in deze vervoersbehoefte voorzien.

Een aanpassing van een eigen auto kan alleen indien de kostprijs van de aanpassing de ANWB-inruilwaarde niet overstijgt en de auto APK-(goed)gekeurd is.

De vaststelling van het persoonsgebonden budget voor de overige in artikel 6 genoemde voorzieningen geschiedt, met in achtneming van artikel 2 van dit Besluit, als volgt:

Bij de op grond van de Europese aanbesteding Wmo-hulpmiddelen gecontracteerde leverancier, Welzorg wordt op basis van een programma van eisen de catalogusprijs opgevraagd voor de goedkoopst adequate voorziening. Voor alle duidelijkheid, het gaat hier niet om de door de gemeente bedongen kortingsprijs maar om de catalogusprijs. Deze prijs, voor zover van toepassing verhoogd met een aanvullend bedrag voor onderhoud, gebruik, verzekeringen en reparatie wordt betaalbaar gesteld in de vorm van een persoonsgebonden budget. Tevens wordt bij genoemde leverancier, voor zover van toepassing, de gebruikelijke afschrijvingstermijn van een dergelijke vervoersvoorziening opgevraagd, want dit is immers de periode waarvoor, bij ongewijzigde (medische) omstandigheden van de cliënt, het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Met het verstrekte persoonsgebonden budget kan de cliënt conform de in het programma van eisen gestelde vereisten vervolgens zelf een vervoersvoorziening aanschaffen.

Artikel 7.Overige vervoersvoorzieningen (VERVALLEN)

De tekst van dit artikel werd geïntegreerd met artikel 6.

Artikel 8.Woonvoorzieningen

In dit artikel worden de verschillende mogelijkheden qua maatwerkvoorziening op het gebied van wonen genoemd. In deze toelichting wordt nader ingegaan op de wijze van vaststelling.

Daar waar sprake is van maximum bedragen gaat het om woonvoorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De verantwoording hiervoor geschiedt aan het college. Voor elke financiële tegemoetkoming geldt dat het van belang is dat de aanvrager vóór de verhuizing het verzoek tot vergoeding indient. Bij een toekenning kan, -na indiening van de nota’s-, tot uitbetaling van de vergoeding overgegaan worden.

Voor het normaal gebruik kunnen maken van de woning, kan het nodig zijn om de woning aan te passen of uit te bouwen, als andere oplossingen zoals het verhuizen naar een geschikte woning niet (goed) mogelijk zijn. Dat moet dus nagegaan worden. Een woning wordt alleen aangepast als sprake is van een zelfstandige woonruimte, die geschikt is voor permanente bewoning.

Bij het onderzoek voor de aanpassing van een woonruimte is het van belang vast te stellen of de aanpassing voor de cliënt de beste oplossing is, waarbij ook de (bouwkundige) staat van de woning/woonwagen van belang is, als ook de vraag in hoeverre sprake is van duurzame oplossing. Het is immers de bedoeling dat met de Wmo-ondersteuning een levensloopbestendige oplossing wordt geboden.

Vanzelfsprekend worden alleen de noodzakelijke kosten conform het programma van eisen van de goedkoopst adequate voorziening vergoed. Ten aanzien van een aantal kosten is tevens de maximale vergoeding genoemd.

Bij een voorziening van bouwkundige of woon-technische aard in of aan de woning wordt bij het vaststellen van de hoogte van de woonvoorziening rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. Daarnaast dient het UAV 2012 van toepassing te zijn op uitvoering van werken.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in DNR 2011. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting

  • 7.

    Renteverlies en/of rentekosten, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze betaling verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • 9.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 10.

    De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • 11.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de cliënt, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 907,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 340,--.

Bij een voorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard moet gedacht worden aan voorzieningen die niet leiden tot een aanpassing of verbouwing van de woning. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn de douchestoel en de tillift.

Een voorziening voor de kosten van keuring, onderhoud en reparatie in de woning heeft betrekking op:

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoel- of sta-plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    balansliften;

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

  • h.

    woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard.

De vergoeding van de kosten van onderhoud, keuring en reparatie die betrekking hebben op het genoemde in lid 1 onder f tot en met h zijn gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten.

De vergoeding van de kosten van onderhoud, keuring en reparatie die betrekking hebben op het genoemde in lid 1 onder a tot en met e zijn contractueel vastgelegd in zogenaamde raamovereenkomsten met de leveranciers. Voor de genoemde kosten betreffende liften, die niet zijn opgenomen in de raamovereenkomst geldt een vergoeding, overeenkomstig het maximum bedrag dat vermeld staat in de raamovereenkomsten. De afhandeling van de facturen vindt rechtstreeks plaats tussen de leveranciers en de gemeente.

De hoogte van een door het college te verstrekken woonvoorziening in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte noodzakelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag, voor een maximale periode van 26 werkbare weken.

Op grond van lid 1 onder e kan het college een woonvoorziening verlenen voor het bezoekbaar maken de woning indien het noodzakelijk is dat een cliënt, die woont en verblijft in een Wlz-instelling, de woonkamer en een toilet van de te bezoeken woning van bijvoorbeeld het ouderlijk huis kan bereiken en gebruiken voor zover de voorziening hiervoor noodzakelijk is. De hoogte van de te verstrekken woonvoorziening voor het bezoekbaar maken van de woning is gelijk aan de werkelijke kosten tot maximum van € 5.000,00.

Lid 1f bepaalt de maximum hoogte voor verhuiskosten. De voorziening voor verhuizing en inrichting werd met ingang van 2019 verhoogd van het maximum € 2.500,00 tot een maximum van € 4.000,00 om het verhuizen aantrekkelijker te maken zodat van dure woningaanpassingen voorkomen kunnen worden.

Het in lid 2 genoemde bedrag is bedoeld als richtlijn. Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om de uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het wel dat enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld.

In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten aanvaardbaar zijn en dient de verhuizing te kunnen worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben of aanvrager binnen de verantwoorde termijn kan verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Ook diverse andere relevante aspecten kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval, zoals bijvoorbeeld het aanwezig zijn van een stevig netwerk en mantelzorgers in de bestaande woonsituatie van de aanvrager.

Het in lid 3 opgenomen bedrag geldt als een administratieve drempel om aanvragen voor relatief kleine voorzieningen te voorkomen en bureaucratie te vermijden.

In lid 4 is vermeld dat woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten voor wooncomplexen worden uitgesloten als maatwerkvoorziening Wmo. De aanpassing van deze ruimten is de verantwoordelijkheid van de eigenaar, c.q. de (Vereniging van) eigenaren. Zij dienen voor aanpassing van deze ruimtes te reserveren, zodat het complex voldoet aan de eisen van de tijd. Op 25 september 2018 heeft het college van Burgemeester en wethouders dit -bestaande ongeschreven- beleid bekrachtigd. De motivatie hiervoor is dat bepaalde toegankelijkheids-voorzieningen voor gemeenschappelijke ruimten algemeen gebruikelijk zijn. Dit geldt met name voor wooncomplexen bedoeld voor bepaalde doelgroepen als gehandicapten en ouderen, dan wel complexen die feitelijk grotendeels bewoond worden door mensen met beperkingen of mensen die met het oog op levenslang kunnen blijven wonen in het complex hun intrek hebben genomen.

Artikel 9. Overige woonvoorzieningen (VERVALLEN)

De tekst van dit artikel werd geïntegreerd met artikel 8.

Artikel 10. Rolstoelvoorzieningen (natura of pgb)

Het bedrag voor een sportrolstoel wordt uitsluitend als pgb verstrekt. De aanvrager dient de rolstoel voor dit bedrag zelf aan te schaffen en gedurende drie jaar te onderhouden en indien nodig te repareren.

Artikel 11. Begeleidingsvoorzieningen

In dit artikel worden de mogelijke voorzieningen op het gebied van begeleiding weergegeven die als maatwerkvoorziening in natura (via een gecontracteerde zorgaanbieder) of in de vorm een persoonsgebonden budget kunnen worden ingezet. Naast de genoemde voorzieningen in de notitie is het college ook verantwoordelijk voor de (her)indicatie van beschermd wonen. Beschermd wonen is bedoeld voor cliënten die door omstandigheden (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen en waarbij een aanbieder voor beschermd wonen de cliënt (enige tijd) in een ‘gecontroleerde’ omgeving opvangt. Het gaat om cliënten met psychische of psychosociale problematiek. De feitelijke uitvoering van het beschermd wonen gebeurt tot 2020 via de aangewezen centrumgemeente Vlissingen.

Artikel 12. Begeleidingsvoorzieningen in natura

In lid 1 worden de prijzen genoemd die voor de diverse begeleidingsvoorzieningen zijn overeengekomen met de gecontracteerde zorgaanbieders.

De kostprijs voor beschermd wonen wordt vastgesteld door de aangewezen centrumgemeente, na overleg met de overige gemeenten (lid 2).

Artikel 13. Omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura

In dit artikel is de maximale omvang van de geïndiceerde maatwerkvoorziening begeleiding per week bepaald. Voor de verschillende onderdelen zal dit gebeuren in (hele of halve) uren, dagdelen of dagen. Hiermee wordt in tegenstelling tot de AWBZ niet meer geïndiceerd in klassen, zodoende wordt meer flexibiliteit en maatwerk mogelijk gemaakt richting de cliënt en de zorgaanbieders.

Artikel 14. Begeleidingsvoorzieningen als persoonsgebonden budget (Vervallen)

Sub c is vervallen omdat de pgb-mogelijkheid is opgenomen in de wet zelf is opgenomen.

Artikel 15. Beslissing college in gevallen waarin dit besluit niet voorziet

Ten behoeve van onvoorziene omstandigheden is dit artikel opgenomen.

Artikel 16. Citeertitel

Bij dit artikel is geen nadere toelichting noodzakelijk.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Bij dit artikel is geen nadere toelichting noodzakelijk.

Bijlage 1

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Richtlijn indicatiestelling specialistische begeleiding en dagbesteding

Nadat is vastgesteld dat de maatwerkvoorziening Begeleiding (groep / individueel) toegekend wordt, dient te worden bepaald of de Begeleiding regulier of specialistisch moet zijn. Hiervoor is deze Richtlijn inzet specialistische begeleiding in overleg met de zorgaanbieders ontwikkeld. Voor specialistische begeleiding dient aan alle genoemde kenmerken te worden voldaan. De keuze welk product word ingezet blijft altijd maatwerk op basis van het keukentafelgesprek en het opgestelde ondersteuningsplan.

Voorwaarden voor inzet gespecialiseerde begeleiding (in groep en individueel)

  • a.

    Client kenmerken:

    • 1.

      Er is sprake van een cliënt met een hulpvraag op meerdere gebieden. Het gaat om mensen met fysieke, cognitieve en / of sociaal-emotionele beperkingen die langdurig gepaard gaan met ernstig regieverlies en verlies van zelfredzaamheid. De cliënt is niet in staat om zonder professionele hulp regie over het eigen leven te voeren. Dit komt tot uitdrukking in het onderzoeksverslag1 aan de hand van de zelfredzaamheidmatrix.

    • 2.

      Cliënt vormt een aannemelijk gevaar voor zichzelf en/of anderen, waardoor er regelmatig afstemming nodig is met de casemanager.

    • 3.

      Er is sprake van ernstige gedragsproblemen.

  • b.

    Het specialistisch begeleidingsaanbod wordt gekenmerkt door:

    • 1.

      De begeleider/ professional kan tijdelijk de regie rol van de cliënt overnemen en kan inschatten wanneer de regie weer deels of geheel kan worden teruggegeven ( op- en afschalen van begeleiding).

    • 2.

      De begeleiding is methodisch en, afhankelijk van de clientkenmerken, gericht op:

      • a.

        het ontwikkelen van zelfredzaamheid en participatie.

      • b.

        het behouden van de zelfredzaamheid en participatie.

      • c.

        het beperken van de achteruitgang in zelfredzaamheid en participatie

    • Dit wordt zichtbaar en meetbaar gemaakt tijdens de periodieke evaluaties.

    • 3.

      De professional / begeleider voert regelmatig overleg met een casemanager / specialist, met het sociaal netwerk / mantelzorgers en er zijn meerdere vakdisciplines betrokken bij de cliënt.

    • 4.

      De directe begeleiding gebeurt door een professional met een vakgerichte Hbo opleiding, bij voorkeur aangevuld met op de doelgroep gerichte scholing.

  • c.

    Aanvullende (op a. en b.) richtlijn specialistische dagbesteding:

    • 1.

      Bij gespecialiseerde dagbesteding is de groepsgrootte per medewerker kleiner of gelijk aan 6.

Richtlijn ten aanzien van het zorgplan:

Er is voor cliënten met een specialistisch begeleidingsaanbod een ondersteuningsplan, waarin de doelen vooral gericht zijn op voorkomen van of begeleiding bij verdere verslechtering / achteruitgang. Doel kan ook zijn: realiseren van of borgen van een veilige thuissituatie voor cliënt en zijn omgeving.

Van de aanbieder wordt verwacht dat in een zorgplan de zelfredzaamheid zoals beschreven in de Zelfredzaamheidsmatrix in kaart worden gebracht (binnen 6 weken na aanvang zorg voor nieuwe cliënt) en periodiek wordt geëvalueerd. De domeinen zijn: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten dagelijks leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie en Justitie.

Bijlage 3 Uitvoeringsregels huishoudelijke ondersteuning

Onderwerpen

  • 1.

    Algemene afweging

  • 2.

    Gebruikelijke hulp

  • 3.

    Mantelzorg

  • 4.

    Onderscheid huishoudelijke hulp en huishoudelijke zorg met stroomschema

  • 5.

    Definitie Schoon Huis

  • 6.

    Basisvoorziening Schoon Huis

  • 7.

    Aanvullend op basisvoorziening Schoon Huis

  • 8.

    Bepaling uren

  • 9.

    Indicatietermijnen

  • 10.

    Afstemming met Wlz

1. Algemene afweging

Huishoudelijke ondersteuning wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.

2. Gebruikelijke hulp

Als er gebruikelijke hulp aanwezig is, biedt het college geen of minder hulp bij het schoonhouden of organiseren van het huishouden. Gebruikelijke hulp betreft de normale, dagelijkse zorg op basis van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de leefeenheid (huisgenoten) voor elkaar omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Onder leefeenheid verstaan we een geheel aan personen waarmee een persoon op hetzelfde adres woonachtig is en een huishouden deelt. Als er tot de leefeenheid huisgenoten behoren die huishoudelijke werkzaamheden kunnen overnemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten vanaf 18 jaar. Studie of (vrijwillige) werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Als er sprake is van commerciële kamer(ver)huur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot de leefeenheid.

3. Mantelzorg

Mantelzorg, als een vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger of vrijwilliger.

4. Onderscheid huishoudelijke hulp huishoudelijke zorg

Sinds 2017 wordt een onderscheid gemaakt in huishoudelijke hulp en huishoudelijke zorg:

HH Huishoudelijke hulp; de cliënt en/of zijn omgeving beschikt over voldoende regievermogen, kan zelf afspraken maken met de hulp, de uitvoering van het werk beoordelen en zo nodig bijsturen.

HZ Huishoudelijke zorg: de cliënt beschikt over onvoldoende regievermogen en kan een beroep doen op de diensten van een gecontracteerde zorgaanbieder. Deze wijst een huishoudelijk medewerker toe aan een cliënt. De aanbieder maakt in overleg met de cliënt een zorgplan. De aanbieder stuurt de hulp aan.

Stroomschema

afbeelding binnen de regeling

5. Definitie schoon huis

Dit houdt in dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, keuken, als slaapkamer in gebruik zijnde ruimtes, sanitaire ruimtes en schone gang/trap. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

Onder het resultaat ‘een schoon huis’ vallen basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Basisactiviteiten betreffen stof afnemen nat en droog, stofzuigen, dweilen, keukenblok schoonmaken, toilet en badkamer schoonmaken, bed verschonen, afval opruimen. Incidentele activiteiten omvatten: ramen lappen, raambekleding wassen/schoonmaken, meubels schoonmaken, radiatoren reinigen, keukenapparatuur schoonmaken.

6. Basisvoorziening Schoon huis

De Normering van de Basisvoorziening “Schoon Huis” zoals deze door KPMG, Plexus en HHM voor de gemeente Utrecht is opgesteld dient als kader/handvat voor de toekenning van uren. Deze uren zijn gekoppeld aan activiteiten. Deze normering gaat uit van de definitie schoon huis zoals hierboven beschreven. De onderbouwing van de uren is op basis van onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek tot stand gekomen. Met de basisuren kan het huis schoon gehouden worden op het door de gemeente gedefinieerde niveau van schoon, zoals hierboven beschreven.

De basisvoorziening hulp bij het huishouden omvat maximaal 104,9 uur per jaar. Dit geldt voor zowel huishoudelijk hulp als huishoudelijke zorg. Het activiteitenschema vormt hiertoe een handvat. Deze uren kunnen naar eigen inzicht van de cliënt ingezet worden voor het realiseren van het resultaat ‘schoon huis’ De basisvoorziening met 104,9 uur per jaar aan schoonmaakondersteuning per jaar moet voldoende zijn om een “schoon huis” te realiseren.

Benodigde tijd in uren per jaar

Afnemen , droog en nat

(basis)

24,3

Stofzuigen en dweilen

(basis)

22,6

Ramen en gordijnen

(incidenteel)

2,8

Bed verschonen

(basis)

3,6

Keukenblok schoonmaken

(basis)

16,3

Sanitair schoonmaken

(basis)

15,9

Afval opruimen

(basis)

0,3

Indirecte tijd bij de cliënt

19,0

Totaal

104,9 *

* Totaal wijkt af door afronding van som van de onderdelen.

Bij het onderzoek wordt de cliënt en zijn omgeving bevraagd op de eigen kracht. Zo wordt vastgesteld welke activiteiten (kunnen) worden uitgevoerd door de cliënt en zijn/haar omgeving. Deze uren gekoppeld aan deze activiteiten worden in mindering gebracht op bovenstaand totaal aantal uren.

Indien er een aflopende indicatie is, wordt in het onderzoek tevens beoordeeld of met de “oude” indicatie in de praktijk een schoon huis gerealiseerd werd. In de motivatie voor de nieuwe indicatie wordt steeds de relatie gelegd met de aflopende indicatie en wordt gemotiveerd waarom de nieuwe indicatie hoger of lager moet zijn.

7. Aanvullend op Basisvoorziening Schoon huis

Hoger niveau van hygiëne of schoonhouden is noodzakelijk

Als blijkt dat het noodzakelijk is om een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden te realiseren kan hierin voorzien worden met aanvullende uren ondersteuning hulp bij het huishouden / huishoudelijke zorg. Dit kan als met de basisvoorziening, -vanwege aantoonbare geobjectiveerde (medische) belemmeringen-, onvoldoende resultaat bereikt kan worden.

De aanvullende uren worden op maat toegekend en zijn altijd aanvullend op de basisuren.

Richtlijn voor normering aanvullende uren:

Resultaat

Taken

Richtlijn benodigde tijd in uren per jaar

Hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren.

Extra lichte taken en zware taken uitvoeren bij:

- medisch geobjectiveerde allergieën voor huisstofmijt / ernstige klachten t.g.v. COPD problematiek;

- bedlegerige patiënten; schoonmaak i.v.m. incontinentie, overmatige transpiratie, speekselverlies,

- extra schoonmaak i.v.m. ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen

- hogere vervuilingsgraad door gebruik van rollator, rolstoel, andere hulpmiddelen

0-26 uur per jaar met onderbouwing

8. Bepaling uren

Indien het aantal jaar-uren geen afgerond getal is, wordt het jaartotaal niet afgerond, maar vindt afronding plaats van het aantal week-uren, met afronding op een kwartier, volgens de gebruikelijke afrondingsregels.

In onderstaande tabel wordt snel zichtbaar wat dit betekent. Er is gewerkt met intervallen van 15 minuten. Het aantal uren dat uit het onderzoek rolt wordt gerelateerd aan deze tabel om tot een eindconclusie te komen.

Voorbeeld: 60 uur ligt het dichtst bij 65, dat wordt dan 1,25 uur, 100 uur wordt 2 uur enzovoort.

uren per week

weken

jaarbasis

2,25

52

117,00

2

52

104,00

1,75

52

91,00

1,5

52

78,00

1,25

52

65,00

1

52

52,00

0,75

52

39,00

Ter informatie

Vrijheid inzet uren voor zorgaanbieder/klant

De feitelijke inzet van de uren kan door klant en zorgaanbieder vrij bepaald worden, zolang de inzet van uren valt binnen de indicatie behorend bij de 4-weeksperiode zoals de gemeente en het CAK die hanteren.

Voorbeeld

Cliënt is wegens ziekenhuisopname/vakantie 2 weken afwezig, bijv. week 1 en 2. De niet geleverde uren van week 1 en 2 kunnen alsnog benut worden in week 3 en 4.

Voorbeeld

Cliënt is de weken 1 t/m 4 (periode 1) afwezig en zorgaanbieder wil uren uit periode 1 leveren in periode 2. Dit is niet mogelijk: in periode 2 kan slechts het maximum aantal uren geleverd worden van 4 weken.

9. Indicatietermijnen

Alle indicatietermijnen worden in de rapportage onderbouwd.

Maximum periode indicatie

Bij stabiele situaties kan een indicatie worden afgegeven voor langere tijd, de maximum periode is 5 jaar. Bij progressieve ziektebeelden kan een kortere periode aan de orde zijn om de situatie te monitoren. Dat geldt ook voor situaties waarbij nog verbetering mogelijk is of de zorgaanbieder enige tijd nodig heeft om een adequaat ondersteuningsplan op te stellen voor een nieuwe cliënt.

10. Afstemming met Wlz

Voor cliënten die instromen in de Wlz geldt dat de Wmo-indicatie eindigt in principe op de ingangsdatum van de Wlz, maar de gemeente is gehouden aan een ‘warme overdracht’ voor de huishoudelijke ondersteuning.

Voor Wmo-cliënten van wie de partner binnen dezelfde leefeenheid een Wlz-indicatie heeft, geldt op grond van de Wlz-indicatie en voorliggendheid van de Wlz op de Wmo 2015 ook dat de Wmo-indicatie beëindigd moet worden.

Het is aan de cliënt om wijziging van de indicatie door te geven aan de gemeente. De aanbieder die vaak bij de cliënt over de vloer komt heeft hier ook een verantwoordelijkheid. Die kan de cliënt er op wijzen of zelf contact opnemen met de gemeente. Als de cliënt en/of aanbieder dit niet doet, kan binnen een leefeenheid huishoudelijke ondersteuning vanuit de Wlz en de Wmo 2015 worden verstrekt (een zogenaamde dubbele verstrekking). Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Daartoe heeft de VNG, binnen de mogelijkheden die er zijn (Ledenbrief VNG 4 oktober 2017), afspraken gemaakt met ZN en met de zorgkantoren.

Met de zorgkantoren is afgesproken dat gemeenten in geval van intrekking van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning zorgdragen voor een ‘warme overdracht’ en daartoe in overleg treden met het betrokken zorgkantoor. Met het zorgkantoor kan dan worden afgesproken dat de gemeente de beschikking voor huishoudelijke ondersteuning vanuit de Wmo 2015 pas intrekt op het moment dat de huishoudelijke ondersteuning uit de Wlz is geregeld.

Op die manier kan worden voorkomen dat de leefeenheid (tijdelijk) geen huishoudelijke ondersteuning krijgt.

De gemeente zal tevens de aanbieder die de huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015 leverde op de hoogte moeten brengen van deze intrekking om dubbele verstrekkingen en vervelende situaties achteraf tegen te gaan.

11. Tarievenoverzicht (VERVALLEN)

Bijlage 4 Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’

Empirisch onderzoek

Eindrapportage voor de gemeente Utrecht

12 augustus 2016

afbeelding binnen de regeling

Samenvatting

De basisvoorziening Huishoudelijke Hulp in Utrecht

Indien inwoners van de gemeente Utrecht niet zelfstandig een huishouden kunnen voeren, kunnen zij in aanmerking komen voor Huishoudelijke hulp (HH). De gemeente Utrecht heeft daarvoor een basisvoorziening ingericht. Deze bestaat uit een jaarbudget van 78 uur professionele ondersteuning, door de inwoner in samenspraak met een zorgaanbieder in te vullen. Deze basis van 78 uur per jaar is gebaseerd op de aanname dat de inwoners daarmee voldoende aanvulling op hun eigen mogelijkheden krijgen, waardoor een schoon en leefbaar huis is te realiseren. Dit betekent dat de invulling van de 78 uur kan variëren, als gevolg van verschillen tussen de eigen mogelijkheden van inwoners.

Aanvullend aan de basisvoorziening zijn er enkele maatwerkvoorzieningen waarop inwoners met specifieke beperkingen aanspraak kunnen maken. Er kunnen situaties zijn waarin inwoners geen recht hebben op deze aanvullende maatwerkvoorzieningen en de basisnorm van 78 uur onvoldoende is om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken. In die situaties kan de gemeente conform de Wmo 2015 afwijken van de beleidskaders en op maat aanvullende ondersteuning toekennen om een schoon en leefbaar huis te realiseren.

Naar aanleiding van rechtszaken over de basisnorm van 78 uren per jaar, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak gedaan dat deze door de gemeente Utrecht gehanteerde norm onvoldoende onderbouwd is. De uitspraak verlangt alsnog onderbouwing van dit onderdeel van het beleid door de gemeente Utrecht, maar stelt het beleid als zodanig niet ter discussie.

Om gehoor te geven aan de uitspraak van de CRvB heeft de gemeente Utrecht aan KPMG Plexus en Bureau HHM opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar een objectieve normering voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’. Het onderzoek geeft antwoord op de vraag hoeveel uren ondersteuning jaarlijks gemiddeld nodig zijn om in de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ een basishygiëne te borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

Kader: beleid HH gemeente Utrecht

Indien eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg of vrijwilligershulp en een algemene voorziening geen of onvoldoende oplossing bieden voor het voeren van een huishouden, kan de gemeente ondersteuning bieden.

De basis is een ‘schoon en leefbaar huis’: men moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.

De maatwerkvoorziening schoon huis biedt maximaal 78 uur ondersteuning per jaar, vrij te bepalen hoe dit wordt ingezet in aanvulling op eigen mogelijkheden.

Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen er aanvullende maatwerkmodules op andere resultaatgebieden ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften en beschikken over schone kleding.

Bron: beleidsregels Wmo 2016

Onderzoek aan de hand van een expertnorm en praktijkonderzoek

De onderzoeksmethode bestaat uit drie onderdelen (zie schema hieronder). Eerst hebben we een expertgroep gevormd met onafhankelijke experts op het gebied van huishoudelijke hulp, facilitaire schoonmaak, hygiëne en veiligheid. Deze expertgroep heeft vastgesteld welke activiteiten nodig zijn om het resultaat te bereiken van een schoon en leefbaar huis dat niet vervuilt en geen gezondheidsrisico’s kent voor bewoners. Per activiteit heeft de expertgroep een norm uitgesproken over de frequentie waarmee die moet plaatsvinden.

Vervolgens hebben we praktijkonderzoek gedaan; enerzijds om de tijdsduur per activiteit te toetsen en anderzijds om de frequentie te toetsen en inzicht te krijgen in hoe de beschikbare hulp op dit moment in de praktijk wordt ingezet. We hebben daartoe 121 bezoeken van huishoudelijke hulpen geobserveerd en daarbij van 1.921 activiteiten de tijdsbesteding gemeten. De helft van de metingen heeft plaatsgevonden bij cliënten in de gemeente Utrecht; de andere helft in twee ‘schaduwgemeenten’ die met resultaatsturing werken in plaats van een urennorm (Haarlem en Emmen). Ook hebben we 75 interviews gevoerd met cliënten in de gemeente Utrecht die de basisvoorziening HH ontvangen. De respondenten in het onderzoek zijn aselect gekozen uit de cliënten met een basisvoorziening (ZIN en Pgb).

Met de uitkomsten van het praktijkonderzoek hebben we bepaald hoeveel uren HH per jaar de basisnorm in Utrecht zou moeten bevatten. Dit hebben we gedaan door het gemiddelde van de gemeten tijdbesteding te vermenigvuldigen met de frequentie per activiteit, gecorrigeerd voor de mate van voorkomen van de verschillende activiteiten.

afbeelding binnen de regeling

Voor een ‘schoo n en leefbaar’ huis is in de basisvoorziening van de gemeente Utrecht 104,9 uur per jaar huishoudelijke hulp nodig

De resultaten van het onderzoek laten zien dat 104,9 uur aan huishoudelijke hulp nodig is voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ in Utrecht. De tabel rechts laat zien hoe deze tijd verdeeld is over de verschillende categorieën schoonmaakactiviteiten.

afbeelding binnen de regeling

Bij het berekenen van de totaal benodigde tijd hebben we gecorrigeerd voor activiteiten die niet in alle huishoudens nodig zijn, zoals dweilen van vloeren bij cliënten die tapijt als vloerbedekking hebben. In het praktijkonderzoek hebben we de daartoe benodigde wegingsfactoren bepaald op basis van 121 observaties. Hoewel de activiteit ‘opruimen’ geen onderdeel is van de basisvoorziening, hebben we op aangeven van de expertgroep rekening gehouden met een klein aandeel huishoudens waarbij kleine opruimwerkzaamheden nodig zijn alvorens de hulp kan beginnen met schoonmaken. Dit zijn cliënten die geen aanspraak maken op een aanvullende maatwerkvoorziening, maar waarbij de woning toch niet voldoende op orde is voordat de hulp langskomt om direct te kunnen beginnen met schoonmaken.

In de totale urennorm zit ook een gemiddelde van 19,0 uur per jaar indirecte tijd. Dit betreft tijd voor noodzakelijke indirecte activiteiten bij de cliënt thuis, zoals aankomst/vertrek en administratie, en tijd voor sociaal contact met de cliënt. Het onderzoek laat zien dat zowel hulpen als cliënten sterk hechten aan dit contact en het als essentieel onderdeel van de huishoudelijke hulp beschouwen. Experts hebben bevestigd dat deze indirecte tijd onderdeel is van de door de hulp benodigde tijd bij de cliënt.

Het onderzoek laat zien dat sommige cliënten een deel van de benodigde werkzaamheden zelf kunnen organiseren. Deze cliënten kiezen er bijvoorbeeld voor om licht huishoudelijke werkzaamheden zelf, door iemand uit hun netwerk of door aanvullend ingekochte hulp te (laten) doen. Dit laat ruimte voor huishoudelijke hulpen om binnen de toegekende 78 uur incidentele activiteiten, zoals ramen wassen, vaker uit te voeren dan de expertnorm voorschrijft. Dit duidt erop dat cliënten gebruik maken van de mogelijkheden om het beschikbare urenbudget naar eigen inzicht te besteden.

In antwoord op de onderzoeksvragen concluderen we dat in de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ per jaar 104,9 uur ondersteuning benodigd is om een schoon en leefbaar huis te realiseren volgens de expertnorm. De resultaten van het onderzoek laten ook zien dat de huidige beschikbare 78 uur ondersteuning per jaar niet voldoende is om binnen de basisvoorziening te komen tot het gewenste resultaat van een schoon en leefbaar huis volgens de expertnorm. Binnen de huidige beschikbare tijd zijn niet alle benodigde schoonmaakactiviteiten uit te voeren volgens de frequentie zoals aangegeven door de expertgroep. Mede daardoor worden in de praktijk in Utrecht nu niet alle activiteiten met die frequentie uitgevoerd.

Uitkomsten tijdsmetingen kennen spreiding en verschillen per gemeente

Het totaal van 104,9 uur per jaar is gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding per activiteit. De tijdsmetingen van individuele activiteiten laten steeds spreiding zien rondom dat gemiddelde. Experts geven aan dat verschillende factoren bepalend zijn voor de benodigde schoonmaaktijd per activiteit, zoals de grootte van de woning en de samenstelling van het huishouden. Tijdens de observaties en interviews hebben we deze verschillen gezien, maar ook dat cliënten wisselende ondersteuningsbehoeftes hebben, bijvoorbeeld omdat zij zelf nog werkzaamheden kunnen uitvoeren of hulp hebben vanuit hun netwerk.

Deze factoren zijn in dit onderzoek niet gekwantificeerd. In veel situaties zal het totaal van 104,9 toereikend zijn om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken. Factoren die maken dat meer of minder tijd benodigd is compenseren elkaar dan (gedeeltelijk). Wanneer dat niet zo is, zal de gemeente aanvullende maatwerkvoorzieningen moeten bieden om met meer ondersteuning het resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken.

Een deel van de tijdsmetingen in de praktijk zijn uitgevoerd in twee schaduwgemeenten waar met resultaatsturing wordt gewerkt. In een dergelijk systeem kunnen activiteiten soms meer of juist minder tijd vergen, of met een andere frequentie worden uitgevoerd. Uit de tijdsmetingen blijkt geen structureel hogere of lagere tijdsbesteding in de gemeenten met resultaatsturing ten opzichte van de gemeente Utrecht. De totale tijdsbesteding op basis van tijdsmetingen is het grootst in de ene schaduwgemeente (Haarlem) en het kleinst in de andere (Emmen); de tijdsbesteding in Utrecht zit daar tussenin.

De expertgroep heeft aangegeven de resultaten van het onderzoek te herkennen en te steunen.

Voorwoord

Voor u ligt de eindrapportage van het onderzoek naar een onderbouwde urennorm voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ in de gemeente Utrecht. Het onderzoek brengt in kaart hoeveel uren ondersteuning bij huishoudelijk hulp jaarlijks nodig is in de Utrechtse basisvoorziening. De aanvullende maatwerkvoorzieningen zijn in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. De urennorm die in deze rapportage is beschreven, is gebaseerd op een expertnorm en tijdsmetingen in de praktijk.

Het onderzoek sluit aan bij de landelijke discussie over de huishoudelijke hulp en de wijze waarop de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door gemeenten wordt vertaald naar lokaal beleid. De recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in drie zaken over huishoudelijke hulp en de aandacht in de media over hoe gemeenten omgaan met deze uitspraak, illustreren de actualiteit en relevantie van het onderzoek.

Bij het lezen van het rapport dient u er rekening mee te houden dat het onderzoek gericht is op het beleid in de gemeente Utrecht. De uitkomsten van dit onderzoek zijn dan ook niet rechtstreeks toepasbaar in andere gemeenten.

In het onderzoek zijn de inspanningen van verschillende betrokken partijen en personen essentieel geweest. Leden van de expertgroep hebben onmisbare input geleverd voor de expertnorm. De klankbordgroep heeft een brede groep van belanghebbenden uit het veld vertegenwoordigd.

Tijdens het onderzoek hebben we kennisgenomen van het conceptrapport van de Rekenkamer Utrecht, die momenteel onderzoek doet naar de ervaringen met huishoudelijke hulp in de gemeente Utrecht. Ook hebben we het praktijkonderzoek met hen afgestemd om te voorkomen dat cliënten voor beide onderzoeken benaderd werden.

Het praktijkonderzoek met tijdsmetingen en ervaringsgesprekken had niet plaats kunnen vinden zonder medewerking van de gemeenten Utrecht, Haarlem en Emmen en zonder de hulp van de betrokken aanbieders van huishoudelijke hulp: Tzorg Groep B.V. (Tzorg), Stichting AxionContinu, Faveo Zorg B.V. (Thalia Thuiszorg) en Dokter Schoonmaakorganisatie B.V (Dokter Schoon). Wij willen alle betrokkenen bedanken voor de geleverde inspanningen en hun constructieve bijdragen aan het onderzoek.

KPMG Plexus en Bureau HHM augustus 2016

1. Inleiding

Achtergrond

Binnen de Wmo 2015 wordt de voorziening Huishoudelijke hulp (HH) uitgevoerd onder regie van gemeenten (zie kader onder). De gemeente Utrecht werkt met een eigen lokaal beleidskader (zie kader rechts). De voorziening schoon huis is een maatwerkvoorziening die onderscheid maakt tussen een basisvoorziening en aanvullende maatwerkmodules. De basisvoorziening geldt als minimum voor alle cliënten die in aanmerking komen voor HH. Wanneer hiermee het beoogde resultaat van een schoon en leefbaar huis niet wordt gerealiseerd, zet de gemeente Utrecht aanvullende ondersteuning in. Wanneer cliënten aanvullende ondersteuning nodig hebben door specifieke beperkingen, dan kent de gemeente één of meer aanvullende maatwerkmodules toe (zie kader op pagina 9).

Er bestaat landelijk discussie over de HH en de daarbij door gemeenten gehanteerde normen voor de omvang van de voorziening (in uren of in budgetten). Daarbij is er verschil tussen gemeenten die sturen op de bereikte resultaten en gemeenten waarbij aanbieders worden aangesproken op de geleverde diensten. De gemeente Utrecht heeft gekozen voor een urennorm voor een algemeen aanvaard basisniveau van ‘schoon’ vanuit de basisvoorziening ‘Schoon Huis’. Daarbij is binnen de basisvoorziening een totaal van 78 uren per jaar huishoudelijke hulp beschikbaar.

Kader: Wmo 2015

De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van inwoners te bevorderen en te behouden. Daartoe kunnen verschillende voorzieningen worden ingezet wanneer de zelfredzaamheid afneemt, waaronder de huishoudelijke hulp. Gemeenten hebben beleidsruimte bij het kiezen van de voorzieningen en de wijze waarop die worden toegekend, ingezet en bekostigd. Doel van de Wmo 2015 is kwetsbare mensen zo lang mogelijk zelfredzaam en zelfstandig thuis te kunnen laten wonen en leven.

Kader: beleid HH gemeente Utrecht

Indien eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg of vrijwilligershulp en een algemene voorziening geen of onvoldoende oplossing bieden voor het voeren van een huishouden, kan de gemeente ondersteuning bieden.

De basis is een ‘schoon en leefbaar huis’: men moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.

De maatwerkvoorziening schoon huis biedt maximaal 78 uur ondersteuning per jaar, vrij te bepalen hoe dit wordt ingezet in aanvulling op eigen mogelijkheden.

Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen er aanvullende maatwerkmodules op andere resultaatgebieden ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften en beschikken over schone kleding.

Bron: beleidsregels Wmo 2016

Aanleiding

Naar aanleiding van een rechtszaak over deze urennorm heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) twee uitspraken gedaan (1, 2) die stellen dat de door de gemeente Utrecht gehanteerde urennorm van de basisvoorziening onvoldoende onderbouwd is. Van het College van B&W van de gemeente Utrecht verlangt de CRvB een objectieve onderbouwing voor de gehanteerde 78-urennorm in de basisvoorziening.

Het bestaande protocol voor huishoudelijke hulp door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) uit 2006 bevat volgens de CRvB een objectieve normering. De gemeente Utrecht kiest in haar beleidskader voor een afwijkende definitie van een ‘schoon huis’, waarbij volgens de CRvB een objectieve onderbouwing van de benodigde schoonmaaktijd ontbreekt.

Om gehoor te geven aan de uitspraak van de CRvB geeft de gemeente Utrecht opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar een objectieve normering voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’.

Onderzoeksvragen

De gemeente ziet in het verlengde van het gemeentelijk beleid de volgende onderzoeksvragen, die we in dit onderzoek beantwoorden:

  • 1.

    Leidt de door de gemeente Utrecht gehanteerde norm voor schoon tot een verantwoord niveau van schoon waarbij de basishygiëne geborgd is en vervuiling voorkomen wordt?

  • 2.

    Hoeveel uren ondersteuning is nodig via de basisvoorziening, om het huis op een verantwoord niveau van schoon te houden (conform de gemeentelijke definitie)?

Onafhankelijk onderzoek

De gemeente Utrecht heeft KPMG Plexus en Bureau HHM gevraagd dit onderzoek als gezamenlijke partijen uit te voeren onder één opdracht en met als resultaat één eindrapportage. Het onderzoek is uitgevoerd door adviseurs van beide bureaus.

Kader: Aanvullende maatwerkvoorzieningen schoon en leefbaar huis

Wanneer als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen klanten onvoldoende ondersteund worden door de voorziening schoon huis kunnen er maatwerkmodules ingezet worden. De gemeente Utrecht onderscheidt de volgende maatwerkmodules:

  • Een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren: bij geobjectiveerde medische belemmeringen, als de basisvoorziening onvoldoende is.

  • Het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften: het verzorgen van de broodmaaltijd (één keer per dag), koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen (één keer per dag).

  • Beschikken over schone kleding: wassen, drogen en vouwen van kleding en het terugleggen van kleding in de garderobekast.

  • Thuis zorgen voor kinderen onder de 6 jaar: tijdelijke ondersteuning bij acuut ontstane problemen, voor kinderen tot en met 5 jaar.

  • Organiseren van huishoudelijke taken: wanneer betrokkene niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is.

Bron: beleidsregels Wmo 2016

Reikwijdte

De resultaten van dit onderzoek bieden de gemeente Utrecht een onderbouwing van de urennorm voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, waarmee de Gemeente Utrecht haar beleid kan verstevigen in antwoord op de uitspraak van de CRvB. Het onderzoek is gericht op de situatie in Utrecht en neemt het beleid in gemeente Utrecht als uitgangspunt. In hoofdstuk 6 gaan wij dieper in op de mogelijke toepasbaarheid van deze uitkomsten voor andere gemeenten.

Afbakening

In opdracht van de gemeente Utrecht hebben we het onderzoek als volgt afgebakend:

  • We gaan uit van de beleidskaders en definities die de gemeente Utrecht hanteert in de ‘Beleidsregels Wmo 2016’.

    • -

      Dit betekent onder meer dat we bij het uitwerken van een normering rekening houden met een ‘aanvaardbaar niveau’ zoals omschreven in de beleidsregel. Hierbij past ook dat we onderzoeken welke activiteiten noodzakelijk zijn voor een schoon en leefbaar huis volgens de kwalitatieve duiding van dit begrip door de gemeente Utrecht.

    • -

      Utrecht gaat uit van één basisnorm die in principe voor alle cliënten toepasbaar is. Cliënten zijn vrij om deze uren naar wens in te zetten voor huishoudelijke ondersteuning en kunnen daarmee inspelen op hun eigen specifieke situatie en hun eigen mogelijkheden en die van het eigen netwerk. Volgend op dit beleid van de gemeente Utrecht, richten we ons in het onderzoek niet op eventuele verschillen tussen huishoudens. Door een aselecte wijze waarop de respondenten worden gekozen, verwachten we alle varianten in het onderzoek tegen te komen.

    • -

      Factoren die de behoefte aan ondersteuning kunnen beïnvloeden, zoals de omvang van de woning, de samenstelling van het huishouden en de aanwezigheid van huisdieren, laten we in de normering voor de basisvoorziening daarom buiten beschouwing. In het beleid van de gemeente Utrecht zijn dit veelal factoren die de cliënt zelf kan beïnvloeden. Waar nodig zet de gemeente in individuele gevallen aanvullende ondersteuning in om het beoogde resultaat te bereiken.

  • We richten ons in het onderzoek alleen op de normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’. Cliënten in specifieke situaties die voor de aanvullende maatwerkvoorzieningen in aanmerking komen, zijn niet in het onderzoek meegenomen. Onder de maatwerkvoorziening vallen bijvoorbeeld het klaarzetten en bereiden van primaire levensbehoeften en het beschikken over schone kleding.

  • We brengen de verschillende activiteiten en de daarvoor benodigde tijdsinzet van huishoudelijke hulpen met objectieve metingen in kaart. We doen daarbij geen uitspraken over de tarifering of kosten van deze hulp.

Klankbordgroep

Om andere belanghebbenden te betrekken in de opzet, uitvoering en resultaten van het onderzoek, heeft de gemeente Utrecht een klankbordgroep ingesteld. Daarin zijn onder meer cliënten, belangenbehartigers, aanbieders van hulp bij het huishouden en Wmo-consulenten vertegenwoordigd.

Gedurende het onderzoek hebben we twee bijeenkomsten met de klankbordgroep gehad, één bij de start en één bij de afronding. Tijdens deze bijeenkomsten heeft de klankbordgroep de gelegenheid gehad om vragen te stellen en input te geven op de opzet van het onderzoek en presentatie van de resultaten. De samenstelling van de klankbordgroep is opgenomen als bijlage A.

2. Ondezoeksmethode: opzet

Inleiding

Voor dit onderzoek hebben we gekozen voor een onderzoeksopzet met verschillende bouwstenen zodat we vanuit meerdere bronnen tot de uitkomst kunnen komen (triangulatie). Doel is een uitspraak te doen over de benodigde inzet van huishoudelijke hulp om via de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ een basishygiëne te borgen waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voor bewoners worden voorkomen. Uitgangspunt voor deze norm is het beleid van de gemeente Utrecht over de inhoud en de afbakening van de basisvoorziening.

Om het vraagstuk vanuit verschillende perspectieven te benaderen, hebben we enerzijds experts gevraagd een normering op te stellen en anderzijds empirisch onderzoek uitgevoerd naar de frequentie en de tijdsduur van schoonmaakactiviteiten en naar de wijze waarop de huidige beschikbare ondersteuning wordt ingezet. In dit hoofdstuk beschrijven we de onderzoeksmethode op hoofdlijnen. Zie bijlage B voor een meer gedetailleerde omschrijving.

Inzicht in activiteiten, frequenties en tijdsduur

De basis van de onderzoeksmethode is de vertaling en concretisering van het beleid dat de gemeente Utrecht voor de basisvoorziening hanteert, naar een kwantitatieve norm. Deze kwantitatieve norm omvat de benodigde schoonmaakactiviteiten, frequentie per activiteit per jaar en gemiddelde tijdsduur per activiteit (zie bouwstenen in onderstaand schema) – en daarmee de totale benodigde inzet van huishoudelijke hulp per jaar.

In de opzet van het onderzoek hebben experts op het gebied van huishoudelijke hulp, facilitaire schoonmaak en hygiëne en veiligheid aangegeven welke schoonmaakactiviteiten uitgevoerd moeten worden en met welke frequentie (zie (1) in onderstaande figuur). Deze normering hebben we vervolgens in de praktijk getoetst en aangevuld door de gemiddelde tijdsduur per schoonmaakactiviteit te meten bij willekeurige cliëntbezoeken in zowel de gemeente Utrecht als in twee andere gemeenten (zie (2) in onderstaande figuur). Deze gemeenten werken, in tegenstelling tot de gemeente Utrecht, niet met een urennorm maar met resultaatsturing. We hebben hiervoor gekozen om niet alleen metingen te doen in de huidige beleidssituatie in de gemeente Utrecht.

Daarnaast zijn we nagegaan op welke wijze de huidige beschikbare uren huishoudelijke hulp in de praktijk wordt ingezet en hoe cliënten deze hulp ervaren (zie (3) in onderstaande figuur). De uitkomsten van deze onderzoekslijn geven vanuit de praktijk duiding aan de frequenties zoals opgenomen in de expertnorm. Het gecombineerde resultaat van de drie onderzoekslijnen is een in de praktijk gevalideerde, kwantitatieve norm voor de benodigde inzet van huishoudelijke hulp.

afbeelding binnen de regeling

Aanpak van het onderzoek in vier fasen

De aanpak om tot de beschreven resultaten te komen hebben we gesplitst in vier volgordelijke fasen: (1) komen tot gedragen normering; (2) uitwerken van een analysekader; (3) toetsen van de normering in de praktijk; en (4) integreren van resultaten in een rapportage.

afbeelding binnen de regeling

1. Gedragen normering voor ‘schoon huis’ en voorkomen van vervuiling en gezondheidsrisico’s

In de eerste fase van het onderzoek hebben we een expertgroep gevormd met vertegenwoordigers van aanbieders van huishoudelijke hulp, aanbieders van facilitaire schoonmaak en enkele onafhankelijke experts op het gebied van hygiëne en infectiepreventie. De samenstelling van de expertgroep is weergegeven in bijlage A.

De expertgroep heeft de kwalitatieve norm van de gemeente Utrecht, die onderliggend is aan het beleid voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, uitgewerkt in een kwantitatieve norm. Daarbij heeft zij benoemd wat nodig is voor het realiseren van een ‘schoon huis’ waarbij vervuiling en gezondheids- risico’s worden voorkomen. Deze normering heeft de expertgroep opgesteld in termen van benodigde schoonmaakactiviteiten en de frequentie per activiteit per jaar. Daarnaast heeft de expertgroep inzicht gegeven in welke factoren in het huishouden van cliënten de benodigde schoonmaakfrequentie of -tijd beïnvloeden.

afbeelding binnen de regeling

2. Vanuit de normering een analysekader uitgewerkt met uit te voeren activiteiten en frequenties

In de tweede fase van het onderzoek hebben we op basis van de normering van de expertgroep een analysekader uitgewerkt. Dit kader bevat een overzicht van de uit te voeren schoonmaakactiviteiten per woonruimte en de frequentie per activiteit zoals aangegeven door de expertgroep.

Het analysekader vormde daarmee het startpunt voor het empirische onderzoek in fase 3, waarmee we de door experts aangegeven tijdsbesteding in de praktijk toetsten. Ook bood het analysekader handvatten voor het integreren van de onderzoeksresultaten en het duiden van eventuele verschillen tussen de inschattingen van experts en het empirische onderzoek.

De belangrijkste elementen uit het analysekader zijn in deze rapportage opgenomen in hoofdstuk 3.

afbeelding binnen de regeling

3. Normering getoetst in de praktijk door tijdsmetingen en ervaringsgesprekken

In de derde fase van het onderzoek hebben we de normering van de expertgroep in de praktijk getoetst. Dit hebben we op twee manieren gedaan. Enerzijds door aan de hand van tijdsmetingen van huishoudelijke hulpen de werkelijke schoonmaaktijd per activiteit te meten. Anderzijds is in interviews met cliënten gevraagd naar de werkelijke frequentie waarmee activiteiten worden uitgevoerd.

Observaties en tijdsmetingen

We hebben 121 bezoeken van huishoudelijke hulpen geobserveerd in twee onderzoeksgroepen: 60 huishoudens in de gemeenten Utrecht en 61 huishoudens in schaduwgemeenten (Haarlem en Emmen). Daarbij hebben we 1.921 activiteiten gemeten. Per activiteit hebben we het gemiddelde bepaald om de totale urennorm te kunnen berekenen.

Ervaringsgesprekken ten behoeve van frequentie

Parallel hebben we gegevens van het CAK over eigen bijdrages van cliënten geanalyseerd. Met deze analyse hebben we in kaart gebracht hoeveel van de beschikbare 78 uren daadwerkelijk door cliënten in Utrecht wordt verzilverd.

Ook hebben we onderzocht in welke verhouding huishoudelijke hulpen eenmaal per week of eenmaal per twee weken langskomen.

Uit de gegevens van het CAK hebben we een aselecte steekproef genomen van cliënten die in de gemeente Utrecht huishoudelijke hulp ontvangen. Met cliënten uit deze steekproef hebben we 75 interviews gehouden. Tijdens de interviews hebben we de cliënten op activiteitenniveau bevraagd over de ondersteuning van de huishoudelijke hulp en de eventuele inzet van de cliënt zelf, hun netwerk en aanvullend ingekochte hulp. Naast de kwantitatieve uitvraag gericht op activiteiten en frequentie, hebben we ook kwalitatief uitgevraagd wat het ervaren resultaat is van de huishoudelijke hulp.

De interviews zijn zowel telefonisch als face-to-face afgenomen bij cliënten die wekelijks of tweewekelijks hulp ontvangen.

afbeelding binnen de regeling

4. Resultaten onderzoekslijnen samengebracht en geïntegreerde rapportage opgesteld

Na het in de praktijk toetsen van de normering uit het analysekader, hebben we de verschillende onderzoekslijnen bij elkaar gebracht om resultaten te duiden, conclusies te trekken en een rapportage op te stellen.

De resultaten van de tijdsmetingen hebben we vermenigvuldigd met de frequentie per activiteit uit het analysekader om een totale urennorm te bepalen. Ook hebben we een vergelijking gemaakt van de genormeerde frequentie per activiteit en de in de interviews opgehaalde gegevens over de werkelijke frequentie. Het totaalbeeld hebben we in een tweede bijeenkomst met de expertgroep besproken en de experts gevraagd daarop te reflecteren. De expertgroep heeft aangegeven hoe zij de uitkomsten en samenhang daartussen ziet en zij heeft de expertinschatting op onderdelen beargumenteerd bijgesteld.

Vervolgens hebben we de onderzoeksaanpak en de resultaten beschreven in deze rapportage. Tijdens een tweede bijeenkomst hebben we de onderzoeksresultaten aan de klankbordgroep en de gemeente Utrecht gepresenteerd.

Tijdlijnen

Het onderzoek is op 20 juni 2016 gestart met een eerste expertbijeenkomst. Op 30 juni was de eerste bijeenkomst van de klankbordgroep. De tijdsmetingen en cliëntgesprekken hebben plaatsgevonden tussen 28 juni en 24 juli 2016. Op 26 juli heeft de tweede expertbijeenkomst plaatsgevonden. Op 1 augustus is de conceptrapportage besproken met de klankbordgroep en de gemeente Utrecht.

3. Analysekader

Huishoudelijke hulp in de Wmo

Sinds 2007 maakt de aanspraak ‘Hulp bij het huishouden’ (HH) onderdeel uit van de Wmo. Daarvoor werd huishoudelijke hulp onder de noemer ‘Huishoudelijke Verzorging’ verstrekt vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Voor de aanspraak HH zijn gemeenten vrij in de vormgeving van het lokale beleid binnen de kaders van de Wmo. Doel is dat gemeenten cliënten gericht en op maat ondersteunen op die vlakken waar zij en hun netwerk zelf niet in kunnen voorzien.

Ten tijde van de overgang van HH naar de Wmo heeft het CIZ een richtlijn ontwikkeld, mede op basis van de modelverordening- en beleidsregels voor de Wmo van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het CIZ heeft dit in 2006 gedaan door de ervaringen van professionals in het veld te bundelen. Er is indertijd geen objectief en onafhankelijk onderzoek uitgevoerd om de uitkomsten daarvan in de praktijk te toetsen en valideren.

De CIZ-richtlijn bevat een overzicht van benodigde activiteiten en bijbehorende tijdsbestedingen voor huishoudelijke werkzaamheden. Daarbij geeft het CIZ ook aan welke factoren van invloed zijn op de benodigde tijd, zoals de samenstelling van het gezin en eventuele aanvullende beperkingen van de cliënt.

Kwalitatieve norm van de gemeente Utrecht

Bij invoering van de Wmo 2015 (die volgde op de Wmo) heeft de gemeente Utrecht haar lokale beleid (verder) vormgegeven (zie kader in hoofdstuk 1). Binnen de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ is jaarlijks 78 uren aan ondersteuning beschikbaar zijn. Daarnaast zijn er aanvullende maatwerkmodules beschikbaar voor specifieke situaties waarin de basisnorm van 78 uren per jaar niet toereikend is. Dit onderzoek is gericht op de basisvoorziening.

Uitgangspunt voor het beleid van de gemeente Utrecht is het resultaat van een ‘schoon en leefbaar huis’, waarbij de gemeente specificeert welke gebruiksruimten schoongemaakt worden en als kwalitatieve norm aanhoudt dat het huis niet vervuilt en (aanvullend) dat gezondheidsrisico’s worden voorkomen (zie kader op de volgende pagina).

Met deze uitgangspunten en invulling vormt de gemeente Utrecht nu haar eigen beleid. Het CIZ-protocol is 10 jaar geleden opgesteld en is door vooruitgang van schoonmaaktechnieken en veranderende beleving van cliënten niet meer volledig toepasbaar. De expertgroep geeft dan ook aan de normen van het CIZ als verouderd te beschouwen. Daarom is een nieuwe onderbouwing van de kwantitatieve norm voor de benodigde ondersteuning voor een schoon en leefbaar huis nodig.

Kader: beleidsregels huishoudelijke hulp in de gemeente Utrecht

  • Het resultaat van ondersteuning is dat de betrokkene beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en hal/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden en indien noodzakelijk wordt de was verzorgd.

  • Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoon gemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek wordt schoongemaakt.

    Daarbij is het aan de bewoner om keuzes te maken en prioriteiten te stellen.

  • Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon huishouden wordt gerealiseerd.

  • De voorziening schoon huis is een maatwerkvoorziening en omvat het lichte en zware schoonmaakwerk en het wassen en drogen van de grote/zware spullen1. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair en bedden verschonen. Binnen deze voorziening krijgt de cliënt de beschikking over een maximaal aantal uren ondersteuning per jaar, die naar eigen inzicht ingezet kan worden voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis. De cliënt kan deze uren verzilveren bij een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van hulp bij het huishouden. De cliënt stemt zelf met de door hem/haar gekozen hulp/aanbieder af voor welke taken en met welke frequentie dit wordt ingevuld. De indicatie geeft recht op het resultaat ‘schoon huis’ met maximaal 78 uur ondersteuning per jaar.

Bron: beleidsregels Wmo 2016

1 De gemeente Utrecht heeft besloten wassen en drogen van grote/zware spullen onder te brengen in een maatwerkvoorziening. In dit onderzoek laten we deze activiteiten daarom buiten beschouwing.

Normering door expertgroep

De expertgroep heeft de uitgangspunten voor het beleid van de gemeente Utrecht, die onderliggend is aan de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, onder procesbegeleiding van de adviseurs, uitgewerkt in een kwantitatieve norm (activiteiten en frequentie). Dat is gebeurd op basis van de verschillende expertoordelen die tijdens de bijeenkomst zijn ingebracht en het onderlinge gesprek daarover.

Op basis van deze normering hebben we een analysekader uitgewerkt. Dit kader geeft inzicht in de uit te voeren schoonmaakactiviteiten. In de normering maakt de expertgroep onderscheid tussen basisactiviteiten die zeer regelmatig moeten worden uitgevoerd en incidentele activiteiten die slechts één of enkele malen per jaar nodig zijn. Het schema rechts op deze pagina (figuur 2) geeft inzicht in welke activiteiten het op hoofdlijnen betreft. Op de volgende pagina geven we het analysekader uitgebreider weer.

De activiteit ‘opruimen’ maakt in principe geen onderdeel uit van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’. Cliënten die niet in staat zijn zelf hun huis op te ruimen maken namelijk aanspraak op een aanvullende maatwerkvoorziening. Op aangeven van de expertgroep houden we in de norm voor de basisvoorziening rekening met een klein aandeel cliënten (ca. 7%) die geen aanspraak maken op een aanvullende maatwerkvoorziening, maar waarbij de woning toch niet voldoende op orde is voordat de hulp langskomt om direct te kunnen beginnen met schoonmaken. In het schema de activiteit opruimen met stippelrandjes weergeven, zodat duidelijk is dat het afwijkt.

Het analysekader vormde het startpunt voor het empirische onderzoek in fase 3. Ook bood het analysekader handvatten voor het integreren van de onderzoeksresultaten en het duiden van eventuele verschillen tussen de inschattingen van experts en het empirische onderzoek.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2: schoonmaakactiviteiten op hoofdlijnen

afbeelding binnen de regeling

Tabel 1: schoonmaakactiviteiten per woonruimte en categorie

4. Resultaten

Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijven we de resultaten van het onderzoek. We doen dit aan de hand van de opzet van het onderzoek en beschrijven achtereenvolgens elk van de bouwstenen die nodig zijn om de onderzoeksvraag van dit onderzoek te beantwoorden (zie schema).

afbeelding binnen de regeling

1. Frequentie per activiteit

We beschrijven de frequentie per schoonmaakactiviteit per jaar zoals aangegeven door de expertgroep en brengen deze samen met de resultaten van het praktijkonderzoek.

2. Weegfactor per activiteit

Voor sommige activiteiten is een weegfactor van toepassing omdat niet deze niet bij alle huishoudens van toepassing is. In deze paragraaf geven we de weegfactoren weer die we in het praktijkonderzoek hebben bepaald.

3. Tijdsbesteding per activiteit

We geven een overzicht van de gemiddelde tijdsduur per schoonmaakactiviteit zoals bepaald aan de hand van tijdsmetingen. Daarnaast geven we op hoofdlijnen inzicht in de tijdsbesteding voor indirecte tijd. Ook beschrijven we welke factoren volgens de expertgroep invloed hebben op de benodigde tijd per schoonmaakactiviteit.

4. Jaarlijks benodigde inzet HH

Hier berekenen we de jaarlijks benodigde inzet van huishoudelijke hulp om een woning schoon en leefbaar te houden binnen de basisvoorziening schoon huis. De benodigde inzet is gebaseerd op de frequentie per activiteit, de weegfactor per activiteit, de tijdsbesteding per activiteit en de indirecte tijd.

5. Beelden van cliënten

Hier geven we de resultaten weer vanuit de gesprekken met cliënten in de gemeente Utrecht. De resultaten hebben betrekking op de activiteiten, de frequentie, de weegfactor en de kwaliteit van huishoudelijke hulp.

6. Reflectie door expertgroep

Tot slot geven we de reflectie door de expertgroep op de uitkomsten van het onderzoek weer.

4.1 Resultaten: frequentie per activiteit

Voor elk van de benodigde activiteiten heeft de expertgroep benoemd met welke frequentie deze moet worden uitgevoerd om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken.

Frequentie per activiteit: normering door expertgroep

Tijdens de eerste bijeenkomst heeft de expertgroep de kwalitatieve norm van de gemeente Utrecht uitgewerkt in een kwantitatieve norm. Daarbij heeft zij de noodzakelijk geachte schoonmaakactiviteiten benoemd en per activiteit de frequentie per jaar aangegeven. De experts gaven daarbij aan dat de gezondheidsrisico’s (zoals infectieziekten) als gevolg van niet-frequent schoonmaken niet groot zijn. De belangrijkste activiteiten uit oogpunt van gezondheidsrisico zijn het schoonhouden van de koelkast, keukenkastjes met etenswaren, het toilet en het doucheputje en het opruimen van afval.

In de tweede expertbijeenkomst hebben experts de initiële norm op onderdelen bijgesteld, mede aan de hand van input van experts die tijdens de eerste bijeenkomst afwezig waren en nieuwe inzichten vanuit de observaties. Het bleek bijvoorbeeld dat een gedeelte van de huishoudens wel gordijnen heeft in de keuken en badkamer, dit was voorheen anders ingeschat. Ook heeft de expertgroep de frequentie voor het schoonmaken van de magnetron bijgesteld n.a.v. onderlinge discussie over gezondheidsrisico’s. De tabel op de volgende pagina laat in de kolom ‘Expertnorm’ de uiteindelijke frequentie per activiteit in de expertnorm zien. In de tabel is tevens de frequentie in de huidige praktijk opgenomen, zoals gemeten tijdens de cliëntgesprekken. In paragraaf 4.5 gaan we hier verder op in.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 2: frequentie per activiteit

4.2 Resultaten: weegfactor per activiteit

Naast het vaststellen van een noodzakelijke frequentie per activiteit heeft de expertgroep benoemd dat in sommige gevallen een ‘weging’ nodig is. Dit omdat niet elke activiteit in elk huishouden nodig is; bijvoorbeeld het dweilen van de vloer in ruimten met tapijt als vloerbedekking.

In het praktijkonderzoek hebben we de benodigde ‘weegfactoren’ opgehaald tijdens de observaties van bezoeken van huishoudelijke hulpen (zoals het aandeel huishoudens met tapijt in de verschillende ruimten). In deze paragraaf zetten we de uitkomsten van het praktijkonderzoek op een rij.

Weging per activiteit: uitkomsten praktijkonderzoek

Tijdens de observaties hebben we dergelijke kenmerken van de woning van de betreffende cliënt genoteerd, waardoor we op basis van de 121 observaties een beeld kunnen geven van de weegfactoren. De weegfactor geeft aan in welke mate de tijdbesteding en frequentie van een bepaalde activiteit meewegen in het bepalen van de urennorm. In de tabel hiernaast geven we per relevante activiteit aan met welke weegfactor we rekenen.

Voor de activiteit ‘opruimen’ hebben we de weging gebaseerd op de inschatting van de expertgroep. Dit hebben we gedaan omdat experts aangaven dat deze activiteit alleen noodzakelijk is bij een klein aandeel van de huishoudens dat niet in aanmerking komt voor een aanvullende maatwerkvoorziening. Aangezien we dit aandeel niet konden meten in de praktijk, hebben we de weging van de expertgroep aangehouden.

Het reinigen van lamellen/luxaflex betreft het reinigen van alle niet wasbare gordijnen.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 3: weegfactor per activiteit

4.3 Resultaten: tijdsbesteding per activiteit

Tijdsbesteding per activiteit: uitkomsten praktijkonderzoek

Voor elk van de basis- en incidentele activiteiten zoals aangegeven door de expertgroep hebben we de tijdsbesteding in de praktijk gemeten. De tabel hiernaast bevat de gemiddelde gemeten tijdsbesteding in minuten voor alle basisactiviteiten in de normering. Op de volgende pagina is een overzicht opgenomen van de tijdsbesteding voor alle incidentele activiteiten.

Van de incidentele activiteiten hebben we enkele activiteiten in de praktijk niet gemeten omdat deze niet zijn voorgekomen tijdens de observaties. In de berekening van de totale benodigde tijd in paragraaf 4.4 gaan we voor deze activiteiten daarom uit van een inschatting van de benodigde tijd door de expertgroep. De betreffende cellen in de tabel op de volgende pagina hebben we gearceerd. Een overzichtstabel met gemiddelden en de spreiding van de resultaten van de tijdsmetingen hebben we opgenomen in bijlage B.2.

De gemeten tijdsbesteding is gemiddeld over het totaal van de 121 observaties. We hebben ook gekeken of deze gemiddelden verschillen tussen de gemeente Utrecht en de ‘schaduwgemeenten’. Hieruit blijkt dat in geen van de gemeenten structureel de hoogste of laagste gemiddelden zijn gemeten. Wel valt Haarlem op als gemeente waar relatief vaak de hoogste tijd is gemeten en Emmen als gemeente waar relatief vaak de laagste tijd is gemeten. In bijlage B.2 is een vergelijking van gemiddelden per gemeente opgenomen.

Duiding van resultaten van metingen

We hebben de expertgroep gevraagd te reflecteren op de uitkomsten van de tijdsmetingen. Zij geven aan dat de uitkomsten goed aansluiten bij hun verwachtingen over de in de praktijk benodigde tijd voor de schoonmaakactiviteiten.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 4: tijdsbesteding per basisactiviteit

Wij denken dat het zogenaamde Hawthorne-effect een mogelijke rol speelt in de metingen. In dit effect leidt aandacht voor medewerkers in een onderzoek ertoe dat zij bewust of onbewust productiever werken. Tijdens de observaties hebben wij gezien dat huishoudelijke hulpen open stonden voor onze aanwezigheid en blij waren met de aandacht die er was voor hun werk. In het licht van het Hawthorne-effect kan daarom sprake zijn van een lichte onderschatting van de doorgaans benodigde schoonmaaktijd. Wij denken dat de impact, indien aanwezig, beperkt is omdat onze observaties tijdens reguliere werkroosters zijn uitgevoerd en hulpen daarvan niet gemakkelijk konden afwijken.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 5: tijdsbesteding per incidentele activiteit

Tijdsbesteding aan indirecte tijd

Naast de schoonmaakactiviteiten zoals opgenomen in de expertnorm voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ hebben we tijdens de observaties ook indirecte tijd gemeten.

De tijd die huishoudelijke hulpen besteedden aan ondersteuning van de cliënt is korter dan de totale tijd dat hulpen in de woning van de cliënt aanwezig waren. Het verschil is indirecte tijd, die hulpen besteedden aan aankomst en vertrek, administratie ten behoeve van de huishoudelijke hulp en sociaal contact met de cliënt. Hoewel dit geen directe schoonmaaktijd betreft, is deze wel onderdeel van de totale normtijd omdat huishoudelijke hulpen deze tijd nodig hebben om hun werk te kunnen doen en cliënten de opstart, afstemming met de hulp en sociaal contact ook belangrijk vinden. Gemiddeld genomen wordt per huishouden per jaar 19 uur besteed aan deze indirecte activiteiten (zie tabel aan de rechterkant van de pagina).

De indirecte tijd per bezoek was minder wanneer hulpen wekelijks langkwamen, in vergelijking met de situatie waarin zij eens in de twee weken langskwamen. Dat is in lijn met onze verwachting: een deel van de indirecte tijd is gebonden aan het schoonmaakbezoek zelf, zoals de aankomst in de woning en het vertrek, overleg met de cliënt over de die dag uit te voeren werkzaamheden en administratieve handelingen. Wanneer hulpen wekelijks langskomen, voeren zij deze taken vaker uit dan wanneer zij tweewekelijks langskomen. De keuze van de cliënt voor de frequentie waarmee de hulp langskomt, bepaalt daarom mede de beschikbare directe schoonmaaktijd.

Tijdsbesteding aan overige activiteiten

Naast indirecte tijd hebben we tijdens de observatiebezoeken ook overige activiteiten waargenomen. Dit zijn activiteiten die volgens de experts niet behoren tot de noodzakelijke activiteiten om een aanvaardbaar niveau van schoon en leefbaar te realiseren en daarom niet in de expertnorm voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn het balkon of portiek schoonmaken, kleding wassen/strijken, boodschappen doen, post halen, planten watergeven, de ramen aan de buitenzijde wassen en afwassen.

Hoewel deze activiteiten niet in de expertnorm voorkomen, kunnen cliënten in de gemeente Utrecht hulpen wel vragen deze te doen. Binnen de beschikbare 78 uur zijn cliënten immers vrij de ondersteuning naar eigen inzicht in te richten. Mogelijk doen cliënten de volgens de expertnorm noodzakelijke activiteiten dan zelf of worden deze door iemand uit hun netwerk gedaan. Zo blijft tijd over voor de hulp om deze overige activiteiten uit te voeren.

Totaal per bezoek (min)

Totaal per jaar (uren)

Gemiddeld per jaar (uren)

Wekelijks

28,0

24,3

Tweewekelijks

31,9

13,8

Gemiddeld per jaar (uren)

19,0

Tabel 6: absolute indirecte tijd per huishouden

Gemiddeld hebben we ca. 9,4 minuten per bezoek aan overige activiteiten gemeten. Deze tijdsbesteding rekenen we niet mee in de totale benodigde schoonmaaktijd voor de basisvoorziening omdat de betreffende activiteiten geen onderdeel zijn van de expertnorm en daarmee dus niet noodzakelijk voor het te bereiken resultaat.

Factoren die de schoonmaaktijd beïnvloeden

Bij het opstellen van de expertnorm heeft de expertgroep niet alleen de activiteiten en frequenties aangegeven, maar ook uitgesproken welke factoren binnen het huishouden daar invloed op hebben. Zo speelt het aantal bewoners en hun aanwezigheid in de woning een rol in de mate van vervuiling en daarmee de benodigde schoonmaakfrequenties en tijdsbesteding. En in de keuken is van belang of de keuken regelmatig wordt gebruikt om voedsel te bereiden. Deze factoren hebben we per categorie schoonmaakactiviteiten weergegeven in de tabel rechts op deze pagina.

In lijn met het beleid van de gemeente Utrecht spelen deze factoren geen rol in de kwantitatieve bepaling van de urennorm. De gemeente Utrecht gaat er in haar beleid van uit dat factoren die maken dat meer of minder tijd benodigd is elkaar (gedeeltelijk) compenseren. Wanneer dat niet zo is, kan de gemeente aanvullende maatwerkvoorzieningen toekennen om met meer ondersteuning het resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken.

Bovendien geldt dat cliënten sommige van deze factoren zelf kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld de inrichting en stoffering van de woning en de aanwezigheid van huisdieren. In het beleid van de gemeente Utrecht zijn deze factoren benoemd en is aangegeven dat de gevolgen daarvan op de schoonmaaktaak tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt behoren.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 7: factoren die het huishouden beïnvloeden

4.4 Resultaten: jaarlijks benodigde schoonmaaktijd

Berekening van de benodigde schoonmaaktijd in de basisvoorziening

Op basis van de hiervoor gepresenteerde resultaten hebben we de totaal jaarlijks benodigde schoonmaaktijd berekend (zie schema onder aan deze pagina). We hebben voor alle activiteiten uit de expertnorm de genormeerde frequentie per jaar (1) vermenigvuldigd met de gemeten weging zoals weergegeven op pagina 22 (2) en de gemeten tijdsbesteding per activiteit (3). Door hier de gemiddelde indirecte tijd (4) bij op te tellen komen we op de totale benodigde schoonmaaktijd per jaar om een woning schoon en leefbaar te houden. Dit conform de beleidsmatige definitie van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ in de gemeente Utrecht.

Volgens deze berekening bedraagt de jaarlijks benodigde schoonmaaktijd ca. 104,9 uur per jaar. Deze tijdsduur is opgebouwd uit 85,9 uur directe tijd en 19,0 uur indirecte tijd per jaar. De directe tijdsduur betreft de benodigde tijd om de noodzakelijke activiteiten uit de expertnorm uit te voeren, volgens de in de praktijk gemeten gemiddelde tijdsduren. Een uitsplitsing van deze tijdsduur naar de benodigde tijd per activiteitengroep en woonruimte is opgenomen op pagina 28.

De totale tijd op basis van tijdsmetingen verschilt over de drie gemeenten waar we tijdsmetingen hebben gedaan. De tabel rechts op de pagina toont de totale benodigde tijd per jaar op basis van alleen de tijdsmetingen in elk van de gemeenten. De resultaten laten zien dat de benodigde tijd in de gemeente Haarlem boven het gemiddelde ligt; in Emmen juist lager. Utrecht zit tussen beide waarden in en ligt dichter bij het gemiddelde.

De resultaten duiden erop dat de beleidskeuze voor een urennorm (Utrecht) of voor resultaatsturing (Haarlem en Emmen) niet de doorslaggevende factor is in de benodigde schoonmaaktijd. Mogelijk speelt hier vooral mee op welke totale tijdsduur wordt gestuurd en gepland door de betreffende gemeente en zorgaanbieders.

De metingen in de schaduwgemeenten dienen vanuit methodologisch oogpunt ter vergelijking op activiteitenniveau met de metingen in de gemeente Utrecht. Deze kunnen niet op totaalniveau worden vergeleken met de huidige of toekomstige totale tijdsbesteding in die gemeenten. De totalen zijn berekend volgens een expertnorm die is gebaseerd op het beleid van de gemeente Utrecht.

Utrecht

Haarlem

Emmen

Gemiddeld

Directe tijd per jaar (in uren)

83,7

100,0

76,4

85,9

Indirecte tijd per jaar (in uren)

19,0

19,0

19,0

19,0

Totale tijd per jaar (in uren)

102,7

111,9

95,4

104,9

Tabel 8: totale schoonmaaktijd per jaar o.b.v. metingen (in uren)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

1 Totaal wijkt door afronding af van som van der onderdelen.

Tabel 9: jaarlijks benodigde schoonmaaktijd (in uren)

4.5 Resultaten: beelden van cliënten

In deze paragraaf geven we de resultaten weer vanuit de gesprekken met cliënten in de gemeente Utrecht. Waar nodig hebben we deze gesprekken in eerdere paragrafen al kort aangehaald.

In totaal hebben we 75 cliënten gesproken. Het betrof cliënten die alleen gebruik maken van de basisvoorziening en niet van aanvullende maatwerkmodules. Een kwart van de cliënten maakte wel gebruik van de mogelijkheid om extra uren HH tegen een gereduceerd tarief in te kopen. Het betrof een aselecte groep van cliënten met ZIN of een Pgb.

Resultaten gesprekken: activiteiten

Uit de gesprekken bleek dat de hulpen de activiteiten uitvoeren zoals die in de expertnorm zijn opgenomen, zowel de basisactiviteiten als de incidentele activiteiten. De expertnorm behoefte op dat punt geen aanpassingen vanuit het praktijkonderzoek. Daarnaast vragen cliënten de hulpen ook andere zaken te doen die buiten de noodzakelijke activiteiten vallen voor de basisvoorziening (de eerder benoemde ‘overige activiteiten’). Het beleid van de gemeente Utrecht biedt voldoende ruimte voor cliënten om zelf met hun hulp in te vullen welke activiteiten de hulp uitvoert.

Resultaten gesprekken: frequentie per activiteit

Uit de gesprekken bleek dat in de bevraagde huishoudens de meeste noodzakelijke activiteiten in de basisvoorziening vaker worden gedaan dan volgens de norm zou moeten. De standaard van cliënten ligt daarmee hoger dan de expertnorm. Zij halen deze standaard door de inzet van de hulp, hun eigen inzet, die vanuit hun netwerk en eventueel aanvullend ingekochte hulp. Volgens experts ligt de standaard van cliënten veelal hoger dan wat noodzakelijk is om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken. De frequenties per schoonmaakactiviteit in de expertnorm zijn daarom niet omhoog bijgesteld.

Over het algemeen zagen we dat de hulp alle noodzakelijke basisactiviteiten in de basisvoorziening minder vaak uitvoert dan volgens de norm zou moeten. Voor cliënten die kiezen voor een hulp die eens per twee weken langs komt, is dit met name het geval, omdat meerdere basisactiviteiten volgens de norm wekelijks moeten worden uitgevoerd. Met de eigen inzet, die van hun netwerk en de eventueel extra ingekochte hulp halen cliënten de norm wel. De hulp voert het de meeste van de noodzakelijke incidentele activiteiten in de basisvoorziening vaker uit dan de norm voorschrijft. De werkelijke frequentie waarmee activiteiten worden uitgevoerd in de huidige praktijk (door hulpen, cliënten, hun netwerk en aanvullend ingekochte hulp) is opgenomen in de overzichtstabel op pagina 21.

Deze resultaten duiden erop dat het beleid van de gemeente Utrecht voldoende ruimte biedt voor cliënten om zelf met hun hulp in te vullen welke activiteiten deze met welke frequentie uitvoert. Daarnaast concluderen we dat cliënten en hun netwerk een deel van de benodigde activiteiten zelf uitvoeren. Dat is in lijn met de participatiegedachte van de Wmo 2015 en het daarop gebaseerde beleid in de gemeente Utrecht en onderstreept dat cliënten niet voor alle aspecten van de schoonmaaktaak ondersteuning nodig hebben.

Resultaten gesprekken: weegfactor per activiteit

Tijdens de observaties zijn de kenmerken van woningen genoteerd om de weegfactoren per activiteit te bepalen (zie paragraaf 4.2). Ook tijdens de interviews hebben we deze weegfactoren gemeten. Bij een vergelijking tussen de gegevens uit de observatiebezoeken en de interviews bleek dat de weegfactoren uit beide onderzoekslijnen vergelijkbaar waren.

Resultaten gesprekken: kwaliteit van de huishoudelijke hulp

Ruim de helft (54%) van de cliënten die wij hebben gesproken, vindt dat het een schoon en leefbaar huis heeft met de inzet van de hulp, de cliënt zelf, die van hun netwerk en eventueel extra ingekochte hulp. 30% van de cliënten vindt dit ook als alleen wordt gekeken naar het werk van de huishoudelijke hulp in 78 uur per jaar. Veel cliënten die tevreden zijn hebben gedurende langere tijd een vaste hulp. Hierdoor hoeven cliënten niet steeds uit te leggen wat er moet gebeuren en is het makkelijker ook incidentele of extra activiteiten in te plannen.

Het andere deel van de cliënten (46%) vindt dat het geen schoon en leefbaar huis heeft. Ook niet als de 78 uur wordt aangevuld met de inzet van zichzelf, die van hun netwerk en eventueel extra ingekochte hulp. Zij geven aan dat activiteiten niet vaak genoeg of niet goed gebeuren. Ook geven sommige cliënten aan niet tevreden te zijn over competenties van de hulp of de wisselingen van de hulp.

Vanuit zowel de observaties als de interviews kwam naar voren dat de meeste cliënten het sociale contact met de hulp een belangrijk onderdeel van de ondersteuning vindt.

Voorbeelden cliënten Huishoudelijke Hulp

Mevrouw de Vries: “Ik ben 90 jaar en woon alleen in het huis waar ik al vanaf mijn huwelijk woon. Mijn man en ik zijn gezegend met vier kinderen. Ik zorgde voor de kinderen en dat het huis spik en span was. Ook nu vind ik het nog belangrijk dat het huis netjes is en ik visite kan ontvangen. Ik heb gebruik gemaakt van het aanbod van de gemeente om extra hulp bij te kopen: de hulp komt nu elke week drie uur”

Mevrouw Verbon: “Ik ben 88 jaar en woon alleen in een aanleunflatje. Dat bevalt prima: lekker dicht bij mijn dochter. Ik ben maar alleen, dus het wordt hier niet zo vies. Fijn dat de hulp hier elke week anderhalf uur is om het huis bij te houden: we kennen elkaar inmiddels al een aantal jaren.”

4.6. Resultaten: reflectie door de expertgroep

Na afronding van het praktijkonderzoek hebben we de uitkomsten gepresenteerd aan de expertgroep. We hebben de experts gevraagd vanuit hun kennisgebied te reflecteren op de verschillende deelresultaten en de uitkomst van de totaal benodigde schoonmaaktijd per jaar. Hieronder geven we deze reflectie beknopt weer.

  • De expertgroep geeft aan de norm van 104,9 uur voor de jaarlijks benodigde schoonmaaktijd realistisch te vinden voor het behalen van het resultaat van een ‘schoon huis’ volgens de uitgangspunten van de gemeente Utrecht en de opgestelde expertnorm.

  • Wel noemen experts de spreiding in tijdsbesteding per activiteit groot. Zij stellen daarom dat de urennorm ruimte moet laten om de ondersteuning goed aan te laten sluiten op de individuele situaties van cliënten, waarin activiteiten soms meer of juist minder tijd vergen. Of vaker of juist minder vaak nodig zijn. Het beleid van de gemeente Utrecht biedt die ruimte en laat de cliënt vrij om de beschikbare uren naar eigen wens in te zetten.

  • Experts herkennen dat cliënten verschillende verwachtingen hebben. Veel cliënten van oudere generaties zijn gewend meer tijd te besteden aan het huishouden en daardoor ook meer en andere activiteiten uit te voeren. Het gaat bijvoorbeeld om licht onderhoudswerk zoals meubels in de boenwas zetten en zilver- en koperwerk poetsen.

  • Volgens de expertgroep is het daarom van belang dat de gemeente helder communiceert over wat cliënten kunnen verwachten van de inzet van de huishoudelijke hulp. De in dit onderzoek opgestelde expertnorm kan daarbij helpen. Deze maakt het voor cliënten duidelijk welke activiteiten noodzakelijk worden geacht voor een schoon en leefbaar huis en dat het niveau van ondersteuning kan afwijken van hun persoonlijke standaard.

  • De expertgroep benadrukte dat specifieke kenmerken van de woning of het huishouden kunnen maken dat activiteiten korter of langer duren of minder vaak of vaker moeten worden uitgevoerd. Er zullen situaties zijn waarin de basisvoorziening niet voldoende ruimte biedt om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te realiseren. In die situaties zal de gemeente aanvullende hulp moeten inzetten om dat resultaat toch te bereiken.

  • Het materiaalgebruik in een woning bepaalt voor een belangrijk deel met welke technieken schoongemaakt moet worden en hoeveel tijd dit vergt. Er zijn inmiddels veel innovaties die de schoonmaaktijd kunnen verkorten, zoals coatings voor tegeloppervlakken, maar die worden nog in weinig huishoudens toegepast. Ook het gebruik van professionele schoonmaakmiddelen kan de benodigde schoonmaaktijd beïnvloeden.

5. Conclusies

De gemeente Utrecht biedt cliënten die in aanmerking komen voor huishoudelijke hulp een basisvoorziening ‘Schoon Huis’ van 78 uur ondersteuning per jaar. Binnen deze urennorm moet het resultaat van een schoon en leefbaar huis gerealiseerd worden, uitgaande van de definities zoals in het beleid omschreven. Aanvullend zijn maatwerkmodules beschikbaar als ook ondersteuning nodig is op andere resultaatgebieden. Wanneer in specifieke situaties het resultaat van een schoon en leefbaar huis niet kan worden behaald, dan moet de gemeente volgens de Wmo 2015 afwijken van de beleidskaders om op maat extra ondersteuning te bieden.

In dit onderzoek hebben we onderzocht of de normering van 78 uur in de praktijk voldoet. Dit hebben we gedaan door experts het beschreven resultaat van een schoon en leefbaar huis te laten vertalen in een expertnorm van noodzakelijke activiteiten en frequenties. Deze expertnorm hebben we empirisch getoetst, enerzijds met tijdsmetingen in Utrecht en in twee schaduwgemeenten, anderzijds door de frequentie per activiteit in Utrecht bij cliënten met een basisvoorziening te verifiëren. Dit praktijkonderzoek leidt tot de volgende antwoorden op de onderzoeksvragen en conclusies die wij daaraan verbinden.

  • 1.

    Leidt de door de gemeente Utrecht gehanteerde norm voor schoon tot een verantwoord niveau van schoon waarbij de basishygiëne geborgd is en vervuiling voorkomen wordt?

De huidige beschikbare 78 uur aanvullende ondersteuning per jaar binnen de basisvoorziening is niet voldoende om volgens de expertnorm te komen tot het gewenste resultaat van een schoon en leefbaar huis.

  • Binnen de huidige beschikbare tijd zijn niet alle daartoe benodigde schoonmaakactiviteiten uit te voeren volgens de noodzakelijke frequentiezoals aangegeven door de expertgroep.

  • In de praktijk worden op dit moment daarom niet alle noodzakelijke activiteiten met de door experts aangegeven frequentie uitgevoerd. Het praktijkonderzoek laat zien dat veel (basis)activiteiten door huishoudelijke hulpen minder frequent worden uitgevoerd dan de expertnorm voorschrijft. Dit kan ertoe leiden dat het resultaat van een schoon en leefbaar huis niet wordt bereikt en dat er vervuiling en/of gezondheidsrisico’s dreigen te ontstaan. In welke mate hiervan daadwerkelijk sprake is, hebben we niet onderzocht.

  • 2.

    Hoeveel uren ondersteuning is nodig via de basisvoorziening, om het huis op een verantwoord niveau van schoon te houden (conform de gemeentelijke definitie)?

De benodigde tijd per jaar om volgens de expertnorm voor de basisvoorziening het resultaat van een schoon en leefbaar huis te realiseren is 104,9 uur.

  • De benodigde tijd van 104,9 uur is opgebouwd uit 85,9 uur directe tijd en 19,0 uur indirecte tijd. Deze indirecte tijd betreft noodzakelijke tijdsbesteding bij aankomst en vertrek, voor overleg en administratie. Ook omvat indirecte tijd het sociaal contact, waaraan zowel cliënten, experts als hulpen sterk hechten. Bij hulpen die eens in de twee weken langskomen was de gemeten indirecte tijd verhoudingsgewijs korter dan bij hulpen die wekelijks langskomen. Door te kiezen voor een tweewekelijks rooster kunnen cliënten meer effectieve schoonmaaktijd realiseren.

  • De urennorm betreft de benodigde ondersteuning vanuit de basisvoorziening om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te realiseren. De urennorm is gebaseerd op gemiddelde tijdsbesteding per activiteit. De tijdsmetingen laten spreiding rond dat gemiddelde zien. Er kunnen factoren zijn die maken dat in specifieke gevallen meer of juist minder tijd benodigd is – deze kunnen elkaar (gedeeltelijk) compenseren. Tegelijk zien we in de praktijk dat cliënten en hun netwerk ook werkzaamheden zelf uitvoeren. In individuele situaties kan het echter zijn dat de ondersteuning onvoldoende is om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te realiseren. In die situaties zal de gemeente op maat aanvullende ondersteuning in moeten zetten om dat resultaat te bereiken.

  • Experts geven aan de norm van 104,9 uren per jaar realistisch te achten voor het behalen van het resultaat van een ‘schoon huis’ volgens de uitgangspunten van de gemeente Utrecht en daarop gebaseerde expertnorm.

6. Belang van resultaten voor gemeenten

Het onderzoek dat in opdracht van de gemeente Utrecht is uitgevoerd staat niet op zichzelf. Er is landelijk veel discussie over de kortingen op de HH en wijze waarop dit is vertaald in lokaal beleid door gemeenten. Afgelopen maanden is door uitspraken van de CRvB duidelijk geworden dat veel van de lokale beleidspraktijken rondom HH (mogelijk) niet toegestaan zijn. Hierbij is onduidelijkheid ontstaan over de status van het huidige beleid in veel gemeenten. Op 18 mei jl. oordeelde de CRvB in drie zaken over huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015.

  • Categorie 1: HH wordt aangeboden als maatwerkvoorziening. Er wordt geïndiceerd in uren aan de hand van normtijden die afwijken van het CIZ Protocol (uitspraak Utrecht)

  • Categorie 2: HH wordt aangeboden als maatwerkvoorziening. Er wordt resultaatgericht geïndiceerd (uitspraak Rotterdam)

  • Categorie 3: HH wordt aangeboden als algemene voorziening (uitspraak Aa en Hunze)

Meer over deze uitspraken is te lezen op de website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Het is niet verwonderlijk dat veel gemeenten zich nu afvragen hoe zij kunnen doorwerken aan de realisatie van de beoogde doelen in de Wmo 2015. En hoe zij tegelijkertijd recht kunnen doen aan de recente uitspraken van de CRvB, zodat besluiten de toets der juridische kritiek kunnen doorstaan.

Verschillende gemeenten zijn nu hun kaders, werkwijze en onderbouwing aan het onderzoeken. De VNG ondersteunt dit proces vanuit een eerste impactanalyse en heeft sinds 20 juli op haar website reparatiemogelijkheden staan.

Uitkomsten in deze onderzoeksrapportage zijn relevant voor de Utrechtse situatie. Hoewel het onderzoek mogelijk bredere relevantie kent, zal het geen dekkende onderbouwing geven aan de verschillende landelijke varianten.

De uitkomsten zijn niet zondermeer bruikbaar voor andere gemeenten, maar kunnen mogelijk wel helpen de problematiek na de uitspraken van de CRvB van 18 mei te helpen oplossen.

  • Deze onderzoeksrapportage is gericht aan de gemeente Utrecht, in antwoord op de uitspraak van de CRvB. Dit onderzoek is opgezet vanuit het Utrechts beleid en gaat niet in op andere uitspraken van de CRvB dan over het Utrechtse beleid.

Het onderzoek naar een objectieve normering is gericht op het in Utrecht gevoerde beleid in de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, conform de definitie daarvan zoals de gemeente Utrecht die hanteert. Mogelijk is de expertnorm voor een schoon huis breder toepasbaar en zullen de activiteiten (inclusief de gevonden frequentie en de gemeten gemiddelde tijdbesteding) die daarvoor in Utrecht noodzakelijk zijn, niet wezenlijk verschillen in andere gemeenten. Dit hangt echter af van het beleid dat in die gemeenten geldt.

De opzet van dit onderzoek biedt mogelijk inspiratie wanneer een genormeerde tijdsduur voor activiteiten nodig is voor de onderbouwing en/of uitvoering van beleid in gemeenten.

  • Dit onderzoek uit 2016 brengt vernieuwende elementen in beeld in aanvulling op het bestaande protocol voor huishoudelijke hulp door het CIZ uit 2006.

  • Andere gemeenten kunnen de aanpak grotendeels overnemen, vertalen naar lokale context en uitvoeren vanuit de eigen situatie. De resultaten uit Utrecht zijn hierbij mogelijk in te brengen.

  • Daarbij is het echter wel belangrijk steeds het lokale beleid als uitgangspunt te nemen en te beoordelen welke van de activiteiten uit dit onderzoek in Utrecht toepasbaar zijn en welke niet. Ook is het belangrijk te realiseren dat er lokaal mogelijk resultaten van toepassing zijn die niet onder de basisvoorziening in Utrecht vallen, en dus niet in dit onderzoek zijn meegenomen.

A. Samenstelling expertgroep en klankbordgroep

Samenstelling expertgroep

De expertgroep betrokken in dit onderzoek is in overleg met de gemeente Utrecht zorgvuldig samengesteld. Het doel was een gebalanceerde groep experts bijeen te brengen die objectief kon oordelen over de kwantitatieve invulling van het beleid van de gemeente Utrecht voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’. De volgende uitgangspunten zijn leidend geweest bij de totstandkoming van de expertgroep:

  • Betrokkenheid van aanbieders van huishoudelijke hulp, zowel aanbieders die actief zijn in de gemeente Utrecht als aanbieders die elders actief zijn. Dit om te borgen dat de Utrechtse situatie meegenomen wordt, maar niet dominant is.

  • Betrokkenheid van aanbieders van facilitaire dienstverlening voor bedrijven, om ook perspectieven uit de private sector mee te wegen.

  • Betrokkenheid van onafhankelijke experts op het gebied van schoonmaak, hygiëne en infectiepreventie.

In de tabel rechts geven we aan welke partijen hebben deelgenomen in de expertgroep. Naast deze partijen hebben we ook het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Hogeschool Arnhem-Nijmegen (HAN) gevraagd om deel te nemen. Deze partijen gaven aan dat zij onvoldoende expertise hebben op de gevraagde kennisdomeinen.

KPMG Accountants N.V. is de accountant van één van de in het onderzoek betrokken zorgaanbieders. Om onze objectiviteit te waarborgen hebben we gezorgd dat de onderzoekers die we hebben ingezet niet ook betrokken zijn bij de accountantscontrole of bij relevante adviesopdrachten bij de betreffende instelling.

Organisatie

Expertise

Tzorg Groep B.V. (Tzorg)

Aanbieder huishoudelijke hulp o.a. in gemeenten Utrecht en Haarlem.

Stichting AxionContinu groep

Aanbieder huishoudelijke hulp o.a. in gemeente Utrecht.

Faveo Zorg B.V. (Thalia Thuiszorg)

Aanbieder huishoudelijke hulp o.a. in gemeente Emmen.

Atir Schoonmaak- strategen B.V.

Atir is onafhankelijk expert op het gebied van schoonmaak voor aanbestedingen, contractbeheer en kwaliteitsmetingen. Apart aandachtsgebied binnen Atir is de schoonmaak van ziekenhuizen en zorg- of verpleeghuizen. Tot de opdrachtgevers behoren dan ook instellingen in de zorg en overheidsinstanties als gemeenten. Atir werkt onafhankelijk en voert zelf geen schoonmaakdiensten uit.

ISS Nederland B.V. (ISS Facility Services)

Aanbieder van facilitaire diensten, waaronder schoonmaak.

GGD regio Utrecht

Deskundige infectiepreventie met kennis van basishygiëne voor een schoon huis.

Wageningen University & Research centre

Expertise op drie samenhangende kerngebieden: voeding en voedselproductie, leefomgeving, gezondheid, leefstijl en levensomstandigheden.

Tabel 11: samenstelling expertgroep

Samenstelling klankbordgroep

De gemeente Utrecht heeft een klankbordgroep ingesteld om het onderzoek inhoudelijk te volgen. Het doel van de klankbordgroep is belanghebbenden bij de uitkomsten een rol te geven in het onderzoek. De gemeente heeft gezocht naar een evenwichtige verdeling van vertegenwoordigende organisaties, zoals de Adviescommissie voor het Ouderenbeleid en de Cliëntenraad Wmo, en enkele ervaringsdeskundigen. Dit zijn een cliënt die huishoudelijke hulp ontvangt en een Consulent Wmo die betrokken is bij toegang tot de voorzieningen in de Wmo.

In de tabel rechts geven we aan welke partijen hebben deelgenomen in de klankbordgroep.

Deelnemer

Expertise

Adviescommissie voor het Ouderenbeleid Stad Utrecht

Levert een bijdrage aan de kwaliteit van het ouderenbeleid in de gemeente Utrecht. Adviseert het college van burgemeester en wethouders gevraagd en ongevraagd over alles wat het leven van ouderen raakt.

Cliëntenraad Wmo

Adviseert de gemeente bij het maken van beleid over Wmo-voorzieningen en de uitvoering daarvan.

Cliënt Wmo

Ontvangt huishoudelijke hulp vanuit de basisvoorziening en draagt bij vanuit eigen ervaringen.

CúramZorg

Thuiszorgorganisatie voor multi-culturele doelgroepen waar aandacht voor eigen taal, religie en cultuur in de aanpak terugkomen.

Zorgwacht

Thuiszorgorganisatie en maatschappelijke onderneming, werkzaam op het gebied van wonen, zorg en welzijn.

Consulent Wmo

Behandelt aanvragen voor de Wmo en bepaalt over toegang tot de basisvoorziening. Heeft in de praktijk te maken met beleidsregels en thuissituatie van cliënten.

Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)

Belangenbehartiger van alle gemeenten en een belangrijke gesprekspartner voor andere overheden en maatschappelijke organisaties. Platform voor opinievorming en vernieuwing.

Tabel 12: samenstelling klankbordgroep

B1. Onderzoeksmethode

afbeelding binnen de regeling

Onderzoek door twee bureaus

Adviesbureaus KPMG Plexus en Bureau HHM hebben het onderzoek uitgevoerd. Met het onderzoek is als gezamenlijke adviesbureaus gekomen tot een expertinvulling van de normering van een ‘schoon huis’ zoals door de gemeente Utrecht vastgesteld. Voor fase 3 “Toetsen van de normering in de praktijk” voerden beide adviesbureaus parallel aan elkaar, maar in afstemming, een onderzoek uit. KPMG Plexus richtte zich daarbij op het toetsen van de normering door observaties met onder andere tijdsmetingen van schoonmaakactiviteiten. Bureau HHM richtte zich op het toetsen van de normering van activiteiten en frequentie door bij cliënten van de gemeente Utrecht te onderzoeken in hoeverre de praktijk van huishoudelijke hulp aansluit bij die norm.

KPMG Plexus en Bureau HHM hebben de resultaten van de onderzoeken naast elkaar gelegd en zijn gezamenlijk gekomen tot een duiding van de uitkomsten, bestaande uit één gemiddelde normtijd voor de benodigde ondersteuning ‘schoon huis’ per jaar.

afbeelding binnen de regeling

Documentenstudie

Bij de start van het onderzoek hebben we relevante beleidsdocumenten opgevraagd bij de gemeente Utrecht, en breder, zoals de CIZ-norm. Deze documenten hebben we geanalyseerd op elementen die relevant waren voor de normering en de kwantitatieve invulling daarvan.

Ook zijn documenten verzameld (o.a. rapportages, normeringen, berekeningen) die informatie bevatten over de benodigde tijd voor schoonmaakactiviteiten en landelijke ontwikkelingen daarin. Hierbij is onder andere bij deelnemers aan de expertgroep gevraagd naar relevante documenten (aanbieders van huishoudelijke hulp, (landelijke) schoonmaakorganisaties en Wageningen UR).

afbeelding binnen de regeling

Bijeenkomst expertgroep

In de eerste fase van het onderzoek is een bijeenkomst georganiseerd met de expertgroep (zie bijlage A voor de samenstelling van de expertgroep). Tijdens de bijeenkomst met de expertgroep en enkele aanvullende gesprekken is vastgesteld:

  • Welke schoonmaakactiviteiten volgens de experts in elke woonruimte nodig zijn om aan de norm te voldoen;

  • Een inschatting van bij hoeveel procent van de huishoudens de activiteit uitgevoerd wordt; niet iedere activiteit kan in ieder huishouden uitgevoerd worden (bijvoorbeeld het wassen van gordijnen, het dweilen van de vloer in bepaalde woonruimten en het stofzuigen van de trap);

  • Met welke frequentie de schoonmaakactiviteiten uitgevoerd moeten worden.

    Tevens is met de experts besproken:

  • Of de activiteit een basisactiviteit is die met grote regelmaat uitgevoerd moet worden, of dat de activiteit incidenteel uitgevoerd moet worden;

  • Welke factoren van invloed zijn op de benodigde schoonmaakactiviteiten, -frequentie of -tijd, waaronder kenmerken van het huis, de inrichting en de samenstelling van het gezin. Deze factoren spelen geen rol in het kwantitatief bepalen van de norm, maar bieden de gemeente wel inzicht in de context van de normering.

afbeelding binnen de regeling

Analysekader en rekenmodel

In de tweede fase van het onderzoek hebben we op basis van de normering van de expertgroep een analysekader uitgewerkt. Dit kader geeft inzicht in de uit te voeren schoonmaakactiviteiten, zoals aangegeven door de expertgroep en legt relaties tussen gelijksoortige activiteiten door verschillende woonruimten heen. In hoofdstuk 3 is dit uitgebreid toegelicht.

Het analysekader vormde het startpunt voor de tijdsmetingen en cliëntgesprekken. Tevens is aan de hand van het analysekader een rekenmodel opgesteld. Dit model heeft op basis van de frequentie en benodigde tijd per schoonmaakactiviteit een totaal aantal uur per jaar doorgerekend. Hierbij is rekening gehouden met het percentage huishoudens waar de activiteit wordt uitgevoerd.

afbeelding binnen de regeling

Observaties en tijdsmetingen

KPMG Plexus voerde aan de hand van observaties tijdsmetingen uit bij de uitvoering van huishoudelijke hulp. De gemeente Utrecht heeft opdracht gegeven om 120 observaties van schoonmaakbezoeken uit te voeren bij evenzoveel huishoudens. Voor de urennorm achten we 120 observaties voldoende om op totaalniveau verantwoorde uitspraken te doen. De uiteindelijk uitgevoerde 121 observaties (met 1.921 tijdsmetingen van 56 schoonmaakactiviteiten) bieden voldoende waarnemingen om een goed en evenwichtig beeld te geven.

Selectie van schoonmaakbezoeken

Om tot betrouwbare resultaten te komen, zijn tijdsmetingen uitgevoerd in twee onderzoeksgroepen:

  • Binnen de gemeente Utrecht; waar gewerkt wordt met de urennorm

  • Buiten de gemeente Utrecht; in twee schaduwgemeenten die werken met resultaatsturing (Haarlem en Emmen).

In de gemeente Utrecht zijn observaties uitgevoerd bij de aanbieders Tzorg Groep B.V. (Tzorg) en Stichting AxionContinu. In Haarlem zijn observaties uitgevoerd bij Tzorg Groep B.V. (Tzorg), in Emmen bij Faveo Zorg B.V. (Thalia Thuiszorg) en Dokter Schoonmaakorganisatie B.V. (Dokter Schoon).

Bij het selecteren van schoonmaakbezoeken, hebben zorgaanbieders een selectie gemaakt van cliënten die hulp ontvangen in de basisvoorziening. Daaruit hebben zij een willekeurige selectie van cliënten benaderd voor deelname aan het onderzoek. Hierbij ontstond variatie in:

  • De frequentie van schoonmaakbezoeken (wekelijks of tweewekelijks)

  • De duur van het bezoek (variërend van 1,5 tot 3 uur);

  • De omvang van de woning en het aantal verdiepingen;

  • Cliënten die bovenop de basisvoorziening een eigen betaling deden voor het ontvangen van extra huishoudelijke hulp en cliënten die dat niet deden.

Benadering cliënten voor deelname

Na het nemen van de steekproef hebben de betrokken zorgaanbieders hun huishoudelijke hulpen en cliënten benaderd om toestemming te krijgen voor het onderzoek. Zowel hulpen als cliënten hebben een brief ontvangen met daarin een beschrijving van het doel van het onderzoek, hoe wij resultaten geanonimiseerd verwerken en de toezegging dat observaties niet gebruikt worden om persoonlijk functioneren van hulpen te beoordelen.

Medewerkers van de zorgaanbieders hebben vervolgens afspraken gemaakt met cliënten en hulpen die bereid waren deel te nemen aan het onderzoek. Verschillende cliënten en hulpen hebben aangegeven niet te willen deelnemen; deze zijn dan ook uit de eerdere selectie verwijderd.

Uitvoering van de observaties en tijdsmetingen

Bij het afleggen van de bezoeken hebben de onderzoekers zich gevoegd bij de schoonmaakhulpen, waarbij zij door bedrijfskleding en identificatie herkenbaar waren voor cliënten. Onderzoekers zijn alleen bij cliënten thuis geweest wanneer ook een schoonmaakhulp aanwezig was. Aan het begin van het bezoek hebben onderzoekers nogmaals het onderzoek toegelicht en toestemming gevraagd om te observeren. In enkele gevallen heeft de cliënt daarop alsnog geweigerd en is de onderzoeker weggegaan.

Tijdens de observaties hebben de onderzoekers de volgende aspecten vastgelegd:

  • Algemene gegevens: o.a. gemeente, schoonmaakfrequentie, totale geobserveerde tijd, type vloerbedekking, type raambekleding, aanwezigheid van ramen, aanwezigheid van een losse vriezer, vaatwasser, trap en eventuele huisdieren.

  • Bestede schoonmaaktijd gemeten op activiteitenniveau en per woonruimte: bijvoorbeeld het stofzuigen van de woonkamer. De tijdsmetingen zijn gestructureerd uitgevoerd met een Activity Timer en de resultaten zijn per observatie vastgelegd in een observatietemplate in MS Excel.

  • Overige observaties: bevindingen rondom de grootte van de woning, de inrichting van het huis en meubilair, de aanwezigheid van schoonmaakmaterialen en de intensiteit van het gebruik van ruimten.

In bijlage C hebben we ter indicatie onderdelen opgenomen van het protocol dat gebruikt is bij de observaties.

afbeelding binnen de regeling

Interviews cliënten

Bureau HHM voerde aan de hand van interviews met cliënten onderzoek uit naar de wijze waarop de huidige beschikbare ondersteuning wordt ingezet in activiteiten en frequentie.

Data-analyse en selectie respondenten

Allereerst voerde Bureau HHM een data-analyse uit op gegevens van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over de werkelijke inzet van huishoudelijke hulp bij cliënten van de gemeente Utrecht. Het CAK is verantwoordelijk voor het innen van de eigen bijdrage voor de Wmo en beschikt daartoe over het daadwerkelijk aantal uren ondersteuning dat voor elke cliënt is ingezet en op welke dagen dit gebeurde.

De analyse is uitgevoerd op gegevens over de eigen bijdrage van cliënten, die gebaseerd waren op werkelijk bestede uren. De analyse heeft inzicht gegeven in de mate waarin de beschikbare 78 uur daadwerkelijk is benut en in welk patroon.

Uit de analyse van de CAK-data werd duidelijk dat de cliënten die één keer per week en de cliënten die één keer per twee weken huishoudelijke hulp krijgen zich ongeveer gelijk verdelen. Bij de selectie van cliënten voor de interviews hebben we hier rekening mee gehouden, zodat beide groepen evenredig vertegenwoordigd waren.

Uitvoering interviews

In totaal zijn 75 gesprekken gevoerd met cliënten van de gemeente Utrecht om inzicht te krijgen in hoe de beschikbare tijd voor huishoudelijke hulp is ingezet. Om tot representatieve resultaten te komen, zijn de interviews uitgevoerd conform en volgens de verhouding van de twee groepen gevonden in de CAK-data:

  • Huishoudens met een schoonmaakfrequentie door de hulp van één keer per week;

  • Huishoudens met een schoonmaakfrequentie door de hulp van één keer per twee weken.

Bij het selecteren van cliënten, is gespecificeerd naar cliënten die hulp ontvangen in de basisvoorziening. De maatwerkvoorziening viel buiten de scope van het onderzoek. Verder is een willekeurige groep van cliënten geselecteerd. Daarbij ontstond variatie in:

  • De schoonmaaktijd per sessie (variërend van 1,5 tot 3 uur);

  • De samenstelling van de huishoudens;

  • De omvang van de woning en het aantal verdiepingen;

  • Cliënten die bovenop de basisvoorziening een eigen betaling deden voor het ontvangen van extra huishoudelijke hulp en cliënten die dat niet deden.

afbeelding binnen de regeling

Interviews cliënten

Met de gesprekken is onder andere in kaart gebracht:

  • Op welke wijze de beschikbare schoonmaaktijd is ingezet (hoe vaak en voor welke activiteiten);

  • In hoeverre de activiteitenfrequentie in de uitgewerkte normering in de praktijk werd behaald door alleen de hulp en door de hulp, de cliënt, de mantelzorger en de extra ingekochte hulp gezamenlijk;

  • Welke knelpunten eventueel ontstonden in de ondersteuning.

In bijlage C geven we met enkele figuren een indicatie van de vragenlijst die gebruikt is bij de interviews.

Met de resultaten van de cliëntgesprekken is een beeld gevormd van hoe de praktijk zich verhoudt tot de invulling van de schoonmaaknorm door de expertgroep. Ook is het ervaren resultaat van de huishoudelijke hulp door de cliënt in beeld gebracht.

afbeelding binnen de regeling

Resultaten onderzoekslijnen samengebracht en geïntegreerde rapportage opgesteld

Resultaten samengebracht

Tot slot zijn de resultaten van beide empirische onderzoeken en de normen uit de expertgroep samen gebracht, om de gemiddelde totale benodigde uren ondersteuning per jaar te bepalen. De benodigde uren zijn berekend per woonruimte en per categorie van schoonmaakactiviteiten. De resultaten zijn gebaseerd op de activiteiten en frequenties zoals vastgesteld door de expertgroep en de benodigde tijd zoals gebleken uit de tijdsmetingen tijdens de observaties.

Reflectie op de resultaten in de expertgroep en klankbordgroep

In een tweede bijeenkomst met de expertgroep zijn de (voorlopige) uitkomsten van het onderzoek aan de experts voorgelegd. De experts hebben gereflecteerd op de onderzoeksresultaten. Bijzonderheden in de uitkomsten zijn door de expertgroep verder geduid en in context geplaatst. De expertgroep had geen rol in het vaststellen van de uiteindelijke uitkomsten van het onderzoek.

De definitieve rapportage is ook besproken met de klankbordgroep. De klankbordgroep is geïnformeerd over de inhoud van de rapportage en heeft gereflecteerd op de resultaten.

B.2 Onderzoeksmethode: analyse dataset

Kenmerken van de dataset observatiebezoeken

Na afloop van de observatiebezoeken hebben we alle metingen gecombineerd in één bestand. Het resultaat is een dataset die bestaat uit de volgende drie onderdelen:

  • Kenmerken van alle schoonmaakbezoeken die zijn afgelegd, zoals datum, tijd, plaats en totale tijdsduur.

  • Kenmerken van de bezochte woningen, zoals type vloer, type gordijnen en de aanwezigheid van een trap, vaatwasser en vriezer.

  • Tijden per geobserveerde schoonmaakactiviteit per ruimte, bijvoorbeeld de gemeten tijden voor stofzuigen in de woonkamer.

Deze dataset heeft de volgende kenmerken:

Kenmerk

Waarde

Aantal geregistreerde schoonmaakbezoeken

121

Aantal gemeten schoonmaakactiviteiten

1.921

Totale gemeten schoonmaaktijd (in uren)

241,2

Tabel 13: kenmerken van de dataset

Inhoud van de dataset

Om de dataset te onderzoeken en ter voorbereiding van de data-analyses gericht op het beantwoorden van de onderzoeksvraag, hebben we een verkennend onderzoek gedaan naar de inhoud van de dataset. Daarbij hebben we gekeken naar de frequentieverdeling van metingen in de verschillende onderzoeksgroepen en de dekking van tijdsmetingen ten opzichte van de totale lijst met schoonmaakactiviteiten zoals opgenomen in het analysekader.

Vervolgens hebben we de gemeten schoonmaaktijden statistisch onderzocht op spreiding.

Frequentieverdeling over onderzoeksgroepen

We hebben de observaties onderzocht op verdeling over de verschillende onderzoeksgroepen, zowel geografisch als naar frequentie van schoonmaakbezoeken. De tabel hieronder geeft inzicht in het aantal observaties per onderzoeksgroep.

Utrecht

Haarlem

Emmen

Totaal

Wekelijks

50

29

27

106

Tweewekelijks

11

4

n.v.t.

15

Totaal

61

33

27

121

Tabel 14: aantal observaties per frequentie en gemeente

Dekking van activiteiten

In totaal zijn er 5 verschillende activiteiten waarvoor we geen tijd hebben kunnen meten. In alle gevallen betreft het incidentele activiteiten waarvan de expertgroep aangeeft dat deze slechts één of enkele keren per jaar zouden moeten voorkomen. Voor deze activiteiten is de tijdsnorm van experts gebruikt. Er zijn 10 schoonmaakactiviteiten die minder dan vijf maal zijn gemeten. Ook dit betreft activiteiten die incidenteel zouden moeten gebeuren. De overige activiteiten zijn vijf maal of vaker gemeten – het hoogste aantal metingen is 111 (toilet schoonmaken). Een overzicht van het aantal metingen per schoonmaakactiviteit is op pagina 46 opgenomen.

Spreiding van tijdsmetingen

We hebben de gemeten tijdsbesteding per activiteit geanalyseerd op gemiddelde en mediaan en de spreiding rond het gemiddelde onderzocht aan de hand van de standaarddeviatie. Deze analyse laat zien dat de spreiding in de meeste gevallen groot is. 95% van de tijdsmetingen valt binnen twee standaarddeviaties van het gemiddelde; 78% binnen één standaarddeviatie.

De spreiding van tijdsmetingen is desgewenst verder terug te dringen door meer tijdsmetingen te doen.

De tabel op deze pagina geeft het aantal metingen weer per schoonmaakactiviteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de geobserveerde regio’s (binnen de gemeente Utrecht en buiten de gemeente Utrecht). Deze waarden geven de steekproefgrootte weer op activiteitsniveau.

Ruimte

Basisactiviteit

Binnen

Utrecht

Buiten

Utrecht

Woonkamer

Stof afnemen hoog

14

19

Stof afnemen midden

36

47

Stof afnemen laag

24

37

Opruimen

19

27

Stofzuigen

51

58

Dweilen

27

38

Slaapkamer

Stof afnemen hoog

9

9

Stof afnemen midden

33

35

Stof afnemen laag

20

17

Opruimen

11

23

Stofzuigen

50

47

Dweilen

22

18

Bed verschonen

16

24

Keuken

Stofzuigen

48

47

Dweilen

47

39

Keukenblok (buitenzijde) inclusief

tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel

48

41

Keukenapparatuur (buitenzijde)

20

23

Afval opruimen

22

26

Sanitair

Badkamer schoonmaken

49

56

Toilet schoonmaken

52

59

Hal

Stof afnemen hoog

4

10

Stof afnemen midden

18

25

Stof afnemen laag

7

12

Stofzuigen

53

52

Dweilen

30

33

Ruimte

Incidentele activiteit

Binnen

Utrecht

Buiten

Utrecht

Woonkamer

 

 

 

 

 

Gordijnen wassen

-

-

Reinigen lamellen / luxaflex

-

1

Ramen binnenzijde

6

8

Deuren/deurposten nat afdoen

6

12

Meubels afnemen (droog/nat)

18

23

Radiatoren afnemen

1

6

Slaapkamer

 

 

 

 

Gordijnen wassen

-

1

Reinigen lamellen / luxaflex

1

-

Ramen binnenzijde

3

6

Deuren/deurposten nat afdoen

4

13

Radiatoren afnemen

4

8

Keuken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gordijnen wassen

-

-

Reinigen lamellen / luxaflex

-

-

Ramen binnenzijde

6

5

Deuren/deurposten nat afdoen

7

17

Radiatoren afnemen

1

8

Keukenkastjes (binnenzijde)

10

9

Koelkast (binnenzijde)

4

3

Oven/magnetron (binnenzijde)

6

6

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

1

-

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) –

vaatwasserbestendig

 

-

 

1

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) –

niet vaatwasserbestendig

 

1

 

1

Bovenkant keukenkastjes

11

11

Tegelwand (los van keukenblok)

6

4

Sanitair

 

 

 

 

Radiatoren afnemen

4

7

Tegelwand badkamer afnemen

27

32

Gordijnen wassen

-

-

Ramen binnenzijde

1

4

Reinigen lamellen / luxaflex

-

-

Hal

 

 

Trap stofzuigen

6

17

Radiator afnemen

-

2

Deuren/deurposten nat afdoen

10

20

Tabel 15: aantal metingen per schoonmaakactiviteit

De grafiek rechts geeft, voor alle normactiviteiten, procentueel de verhouding weer tussen de standaardafwijking en de gemiddelde tijdsduur per gemeten activiteit. Deze waarde is de variantiecoëfficiënt. Te zien is dat deze bij het merendeel van de activiteiten tussen de 60% en 100% bedraagt. In de grafiek is te zien dat de spreiding van de gemiddelde tijdsduur per activiteit groot is.

De tabellen op de volgende pagina geven in meer detail het gemiddelde en standaarddeviatie per activiteit weer.

 Kader: toelichting spreiding aan de hand van een voorbeeld

Bij de activiteit ‘dweilen van de slaapkamer’ is de verhouding 84% (standaardafwijking = 179 sec; gemiddelde = 214 sec). Ervan uitgaande dat deze activiteit normaal verdeeld is, zal het dweilen van de slaapkamer in ongeveer 68% van de gevallen tussen 35 en 393 seconden in beslag nemen.1 Dit betekent dat in ongeveer 32% van de slaapkamers het dweilen minder dan 35 of meer dan 393 seconden duurt. Dat bijna een derde van de waarden buiten dit relatief grote interval ligt geeft aan dat er een grote spreiding is tussen metingen.

1 Bij een normaalverdeling ligt ongeveer 68% van de waarden binnen een afstand van één standaardafwijking van het gemiddelde. 

afbeelding binnen de regeling  

Figuur 3: weergave van de standaardafwijking als percentage van de gemiddelde gemeten tijdsduur per activiteit

 

De tabel op deze pagina geeft per schoonmaakactiviteit een aantal kengetallen weer: het gemiddelde, de mediaan, de minimale waarde, de maximale waarde en de standaardafwijking.

Ruimte

Basisactiviteit

Gem.

Mediaan

Min

Max

Standaard-

afwijking

Woon-

kamer

Stof afnemen hoog

224

179

29

900

188

Stof afnemen midden

492

413

30

1304

305

Stof afnemen laag

258

214

15

955

198

Opruimen

244

183

5

777

190

Stofzuigen

511

445

113

1255

268

Dweilen

378

335

17

855

188

Slaap-

kamer

Stof afnemen hoog

131

101

61

462

92

Stof afnemen midden

235

191

20

806

164

Stof afnemen laag

142

120

14

762

129

Opruimen

125

120

31

336

74

Stofzuigen

275

253

31

840

156

Dweilen

214

193

21

1000

179

Bed verschonen

501

475

183

1206

233

Keuken

Stofzuigen

189

151

27

683

121

Dweilen

187

162

12

867

138

Keukenblok (buitenzijde)

inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel

580

510

40

1636

341

Keukenapparatuur

(buitenzijde)

182

120

16

590

146

Afval opruimen

282

197

30

1210

258

Sanitair

Badkamer schoonmaken

704

645

169

2292

349

Toilet schoonmaken

374

315

25

2400

273

Hal

Stof afnemen hoog

119

92

30

454

112

Stof afnemen midden

135

119

23

429

106

Stof afnemen laag

80

57

24

300

66

Stofzuigen

180

156

29

976

124

Dweilen

145

119

18

492

103

Ruimte

Incidentele activiteit

Gem.

Mediaan

Min

Max

Standaard-

afwijking

Woon-

kamer

Gordijnen wassen

-

-

-

-

-

Reinigen lamellen / luxaflex

64

64

64

64

-

Ramen binnenzijde

718

492

167

1993

549

Deuren/deurposten nat afdoen

84

65

16

260

69

Meubels afnemen (droog/nat)

345

263

15

880

231

Radiatoren afnemen

144

90

34

380

124

Slaap-

kamer

Gordijnen wassen

1010

1010

1010

1010

-

Reinigen lamellen / luxaflex

2674

2674

2674

2674

-

Ramen binnenzijde

532

439

34

1680

554

Deuren/deurposten nat afdoen

96

72

19

268

79

Radiatoren afnemen

34

27

5

84

26

Keuken

Gordijnen wassen

-

-

-

-

-

Reinigen lamellen / luxaflex

-

-

-

-

-

Ramen binnenzijde

321

107

50

1172

363

Deuren/deurposten nat afdoen

114

73

30

354

97

Radiatoren afnemen

65

45

17

162

47

Keukenkastjes (binnenzijde)

340

165

14

2066

474

Koelkast (binnenzijde)

321

238

55

861

307

Oven/magnetron (binnenzijde)

206

102

40

1138

301

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

344

344

344

344

-

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) -

vaatwasserbestendig

120

120

120

120

-

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet

vaatwasserbestendig

36

36

26

46

14

Bovenkant keukenkastjes

200

136

15

731

178

Tegelwand (los van keukenblok)

130

93

30

376

106

Sanitair

Radiatoren afnemen

76

45

21

269

72

Tegelwand badkamer afnemen

246

214

35

863

151

Gordijnen wassen

-

-

-

-

-

Ramen binnenzijde

48

43

18

94

30

Reinigen lamellen / luxaflex

-

-

-

-

-

Hal

Trap stofzuigen

194

180

27

780

156

Radiator afnemen

38

38

15

60

32

Deuren/deurposten nat afdoen

182

114

12

620

187

Tabel 16: kengetallen per gemeten activiteit

De tabel op deze pagina geeft per gemeente de gemiddelde gemeten schoonmaakduur per activiteit. Per activiteit is de gemeente met de hoogste waarde blauw gearceerd en de laagste waarde geel gearceerd. Niet alle waarden zijn representatief voor de gemeenten vanwege een laag aantal metingen.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Tabel 17: gemiddeld gemeten duur per activiteit, per gemeente

C. Observatieprotocol en vragenlijst

Onderstaande figuren geven een beeld van het protocol dat gebruikt is bij de observaties.

afbeelding binnen de regeling

Onderstaande figuren geven een beeld van de vragenlijst die gebruikt is bij de interviews met de cliënten.

afbeelding binnen de regeling

D. Afkortingen en begrippen

Algemene voorziening

Bestaat uit diensten of activiteiten gericht op maatschappelijke ondersteuning die zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk zijn voor iedereen of voor nader afgebakende bevolkingsgroepen.

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

Basisvoorziening

De maatwerkvoorziening ´Schoon Huis´ in Utrecht voor alle cliënten die in aanmerking komen voor Huishoudelijke Hulp

CAK

Centraal Administratie Kantoor, een publieke dienstverlener die in opdracht van de overheid regelingen uitvoert.

CIZ

Centrum indicatiestelling zorg

CRvB

Centrale Raad van Beroep

HH

Huishoudelijke Hulp

Maatwerkmodule

Naast de basisvoorziening kunnen cliënten in aanmerking komen voor aanvullende inzet van de Huishoudelijke Hulp wanneer de specifieke situatie van de cliënt hier aanleiding toe geeft.

Maatwerkvoorziening

Een individuele voorziening, in de Wmo 2015 aangeduid met maatwerkvoorziening, is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid, de participatie en de bescherming van burgers.

Pgb

Persoonsgebonden budget

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Wmo

Wet maatschappelijke ondersteuning

ZIN

Zorg in natura

Contactgegevens

KPMG Plexus

E info@kpmgplexus.nl

T 020 203 0800

Bureau HHM

E info@hhm.nl

T 053 433 0548

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5 Tarieven Pgb Beschermd Wonen 2019

1. Tarieven pgb Beschermd Wonen 2019

Het tarief van het persoonsgebonden budget (pgb) is afgeleid van het tarief zorg in natura Beschermd Wonen zoals genoemd in de Deelovereenkomst ‘Uitvoering Beschermd Wonen - binnen de Wmo2015’ en bedraagt in 2019 maximaal:

Ondersteuningsprofiel

Basis

Extra

Intensief

BW begeleiding

€ 108,76

€ 126,37

€ 159,52

per dag

BW woondeel all-inclusive

€ 30,04

€ 30,04

€ 30,04

per dag

BW woondeel geclusterd

€ 15,54

€ 15,54

€ 15,54

per dag

BW dagbesteding regulier

€ 26,46

€ 26,46

€ 26,46

per dagdeel

BW dagbesteding intensief

€ 40,26

€ 40,26

€ 40,26

per dagdeel

BW begeleiding, informele ondersteuning1

€ 30,00

€ 30,00

€ 55,00

per dag

Voor dagbesteding bij Beschermd Wonen gelden de tarieven zoals bepaald in artikel 2 van het besluit maatschappelijke ondersteuning.

Met de aanpassing van de berekeningswijze van het pgb Beschermd Wonen van maximaal 90% naar maximaal 100% van het tarief zorg in natura volgt de gemeente Hulst het advies van de Centrumgemeente Vlissingen aan de Zeeuwse gemeenten voor wat betreft de berekeningswijze van het Pgb.

De hoogte van het pgb is, conform hetgeen bepaald is in de Wmo verordening, afhankelijk van het ondersteuningsplan en de offerte waarin wordt aangetoond aan welke kwaliteitscriteria en professionele standaard wordt voldaan.

1 Het pgb kan verzilverd worden bij een persoon die ondersteuning biedt op informele basis en/of een familielid of persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt. Dit is mogelijk indien het persoonlijke ondersteuningsplan en de zorgovereenkomst afdoende beschrijven:

  • -

    dat de levering van informele ondersteuning in elk geval de algemeen gebruikelijke hulp overstijgt;

  • -

    dat de persoon die deze informele ondersteuning levert, door opleiding en/of ervaring in staat mag worden geacht om de ondersteuning te verrichten die passend is bij de aard van de (psychische en psychosociale) problematiek van de cliënt;

  • -

    dat de informele ondersteuning passend is voor de cliënt.


Noot
1

Besluit van 26 november 2018, houdende een wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 tot verlaging van de vermogensinkomensbijtelling, verkorting van de overgangstermijnen voor de hoge en lage eigen bijdrage, de termijn waarover het CAK een eigen bijdrage mag opleggen, het introduceren van een abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en een grondslag voor het uitzonderen van eenmalige letselschadevergoedingen van het vermogen dat meetelt voor de vermogensinkomensbijtelling voor de berekening van de bijdrage.

Noot
1

Dit kan ook een gespreksverslag worden genoemd.