3e herziening Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen

Geldend van 17-10-2019 t/m heden

Intitulé

3e herziening Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders inzake voorstel tot vaststelling van de 3e herziening Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen (Nota bodembeheer).

Gelet op het voorstel zoals uitgewerkt in het ontwerp Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen, ontwerp t.b.v. vaststellingsprocedure, 3e herziening d.d. 29 maart 2019, welk in de periode van 11 april 2019 tot 23 mei 2019 voor de inwoners van Hulst en andere belanghebbenden ter inzage heeft gelegen in de gemeentewinkel van Hulst. Van de tervisielegging is vooraf bekendmaking gedaan in het Zeeuwsch Vlaams Advertentieblad van 10 april 2019, alsmede ook elektronisch is gepubliceerd in het Gemeenteblad van Hulst op 10 april 2019.

Alsmede gelet op de afwegingen in de “Notitie beantwoording zienswijzen en overzicht ambtshalve wijzigingen”.

overwegende, dat:

In de publicatie mede bekendheid is gegeven aan de mogelijkheid tot kenbaar maken van zienswijzen; Tegen het ontwerp Nota bodembeheer zienswijzen zijn ingediend welke ontvankelijk zijn; Na afweging van ingediende zienswijzen geen aanleiding wordt gezien een wijziging van de 3e herziening ontwerp Nota Bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen te overwegen.

De 3e herziening Nota Bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen kan daarom overeenkomstig de ontwerpnota ongewijzigd worden vastgesteld.

Wij vinden als gemeenteraad van Hulst wel dat de werkzaamheden in de Hertogin Hedwigepolder niet mogen leiden tot beperkingen voor andere projecten in de Gemeente Hulst in het kader van de stikstofproblematiek.

En wij vinden dat het budget van het Natuurpakket Westerschelde dat door het vaststellen van de 3e herziening Nota Bodembeheer wordt bespaard, wordt ingezet voor de realisatie van projecten in het kader van het grenspark Groot Saefthinge en/of Versterk de Scheldekust.

De raad van de gemeente Hulst;

BESLUIT:

Gelet op het Besluit bodemkwaliteit wordt de 3e herziening Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen ongewijzigd vastgesteld.

Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen

1e Herziening, 5 december 2013

De eerste versie van deze Nota bodembeheer d.d. 2 januari 2009 is in 2010 bestuurlijk vastgesteld door de afzonderlijke gemeenteraden van de gemeentes Hulst, Terneuzen en Sluis. In verband met het gebiedsspecifieke beleid is de Nota destijds door de gemeenteraden vastgesteld, waarbij een openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd.

Bij de 1e herziening in 2013 is een aantal redactionele aanpassingen gedaan:

  • -

    de bodemfunctiekaart (zoals eerder afzonderlijk vastgesteld door de Colleges van Burgemeester en Wethouders) is opgenomen in de Nota in hoofdstuk 3 en bijlage 3. Hierdoor verschuift de nummering van de overige hoofdstukken en bijlagen;

  • -

    de provinciebrede bodemkwaliteitskaart van de wegbermen is geactualiseerd. De gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen kennen de bodemfunctieklasse ‘industrie’ toe aan de wegen en bijbehorende wegbermen die deel uitmaken van de bodemkwaliteitskaart van de wegbermen.

    Daarnaast is aan een aantal onverharde wegen de bodemfunctieklasse ‘industrie’ toegekend;

  • -

    de bodemkwaliteitskaart van Zeeland Seaports uit 2005 is niet meer geldig, zodat de erkenning van voornoemde bodemkwaliteitskaart niet meer van toepassing is. In plaats daarvan worden de bodemkwaliteitskaarten van andere Zeeuwse gemeentes erkend wanneer deze rechtsgeldig zijn vastgesteld door desbetreffende gemeente. Verder wordt de door Waterschap Scheldestromen vastgestelde waterbodemkwaliteitskaart van Zeeuwsch-Vlaanderen erkend;

  • -

    er zijn enkele kleine aanpassingen gedaan in verband met wijzigingen in landelijke regelgeving.

De aanpassingen vormen geen wijziging van het gebiedsspecifieke beleid, zodat de herziene versie is vastgesteld door de Colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen.

2e Herziening, 19 oktober 2015 / 23 december 2015

In 2015 is de bodemkwaliteitskaart van de drie gemeentes geactualiseerd. In de gemeentes Terneuzen en Hulst zijn de grenzen of classificaties van zones op enkele plaatsen gewijzigd. Deze wijzigingen zijn verwerkt in de kaartbijlagen van de Nota bodembeheer.

De erkenning van andere bodemkwaliteitskaarten in paragraaf 5.2.5 is gewijzigd:

  • -

    toekomstige bodemkwaliteitskaarten uit andere bodembeheergebieden worden door de gemeentes Hulst en Sluis niet automatisch erkend. In plaats daarvan kan het College van Burgemeester en Wethouders besluiten om een andere bodemkwaliteitskaart te erkennen;

  • -

    de gemeente Terneuzen erkent automatisch toekomstige bodemkwaliteitskaarten binnen de provincie Zeeland wanneer deze door een andere gemeente conform het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld (ongewijzigd ten opzichte van voorgaande versie van Nota bodembeheer).

De volgende paragraaf is toegevoegd aan de Nota bodembeheer:

  • -

    5.6 Toepassing van zout zeezand

De bodemfunctiekaart is op enkele plaatsen gewijzigd:

  • -

    toekenning functie wonen aan Perkpolder West en aan de zuidkant van Hengstdijk in de gemeente Hulst;

  • -

    toekenning functie wonen aan de nieuwe woonwijk Othene in Terneuzen.

Verder zijn enkele redactionele aanpassingen gedaan zoals het gebruik van een recente topografische ondergrond in de kaartbijlagen.

De versies van 19 oktober 2015 en 23 december 2015 zijn identiek, met uitzondering van paragraaf 5.2.5.

De versie van 19 oktober 2015 is vastgesteld in de gemeentes Hulst en Sluis. De gemeente Terneuzen heeft de versie van 23 december 2015 vastgesteld.

3e Herziening, 3 oktober 2019

Bij de derde herziening van de Nota bodembeheer is in de paragrafen 3.2 en 5.2.2 een redactionele correctie gedaan op de beschrijving van de volgens landelijke regelgeving geldende terugsaneerwaarden.

Verder heeft het College van B&W van Terneuzen in 2018 de bodemfunctiekaart op enkele plekken gewijzigd.

Voor het overige heeft de derde herziening van de Nota bodembeheer alleen betrekking op de gemeente Hulst en op de locatie Brugse Vaart in de gemeente Sluis.

Hoofdstuk 6 is geheel herzien, waarbij de titel van het hoofdstuk is gewijzigd in ‘Lokale maximale waarden (LMW)’.

De toepassing van de risicotoolbox is uitgebreid en opgenomen in bijlage 7 van de Nota bodembeheer. Voorheen was deze opgenomen in hoofdstuk 8 van de bodemkwaliteitskaart van Hulst.

Gemeente Hulst

Bij de eerste vaststelling van de Nota bodembeheer in 2010 is in hoofdstuk 6 gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor het voormalige veerplein Perkpolder in de gemeente Hulst. Dit gebiedsspecifiek beleid bestaat uit het vastleggen van lokale maximale waarden (LMW) voor dit plangebied.

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 is het gebiedsspecifiek beleid uitgebreid en zijn tevens LMW vastgesteld voor de volgende gebieden in de gemeente Hulst:

  • -

    binnenstad van Hulst

  • -

    Hertogin Hedwigepolder

Aan de keuze voor LMW liggen in de gemeente Hulst twee hoofdredenen ten grondslag:

  • -

    Ophogingen waarvoor veel grond benodigd is (voormalig veerplein Perkpolder)

  • -

    Met het vaststellen van de LMW wordt beleidsmatig meer ruimte gegeven voor hergebruik van grond en bagger die elders in projecten vrijkomt. Hierdoor hoeven minder primaire grondstoffen te worden ingezet.

  • -

    Grondverzet in de directe omgeving mogelijk maken in gebieden waar dit volgens het generieke normenkader niet mogelijk is (binnenstad Hulst, Hertogin Hedwigepolder).

In de kaartbijlagen van de gemeente Hulst is de ontpoldering van de oostelijke Perkpolder verwerkt. Tevens is in bijlage 6A de toepassingseis van de zone F2: Bedrijfsterreinen gecorrigeerd.

De derde herziening van de Nota bodembeheer is vastgesteld door de gemeenteraad van Hulst op 26 september 2019 na een openbare voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gemeente Sluis

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 is tevens gebiedsspecifiek beleid opgesteld voor de locatie Brugse Vaart in de gemeente Sluis. Het gebiedsspecifiek beleid voor deze locatie is nog niet vastgesteld door de gemeenteraad van Sluis en is derhalve nog niet van kracht.

Gemeente Terneuzen

Het aanpassen van de bodemfunctiekaart is een bevoegdheid van het College van B&W waarvoor geen openbare voorbereidingsprocedure hoeft te worden gevolgd. De wijziging van de bodemfunctiekaart van Terneuzen leidt niet tot een wijziging van de toepassingskaart.

Voor de gemeente Terneuzen is het beleid niet gewijzigd en is verder alleen de redactionele correctie over de terugsaneerwaarden in de paragrafen 3.2 en 5.2.2 van belang. In deze gemeente stelt het College van B&W de nota opnieuw vast.

1. INLEIDING

1.1 Besluit bodemkwaliteit en hergebruik van grond en bagger

Op 1 januari 2008 zijn het Besluit bodemkwaliteit (lit. 1) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit (lit. 2) in werking getreden. Deze vormen het nieuwe beleidskader voor hergebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie en vervangen onder andere het Bouwstoffenbesluit en de Vrijstellingsregeling grondverzet.

De onderdelen van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit over het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem zijn van kracht met ingang van 1 juli 2008.

Een belangrijk instrument voor hergebruik van grond en bagger vormt de bodemkwaliteitskaart. In een bodemkwaliteitskaart wordt een bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘gemiddelde’ kwaliteit van deze gebieden, afgezien van lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen.

In een Nota bodembeheer1 is beleidsmatig vastgelegd binnen en tussen welke zones vrij grondverzet mogelijk is en welke voorwaarden hierbij gelden. Met andere woorden, de bodemkwaliteitskaart vormt de technisch-inhoudelijke onderbouwing voor het grondstromenbeleid zoals dat wordt vastgelegd in de Nota bodembeheer.

1.2 Bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer Zeeuwsch-Vlaanderen

De gemeenteraden van Hulst, Terneuzen en Sluis hebben in 2010 een bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota bodembeheer vastgesteld voor de landbodem van heel Zeeuwsch-Vlaanderen. In 2015 zijn deze documenten geëvalueerd en geactualiseerd.

Deze Nota bodembeheer beschrijft het gezamenlijke grondstromenbeleid van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes, gebaseerd op de in 2015 geactualiseerde bodemkwaliteitskaart van deze gemeentes2. Voor de bodemkwaliteitskaart is per gemeente een afzonderlijke rapportage opgesteld (lit. 3 t/m 5).

De bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer zijn gebaseerd op het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit en de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 6). De normering en klasse-indeling volgens het Besluit bodemkwaliteit worden toegelicht in hoofdstuk 2. Deze normering is afhankelijk van zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. De bodemfunctiekaart is opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van de zones uit de bodemkwaliteitskaart, getoetst aan de klasse-indeling uit het Besluit bodemkwaliteit.

Hoofdstuk 5 van deze Nota bodembeheer behandelt de Zeeuws-Vlaamse regels voor grondverzet. Een belangrijk onderdeel hiervan is de in bijlage 2 opgenomen grondstromenmatrix. In de grondstromenmatrix is per zone uitgewerkt in hoeverre binnen één zone danwel tussen zones hergebruik van grond mogelijk is. In een groot deel van Zeeuwsch-Vlaanderen is vrij grondverzet mogelijk (mits geen sprake is van een uitzonderingslocatie). In een aantal gevallen dient eerst door middel van onderzoek de kwaliteit van de vrijkomende grond te worden bepaald.

Voordat gebruik wordt gemaakt van de grondstromenmatrix, moet eerst worden gecontroleerd of er geen sprake is van een uitzonderingslocatie (verdachte locaties etc.). Verder dient in het algemeen het voorgenomen grondverzet minimaal vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden te worden gemeld bij het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit, ondergebracht bij Rijkswaterstaat (Bodem+).

In het algemeen hanteren de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes het generieke beleid uit het Besluit bodemkwaliteit. In hoofdstuk 6 van deze Nota bodembeheer is gebiedsspecifiek beleid opgenomen, door voor de volgende gebieden lokale maximale waarden (LMW) vast te stellen:

  • -

    voormalig veerplein van Perkpolder

  • -

    binnenstad van Hulst

  • -

    Hertogin Hedwigepolder

  • -

    Brugse Vaart

1.3 Bevoegd gezag

In het Besluit bodemkwaliteit is vastgelegd welke instanties bevoegd gezag zijn voor toepassingen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Een landelijk meldpunt stuurt de melding van de toepassing door naar het bevoegd gezag. Dit bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de handhaving.

Voor toepassingen op de landbodem is in het algemeen de gemeente het bevoegd gezag. Binnen Wm-inrichtingen is echter de vergunningverlener bevoegd gezag voor toepassingen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Binnen inrichtingen met een provinciale milieuvergunning is dus de provincie het bevoegd gezag.

Voor toepassingen op de waterbodem is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegd gezag (waterschap danwel Rijkswaterstaat). In de Waterregeling is vastgelegd voor welke gebieden Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is.

Als grens tussen de landbodem en de waterbodem geldt:

  • -

    Sloten (ook als deze een groot deel van het jaar droog staan) zijn waterbodem vanaf de bovenkant van de insteek van de sloot;

  • -

    de buitenkruin van de zeedijk geldt als grens tussen de landbodem en de waterbodem.

Bij grensgevallen die onder het bevoegd gezag van verschillende overheden vallen overleggen de bevoegde overheden wie de rol van bevoegd gezag voor de specifieke situatie op zich neemt.

1.4 Handhaving

Volgens de Nota van Toelichting van het Besluit bodemkwaliteit dient de Nota bodembeheer o.a. een beschrijving van de uitvoering, het toezicht, de handhaving en de evaluatie van het bodembeleid te bevatten.

Het toezicht en de bestuurlijke handhaving op toepassingen van grond en bagger op de landbodem berust gedeeltelijk bij de Inspectie Leefomgeving en Transport en gedeeltelijk bij de gemeente (dan wel de vergunningverlener wanneer het toepassingen binnen een Wm-inrichting betreft).

De Inspectie Leefomgeving en Transport is verantwoordelijk voor de handhaving voor de keten van producent tot en met de aannemer. Het lokale bevoegd gezag (de gemeente dan wel de vergunningverlener in het kader van de Algemene wet omgevingsrecht) houdt toezicht op de opdrachtgever.

De gemeente kan met name handhaven op:

  • -

    de wijze van toepassing (overeenkomstig de regels uit deze Nota bodembeheer);

  • -

    de tijdige en correcte melding van de toepassing;

  • -

    de milieuhygiënische kwaliteitsverklaringen die bij de melding worden overlegd.

Met ingang van 1 januari 2014 zijn het toezicht en de handhaving van de bodemregelgeving verdeeld over de gemeentes en de RUD (Regionale Uitvoeringsdienst) Zeeland. Voor het toezicht en de handhaving van het Besluit bodemkwaliteit wordt aangesloten bij de richtlijnen uit de landelijke HUM (Handhavings Uitvoerings Methodiek) voor het Besluit bodemkwaliteit.

1.5 Vaststelling, geldigheid en evaluatie

Het vaststellen van een bodemkwaliteitskaart met regels voor grondverzet volgens het generieke beleid is een bevoegdheid van het College van Burgemeester en Wethouders. Gebiedsspecifiek beleid wordt vastgesteld door de gemeenteraad, waarbij een voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd.

De eerste versie van deze Nota bodembeheer met bijbehorende bodemkwaliteitskaart is in 2010 in werking getreden na de bestuurlijke vaststelling door de gemeenteraden van de gemeentes Terneuzen, Hulst en Sluis.

Met het in werking treden van deze Nota bodembeheer zijn destijds de volgende bodemkwaliteits-kaarten en bodembeheerplannen vervallen (lit. 7 en 8):

  • -

    Bodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen – beleidsdocument; De Straat Milieu-adviseurs BV, 22 oktober 2004

  • -

    Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet Zeeland Seaports; Marmos Bodemmanagement, 28 november 2005 (inmiddels is zowel het gedeelte in de gemeente Terneuzen als het gedeelte in de gemeentes Borsele en Vlissingen vervallen).

Sindsdien is de Nota bodembeheer met een aantal voornamelijk redactionele aanpassingen herzien en is in 2015 de bodemkwaliteitskaart van de drie gemeenten geactualiseerd. Redactionele aanpassingen die geen wijziging van het beleid inhouden zijn vastgesteld door de respectievelijke Colleges van B&W.

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 is het gebiedsspecifiek beleid voor de gemeente Hulst uitgebreid en is tevens gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor een locatie in de gemeente Sluis. Dit nieuwe beleid treedt in werking direct nadat de bestuurlijke vaststelling door desbetreffende gemeenteraad onherroepelijk is.

De geldigheid van de bodemkwaliteitskaart en/of de Nota bodembeheer vervalt wanneer een nieuwe bodemkwaliteitskaart en/of Nota bodembeheer wordt vastgesteld.

In artikel 53 van het Besluit bodemkwaliteit is vastgelegd, dat de bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer een maximale geldigheid hebben van 10 jaar.

De Nota bodembeheer heeft alleen betrekking op toepassing van grond en bagger op de landbodem.

Bagger afkomstig uit Zeeuws-Vlaamse watergangen is toepasbaar op de landbodem volgens de in deze nota beschreven regels na keuring of op basis van de door Waterschap Scheldestromen vastgestelde waterbodemkwaliteitskaart (lit. 9).

Naast deze Nota bodembeheer gelden onverkort de algemene regels zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit.

Bij het niet naleven van de regels uit deze Nota bodembeheer blijft het Besluit bodemkwaliteit, inclusief alle daarop van toepassing zijnde handhavingsmogelijkheden en eventuele sancties onverminderd van kracht.

Wegbermen

Voor de wegbermen in de provincie Zeeland geldt een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart annex Nota bodembeheer (lit. 10). Deze heeft in Zeeuwsch-Vlaanderen betrekking op de verharde, voor het openbaar wegverkeer opengestelde wegen in het buitengebied.

Evaluatie

De evaluatie van het bodembeleid vindt periodiek plaats in het kader van het gemeentelijk milieujaar-verslag van de afzonderlijke gemeentes. In 2015 is de bodemkwaliteitskaart geëvalueerd en geactualiseerd. Dit heeft geleid tot enkele kleine aanpassingen van zones, die zijn verwerkt in voorliggende nota.

1.6 Afstemming met overige belanghebbenden

De bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer zijn opgesteld in een gezamenlijk project van de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen. Daarnaast heeft gedurende het project afstemming plaatsgevonden met de provincie Zeeland, het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen en het havenschap Zeeland Seaports. De begrenzing van de zone Bedrijfsterreinen D is afgestemd met Cargill Benelux BV.

3e Herziening Nota bodembeheer 2019

Gemeente Hulst

Het ontwerp van de 3e herziening van de Nota bodembeheer heeft in de gemeente Hulst ter inzage gelegen in de periode van 11 april 2019 t/m 23 mei 2019.

Tegen het ontwerp zijn zienswijzen ingediend die zijn afgewogen in een “Notitie beantwoording zienswijzen en overzicht ambshalve wijzigingen”. Deze afweging heeft niet geleid tot aanpassingen van het ontwerp.

De 3e herziening van de Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen is vervolgens door de gemeenteraad van Hulst vastgesteld op 26 september 2019.

Bij deze vaststelling heeft de gemeenteraad het volgende amendement op het raadsbesluit aangenomen:

  • -

    Wij vinden als gemeenteraad van Hulst wel dat de werkzaamheden in de Hertogin Hedwigepolder niet mogen leiden tot beperkingen voor andere projecten in de gemeente Hulst in het kader van de stikstofproblematiek.

  • -

    En wij vinden dat het budget van het Natuurproject Westerschelde dat door het vaststellen van de 3e herziening Nota Bodembeheer wordt bespaard, wordt ingezet voor de realisatie van projecten in het kader van het grenspark Groot Saefthinge en/of Versterk de Scheldekust.

Gemeente Sluis

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 is tevens gebiedsspecifiek beleid opgesteld voor de locatie Brugse Vaart in de gemeente Sluis.

In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure heeft dit gebiedsspecifiek beleid in de gemeente Sluis ter inzage gelegen in de periode 28 maart 2019 t/m 8 mei 2019.

Het gebiedsspecifiek beleid voor deze locatie is nog niet vastgesteld door de gemeenteraad van Sluis en is derhalve nog niet van kracht.

Gemeente Terneuzen

Voor de gemeente Terneuzen is het beleid bij de 3e herziening in 2019 niet gewijzigd. In deze gemeente wordt de herziene nota vastgesteld door het College van B&W en vervolgens wordt de meest recente versie van de Nota bodembeheer ter kennisname toegezonden aan de gemeenteraad Terneuzen.

2. NORMERING EN KLASSE-INDELING VOLGENS BESLUIT BODEMKWALITEIT

2.1 Introductie

In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden.

Het Besluit bodemkwaliteit relateert het beleid voor het toepassen van grond en bagger aan de functie van de bodem. Daartoe zijn de bodemfunctieklasses ‘wonen’ en ‘industrie’ geïntroduceerd, met bijbehorende maximale waarden. Deze maximale waarden voor de verschillende stoffen zijn samen met de Achtergrondwaarden te vinden in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

2.2 Toetsingsregels

In de Regeling bodemkwaliteit zijn voor de Achtergrondwaarden en de ‘Maximale waarden voor wonen’ (MaxWONEN) toetsingsregels opgenomen, waarbij een beperkt aantal stoffen in geringe mate de norm mag overschrijden. Deze toetsingsregels zijn afhankelijk gesteld van het aantal geanalyseerde stoffen. Voor de ‘Maximale waarde voor industrie’ (MaxINDUSTRIE) geldt geen toetsingsregel.

Toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde (bij 7 t/m 15 getoetste parameters):

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan de Achtergrondwaarde, mits niet hoger dan 2 x Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxWONEN

Toetsingsregel voor MaxWONEN (bij 7 t/m 15 getoetste parameters)3:

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan MaxWONEN, mits niet hoger dan MaxWONEN + Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxINDUSTRIE

De toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde geldt zowel voor de ontvangende bodem als voor de toe te passen grond. De toetsingsregel voor MaxWONEN geldt alleen voor de beoordeling van de ontvangende bodem en mag niet worden toegepast om de kwaliteit van een partij hergebruiksgrond te bepalen.

In bijlage 1 zijn de Achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE vermeld met de bovengrens van voornoemde toetsingsregels voor de in de bodemkwaliteitskaart gehanteerde stoffen uit NEN5740 (lit. 11), inclusief de stoffen die per 1 juli 2008 zijn toegevoegd aan het standaardpakket uit NEN5740.

2.3 Generiek en gebiedsspecifiek beleid uit Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

  • -

    Generiek beleid

  • -

    Gebiedsspecifiek beleid

In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend.

Voorbeeld 1:

Wanneer de bodemkwaliteit van een industrieterrein voldoet aan de Achtergrondwaarde, dan geldt als toepassingseis dat de toe te passen grond ook aan de Achtergrondwaarde dient te voldoen.

Voorbeeld 2:

Wanneer de bodemkwaliteit van een oud stadscentrum niet voldoet aan MaxWONEN, (maar bijv. wel aan MaxINDUSTRIE), dan geldt als toepassingseis MaxWONEN.

Hierboven is de situatie beschreven zoals die geldt in het ‘generieke beleid’. Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden mogen gemeentes besluiten om hiervan af te wijken en voor een deel van hun grondgebied een strenger of juist minder streng beleid te voeren. De gemeenteraad stelt dan ‘lokale maximale waarden’ vast. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van ‘gebiedsspecifiek beleid’.

Voor de volgende gebieden in de gemeente Hulst is in hoofdstuk 6 gebiedsspecifiek beleid opgenomen:

  • -

    voormalig veerplein van Perkpolder;

  • -

    binnenstad van Hulst

  • -

    Hertogin Hedwigepolder

Verder is in hoofdstuk 6 gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor de volgende locatie in de gemeente Sluis:

  • -

    Brugse Vaart (uitbreiding golfbaan)

Afgezien hiervan hanteren de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes het generieke beleid.

3. BODEMFUNCTIEKAART

3.1 Bodemfunctiekaart van de gemeentes Hulst, Terneuzen en Sluis

Het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor, dat gemeentes een bodemfunctiekaart vaststellen. In deze bodemfunctiekaart worden de bodemfunctieklassen ‘wonen’ en ‘industrie’ weergegeven. Strikt genomen spreekt het Besluit bodemkwaliteit alleen over de bodemfuncties ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Het overige gebied (landbouw- en natuurgebieden) wordt in deze Nota tot de bodemfunctie ‘overig’ gerekend.

De bodemfunctiekaart van de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen is weergegeven in bijlage 3A t/m 3C.

De bodemfunctiekaart komt in het algemeen overeen met de kaartbijlagen met de ouderdom van de bebouwing uit de bodemkwaliteitskaart. In de rapportage van de bodemkwaliteitskaart zijn dit de bijlagen 4A t/m 4D (Terneuzen), respectievelijk 3A t/m 3C (Hulst) en 2A t/m 2D (Sluis). De legenda-eenheden met woonwijken hebben de functie ‘wonen’. De legenda-eenheden met bedrijfsterreinen hebben de functie ‘industrie’. Op sommige plaatsen is in de kaarten een toekomstige functie weergegeven. In deze situaties geldt als bodemfunctieklasse de toekomstige functie.

In aanvulling hierop kennen de gemeentes Hulst, Terneuzen en Sluis de bodemfunctieklasse industrie toe aan:

  • -

    de verharde wegen inclusief bijbehorende wegbermen die deel uitmaken van de bodemkwaliteitskaart van de wegbermen (lit. 10). Dit betreft voor Zeeuwsch-Vlaanderen de verharde openbare wegen in het buitengebied;

  • -

    een aantal onverharde openbare wegen in het buitengebied.

Voor de afbakening van de wegbermen geldt de volgende definitie (uit lit. 10):

Bermgrond is de grond vanaf de rand van de wegverharding van de weg tot aan de insteek van de sloot of tot aan de voet van de dijk/grondwal of tot aan de kruin van de dijk (bij een dijk) tot 50 cm onder maaiveld. Indien er geen sloot aanwezig is, wordt hiervoor een arbitraire afstand van 10 meter aangehouden (6 meter voor gemeentelijke wegbermen) vanaf de rand van de wegverharding van de weg. Indien een fietspad langs de weg aanwezig is, is de wegberm het gedeelte vanaf de rand van het asfalt van de weg tot aan de rand van het asfalt van het fietspad en het gedeelte vanaf de rand van het asfalt tot aan de insteek van de sloot.

3.2 Betekenis van de bodemfunctiekaart bij saneringen

Voor een aantal standaardsituaties kan men op grond van het Besluit uniforme saneringen (BUS) een vereenvoudigde procedure volgen. Onder bepaalde voorwaarden kan dan worden volstaan met een BUS-melding van de sanering en hoeft men geen beschikking over het saneringsplan bij de provincie aan te vragen.

Voor saneringen, die op basis van een BUS-melding worden uitgevoerd geldt sinds 1 oktober 2008 dat als terugsaneerwaarde en kwaliteitseis voor de leeflaag / aanvulgrond wordt aangesloten bij de waarden die ook gelden voor het toepassen van grond of bagger (artikel 3.1.6 en 3.1.7 Regeling uniforme saneringen):

Situatie

Terugsaneerwaarde Besluit uniforme saneringen (BUS)

Geen bodemfunctiekaart vastgesteld

Achtergrondwaarde

Bodemfunctieklasse ‘overig’

(generiek beleid)

Achtergrondwaarde

Bodemfunctieklasse Wonen

(generiek beleid)

Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN)

Bodemfunctieklasse Industrie

(generiek beleid)

Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE)

Gebiedsspecifiek beleid

Lokale Maximale Waarden (LMW) zoals vastgesteld door gemeenteraad

Voorbeeld 1:

De saneringslocatie heeft volgens de functiekaart de functie ‘wonen’. Volgens de bodemkwaliteitskaart ligt de saneringslocatie in een zone, die aan de Achtergrondwaarde voldoet.

De terugsaneerwaarde bij een BUS-sanering is MaxWONEN.

Voorbeeld 2:

De saneringslocatie ligt in een oude binnenstad (functie wonen, bodemkwaliteitsklasse industrie).

De terugsaneerwaarde bij een BUS-sanering is MaxWONEN.

Voor saneringen waarbij het bevoegde gezag Wet bodembescherming (= de provincie Zeeland) een beschikking over het saneringsplan afgeeft, dient dit bevoegde gezag in beginsel rekening te houden met de bodemfunctieklasse van de saneringslocatie. De provincie4 kan hiervan afwijken en in een beschikking op een saneringsplan een andere terugsaneerwaarde vastleggen dan vermeld in bovenstaande tabel.

4. SAMENVATTING BODEMKWALITEITSKAART

4.1 Beschrijving bodemkwaliteitskaart

In de bodemkwaliteitskaart is het grondgebied van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes ingedeeld in een aantal zones met een vergelijkbare algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. De indeling in zones is met name gebaseerd op het onderscheid tussen woonwijken en bedrijfsterreinen en de ouderdom van de bebouwing. Daarnaast kent de gemeente Terneuzen enkele opgehoogde gebieden met een afwijkende bodemkwaliteit. Verder is gekeken naar recente inpolderingen, die verontreinigd kunnen zijn als gevolg van sedimentatie van verontreinigd slib.

Vervolgens zijn de analyseresultaten van de binnen de zones uitgevoerde bodemonderzoeken geïnterpreteerd. Deze gegevens zijn afkomstig uit de bodeminformatiesystemen van de drie gemeentes. Voor enkele gebieden is in 2008 aanvullend onderzoek uitgevoerd (Mariapolder in Sluis en Hertogin Hedwigepolder in de gemeente Hulst).

Per zone zijn voor de bovengrond (0-0,5 m-mv) en de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) verschillende statistische kengetallen berekend (gemiddelde, lognormaal gemiddelde en diverse percentielwaarden) voor diverse stoffen. Op basis van deze berekeningen en het ruimtelijk patroon van de waarnemingen is de zone-indeling getoetst en zonodig bijgesteld. Er is gekeken welke analyseresultaten niet representatief zijn voor de algemene zonekwaliteit, zodat deze als uitbijters buiten de dataset van de zoneringsberekeningen zijn gelaten. De uiteindelijke indeling in zones is dus een combinatie van historische informatie en statistische bewerkingen.

Conform de Regeling bodemkwaliteit zijn de rekenkundig gemiddeldes van de verschillende zones in de bodemkwaliteitskaart getoetst aan de Achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE. Op basis van deze toetsing zijn de zones ingedeeld in de kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’, ‘wonen’ of ‘industrie’ (danwel ‘voldoet niet aan bodemkwaliteitsklasse industrie’). Voor het samenvoegen van verschillende deelgebieden tot dezelfde zone is deze klasse-indeling ook bepalend.

De zones en bijbehorende statistische kengetallen zijn per gemeente afzonderlijk bepaald (zie verder de afzonderlijke rapportages van de bodemkwaliteitskaart: lit. 3 t/m 5). Vergelijkbare zones uit de verschillende gemeentes zijn vervolgens voor het grondstromenbeleid samengevoegd.

In meer dan 90% van het bodembeheergebied van Zeeuwsch-Vlaanderen voldoen zowel de bovengrond als de ondergrond aan de Achtergrondwaarde. Voor een klein deel van het gebied is geen kwaliteit vastgesteld.

Bijlage 4 bevat kaarten met de gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0-0,5 m-mv) in de drie gemeentes. Bijlage 5 bevat kaarten met de gemiddelde kwaliteit van de ondergrond (0,5-2,0 m-mv). In het hele bodembeheergebied is de kwaliteit van de ondergrond vergelijkbaar of beter dan de kwaliteit van de bovengrond.

Op basis van de bodemfuncties en de bodemkwaliteitsklasses is voor de verschillende zones de toepassingseis bepaald volgens het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit. Bijlage 6 bevat kaarten met de toepassingseis voor de verschillende zones in Zeeuwsch-Vlaanderen.

4.2 Stoffenpakket

De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op de stoffen zoals opgenomen in het standaardpakket uit de NEN 5740, versie januari 2009 (lit. 11).

In aanvulling hierop is aandacht besteed aan de DDD, DDE, DDT en drins, aangezien bij de vorige bodemkwaliteitskaart (lit. 7) voor het buitengebied een diffuse verontreiniging is vastgesteld met de som van drins en de som van DDD+DDE+DDT.

Bij aanvang van het project is voor de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes tezamen een analyse uitgevoerd in hoeverre het buitengebied bij toetsing aan de nieuwe normering uit de Regeling bodemkwaliteit nog steeds als licht verontreinigd geldt. Uit deze analyse blijkt, dat de gemiddelde bodemkwaliteit in Zeeuwsch-Vlaanderen voor deze bestrijdingsmiddelen voldoet aan de Achtergrondwaarde (uiteraard behoudens lokale verdachte locaties zoals boomgaarden). Op basis van deze analyse is bij de indeling en karakterisatie van zones geen verdere aandacht meer besteed aan DDD, DDE, DDT en drins.

Met ingang van 1 juli 2008 is de samenstelling van het stoffenpakket uit de NEN5740 gewijzigd. Arseen, chroom en EOX maken sindsdien geen deel meer uit van het standaard stoffenpakket voor verkennend bodemonderzoek. Hiervoor in de plaats komen barium, kobalt, molybdeen en de som-PCB’s. In bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit is bepaald, dat bij wijziging van het standaardpakket uit NEN5740 gedurende een overgangstermijn niet behoeft te worden voldaan aan het minimum van 20 analyses per zone. Deze overgangstermijn is enkele malen aangepast. Bij de wijziging van de Regeling bodemkwaliteit d.d. 18 april 2013 zijn de overgangstermijnen als volgt vastgelegd:

  • -

    PCB’s: tot 1 januari 2014;

  • -

    Barium, kobalt en molybdeen: tot 1 januari 2016.

In een wijzigingsblad bij de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 6) is voor deze stoffen het minimum van 20 analyses per zone losgelaten. In plaats daarvan mag worden onderbouwd, dat deze stoffen niet van invloed zijn op de classificatie van zones. Voor deze onderbouwing geldt een minimum van 30 waarnemingen per bodemlaag voor het hele bodembeheergebied tezamen5.

Voor de nieuwe parameters waren bij het opstellen van de eerste versie van de bodemkwaliteitskaart in 2008 onvoldoende gegevens beschikbaar om deze mee te nemen in de bodemkwaliteitskaart. Er waren destijds echter geen aanwijzingen dat deze nieuwe parameters tot een aanpassing van de bodemkwaliteitskaart zouden leiden. In 2010 is een provinciebrede analyse uitgevoerd in hoeverre de nieuwe parameters bepalend zijn in de classificatie van zones (lit. 12). Uit die analyse wordt geconcludeerd dat de nieuwe parameters in Zeeland tot dusverre niet bepalend zijn voor de classificatie van zones.

Bij de actualisatie van de bodemkwaliteitskaart in 2015 is onderbouwd dat de nieuwe parameters in Zeeuwsch-Vlaanderen geen invloed hebben op de classificatie van zones. Aanvankelijk is voor de zone ‘H: Hertogin Hedwigepolder’ een voorbehoud gemaakt voor PCB. In de aanvulling op de bodem-kwaliteitskaart uit 2017 is vastgesteld dat de Hertogin Hedwigepolder niet verontreinigd is met PCB.

5 ALGEMENE REGELS VOOR HET TOEPASSEN VAN GROND EN BAGGER

5.1 Grondverzet volgens grondstromenmatrix, afgezien van uitzonderingslocaties

Het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor, dat de kwaliteit van toe te passen grond en bagger in overeenstemming dient te zijn met zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. In de grondstromenmatrix in bijlage 2 is uitgewerkt tussen welke zones vrij grondverzet mogelijk is en aan welke bodemkwaliteitsklasse de in een zone toe te passen partij grond dient te voldoen.

In gezoneerde gebieden geldt in beginsel de bodemkwaliteit zoals deze als algemene bodemkwaliteit voor de betreffende zone in de bodemkwaliteitskaart is vastgelegd. Alvorens hiervan kan worden uitgegaan, dient eerst te worden gecontroleerd of er geen sprake is van een lokaal afwijkende bijzondere situatie. Dit betekent, dat eerst een vooronderzoek moet worden uitgevoerd voordat men gebruik mag maken van de grondstromenmatrix.

In de volgende situaties is vrij grondverzet niet zondermeer mogelijk:

  • -

    Indien de vrijkomende grond afkomstig is van een verdachte locatie;

  • -

    Indien de grond vrijkomt in een zone waarvan geen kwaliteit is vastgesteld;

  • -

    Indien de grond wordt toegepast op een verdachte locatie die mogelijk ernstig verontreinigd is;

  • -

    Indien de toe te passen grond afkomstig is van buiten het bodembeheergebied van Zeeuwsch-Vlaanderen;

  • -

    In geval van toepassing van de vrijkomende grond buiten het bodembeheergebied van deze bodemkwaliteitskaart;

  • -

    In geval van zintuiglijk afwijkende grond (afwijkende geuren en bodemvreemde bijmengingen zoals puin, koolas en asbest).

In paragraaf 5.2 worden deze situaties nader toegelicht. Indien geen sprake is van één van bovenstaande uitzonderingssituaties, gelden voor grondverzet de regels uit de in bijlage 2 opgenomen grondstromenmatrix. Deze wordt toegelicht in paragraaf 5.3.

Het Besluit bodemkwaliteit bevat een algemene vrijstelling voor de volgende toepassingen:

  • -

    Toepassingen van grond of bagger door particulieren, voorzover niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep;

  • -

    Toepassingen binnen een landbouwbedrijf, mits de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot datzelfde landbouwbedrijf behorend perceel, waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt toegepast;

  • -

    Tijdelijke uitname van grond of baggerspecie, indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

Dit betekent, dat de regels uit deze Nota bodembeheer niet gelden voor voornoemde vrijgestelde toepassingen. Wel is in het Besluit bodemkwaliteit een algemene zorgplicht vastgelegd, die ook geldt bij de hierboven genoemde toepassingen.

5.2 Uitzonderingslocaties

5.2.1 Hergebruik van grond afkomstig van een verdachte locatie

Alvorens hergebruik van grond op basis van deze bodemkwaliteitskaart mogelijk is, moet eerst worden nagegaan of de grond niet vrijkomt op een historisch verdachte locatie. Om dit na te gaan, dienen historisch kaartmateriaal en de gegevens uit het gemeentelijk bodeminformatiesysteem te worden geraadpleegd. Verder zijn bij de gemeentes overzichten beschikbaar van voormalige bedrijven op basis van Hinderwet-inventarisaties.

De volgende locaties gelden mogelijk als verdachte locaties (niet limitatief):

  • -

    dammen en kavelpaden

  • -

    verdachte locaties op basis van bij de gemeente beschikbare inventarisaties (vm. Hinderwet-vergunningen etc.)

  • -

    huidige bedrijfslocaties

  • -

    (voormalige) stortlocaties

  • -

    (voormalige) boomgaarden uit de periode 1940 - 1980

  • -

    elektriciteitsmasten

  • -

    wegen

  • -

    wegbermen6

  • -

    (voormalige) tram- en treinbanen

  • -

    huiskavels van boerderijen (boerenerf)

Bij het toepassen van grond kan alleen gebruik worden gemaakt van een milieuhygiënische verklaring op basis van de bodemkwaliteitskaart, indien bij de melding de historische gegevens van de herkomstlocatie worden gevoegd inclusief:

  • -

    een gewaarmerkte uitdraai uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente waar de partij grond vandaan komt;

  • -

    een gewaarmerkte schriftelijke beoordeling door de gemeente waarvandaan de grond afkomstig is, of de herkomstlocatie verdacht of onverdacht is.

De milieuhygiënische verklaring is niet verplicht in geval van de op de voorgaande pagina genoemde vrijstellingen voor particulieren, agrarische bedrijven en tijdelijke uitname, zodat bij deze vrijstellingen ook geen historische toets is voorgeschreven.

In de overige gevallen waarin geen melding is voorgeschreven (zoals hergebruik van minder dan 50 m3 schone grond) is het uitvoeren van de historische toets wel verplicht. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient men de historische toets te kunnen overleggen. Ter verkrijging van meer zekerheid kan men een gewaarmerkte verklaring bij de gemeente aanvragen.

Grond die op verdachte locaties vrijkomt, dient eerst te worden onderzocht. De onderzoeksstrategie is afhankelijk van de resultaten van het vooronderzoek en dient per geval te worden afgestemd met de gemeente waar de grond wordt toegepast (maatwerk).

Er behoeven alleen chemische analyses van grondmonsters te worden uitgevoerd voor de bodemlagen waaruit de grond vrijkomt.

De grond kan alsnog vrij worden toegepast als de grond na onderzoek blijkt te voldoen aan de toepassingseis zoals die voor de betreffende zone geldt (zie bijlage 6). Voor de Achtergrondwaarde geldt een toetsingsregel, waarbij voor een beperkt aantal stoffen een geringe overschrijding van de Achtergrondwaarde wordt toegestaan. Voor de toetsing van de hergebruiksgrond aan MaxWONEN mag een dergelijke toetsingsregel niet worden toegepast.

Indien de locatie asbestverdacht is, dient tevens een onderzoek conform de NEN5707 te worden uitgevoerd.

5.2.2 Toepassing van grond op (mogelijk) ernstig verontreinigde locaties

Het aanbrengen van hergebruiksgrond op een ernstig verontreinigde locatie geldt als een saneringsmaatregel. In dit geval zijn de regels uit de Wet bodembescherming van toepassing (opstellen van een door het bevoegd gezag goed te keuren saneringsplan dan wel BUS-melding doen).

Zie verder paragraaf 3.2 welke terugsaneerwaarden gelden volgens de Regeling uniforme saneringen.

5.2.3 Hergebruik van grond afkomstig uit een zone waarvan geen kwaliteit is vastgesteld

Voor hergebruik van grond afkomstig uit een zone waarvan geen kwaliteit is vastgesteld geldt hetzelfde als voor hergebruik van grond afkomstig van een verdachte locatie. De grond dient altijd chemisch te worden onderzocht.

5.2.4 Toepassing van grond buiten het bodembeheergebied van deze bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart van de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen kan door een andere gemeente (buiten het bodembeheergebied van Zeeuwsch-Vlaanderen) worden geaccepteerd als bewijsmiddel voor de kwaliteit van grond afkomstig uit één van de zones van deze bodemkwaliteitskaart. In dat geval dient de andere gemeente eerst in een bestuurlijk besluit de bodemkwaliteitskaart in algemene zin te erkennen.

5.2.5 Grond afkomstig van buiten het bodembeheergebied van deze bodemkwaliteitskaart

Grond of bagger afkomstig van buiten het bodembeheergebied kan binnen het bodembeheergebied worden hergebruikt, voor zover de gemiddelde kwaliteit van de hergebruiksgrond voldoet aan de generieke toepassingseis van de zone waar de grond of bagger wordt toegepast. Dit dient te blijken uit een milieuhygiënische verklaring (partijkeuring of bodemonderzoek), die is opgesteld conform paragraaf 4.3 van de Regeling bodemkwaliteit.

De gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen kunnen besluiten om een bodemkwaliteitskaart van buiten het eigen bodembeheergebied te erkennen. In dat geval kan desbetreffende bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënische verklaring dienen, mits geen sprake is van een uitzonderingslocatie.

De gemeentes Hulst, Terneuzen en Sluis erkennen alle andere bodemkwaliteitskaarten binnen de provincie Zeeland, die tot dusverre zijn opgesteld en bestuurlijk worden vastgesteld conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit.

Daarnaast erkennen de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen de waterbodemkwaliteitskaart van Zeeuwsch-Vlaanderen (lit. 12). Deze is op 27 juni 2013 vastgesteld door de Algemene Vergadering van Waterschap Scheldestromen, waarbij een openbare voorbereidingsprocedure volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd.

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hulst en van de gemeente Sluis kan in de toekomst besluiten om nieuwe bodemkwaliteitskaarten van andere gemeentes of het waterschap erkennen. De gemeente Terneuzen erkent automatisch toekomstige bodemkwaliteitskaarten binnen de provincie Zeeland wanneer deze door een andere gemeente conform het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld. Hetzelfde geldt voor een nieuwe waterbodemkwaliteitskaart van het waterschap.

Een erkenning van een bodemkwaliteitskaart komt te vervallen zodra de bodemkwaliteitskaart niet meer geldig is in het bodembeheergebied waarvoor die bodemkwaliteitskaart is opgesteld.

5.2.6 Zintuiglijk afwijkende grond

Tijdens de uitvoering van het grondverzet dient de vrijkomende grond zintuigelijk te worden beoordeeld. Indien hierbij afwijkende geuren danwel bodemvreemde bijmengingen zoals puin7, koolas of asbest worden waargenomen, mag de partij grond niet zondermeer worden toegepast. De partij grond moet in depot worden gezet. Door middel van monstername en analyses dient de kwaliteit van de betreffende partij te worden vastgesteld.

De grond kan alsnog vrij worden toegepast als de grond na onderzoek blijkt te voldoen aan de toepassingseis zoals die voor de betreffende zone geldt. Voor de Achtergrondwaarde geldt een toetsingsregel, waarbij voor een beperkt aantal stoffen een geringe overschrijding van de Achtergrondwaarde wordt toegestaan. Voor de toetsing van de hergebruiksgrond aan MaxWONEN mag een dergelijke toetsingsregel niet worden toegepast.

5.3 Grondstromenmatrix

In de vereenvoudigde grondstromenmatrix (bijlage 2) zijn de bodemkwaliteitsklasses uit bijlage 4 en 5 enerzijds en de toepassingseisen uit bijlage 6 anderzijds tegen elkaar uitgezet. In de grondstromenmatrix kan worden afgelezen binnen en tussen welke gebieden vrij grondverzet mogelijk is. Vrij grondverzet is in principe alleen mogelijk indien in de grondstromenmatrix op de kruising van de herkomstzone en de bestemmingszone “JA” staat. In dat geval hoeft alleen de controle op uitzonderingslocaties te worden uitgevoerd, zoals omschreven in paragraaf 5.2. Vrij grondverzet betekent, dat de grond zowel binnen dezelfde gemeente als tussen de drie gemeentes vrij toepasbaar is.

In andere gevallen dient men door middel van een bodemonderzoek of partijkeuring na te gaan in hoeverre de kwaliteit van de toe te passen grond voldoet aan de generieke toepassingseis (Achtergrondwaarde, MaxWONEN danwel MaxINDUSTRIE). Deze generieke toepassingseis geldt zowel voor de stoffen uit de bodemkwaliteitskaart als voor parameters die niet zijn opgenomen in de bodemkwaliteitskaart.

In het algemeen is vrij grondverzet mogelijk wanneer de grond afkomstig is uit een zone met dezelfde of een schonere bodemkwaliteitsklasse dan de toepassingseis van de zone waar de grond wordt toegepast. De bodemkwaliteitsklasse van de bovengrond (0-0,5 m-mv) is weergegeven in bijlage 4A t/m 4C. De bodemkwaliteitsklasse van de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) is weergegeven in bijlage 5A t/m 5C.

De toepassingseis van de verschillende zones is weergegeven in bijlage 6A t/m 6C. Er is voor de toepassingseis geen onderscheid gemaakt in voornoemde dieptetrajecten. De toepassingseis geldt voor het hele dieptetraject van 0,0 t/m 2,0 m-mv.

Vanuit oogpunt van risico’s kan licht verontreinigde grond beter in de ondergrond dan in de bovengrond worden toegepast en verder is het voor de uitvoeringspraktijk praktischer om één norm voor het gehele traject 0-2,0 m-mv te hanteren, in plaats van verschillende normen voor 0-0,5 m-mv en 0,5-2,0 m-mv.

De toepassingseis is gebaseerd op zowel de bodemfunctieklasse als de bodemkwaliteitsklasse van de bovengrond. De strengste van deze twee is daarbij maatgevend. In de meeste zones is de bodemkwaliteitsklasse van de bovengrond tevens de bodemfunctieklasse. In sommige zones voldoet de bodemkwaliteitsklasse echter niet aan de bodemfunctieklasse. Conform het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit is geen vrij grondverzet binnen dezelfde zone mogelijk. Dit geldt voor de zones met de oudste centra (in de bodemkwaliteitskaart aangeduid als zones C2 en C3) en voor de Hertogin Hedwigepolder.

Strikt genomen zouden ook particulieren en agrariërs in deze zones geen gebruik mogen maken van de onderaan paragraaf 5.1 beschreven vrijstelling. Voor hergebruik binnen dezelfde zone (zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart) wordt in deze zones de vrijstelling voor deze categorieën wel van toepassing verklaard. Verder is in hoofdstuk 6 voor de Hertogin Hedwigepolder en de binnenstad van Hulst gebiedsspecifiek beleid opgenomen om grondverzet binnen dezelfde zone mogelijk te maken.

Voor het plangebied van het voormalige veerplein Perkpolder alsmede voor de locatie Brugse Vaart in Oostburg geldt gebiedsspecifiek beleid, dat nader wordt toegelicht in hoofdstuk 6.

Indien onderzoek is voorgeschreven om na te gaan of de kwaliteit van de gezoneerde hergebruiksgrond voldoet aan de toepassingseis kan men volstaan met een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740. Daarnaast is in paragraaf 4.3 van de Regeling bodemkwaliteit voor bepaalde types partijkeuringen en bodemonderzoeken vastgelegd dat deze als milieuhygiënische verklaring kunnen dienen.

Voor de Zone Kanaalhavens Broomchemie e.o. (in de rapportage van de bodemkwaliteitskaart aangeduid met de letter K) is altijd onderzoek voorgeschreven naar zowel het standaardpakket als naar organochloor- en broomverbindingen.

Voor grond die vrijkomt in een zone waarvoor geen kwaliteit is vastgesteld is altijd bodemonderzoek of partijkeuring voorgeschreven. Als toepassingseis voor de zones waarvoor geen kwaliteit is vastgesteld geldt altijd de Achtergrondwaarde.

5.4 Hergebruik van grond afkomstig van grotere diepte dan 2,0 m-mv

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor de dieptetrajecten 0-0,5 m-mv en 0,5-2,0 m-mv. In aanvulling hierop is in de bodemkwaliteitskaart vastgesteld, dat in de zone A8 ook de ondergrond dieper dan 2,0 m-mv voldoet aan de Achtergrondwaarde. Dit betekent, dat ook grond vrij toepasbaar is die in de zone A van dieper dan 2,0 m-mv vrijkomt.

Ook voor de overige zones wordt verwacht, dat de diepere ondergrond een vergelijkbare of betere kwaliteit heeft dan de bovenste 2 meter. Wanneer de grond op een onverdachte locatie in het dieptetraject 0,5-2,0 m-mv voldoet aan de Achtergrondwaarde, dan mag worden aangenomen dat ook de grond dieper dan 2,0 m-mv voldoet aan de Achtergrondwaarde.

Voor zones waar het dieptetraject 0,5-2,0 m-mv voldoet aan de Achtergrondwaarde geldt, dat grond die op een onverdachte locatie op een grotere diepte dan 2,0 m-mv vrijkomt eveneens aan de Achtergrondwaarde voldoet. De grond is in dat geval eveneens vrij toepasbaar. Hieraan wordt als aanvullende voorwaarde gesteld, dat men zonodig aandacht besteedt aan eventuele hoge chloridegehaltes als gevolg van zout grondwater. Men dient na te gaan, in hoeverre sprake kan zijn van verhoogde chloridegehaltes (bijvoorbeeld op basis van geohydrologische gegevens) en in hoeverre dit bezwaarlijk is voor de toepassingslocatie. Dit dient men nader af te stemmen met het bevoegd gezag.

Als toepassingseis voor grond die op een grotere diepte dan 2,0 m-mv wordt toegepast geldt standaard de Achtergrondwaarde.

5.5 Waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied Sint Jansteen

De in deze nota bodembeheer gestelde regels voor grondverzet gelden ook voor de provinciale milieubeschermingsgebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden.

Voor grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden bevat hoofdstuk 5 van de provinciale milieuverordening (PMV) een aantal bepalingen over het toepassen van grond en bagger:

  • -

    artikel 5.1.3 bevat een zorgplicht op basis waarvan handelingen die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden niet zijn toegestaan;

  • -

    in waterwingebieden mag alleen grond en bagger worden toegepast die aan de Achtergrondwaarde voldoet;

  • -

    in grondwaterbeschermingsgebieden mag grond en bagger worden toegepast die aan de Achtergrondwaarde voldoet, of die aan klasse Wonen voldoet voor zover

    • -

      de kwaliteit van de ontvangende bodem klasse Wonen of slechter is, of

    • -

      de grond of bagger afkomstig is van binnen het grondwaterbeschermingsgebied;

  • -

    voornoemde beperkingen gelden niet voor het verspreiden van reguliere onderhoudsbagger op aan dezelfde watergang grenzende percelen.

In het waterwingebied van Sint Jansteen geldt reeds op grond van het generieke beleid de Achtergrondwaarde als toepassingseis. In een klein deel van het grondwaterbeschermingsgebied geldt volgens het generieke beleid als toepassingseis MaxWONEN. Dit deel ligt in een zone met bodemkwaliteits-klasse Wonen, zodat de PMV de toepassingseis MaxWONEN. toelaat.

5.6 Toepassing van zout zeezand

In de Regeling bodemkwaliteit is opgenomen dat voor het toepassen van zeezand het chloridegehalte maximaal 200 mg/kg ds mag zijn. Er wordt dan gesproken over ontzilt zeezand. Bij het toepassen van zeezand op plaatsen waar een direct contact is of mogelijk is met brak oppervlaktewater of zeewater met van nature een chloride-gehalte van meer dan 5000 mg/l, geldt voor chloride geen maximale waarde.

Buiten de bekende zoetwatervoorkomens kan zout zeezand dus worden toegepast, als uit lokale veldmetingen van grond- of oppervlaktewater blijkt dat er een chloridegehalte van meer dan 5000 mg/l aanwezig is, zo nodig aangevuld met een effectanalyse van de plaatselijke situatie.

In opdracht van de provincie Zeeland is in 2005 een rapport opgesteld (lit. 13) met daarin de geohydrologische aspecten van het toepassen van zout zeezand. In dit rapport wordt beschreven met welke factoren rekening dient te worden gehouden. Het aanbrengen van zout zand mag geen verslechtering opleveren voor de chemische toestand van het grond- of oppervlaktewater.

6 LOKALE MAXIMALE WAARDEN (LMW)

Dit hoofdstuk heeft alleen betrekking op de gemeente Hulst en de gemeente Sluis

6.1 Inleiding

In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend.

Op grond van lokale omstandigheden kan binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden worden afgeweken van het generieke kader. De gemeenteraad stelt dan ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) vast. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van gebiedsspecifiek beleid. De voorwaarden die hiervoor gelden staan vermeld in paragraaf 6.2.

De gemeenteraad van Hulst heeft voor een deel van de gemeente LMW vastgesteld. Deze zijn met bijbehorende randvoorwaarden beschreven in paragraaf 6.3 van dit hoofdstuk.

Bij de eerste vaststelling van de Nota bodembeheer in 2010 zijn LMW vastgelegd voor het plangebied van het voormalige veerplein Perkpolder in de gemeente Hulst (paragraaf 6.3.1). Inmiddels is de ophoging van het voormalig veerplein voltooid. De LMW blijven van kracht voor incidenteel grondverzet in dit gebied.

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 zijn tevens LMW vastgesteld voor de volgende gebieden in de gemeente Hulst:

  • -

    binnenstad van Hulst (paragraaf 6.3.2)

  • -

    Hertogin Hedwigepolder (paragraaf 6.3.3)

Aan de keuze voor deze LMW liggen twee hoofdredenen ten grondslag:

  • -

    Ophogingen waarvoor veel grond benodigd is (voormalig veerplein Perkpolder).

    Met het vaststellen van de LMW wordt beleidsmatig meer ruimte gegeven voor hergebruik van grond en bagger die elders in projecten vrijkomt. Hierdoor hoeven minder primaire grondstoffen te worden ingezet.

  • -

    Grondverzet in de directe omgeving mogelijk maken in gebieden waar dit volgens het generieke normenkader niet mogelijk is (binnenstad Hulst, Hertogin Hedwigepolder).

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 zijn verder LMW vastgesteld voor de volgende locatie in de gemeente Sluis:

  • -

    Brugse Vaart (uitbreiding golfbaan)

Op deze locatie vindt toepassing van grond plaats die eerder ten onrechte werd aangemerkt als een grootschalige bodemtoepassing (GBT).

Bij de keuze van de LMW is rekening gehouden met welke stoffen regelmatig in verhoogde gehalten voorkomen. Uit oogpunt van praktische uitvoerbaarheid is aangesloten bij de klassegrenzen van de maximale waarden voor wonen (MaxWONEN) en de maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE).

De LMW gelden voor zowel grond als bagger.

Op de LMW wordt de gangbare bodemtypecorrectie toegepast zoals opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.

6.2 Voorwaarden voor gebiedsspecifiek beleid

Een besluit van de gemeenteraad om gebiedsspecifiek beleid te voeren bevat volgens artikel 47 van het Besluit bodemkwaliteit9:

  • -

    Een bodemkwaliteitskaart (inclusief begrenzing van het bodembeheergebied en de kwaliteit van de bodem) en een kaart met de functies van de bodem;

  • -

    De Lokale Maximale Waarden (LMW);

  • -

    Een motivering aan de hand van de LMW in relatie tot de kwaliteit van de bodem, de maatschappelijke noodzaak van die waarden en een beschrijving van de gevolgen voor de bodemkwaliteit in het beheergebied. Laatstgenoemde beschrijving vindt plaats met behulp van de risicotoolbox.

Overige voorwaarden:

  • -

    Er wordt uitgegaan van standstill op het niveau van een bodembeheergebied. Met andere woorden: in de Nota bodembeheer wordt het herkomstgebied van grond en bagger vastgelegd waarvoor de LMW gelden.

    Het Besluit bodemkwaliteit definieert een bodembeheergebied als: een aaneengesloten door de gemeente afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten. Hogere LMW dan de generieke toepassingsnormen gelden dus alleen voor grond en bagger die afkomstig is uit het herkomstgebied dat is vastgesteld als bodembeheergebied;

  • -

    Het besluit om gebiedsspecifiek beleid te voeren wordt voorbereid conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en staat open voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • -

    Binnen 10 jaar wordt overwogen of het besluit tot gebiedsspecifiek beleid aanpassing behoeft.

6.3 Vastlegging LMW per gebied (gemeente Hulst)

Onderstaande tabellen bevatten een overzicht van de LMW per gebied en de bijbehorende randvoorwaarden.

Generieke toepassingsnormen per gebied:

Gebied

vm. veerplein Perkpolder

Binnenstad Hulst

Hertogin Hedwigepolder

Generieke toepassingsnorm

Achtergrondwaarde

Klasse wonen

Achtergrondwaarde (AW)

Lokale maximale waarden (LMW) per gebied:

Gebied

vm. veerplein Perkpolder

Binnenstad Hulst

Hertogin Hedwigepolder

Stof

Lokale Maximale Waarden (LMW)

Arseen

MaxWONEN

(Generiek MaxWONEN)

MaxWONEN

Cadmium

MaxWONEN

(Generiek MaxWONEN)

MaxINDUSTRIE

Chroom

MaxWONEN

(Generiek MaxWONEN)

MaxWONEN

Koper

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

MaxWONEN

Kwik

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

MaxWONEN

Lood

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

MaxWONEN

Nikkel

MaxWONEN

2x Achtergrond-waarde

(Generiek AW)

Zink

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

MaxINDUSTRIE

Kobalt

Achtergrond-waarde

(Generiek MaxWONEN)

(Generiek AW)

Molybdeen

MaxWONEN

(Generiek MaxWONEN)

(Generiek AW)

PAK (som 10)

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

(Generiek AW)

Minerale olie

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

(Generiek AW)

PCB (som 7)

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

(Generiek AW)

(*) Voor deze LMW gelden aanvullende randvoorwaarden (zie onderstaande tabel).

Randvoorwaarden waarbinnen de LMW gelden:

Gebied

vm. veerplein Perkpolder

Binnenstad Hulst

Hertogin Hedwigepolder

Herkomstgebied

Zeeuwsch-Vlaanderen

Binnenstad Hulst

Hertogin Hedwigepolder

Dieptetraject

Hele ophooglaag

0 – 2,0 m-mv

0 – 0,5 m-mv

Aanvullende voorwaarden

LMW gelden alleen voor ongevoelig terreingebruik

Risicotoolbox

Eén van de voorwaarden voor het vaststellen van LMW is, dat de gevolgen van deze waarden worden beoordeeld met behulp van de risicotoolbox (www.risicotoolbox.nl). Dit landelijke instrument is ontwikkeld om te bepalen welke risico’s de LMW met zich mee brengen bij een bepaald terreingebruik. De risicotoolbox maakt daarbij onderscheid in ecologische risico’s, humane risico’s en landbouwrisico’s10. Afhankelijk van de uitkomst van de risicotoolbox blijft de bodem al of niet “duurzaam geschikt” voor het desbetreffende terreingebruik.

Ter verantwoording van de LMW uit dit hoofdstuk is de risicotoolbox toegepast. De resultaten hiervan zijn beschreven in bijlage 7, inclusief een uitgebreidere toelichting op wat de risicotoolbox inhoudt.

6.3.1 LMW voormalig veerplein Perkpolder

Overwegingen om LMW vast te stellen

Bij de eerste vaststelling van de Nota bodembeheer in 2010 zijn LMW vastgelegd voor het plangebied van het voormalige veerplein Perkpolder in de gemeente Hulst. Inmiddels is de ophoging van het voormalig veerplein voltooid. De LMW blijven van kracht voor incidenteel grondverzet in dit gebied.

In 2010 is het vaststellen van deze LMW als volgt gemotiveerd:

Het voormalige veerplein Perkpolder in de gemeente Hulst wordt heringericht. Een deel van het gebied krijgt een woonbestemming. De exacte inrichting van het plangebied ligt echter nog niet vast.

Ten behoeve van deze ruimtelijke ontwikkeling wordt het gebied (gedeeltelijk) opgehoogd. De dikte van deze ophooglaag bedraagt naar verwachting 3 à 3,5 meter. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 15 hectare. Voor de ophoging van het plangebied is dus circa 450.000 m3 grond nodig.

In de bodemkwaliteitskaart ligt het voormalige veerplein Perkpolder in de zone A (Buitengebied en woonwijken > 1960). In deze zone voldoen zowel de boven- als ondergrond aan de Achtergrondwaarde.

Volgens het generieke beleid dient alle toe te passen grond derhalve te voldoen aan de Achtergrond-waarden. Met andere woorden, er mag alleen schone grond worden toegepast. Dit betekent, dat een belangrijk deel van het aanbod van hergebruiksgrond niet toepasbaar is.

Eén van de achtergronden van het Besluit bodemkwaliteit is, dat voor licht verontreinigde grond en bagger op een milieu-hygiënisch verantwoorde wijze nuttige toepassingen worden gevonden. De ophoging van het veerplein Perkpolder kan een dergelijke nuttige toepassing zijn, waarbij met name bij toepassing in de ondergrond de milieu-hygiënische gevolgen gering zijn. Tegelijk blijft er meer schone hergebruiksgrond beschikbaar voor andere toepassingslocaties.

Wanneer het generieke beleid onvoldoende mogelijkheden biedt voor de maatschappelijke opgave van nuttige toepassing van vrijkomende hergebruiksgrond en bagger, dan kan de gemeenteraad voor (een deel van) haar grondgebied gebiedsspecifiek beleid vaststellen. Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden kan een gemeenteraad besluiten om voor bepaalde gebieden een verslechtering van de bodemkwaliteit toe te staan of juist een verbetering van de bodemkwaliteit na te streven ten opzichte van het generieke beleid. In dat geval wordt gesproken over ‘gebiedsspecifiek beleid’ en stelt de gemeenteraad ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) vast.

De gemeente Hulst kiest ervoor, om voor het op te hogen plangebied Perkpolder gebiedspecifiek beleid te voeren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de maatschappelijke opgave om milieu-hygiënisch verantwoorde toepassingen van licht verontreinigde hergebruiksgrond en bagger te vinden. Het generieke beleid uit het Besluit bodemkwaliteit biedt hiervoor onvoldoende mogelijkheden. Er is weinig vraag naar hergebruiksgrond in de zones uit de bodemkwaliteitskaart waar hergebruik van licht verontreinigde grond volgens het generieke beleid is toegestaan.

Keuze van LMW

Als Lokale Maximale Waarden (LMW) heeft de gemeente Hulst voor het voormalig veerplein Perkpolder de Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN) vastgesteld voor alle in de bodemkwaliteitskaart opgenomen stoffen, met uitzondering van kobalt.

Met de keuze voor MaxWONEN wordt op een praktische en eenduidige wijze aangesloten op het grondstromenbeleid in de rest van het bodembeheergebied. In verschillende woonwijken geldt als toepassingseis MaxWONENn.

Uit de toepassing van de risicotoolbox blijkt, dat lood en PAK kritische parameters zijn. Alleen voor de meest gevoelige bodemfunctie ‘moestuin / volkstuin’ heeft de risicotoolbox als uitkomst een overschrijding van MTR-humaan (Maximaal Toelaatbaar Risico voor de mens). De mens mag niet meer van deze dosis in mg per kg lichaamsgewicht per dag ‘binnen krijgen’ van een bepaalde verontreinigende stof (lit. 14). De risicotoolbox houdt daarbij rekening met de blootstelling aan deze stoffen vanuit andere bronnen (lucht, voedsel), waardoor er minder toegestane blootstelling vanuit de bodem overblijft.

Het onderliggende risicomodel gaat voor de blootstelling bij ‘moestuin / volkstuin met een gemiddelde gewasconsumptie’ uit van een huishouden, dat 50% van de bladgewassen en 25% van de knolgewassen van de betreffende bodem consumeert. In de praktijk is hiervoor een moestuin met een minimale oppervlakte van 100 m2 benodigd (lit. 15).

Dergelijke intensief benutte moestuinen zijn niet voorzien in het plangebied Perkpolder. Het wordt derhalve verantwoord geacht om de Maximale waarden voor wonen vast te stellen als Lokale Maximale Waarden voor het plangebied Perkpolder.

Voor kobalt is op grond van de uitkomsten van de risicotoolbox een uitzondering gemaakt. Hoewel deze uitkomsten terugvoeren op modelmatige onzekerheden is er niettemin voor gekozen om de toepassingseis voor kobalt op de Achtergrondwaarde te houden om onzekerheid over de mogelijkheid tot gewasconsumptie uit eigen tuin tegen te gaan. Overigens worden in Zeeuwsch-Vlaanderen zelden gehalten kobalt boven de Achtergrondwaarde gemeten.

Voor niet in de bodemkwaliteitskaart opgenomen stoffen geldt als toepassingseis de Achtergrondwaarde (generieke toepassingsnorm).

Herkomstgebied

De LMW gelden voor grond en bagger afkomstig uit Zeeuwsch-Vlaanderen.

In 2010 is voor deze begrenzing gekozen aangezien de bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer in een gezamenlijk project van de drie Zeeuwsch-Vlaamse gemeenten zijn opgesteld.

Overige randvoorwaarden

Niet van toepassing

6.3.2 LMW binnenstad Hulst

Overwegingen om LMW vast te stellen

De huidige bodemkwaliteit in de oude binnenstad van Hulst voldoet gemiddeld niet aan klasse Wonen. Dit betekent, dat volgens het generieke beleid eenmaal vrijgekomen grond niet meer opnieuw in de directe nabijheid zou kunnen worden toegepast. Om grondverzet binnen hetzelfde gebied mogelijk te maken worden LMW vastgesteld voor de binnenstad van Hulst.

Keuze van LMW

Bij ongevoelig terreingebruik (zie onder) gelden als LMW de Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE) voor de volgende stoffen:

  • -

    Koper

  • -

    Kwik

  • -

    Lood

  • -

    Zink

  • -

    PAK (som 10)

  • -

    Minerale olie

  • -

    PCB (som 7)

Hiermee wordt ervoor gekozen om alleen MaxINDUSTRIE als LMW vast te stellen voor stoffen waarvan in de zone C: Binnenstad Hulst regelmatig verhoogde gehalten boven MaxWONEN worden aangetroffen.

Voor nikkel geldt volgens de Regeling bodemkwaliteit een afwijkende toetsingsregel (zie paragraaf 2.2). Incidenteel komen in de gemeente gehalten nikkel voor die iets hoger zijn dan MaxWONEN, maar ruim binnen de grens van deze afwijkende toetsingsregel liggen. Om tegenstrijdige effecten in de normering tegen te gaan geldt als LMW voor nikkel de bovengrens uit de toetsingsregel (2x Achtergrondwaarde).

Voor overige stoffen geldt als toepassingseis MaxWONEN (generieke toepassingsnorm).

Herkomstgebied

De verhoogde LMW zijn primair bedoeld om grond die in deze zone vrijkomt gemakkelijker in de directe omgeving te kunnen toepassen.

Deze LMW gelden derhalve alleen voor grond afkomstig uit de zone C: Binnenstad Hulst.

Overige randvoorwaarden

De LMW gelden voor het dieptetraject 0-2,0 m-mv en alleen bij ongevoelig terreingebruik.

Voor het dieptetraject wordt aangesloten bij de algemene keuze uit paragraaf 5.3 om geen verschillende normen te hanteren voor enerzijds 0-0,5 m-mv en anderzijds 0,5-2,0 m-mv.

Voor gevoeliger terreingebruiken zoals ‘wonen met tuin’ en ‘plaatsen waar kinderen spelen’ is de uitkomst van de risicotoolbox bij MaxINDUSTRIE voor lood en PAK, dat de bodem niet meer duurzaam geschikt is voor het betreffende gebruik (maar daarmee nog niet ongeschikt voor het betreffende gebruik).

Consumptie van gewassen uit eigen tuin komt in de binnenstad in de praktijk amper voor en zeker niet in de hoeveelheden waarvan de risicotoolbox uitgaat bij het terreingebruik ‘wonen met tuin’. De daadwerkelijke kans op blootstelling aan de verhoogde gehaltes is daarmee gering. Daarnaast heeft de binnenstad van Hulst een lage ecologische waarde.

De gemeente kiest voor een veilige benadering, door de LMW enkel van toepassing te verklaren bij ongevoelig terreingebruik zoals bouwwerken, infrastructurele werken en openbaar groen. De LMW gelden dus niet voor toepassing van grond op kinderspeelplaatsen of in tuinen van particulieren, ook niet wanneer in de tuinen een verharding over de grond wordt aangebracht. In de toekomst kan men namelijk ervoor kiezen de inrichting van de tuin te wijzigen en de terreinverharding te verwijderen. Met deze beperking tot ongevoelig terreingebruik blijft de bodem zoveel mogelijk duurzaam geschikt.

6.3.3 LMW Hertogin Hedwigepolder

Overwegingen om LMW vast te stellen

De Hertogin Hedwigepolder is ingepolderd sinds 1907. Als gevolg van sedimentatie van verontreinigd slib uit de Westerschelde valt de bovengrond van deze polder in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. Volgens het generieke beleid geldt als toepassingseis echter de Achtergrondwaarde. Binnen het generieke kader zou het niet mogelijk zijn om grond die in deze polder vrijkomt in de directe omgeving te hergebruiken.

In het kader van de herinrichting van de Hertogin Hedwigepolder als een intergetijdengebied (Grenspark Groot-Saeftinge) wordt een geulenstelsel uitgegraven. Hierbij komt grond vrij die men zo veel mogelijk binnen het project (oftewel binnen de Hertogin Hedwigepolder) wil hergebruiken. Specifiek is de vrijkomende grond civieltechnisch zeer geschikt voor de bekleding van de nieuw aan te leggen zeedijk.

Om hergebruik van grond binnen de Hertogin Hedwigepolder en bij de aanleg van de nieuwe zeedijk mogelijk te maken stelt de gemeente Hulst voor deze polder Lokale Maximale Waarden (LMW) vast voor de stoffen waarvan de 95-percentielwaarde in de bodemkwaliteitskaart hoger is dan de Achtergrondwaarde respectievelijk MaxWONEN.

Keuze van LMW

Voor de zone H: Hertogin Hedwigepolder gelden als LMW de Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN) voor de volgende stoffen:

  • -

    Arseen

  • -

    Chroom

  • -

    Koper

  • -

    Kwik

  • -

    Lood

Verder gelden in de zone H: Hertogin Hedwigepolder gelden als LMW de Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTIE) voor de volgende stoffen:

  • -

    Cadmium

  • -

    Zink

Voor overige stoffen geldt als toepassingseis de Achtergrondwaarde (generieke toepassingsnorm).

In bijlage 7 zijn deze LMW beoordeeld met behulp van de landelijk voorgeschreven risicotoolbox.

Het grondverzet in deze polder vindt primair plaats op plekken met een voor de humane risico’s ongevoelig terreingebruik. Bij de humane risicobeoordeling zijn alleen de bodemfuncties ‘natuur’ of ‘groen met natuurwaarden’ relevant. Voor deze bodemfuncties is voor alle metalen uit de bodemkwaliteitskaart bij MaxINDUSTRIE de risico-index bij de humane risico’s (ruimschoots) lager dan 1. Dit betekent dat volgens de risicotoolbox de bodem qua humane risico’s duurzaam geschikt blijft.

Voor de ecologische risico’s geldt, dat de LMW alleen voor hergebruik binnen hetzelfde gebied gelden en dus bij grondverzet de ecologische geschiktheid netto niet wijzigt.

Herkomstgebied

De LMW gelden alleen voor grond en bagger afkomstig uit de zone H: Hertogin Hedwigepolder.

Overige randvoorwaarden

In afwijking van de algemene keuze uit paragraaf 5.3 (geen verschillende normen voor boven- en ondergrond tot 2,0 m-mv) gelden de LMW in de Hertogin Hedwigepolder alleen voor de bovengrond (0-0,5 m-mv). Deze keuze wordt gemaakt, omdat de verhoogde gehalten zich in de Hertogin Hedwigepolder beperken tot dit bovenste deel van de bodem. Verder gelden de LMW voor het hele dijklichaam van de nieuw aan te leggen zeedijk.

6.4 Vastlegging LMW Brugse Vaart (gemeente Sluis)

Gereserveerd

NB. In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure heeft de tekst van deze paragraaf in de gemeente Sluis ter inzage gelegen in de periode 28 maart 2019 t/m 8 mei 2019.

7 MELDINGSPROCEDURE VOOR HET TOEPASSEN VAN GROND EN BAGGER

7.1 Meldingsplicht voor de toepasser

Met uitzondering van de hieronder vermelde situaties dient een toepassing van grond of baggerspecie minimaal vijf werkdagen tevoren te worden gemeld bij het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit. De meldingsplicht geldt ook voor kortdurende en tijdelijke opslag.

Voor de volgende toepassingen van grond en bagger is volgens het Besluit bodemkwaliteit geen melding voorgeschreven:

  • -

    Toepassingen van grond of bagger door particulieren, voorzover niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep;

  • -

    Toepassingen binnen een landbouwbedrijf, mits de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot datzelfde landbouwbedrijf behorend perceel, waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt toegepast;

  • -

    Toepassingen van schone grond in een hoeveelheid van minder dan 50 m3;

  • -

    Verspreiden van baggerspecie uit een watergang over aan de watergang grenzende percelen;

  • -

    Tijdelijke uitname van grond of baggerspecie, indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

De melding wordt digitaal gedaan via de website: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl. Op deze site kan de melder een digitaal formulier invullen met de vereiste gegevens. Rapportages van milieuhygiënische verklaringen zoals een partijkeuring kunnen als pdf-bestand worden bijgevoegd bij de digitale melding. Eventueel kan de melder rapportages ook per post nazenden (uiterlijk vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden). Het Meldpunt Bodemkwaliteit scant deze dan in om er een pdf-bestand van te maken.

Eventueel kan de melding ook schriftelijk worden gedaan. Het hiervoor benodigde formulier is eveneens te vinden op de website www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.

Het Meldpunt Bodemkwaliteit stuurt de melding inclusief de eventuele pdf-bestanden van milieuhygiënische verklaringen per e-mail door naar het bevoegde gezag.

In de landelijk meldingssystematiek is er onderscheid tussen:

  • -

    Melding van toepassen van grond / baggerspecie die aan de Achtergrondwaarde voldoet (voorzover > 50 m3, want kleinere hoeveelheden zijn vrijgesteld).

    In dat geval behoeft alleen de toepassingslocatie te worden gemeld, zonder gegevens over de herkomst van de grond (die kunnen ook niet op het formulier worden vermeld).

  • -

    Melding van toepassen van verontreinigde grond of bagger (uitgebreider formulier met gegevens over herkomst van de grond of bagger en bijvoegen van milieuhygiënische verklaring.)

Enkele aandachtspunten voor het invullen van het meldingsformulier

Bij toepassing van grond op basis van de bodemkwaliteitskaart dient men bij vraag 3 (beoogde toepassing grond) optie II aan te vinken (toepassing van grond op de landbodem volgens het generieke toetsingskader). In geval van toepassing volgens het gebiedsspecifieke kader voor Perkpolder dient men optie I aan te vinken.

Bij vraag 9 wordt gevraagd naar de bodemfunctieklasse en bodemkwaliteitsklasse. Deze zijn af te lezen uit de bijlagen 4 t/m 6 van deze Nota.

Bij vraag 10 (milieuhygiënische verklaringen) dient de melder in geval van vrij grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart te kiezen voor de optie ‘Verklaring op basis van de bodemkwaliteitskaart (BKK)’. Hierbij dient men de zone van herkomst te vermelden. De gemeentes hechten hierbij zeer aan een correct uitgevoerde historische toets op uitzonderingslocaties. Om deze reden dient de melding vergezeld te gaan van het historisch onderzoek (inclusief eventuele gegevens over ter plaatse van de ontgravingslocatie uitgevoerde bodemonderzoeken). De bodemkwaliteitskaart zelf hoeft men niet bij de melding te voegen. Vraag 11 (fysische gegevens) en 12 (kwaliteitsgegevens) hoeven niet te worden ingevuld, aangezien de bodemkwaliteitskaart deze gegevens voor de herkomstzone bevat.

Indien er geen sprake is van vrij grondverzet dient de melder één van de overige opties aan te vinken en de betreffende milieuhygiënische verklaring bij te voegen. In dat geval dient de zonenaam van de herkomstlocatie te worden vermeld bij vraag 7 (adresgegevens van herkomstlocatie) bij het veld locatieomschrijving.

7.2 Behandeling van de melding door de gemeente

Het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit zendt de melding direct per e-mail door naar de het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beoordeelt de melding en kan in geval van onduidelijkheden of onvolkomen-heden in de melding contact opnemen met de melder. Zonodig kan de melder de melding via het meldsysteem aanpassen.

8. STAPPENPLAN: GRONDVERZET OP BASIS VAN DE BODEMKWALITEITSKAART

afbeelding binnen de regeling

Toelichting:

1a en 1b:

Voor grondverzet door particulieren en grondverzet binnen agrarische bedrijven geldt in het Besluit bodemkwaliteit een algemene vrijstelling. Op basis van deze vrijstelling hoeft men geen kwaliteit van de toe te passen grond te bepalen. Verder hoeft de toepassing niet te worden gemeld bij Bodem+. Voornoemde vrijstelling geldt overigens niet voor een aannemer die in opdracht van een particulier grond toepast.

Wel geldt in het Besluit bodemkwaliteit een algemene zorgplicht. Wanneer de toepasser weet, dat de kwaliteit van de toe te passen grond niet voldoet aan de toepassingseis van de ontvangende bodem (bijvoorbeeld op basis van een bodemonderzoeksrapport waarover hij beschikt), dan vervalt de vrijstelling en mag de grond niet worden toegepast.

2:

Bepaal in welke bodemkwaliteitszone de herkomstlocatie ligt en in wat de toepassingseis is van de zone waar de grond wordt toegepast. Volgens de grondstromenmatrix mag grond alleen op basis van de bodemkwaliteitskaart worden toegepast voorzover de bodemkwaliteitsklasse van de herkomstlocatie gelijk is (danwel schoner) dan de toepassingseis van de ontvangende bodem.

3:

Wanneer volgens de grondstromenmatrix in algemene zin vrij grondverzet mogelijk is, betekent dit niet automatisch dat ook in het specifieke geval vrij grondverzet mogelijk is. Er dient een historische toets te worden uitgevoerd om na te gaan of de grond niet afkomstig is van een verdachte locatie (een locatie waar op grond van historische gegevens mogelijk sprake is van bodemverontreiniging).

Voor het toepassen van ongekeurde grond op basis van de bodemkwaliteitskaart dient men dus altijd een historische toets uit te voeren (gewaarmerkte verklaring opvragen bij de gemeente). Deze verplichting geldt ook in geval van toepassingen van minder dan 50 m3 grond afkomstig uit een zone die aan de Achtergrondwaarde voldoet. De historische toets dient gewaarmerkt te zijn door de gemeente waarin de herkomstlocatie ligt.

4 en 5:

Het toepassen van schone grond in een hoeveelheid van minder dan 50 m3 behoeft volgens het Besluit bodemkwaliteit niet te worden gemeld. Een toepassing van minder dan 50 m3 grond afkomstig uit een zone met als bodemkwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’ hoeft derhalve niet te worden gemeld indien uit de historische toets volgt dat de herkomstlocatie onverdacht is.

6:

Minimaal 5 werkdagen tevoren dient de toepassing te worden gemeld bij een landelijk meldpunt (afgezien van eerdergenoemde uitzonderingen). Dit landelijk meldpunt is ondergebracht bij Bodem+.

De melding geschiedt bij voorkeur digitaal, via de website www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.

Zie ook de aandachtspunten voor het invullen van het meldingsformulier in paragraaf 7.1.

8:

Bij zintuiglijke afwijkingen tijdens de werkzaamheden: werkzaamheden stilleggen en contact opnemen met het bevoegd gezag. Grond in depot plaatsen en bemonsteren.

LITERATUUR

  • 1.

    Besluit bodemkwaliteit; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2007, nr. 469.

  • 2.

    Regeling bodemkwaliteit; Staatscourant, 20 december 2007.

  • 3.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Terneuzen, actualisatie 2015; Marmos Bodemmanagement, 19 oktober 2015.

  • 4.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Hulst, actualisatie 2015, inclusief aanvulling 2017; Marmos Bodemmanagement, 27 december 2017.

  • 5.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Sluis, actualisatie 2015; Marmos Bodemmanagement, 19 oktober 2015.

  • 6.

    Richtlijn bodemkwaliteitskaarten; Ministerie van VROM en Ministerie van Verkeer en Waterstaat; gepubliceerd via website NEN, 7 september 2007, inclusief wijzigingsblad d.d. 1 januari 2016.

  • 7.

    Bodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen – beleidsdocument; De Straat Milieu-adviseurs BV, 22 oktober 2004.

  • 8.

    Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet Zeeland Seaports; Marmos Bodemmanagement, 28 november 2005.

  • 9.

    Waterbodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen; Marmos Bodemmanagement, 9 november 2012.

  • 10.

    Nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart voor wegbermen in de provincie Zeeland; Marmos Bodemmanagement, 5 augustus 2013.

  • 11.

    NEN5740, Bodem – Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond; NEN, januari 2009.

  • 12.

    Evaluatie van het nieuwe stoffenpakket NEN5740 in relatie tot bodemkwaliteitskaarten in Zeeland; Marmos Bodemmanagement, 29 november 2010.

  • 13.

    Toepassing zout zeezand, geohydrologische aspecten; Royal Haskoning, 21 september 2005, projectnummer 9P5675.

  • 14.

    Ken uw (water)bodemkwaliteit, de risico’s inzichtelijk; Grontmij 1 september 2007.

  • 15.

    NOBO: Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling. Onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor de bodemnormen in 2005, 2006 en 2007. NOBO-2008-029. Grontmij Nederland BV, 12 september 2008.

  • 16.

    Landelijke referentiewaarden ter onderbouwing van maximale waarden in het bodembeleid; RIVM rapport 711701053, 2007.

Ondertekening

Inwerkingtreding:

Dit besluit treedt in werking met ingang van 17 oktober 2019.

Dit besluit werd in de raadsvergadering van 26 september 2019 aangenomen.

De gemeenteraad van de gemeente Hulst,

De Griffier

De Raadsvoorzitter

Bijlage 1: Normering Regeling bodemkwaliteit en gebiedsspecifieke LMW

Normen per stof voor standaardbodem (25% lutum en 10% organische stof), in mg/kgds

afbeelding binnen de regeling

(*) Gereserveerd

Zie hoofdstuk 6 voor herkomstgebied en overige voorwaarden van de verschillende LMW

Toetsingsregel achtergrondwaarde (bij 7 t/m 15 parameters):

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan AW, mits niet hoger dan 2 x AW en niet hoger dan maximale waarde voor bodemfunctie wonen (nikkel afwijkende toetsingsregel)

Toetsingsregel maximale waarde wonen (bij 7 t/m 15 parameters):

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan maximale waarde wonen, mits niet hoger dan maximale waarde wonen + AW

en niet hoger dan maximale waarde voor bodemfunctie industrie

Formule bodemtypecorrectie metalen:

Formule bodemtypecorrectie organische verbindingen:

Gehalte(standaardbodem) = Gehalte(y) / { {A + B x %lutum(y) + C x %humus(y)} / {A + 25 x B + 10 xC} }

Gehalte(standaardbodem) = Gehalte(y) x { 10 / %humus(y) }

Bij een percentage lutum of organische stof lager dan 2% wordt een minimumpercentage van 2% gehanteerd.

Bij PAK(10) wordt bij een percentage organische stof lager dan 10% geen bodemtypecorrectie toegepast.

Voor organische verbindingen wordt bij een percentage organische stof hoger dan 30% een maximumpercentage van 30% gehanteerd.

Normen inclusief wijzigingen Regeling bodemkwaliteit per 1 januari 2014

Interventiewaarden uit Circulaire bodemsanering

(Staatscourant 2013, 16675)

Voor chroom gelden aparte interventiewaarden voor chroom III en chroom IV

Voor kwik gelden aparte interventiewaarden voor anorganisch en organisch kwik

Bijlage 2: Grondstromenmatrix bodembeheergebied Zeeuwsch-Vlaanderen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3A: Bodemfunctiekaart (Hulst)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3B: Bodemfunctiekaart (Terneuzen)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3C: Bodemfunctiekaart (Sluis)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4A: Bodemkwaliteitskaart bovengrond (Hulst)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4B: Bodemkwaliteitskaart bovengrond (Terneuzen)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4C: Bodemkwaliteitskaart bovengrond (Sluis)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5A: Bodemkwaliteitskaart ondergrond (Hulst)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5B: Bodemkwaliteitskaart ondergrond (Terneuzen)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5C: Bodemkwaliteitskaart ondergrond (Sluis)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 6A: Toepassingseis 0-2,0 m-mv (Hulst)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 6B: Toepassingseis 0-2,0 m-mv (Terneuzen)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 6C: Toepassingseis 0-2,0 m-mv (Sluis)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 7: Risicotoolbox

7.1 Gebiedsspecifiek beleid en de risicotoolbox

In hoofdstuk 6 van deze Nota bodembeheer is gebiedsspecifiek beleid opgenomen, waarbij voor een aantal gebieden Lokale Maximale Waarden (LMW) zijn vastgelegd.

Een voorwaarde voor het vaststellen van LMW is, dat de gevolgen van deze waarden worden beoordeeld met behulp van de risicotoolbox (www.risicotoolbox.nl). Dit instrument is ontwikkeld om te bepalen welke risico’s de LMW met zich mee brengen bij een bepaald terreingebruik. Deze bijlage bevat de uitkomsten van de toepassing van de risicotoolbox. De berekeningen zijn uitgevoerd met versie 1.1.3.4 van de risicotoolbox.

In hoofdstuk 6 zijn voor de volgende situaties hogere LMW vastgelegd dan de generieke toepassingseisen:

Gebied

LMW

Voormalig veerplein Perkpolder

MaxWONEN voor alle in de bodemkwaliteitskaart opgenomen stoffen, met uitzondering van kobalt

Geldt voor het volgende herkomstgebied:

Zeeuwsch-Vlaanderen

Zone C: Binnenstad Hulst

bij ongevoelig terreingebruik:

MaxINDUSTRIE voor koper, kwik, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie

2x Achtergrondwaarde voor nikkel

Geldt voor het volgende herkomstgebied:

Zone C: Binnenstad Hulst

Zone H: Hertogin Hedwigepolder

MaxINDUSTRIE voor cadmium en zink

MaxWONEN voor arseen, chroom, koper, kwik en lood

Geldt voor het volgende herkomstgebied:

Zone H: Hertogin Hedwigepolder

Brugse Vaart

gereserveerd

De parameters minerale olie en PCB komen niet voor in de risicotoolbox en zijn derhalve in deze bijlage verder buiten beschouwing gelaten.

Er is volgens de risicotoolbox sprake van een duurzaam geschikte bodem indien de risico-index lager is dan 1. Bij een hogere risico-index geldt de bodem weliswaar niet als “duurzaam geschikt”, maar daarmee is de bodem nog niet ongeschikt voor het betreffende gebruik.

Of de bodem al of niet (mogelijk) ongeschikt is voor het betreffende gebruik wordt beoordeeld met een ander risicomodel: Sanscrit. In geval van een ernstige bodemverontreiniging dient men met behulp van Sanscrit te bepalen of er sprake is van onaanvaardbare risico’s waardoor spoedige sanering van de verontreiniging noodzakelijk is. Hiervan is mogelijk sprake, wanneer de risico-index volgens Sanscrit hoger is dan 1.

afbeelding binnen de regeling

De volgende paragrafen behandelen de uitkomsten van de risicotoolbox, met onderscheid in ecologische risico’s en humane risico’s.

Om een goed referentiekader te bieden worden de resultaten gepresenteerd voor verschillende bodemfuncties. Deze bodemfuncties komen niet allemaal daadwerkelijk voor in de gebieden met LMW.

7.2 Ecologische risico’s volgens de risicotoolbox

Voor de ecologische risico’s rekent de risicotoolbox met 3 verschillende beschermingsniveaus, afhankelijk van de functie van de bodem. Afhankelijk van het beschermingsniveau toetst de risicotoolbox voor de ecologische risico’s van de somparameter van PAK en de metalen uit NEN5740 aan de Achtergrondwaarde, MaxWONEN of MaxINDUSTRIE11:

Bodemfunctie

Ecologisch beschermingsniveau

Risicogrenswaarde

Natuur

Hoog

Achtergrondwaarde

Wonen met tuin

Gemiddeld

MaxWONEN*

Moestuinen/volkstuinen

Gemiddeld

MaxWONEN*

Landbouw zonder boerderij/erf

Gemiddeld

MaxWONEN

Groen met natuurwaarden

Gemiddeld

MaxWONEN

Plaatsen waar kinderen spelen

Gemiddeld of

Matig

MaxWONEN* of

MaxINDUSTRIE

Ander groen, bebouwing en industrie

Matig

MaxINDUSTRIE

* Voor cadmium en kwik hogere risicogrenswaarden dan MaxWONEN

De risico-index wordt in de risicotoolbox als volgt bepaald:

Risico-index = LMW / risicogrenswaarde

Verder berekent de risicotoolbox de toxische druk op ecosystemen van (mengsels van) stoffen, uitgedrukt in msPAF. De afkorting PAF staat hierbij voor ‘Potentieel Aangetaste Fractie’, en het voorvoegsel ms duidt aan, dat de risico’s een optelsom van het effect van meerdere stoffen zijn. De msPAF geeft een percentage van het aantal organismen waarop de hogere concentraties een merkbaar/meetbaar effect hebben. De ecologische mengselrisico’s zijn buiten beschouwing gelaten. Deze zijn een optelsom van risico’s voor verschillende stoffen, maar in de praktijk zal de toe te passen grond voor een deel van de stoffen schoner zijn dan de Lokale Maximale Waarden, waardoor de berekening van ecologische mengselrisico’s met alle stoffen tezamen te hoog uit zouden vallen.

Voor de zone ‘H: Hertogin Hedwigepolder’ geldt op dit moment een gemiddeld ecologisch beschermingsniveau. Voor deze zone worden ruimere LMW toegestaan dan de ecologische risicogrenswaarde. Deze LMW zijn beperkt tot hergebruik binnen dezelfde zone. Bij grondverzet wordt een al bestaande verontreiniging over korte afstand verplaatst en wordt binnen het gebied geen extra verontreiniging gecreëerd. Netto leiden de LMW dus niet tot een ecologische verslechtering.

Voor de binnenstad van Hulst geldt in het algemeen een matig ecologisch beschermingsniveau. Ook hier wordt bij grondverzet een al bestaande verontreiniging over korte afstand verplaatst en wordt binnen het gebied geen extra verontreiniging gecreëerd. Netto leiden de LMW voor de binnenstad van Hulst dus niet tot een ecologische verslechtering.

[...] gereserveerd

Voor het voormalig veerplein Perkpolder zijn de LMW niet hoger dan de ecologische risicogrenswaarde.

7.3 Humane risico’s volgens de risicotoolbox

7.3.1 Algemeen

De risicotoolbox maakt gebruik van het risicomodel CSOIL. Voor de humane risico’s is in het model CSOIL een maximale blootstellingsdosis vastgelegd, waarbij mensen nog niet ziek worden: het MTR-humaan (Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau voor de mens). De mens mag niet meer dan deze dosis in mg per kg lichaamsgewicht per dag ‘binnen krijgen’ van een bepaalde verontreinigende stof (lit. 14).

De risico-index is gedefinieerd als:

Blootstelling (LMW) / MTR-humaan

Bij de humane risico’s is voor het bodemgebruik ‘moestuinen / volkstuinen’ uitgegaan van een gemiddelde gewasconsumptie uit eigen tuin. Dit komt overeen met de consumptie van 50% bladgewassen en 25% knolgewassen uit eigen tuin. In de praktijk is hiervoor een moestuin met een minimale oppervlakte van 100 m2 benodigd (lit. 15). Bij de bodemfunctie ‘wonen met tuin’ rekent het risicomodel met een gewasconsumptie van 10% uit eigen tuin (lit. 15).

De uitkomsten voor de bodemfuncties ‘wonen met tuin’ en ‘landbouw (zonder boerderij/erf)’ zijn voor de humane risico’s identiek. De humane risico’s bij ‘landbouw (zonder boerderijk/erf)’ hebben alleen betrekking op de risico’s voor de agrariër als gevolg van consumptie van gewassen van eigen akker. De Warenwet ziet toe op de voedselveiligheid van landbouwproducten die in de handel worden gebracht.

De uitkomsten voor de bodemfuncties ‘natuur’, ‘groen met natuurwaarden’ en ‘overig groen, bebouwing, industrie’ zijn voor de humane risico’s eveneens identiek.

7.3.2 Humane risico’s metalen

In de tabellen op de volgende pagina’s zijn de blootstelling en de bijbehorende risico-index opgenomen [tussen vierkante haken] voor MaxWONEN en MaxINDUSTRIE voor de volgende bodemfuncties:

  • -

    Moestuin / volkstuin (gemiddelde gewasconsumptie)

  • -

    Wonen met tuin (uitkomsten voor terreingebruik ‘landbouw (zonder boerderij/erf)’ zijn voor de humane risico’s identiek)

  • -

    Plaatsen waar kinderen spelen

  • -

    Ander groen, bebouwing en industrie (uitkomsten voor de terreingebruiken ‘natuur’ en ‘groen met natuurwaarden’ zijn voor de humane risico’s identiek)

Er is uitgegaan van een standaardbodem (lutum=25%, humus=10%)12. Dit is een worst case benadering, aangezien in alle zones in Zeeuwsch-Vlaanderen de gemiddelde percentages voor lutum en organische stof lager zijn. In het merendeel van de zones zijn de 95-percentielwaarden lager dan voornoemde percentages. De werkelijke waarden voor MaxWONEN en MaxINDUSTRIE zijn dus lager dan bij een standaardbodem. De blootstelling aan de verschillende stoffen is bij de werkelijke waarden voor MaxWONEN en MaxINDUSTRIE lager dan de in deze bijlage berekende blootstelling.

Voor de pH van de bodem zijn geen meetgegevens beschikbaar. Als aanname is een pH-waarde van 6 gehanteerd. Voor de meeste stoffen is de pH niet van invloed op de uitkomsten van de risicotoolbox.

Lood vormt een kritische parameter bij de terreingebruiken ‘moestuin / volkstuin’, ‘wonen met tuin’, ‘landbouw (zonder boerderij/erf)’ en ‘plaatsen waar kinderen spelen’. Bij deze terreingebruiken is de risico-index bij een gehalte van MaxINDUSTRIE hoger dan 1. Dit wordt overigens mede veroorzaakt door de blootstelling aan lood vanuit andere bronnen dan bodem zoals luchtverontreiniging13.

De hoge risico-index voor kobalt in onderstaande tabellen wordt veroorzaakt door modelmatige onzekerheden. Voor kobalt is het niet mogelijk om een betrouwbare blootstelling via consumptie van groenten te berekenen (lit. 16). De humaan-toxicologische risicogrens in de landelijke modellen is hierdoor onzeker en conservatief. In de landelijke normstelling is voor kobalt alleen uitgegaan van ecologie en zijn vanwege de modelmatige onzekerheden humane risico’s buiten beschouwing gelaten. De risicotoolbox berekent echter wel een blootstelling op basis van onzekere, conservatieve aannames over blootstelling via gewasconsumptie.

Verder zou molybdeen een kritische parameter kunnen zijn bij de bodemfunctie ‘moestuin / volkstuin’, maar gehaltes molybdeen boven MaxWONEN worden in de praktijk niet aangetroffen. Meestal wordt in Zeeuwsch-Vlaanderen voor molybdeen geen gehalte boven de detectiegrens aangetoond.

Blootstelling in mg/kg lg/dag voor MaxWONEN en MaxINDUSTRIE (standaardbodem)

[Tussen vierkante haken is de risico-index weergegeven]

Bodemfunctie:

- Moestuin / volkstuin

MaxWONEN

(mg/kgds)

Blootstelling

(mg/kg lg/dag)

MaxINDUSTRIE

(mg/kgds)

Blootstelling

(mg/kg lg/dag)

Arseen

27

1,14 x 10-4

[index 0,16]

76

3,21 x 10-4

[index 0,46]

Cadmium

1,2

1,14 x 10-4

[index 0,41]

4,3

2,75 x 10-4

[index 0,98]

Chroom (III)

62

2,59 x 10-4

[index 0,06]

180

7,52 x 10-4

[index 0,19]

Koper

54

0,00388

[index 0,04]

190

0,0136

[index 0,12]

Kwik

0,83

8,02 x 10-5

[index 0,04]

4,8

4,64 x 10-4

[index 0,24]

Lood

210

0,00322

[index 1,79]

530

0,00812

[index 4,51]

Nikkel

39

0,00161

[index 0,04]

100

0,00413

[index 0,09]

Zink

200

0,0137

[index 0,05]

720

0,0493

[index 0,20]

Kobalt

35

0,0172

[index 15,66]

190

0,0935

[index 84,99]

Molybdeen

88

0,00497

[index 0,83]

190

0,0107

[index 1,79]

Bodemfunctie:

- Wonen met tuin

MaxWONEN

(mg/kgds)

Blootstelling

(mg/kg lg/dag)

MaxINDUSTRIE

(mg/kgds)

Blootstelling

(mg/kg lg/dag)

Arseen

27

4,37 x 10-5

[index 0,06]

76

1,23 x 10-4

[index 0,18]

Cadmium

1,2

1,73 x 10-5

[index 0,06]

4,3

4,45 x 10-5

[index 0,16]

Chroom (III)

62

1,12 x 10-4

[index 0,03]

180

3,26 x 10-4

[index 0,08]

Koper

54

8,61 x 10-4

[index 0,01]

190

0,00303

[index 0,03]

Kwik

0,83

1,24 x 10-5

[index 0,01]

4,8

7,16 x 10-5

[index 0,04]

Lood

210

0,00141

[index 0,79]

530

0,00357

[index 1,98]

Nikkel

39

0,00123

[index 0,03]

100

0,00316

[index 0,07]

Zink

200

0,00196

[index 0,01]

720

0,00705

[index 0,03]

Kobalt

35

0,00211

[index 1,92]

190

0,0115

[index 10,41]

Molybdeen

88

7,08 x 10-4

[index 0,12]

190

0,00153

[index 0,25]

Bodemfunctie:

- Plaatsen waar kinderen spelen

MaxWONEN

(mg/kgds)

Blootstelling

(mg/kg lg/dag)

MaxINDUSTRIE

(mg/kgds)

Blootstelling

 

(mg/kg lg/dag)

Arseen

27

3,37 x 10-5

[index 0,05]

76

9,47 x 10-5

[index 0,14]

Cadmium

1,2

1,48 x 10-6

[index 0,01]

4,3

5,31 x 10-6

[index 0,02]

Chroom (III)

62

7,60 x 10-5

[index 0,02]

180

2,21 x 10-4

[index 0,06]

Koper

54

2,52 x 10-4

[index 0,00]

190

8,85 x 10-4

[index 0,01]

Kwik

0,83

1,26 x 10-6

[index 0,00]

4,8

7,30 x 10-6

[index 0,00]

Lood

210

0,00104

[index 0,58]

530

0,00262

[index 1,46]

Nikkel

39

0,00117

[index 0,03]

100

0,00299

[index 0,07]

Zink

200

2,47 x 10-4

[index 0,00]

720

8,88 x 10-4

[index 0,00]

Kobalt

35

4,53 x 10-5

[index 0,04]

190

2,46 x 10-4

[index 0,22]

Molybdeen

 

88

1,09 x 10-4

[index 0,02]

190

2,36 x 10-4

[index 0,04]

Bodemfunctie:

- Ander groen, bebouwing en industrie

MaxWONEN

(mg/kgds)

Blootstelling

(mg/kg lg/dag)

MaxINDUSTRIE

(mg/kgds)

Blootstelling

(mg/kg lg/dag)

Arseen

27

7,20 x 10-6

[index 0,01]

76

2,03 x 10-5

[index 0,03]

Cadmium

1,2

3,05 x 10-7

[index 0,00]

4,3

1,09 x 10-6

[index 0,00]

Chroom (III)

62

1,53 x 10-5

[index 0,00]

180

4,45 x 10-5

[index 0,01]

Koper

54

1,99 x 10-4

[index 0,00]

190

6,99 x 10-4

[index 0,01]

Kwik

0,83

4,49 x 10-7

[index 0,00]

4,8

2,6 x 10-6

[index 0,00]

Lood

210

2,10 x 10-4

[index 0,12]

530

5,31 x 10-4

[index 0,30]

Nikkel

39

0,00113

[index 0,02]

100

0,0029

[index 0,06]

Zink

200

5,09 x 10-5

[index 0,00]

720

1,83 x 10-4

[index 0,00]

Kobalt

35

1,10 x 10-5

[index 0,01]

190

5,96 x 10-5

[index 0,05]

Molybdeen

88

2,29 x 10-5

[index 0,00]

190

4,95 x 10-5

[index 0,01]

7.3.3 Humane risico’s PAK

De normering uit de Regeling bodemkwaliteit gaat uit van de som van 10 PAK’s. De risicotoolbox berekent voor PAK per individuele PAK een blootstelling en een bijbehorende risico-index. Vervolgens worden deze afzonderlijke risico-indexen gesommeerd tot een totale risico-index voor som-PAK.

Benzo(a)pyreen weegt het zwaarst in de bepaling van de risico-index, gevolgd door indeno(123cd)pyreen.

De dataset van de bodemkwaliteitskaart uit 2015 bevat in de gemeente Hulst voor 273 grondmonsters de afzonderlijke analyseresultaten van benzo(a)pyreen, indeno(123cd)pyreen en andere individuele PAK. Hiervan hebben 182 monsters een som-PAK hoger dan de Achtergrondwaarde (1,5 mg/kgds), waarvan 89 monsters een som-PAK hoger dan MaxWONEN (6,8 mg/kgds) hebben. Voor deze monsters is bekeken, welk aandeel benzo(a)pyreen en indeno(123cd)pyreen hebben in de totale som van PAK. In 85% van de monsters boven de Achtergrondwaarde bestaat de som-PAK uit maximaal 15% benzo(a)pyreen. Verder bestaat in meer dan 95% van de monsters boven de Achtergrondwaarde de som-PAK uit maximaal 15% indeno(123cd)pyreen.

In het algemeen hebben benzo(a)pyreen en indeno(123cd)pyreen tezamen een aandeel van minder dan 30% of minder in de totale som-PAK.

Voor de toepassing van de risicotoolbox is uitgegaan van een aandeel van 15% benzo(a)pyreen en 15% indeno(123cd)pyreen in de totale som-PAK. De resterende 70% is verdeeld over de overige acht PAK’s.

Onderstaande tabel bevat de risico-index voor MaxWONEN en MaxINDUSTRIE van som-PAK.

Risico-index som-PAK bij standaardbodem (organische stof = 10%):

Bodemfunctie

MaxWONEN

(mg/kgds)

Risico-index

MaxINDUSTRIE

(mg/kgds)

Risico-index

Moestuin/volkstuin

(gem. gewasconsumptie)

6,8

2,30

40

13,51

Wonen met tuin

Landbouw

6,8

0,94

40

5,53

Plaatsen waar kinderen spelen

6,8

0,34

40

2,00

Natuur

Groen met natuurwaarden

Overig groen, bebouwing, industrie

6,8

0,08

40

0,49

7.4 Conclusie risicotoolbox

Voor een aantal gebieden zijn in hoofdstuk 6 van deze Nota als toepassingseis voor grond en bagger hogere Lokale Maximale Waarden (LMW) opgenomen dan de toepassingseisen volgens het generieke beleid. In dat geval schrijft het Besluit bodemkwaliteit voor, dat de gevolgen van deze LMW worden beoordeeld met behulp van een landelijk voorgeschreven risicomodel, de risicotoolbox.

Hieronder worden voor deze gebieden de conclusies van de risicotoolbox beschreven voor de ecologische risico’s en de humane risico’s.

De parameters minerale olie en PCB komen niet voor in de risicotoolbox. Verder kunnen met behulp van de risicotoolbox alleen de landbouwrisico’s voor een aantal metalen worden bepaald en niet voor de overige parameters. In een aantal gevallen kunnen de gevolgen van de LMW dus niet worden beoordeeld met behulp van de risicotoolbox. Daarnaast dient men zich te beseffen, dat de uitkomsten van de risicotoolbox modelmatige voorspellingen betreffen, waaraan modelmatige aannames en onzekerheden ten grondslag liggen.

Ecologische risico’s

De LMW kunnen volgens de risicotoolbox ecologische risico’s opleveren in de zone ‘H: Hertogin Hedwigepolder’. Deze LMW gelden alleen voor grondverzet binnen dezelfde zone. De Hertogin Hedwigepolder voldoet nu al niet aan een gemiddeld ecologisch beschermingsniveau. Het grondverzet vindt over korte afstand plaats, waarbij de bestaande verontreiniging over korte afstand wordt verplaatst en er netto geen nieuwe verontreiniging of risico’s ontstaan.

Hierdoor vormen de gekozen LMW geen verslechtering van de huidige bodemkwaliteit en daarmee geen toename van de ecologische risico’s ten opzichte van de huidige situatie.

Voor de overige gebieden zijn de LMW niet hoger dan de ecologische risicogrenswaarde.

Humane risico’s

Voor de humane risico’s vormen lood en PAK een kritische parameter bij de terreingebruiken ‘moestuin / volkstuin’, ‘wonen met tuin’, ‘landbouw (zonder boerderij/erf)’ en ‘plaatsen waar kinderen spelen’. Bij deze terreingebruiken is bij een gehalte van MaxINDUSTRIE de risico-index hoger dan 1. Hierin speelt mee, dat de risicotoolbox ook de blootstelling aan lood vanuit andere bronnen dan bodem zoals luchtverontreiniging meerekent.

Daarnaast zou kobalt een kritische parameter kunnen zijn bij de gevoelige terreingebruiken ‘moestuin / volkstuin’ en ‘wonen met tuin’. Bij kobalt wordt deze uitkomst echter veroorzaakt door modelmatige onzekerheden. De risicotoolbox hanteert voor kobalt conservatieve aannames over de blootstelling via gewasconsumptie, omdat het niet mogelijk is om voor kobalt een betrouwbare blootstelling via consumptie van groenten te berekenen.

Molybdeen zou (bij MaxINDUSTRIE) een kritische parameter kunnen zijn bij de bodemfunctie ‘moestuin / volkstuin’, maar gehaltes molybdeen boven MaxWONEN worden in de praktijk niet aangetroffen. Meestal wordt in Zeeuwsch-Vlaanderen voor molybdeen geen gehalte boven de detectiegrens aangetoond.

Disclaimer bij de risicotoolbox

Onderstaand kader bevat de disclaimer zoals ook opgenomen op de website www.risicotoolbox.nl:

Status van de berekeningen van de risicotoolbox

De risicotoolbox berekent de risico's van een ingevoerde chemische bodemkwaliteit voor ecosysteem, mens en landbouwproductie. De risicotoolbox maakt hiervoor gebruik van wetenschappelijke modellen uit de normstellingspraktijk. Modellen kunnen slechts een voorspelling geven van te verwachten risico's. De kwaliteit van deze voorspellingen wordt bepaald door de betrouwbaarheid van de modellen. De modellen achter de risicotoolbox hebben uiteenlopende betrouwbaarheden. Bij het weergeven van de resultaten wordt een kwalitatieve indruk gegeven van de betrouwbaarheid van een resultaat. De verantwoordelijkheid voor de interpretatie van de resultaten ligt bij de gebruiker van het instrument.

Het bovenstaande betekent dat voorspellingen van risico's die zowel boven als onder de - voor de gekozen bodemgebruiksvorm relevante - risicogrenswaarde liggen slechts indicatief zijn. Juist bij resultaten die dicht bij risicogrenswaarden liggen is het belangrijk om hierbij in de interpretatiefase stil te staan.


Noot
1

In het Besluit bodemkwaliteit wordt de term ‘Nota bodembeheer’ gehanteerd. In het verleden werd hiervoor de term ‘bodembeheerplan’ gebruikt. Beide termen zijn synoniem.

Noot
2

De bodemkwaliteitskaart van Hulst is in 2017 aangevuld met nieuwe gegevens van de Hertogin Hedwigepolder.

Noot
3

Bij de wijziging van de Regeling bodemkwaliteit in april 2009 is voor nikkel deze toetsingsregel aangepast. Voor nikkel wordt in deze toetsingsregel alleen getoetst aan 2 x Achtergrondwaarde en niet aan Maxwonen.

Noot
4

Formeel is de provincie Zeeland het bevoegd gezag Wet bodembescherming. Sinds 1 januari 2014 voert de RUD Zeeland deze taken uit namens de provincie.

Noot
5

Voor barium geldt volgens het wijzigingsblad geen minimum aantal waarnemingen, aangezien er op dit moment geen normen zijn waaraan kan worden getoetst (afgezien van de interventiewaarde indien verhoogde gehaltes barium duidelijk zijn terug te voeren op een antropogene bron).

Noot
6

Voor wegbermen is een bodemkwaliteitskaart voor de gehele provincie opgesteld en geldt een aparte Nota bodembeheer (lit. 10).

Noot
7

Incidentele puinbijmengingen worden hiermee niet bedoeld.

Noot
8

Lettercodering zoals gehanteerd in de rapportage van de bodemkwaliteitskaart

Noot
9

Naast genoemde punten kan worden gekozen voor een afwijkend percentage bodemvreemde bijmengingen ten opzichte van het algemene percentage uit het Besluit bodemkwaliteit. De gemeenten in Zeeuwsch-Vlaanderen hanteren het in de landelijke regelgeving vastgelegde percentage.

Noot
10

De beoordeling van de risico’s voor de landbouw is voor de gebieden met LMW niet relevant.

Noot
11

lood: enigszins afwijkende waarden (540 in plaats van 530 mg/kgds en 214 in plaats van 210 mg.kgds)

Noot
12

Voor de humane risico’s van de metalen zijn de uitkomsten in het algemeen niet afhankelijk van de ingevoerde waarden voor lutum en humus

Noot
13

De risicotoolbox rekent ook de blootstelling vanuit andere verontreinigingsbronnen mee