Regeling vervallen per 17-03-2011

Monumentenverordening

Geldend van 16-04-2008 t/m 16-03-2011

Intitulé

Monumentenverordening

Monumentenverordening 2007 inclusief eerste wijziging

Hoofdstuk 1: Monumenten

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • c.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • d.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • e.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • f.

    monumentencommissie: de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid.

  • g.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument. Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4.

    Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 5.

    Voordat het college een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 6.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Utrecht.

Artikel 3 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 4 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers. Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 5 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 6 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan de monumentenverordening van de provincie Utrecht.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 7 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 8 Vergunning

Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a.

    een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b.

    een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 9 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het college vraagt advies aan de monumentencommissie voordat zij beslist op de aanvraag op grond van artikel 10.

  • 2. Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 3. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Het college kan de in het derde lid genoemde termijn van 16 weken met ten hoogste tien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.

  • 5. Indien het college niet voldoet aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 6. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

Artikel 10 Kerkelijk monument

Het college verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 1 jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Artikel 12 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 13 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 15

Vervallen en vernummerd tot artikel 26

Artikel 16

Vervallen en vernummerd tot artikel 27

Artikel 17

Vervallen en vernummerd tot artikel 28

Hoofdstuk 2: Archeologie

Artikel 18 begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a.Archeologisch monument: monument, als bedoeld in artikel 1 onderdeel a, onder 2;

b . Archeologische waardenkaart:

topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

c.Archeologisch verwachtingsgebied:

gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate (>0) archeologie te verwachten is;

d.Hoge verwachtingswaarde:

de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond en de kans op het aantreffen van archeologische resten is daarom groot;

e.Middelhoge verwachtingswaarde:

vanwege de landschappelijke ligging en/of de bodemgesteldheid is er een beperkte kans op het aantreffen van waardevolle archeologische resten;

f.Lage verwachtingswaarde:

op basis van de bodemgesteldheid en/of de ligging ten opzichte van bekende of veronderstelde mogelijke bewoningszones worden geen archeologische resten verwacht, of waar deze (als ze er hebben bestaan) door vergravingen zijn vernietigd;

g.Plan van Aanpak:

een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden;

h.Programma van Eisen:

een door de bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk;

Artikel 19 vaststellen archeologische waarden- en beleidskaart

  • 1. Ter uitvoering van artikel 20 stelt de raad een archeologische waarden- en beleidskaart vast.

  • 2. De kaart genoemd onder lid 1 dient tevens als basis voor:

    • a.

      vast te stellen bestemmingsplannen, als bedoeld in art. 38a Wet op de archeologische monumentenzorg;

    • b.

      aanwijzing van gemeentelijke monumenten als bedoeld in artikel 3.

Artikel 20 verbodsbepaling en vergunning

  • 1.

    Het is verboden om in een archeologisch monument of verwachtingsgebied de bodem dieper dan 30 cm. onder de oppervlakte te verstoren, zonder of in afwijking van een vergunning.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing indien het een verstoring in archeologisch monument of verwachtingsgebied betreft die:

  • a.

    In gebied met lage archeologische verwachtingswaarde plaatsvindt en kleiner is dan 2500 m2, of; b. In een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde plaatsvindt en kleiner is dan 100 m2, of; c. In een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde plaatsvindt en kleiner is dan 20 m2

In deze situatie dient de aanvrager alleen melding te doen van de activiteit.

3.Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing indien in het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat in een archeologisch verwachtingsgebied een vergunning is vereist voor het verstoren van de bodem.

Artikel 21 voorwaarden bij een vergunning

  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in artikel 20 lid 1 een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

  • 2. Aan de vergunning als bedoeld in artikel 20 lid 1 kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;

  • d. de verplichting voor de opdrachtgever de offerte aan de gemeente voor te leggen ter toetsing aan Programma van Eisen en Plan van Aanpak.

Artikel 22 opgravingen en begeleiding

Onverminderd het bepaalde in de Monumentenwet 1988 dient indien binnen het grondgebied van de gemeente IJsselstein onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988:

  • a.

    het Plan van Aanpak door het college te worden goedgekeurd;

  • b.

    het Programma van Eisen door het college te worden goedgekeurd;

  • c.

    toezicht op de uitvoering van het Programma van Eisen en Plan van Aanpak door de gemeente te worden georganiseerd op aanwijzing van de gemeente;

  • d.

    tijdens het onderzoek aanwijzingen van de gemeente in acht te worden genomen.

Artikel 23 aanvraag en besluit

  • 1. Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 20 lid 1 wordt ingediend bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien het een vergunning betreft als bedoeld in artikel 20 lid 1 beslist het college binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Voorts gelden voor vergunningen als bedoeld in artikel 20 lid 1 de termijn als beschreven in artikel 11, lid 4 t/m 6.

Artikel 24 gemeentelijke kosten en compensatie

  • 1. Voor zover de verplichtingen, als bedoeld in artikelen 21 en 22, leiden tot kosten voor de gemeente, als gevolg van het doen van onderzoek en opgravingen, kunnen die kosten worden verhaald op degene(n) ten behoeve van wie de medewerking wordt verleend.

  • 2. De gemeente kan excessieve kosten compenseren die het gevolg zijn van de goedgekeurde verstoring en die niet in redelijkheid door de verstoorder kunnen worden gedragen.

Artikel 25 intrekken van de vergunning en strafbepaling

  • 1.

    De vergunningen, als bedoeld in artikel 20 lid 1 en 3, kunnen door het college worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de vergunningvoorwaarden als bedoeld in artikel 22, lid 1 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van de archeologie zwaarder dient te wegen;

  • d.

    niet binnen één jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Degene die handelt zonder, of in strijd met de vergunningen als bedoeld in artikel 20 lid 1 en 3 en artikel 22 kan worden gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 26 Toezichthouder

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de toezichthouders van de afdeling Vergunningverlening en Handhaving.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 27 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2. Voor zover deze verordening betrekking heeft op archeologische verwachtingsgebieden, treedt zij in werking op de dag van bekendmaking.

  • 3. De monumentenverordening 2004 vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 4. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5. De gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 28 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “eerste wijziging Monumentenverordening 2007”.