Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2017

Geldend van 08-10-2019 t/m heden

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2017

De raad van de gemeente IJsselstein;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 januari 2017;

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

besluit vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening

  • -

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

  • -

    advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid, van de Wet op de expertisecentra of ar­tikel 76f, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • -

    bouwheerovereenkomst: overeenkomst tussen gemeente en schoolbestuur waarin na de goed‑ keuring van een aanvraag de nadere afspraken over het vervolgtraject worden vastgelegd.

  • -

    lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;

  • -

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 76a of 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 16, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • -

    overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 94 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    permanent  gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    programma: programma als bedoeld in artikel in artikel 95 Wet op het primair onderwijs, artikel 93 Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    school:

    • 1.

      school voor basisonderwijs: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • 2.

      school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal on­ derwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

    • 3.

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend we­ tenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    renovatie: aanpassing van een schoolgebouw, waardoor de levensduur van het gebouw significant wordt verlengd. De inhoud en uitwerking van het begrip renovatie wordt nader uitgewerkt in beleid.

  • -

    tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het onderwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • -

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2;

  • -

    Kwaliteitskader huisvesting onderwijs:  Het landelijke kwaliteitskader voor Primair Onderwijs en Voortgezet van het landelijk Waarborgfonds & Kenniscentrum Ruimte-OK waarin de VNG, PO-raad en VO-raad participeren.

  • -

    Total Cost of Ownership: de som van investeringslasten en exploitatielasten berekend over de levensduur van een gebouw.

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

    • 1.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of ge­deeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

    • 2.

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3.

      renovatie/levensduurverlenging van een bestaande onderwijsvoorziening als alternatief voor nieuwbouw;

    • 4.

      het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

    • 5.

      verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;

    • 6.

      terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 4°;

    • 7.

      inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

    • 8.

      inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is be­ kostigd;

    • 9.

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs

  • b.

    herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmid‑ delen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • d.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3. Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1. Voor voorzieningen bedoeld in artikel 2.a.1 en 2a.2. wordt de vergoeding vastgesteld op basis van de feitelijke kosten gerelateerd aan het Kwaliteitskader huisvesting onderwijs. Vanuit Total Cost of Ownership wordt gekeken naar de terugverdientijd van eventuele extra investeringen in duurzaamheid op basis van een aantoonbaar gerealiseerd exploitatievoordeel.

  • 2. De inhoudelijke toets van de voorziening bedoeld in artikel 2.a. 1 t/m 5 wordt vergezeld van een toets van de stichtingskosten van de bruto vloeroppervlakte door een onafhankelijk, in scholenbouw gerenommeerd, bouwkostenmanagementbureau.

  • 3. Bij renovatie/levensduurverlenging, zoals bedoeld onder artikel 2.a.3. wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten, voor zover mogelijk gerelateerd aan het Kwaliteitskader Huisvesting basisonderwijs met als ondergrens de eisen van het vigerende bouwbesluit.

  • 4. De vergoeding als bedoeld in artikel 3.1., 3.2. en 3.3. wordt gebaseerd op het plan en het gemeentelijk aanbestedingsbeleid, opgenomen in een bouwheerovereenkomst tussen het schoolbestuur en de gemeente met inachtneming van eventueel aanvullende afspraken over financiering van de extra investeringen in duurzaamheidsmaatregelen (TCO).

  • 5. Voor de projecten die opgenomen zijn in het IHP geldt m.b.t. de financiering een apart besluitvormingstraject. Aan het IHP kunnen geen rechten worden ontleend. De gemeenteraad stelt per project definitief het budget vast.

  • 6. Voor de voorziening, zoals omschreven in artikel 2.a.6 geldt dat de gemeente een terrein beschikbaar  stelt.

  • 7. Voor voorzieningen genoemd in artikel 2.a.7, 2.a.8, 2.a.9 en 2.d. gelden de vergoedingen , zoals opgenomen in bijlage IV deel G., H., en L, waarbij jaarlijkse indexering plaats vindt van de vermelde bedragen.

Hoofdstuk 2. Programma, overzicht en investeringsbedrag

Voor de schoolbesturen die het convenant IHP ondertekend hebben geldt dat de jaarlijkse procedure van aanvragen voor een huisvestingsvoorziening vervalt, met uitzondering van de aanvraag vergoeding gebruik van een sportveld vo. Voor huisvestingsvoorzieningen is het IHP en uitvoeringsprogramma leidend.

De criteria van deze verordening zijn van toepassing op de projecten en onderdelen van het IHP en het uitvoeringsprogramma. In het OOGO overleg met de schoolbesturen vindt zo nodig actualisatie van het IHP plaats en wordt de voortgang van het uitvoeringsplan IHP besproken. Voor projecten die voortvloeien uit het IHP gelden aparte besluitvormingstrajecten betreffende financiering, zodat de gemeenteraad controle blijft houden op de daadwerkelijke kosten van de te realiseren voorzieningen en de gevolgen daarvan voor de begroting.

Schoolbesturen, die geen convenant ondertekend hebben m.b.t. het IHP hebben het wettelijk recht een aanvraag voor een voorziening in te dienen. Hiervoor geldt de aanvraagprocedure zoals in deze verordening wordt omschreven. Bij toekenning van een dergelijke  aanvraag zal de voorziening uiteindelijk deel uitmaken van een hiervoor noodzakelijk geactualiseerd IHP.

Een aanvraag van een voorziening buiten het IHP om kan ook wanneer als gevolg van een calamiteit een bestaande onderwijsvoorziening voor een langere periode geheel of gedeeltelijk niet meer kan worden ingezet voor het geven van onderwijs. Ook in deze situatie zal aanpassing van het IHP c.q. wijziging van het uitvoeringsplan noodzakelijk zijn.

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 4. Geen aanvraag voor voorzieningen uitvoeringsprogramma IHP

Wanneer een voorziening is opgenomen in het door de raad vastgestelde meerjarig IHP hoeft door het bevoegd gezag geen aanvraag bij het college te worden ingediend. Door actualisering van het IHP kan de realisatie van de voorziening op een ander moment plaats vinden dan opgenomen in het meerjarig uitvoeringsprogramma.

Artikel 5. Aanvragen voorzieningen buiten uitvoeringsprogramma IHP

  • 1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar waarin van het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

    2. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 6. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. Een aanvraag van een voorziening, niet opgenomen in het uitvoeringsprogramma IHP vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die is aangevraagd;

      • 1.

        een geactualiseerde prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school;

      • 2.

        de vastgestelde ruimtebehoefte op jaarbasis passend bij het in dat jaar aanwezige aantallen leerlingen op 1 januari volgens de geactualiseerde prognose;

      • 3.

        indien van toepassing toelichting op eventuele afwijkingen van de gegevens, die als basis hebben gediend voor het uitvoeringsplan van het IHP voor de aangevraagde voorziening;

      • 4.

        voorziene meer- of minderkosten als gevolg van gewijzigde gegevens.

  • 2. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de gele­genheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 3. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vast­gesteld,  is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de  Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de ge­stelde termijn  gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 7. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 5 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen. Aanvragen, die wel in behandeling worden genomen worden door het college voor 15 mei besproken in het OOGO, omdat deze van invloed zijn op het IHP 2015-2030 en het uitvoeringsplan van een van de volgende jaren.

Artikel 8. Toelichting aanvraag; opverleg over ingediende begroting

  • 1. Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 2 maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 2. Het college vermeldt wat de invloed is op de geplande investeringen, zoals in het actuele uitvoeringsprogramma IHP opgenomen, zoals bedoeld in paragraaf 2.3:

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

Artikel 9. Beslissing op aanvraag

  • 1.

    • a.

      De aanvragen opgenomen in het uitvoeringsplan IHP zijn al eerder goedgekeurd.

    • b.

      Wanneer een aanvraag niet is opgenomen in het uitvoeringsplan IHP zal het college voor 15 mei bekend maken of de aanvraag wordt afgewezen of in behandeling wordt genomen.

    • c.

      Het college zal na overleg in het OOGO voor 31 december bekend maken of de aanvraag wordt afgewezen, wordt toegekend en in het uitvoeringsplan van het volgend of later jaar wordt toegevoegd.

  • 2. M.b.t. aanvragen bedoeld onder Artikel 8.2.a. stelt het college het voorgenomen besluit aan de orde in het Op Overeenstemming Gericht Overleg om de schoolbesturen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze naar voren te brengen. Dit overleg vindt plaats, voordat het college het gewijzigde uitvoeringsprogramma IHP voor een van de volgende jaren vaststelt.

  • 3. Het college verzorgt een verslag van het Op Overeenstemming Gericht Overleg en stuurt dit naar alle bevoegde gezagsorganen.

  • 4. Wanneer een of meer bevoegde gezagsorganen van mening zijn, dat het voorgenomen besluit in strijd is met de vrijheid van richting en inrichting kan het college een advies vragen aan de Onderwijsraad.

  • 5. Zij verstrekt de Onderwijsraad alle stukken, die nodig zijn om het verzoek te beoordelen. Hieronder valt ook het verslag van het Op Overeenstemming Gericht Overleg.

  • 6. Het college stuurt binnen vijf dagen na ontvangst van het advies van de Onderwijsraad een kopie daarvan naar alle bevoegde gezagsorganen.

  • 7. Wanneer het advies van de Onderwijsraad tot gevolg heeft dat het college het voorgenomen besluit inhoudelijk bijstelt nodigt het college de bevoegde gezagsorganen uit voor een nader overleg. Het college organiseert dit overleg binnen twee weken, nadat het college het advies van de Onderwijsraad naar de bevoegde gezagsorganen heeft gestuurd. Het college maakt van dit overleg een aanvulling op het verslag van het Op Overeenstemming Gericht Overleg.

Paragraaf 2.3 Vaststelling investeringsbedrag, programma en overzicht

Artikel 10. Uitvoeringsprograma IHP

Op basis van het IHP 2015-2030 wordt door het college voor een deelperiode van in elk geval 4 jaar een meerjarig uitvoeringsplan ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. Daarmee wordt het indicatieve investeringsbedrag bepaald voor het jaarlijks uit te voeren programma.

Artikel 11. Aan het uitvoeringsprogramma IHP toegeoegde voorzieningen

Voor toegekende aanvragen buiten het IHP geldt altijd, dat het uitvoeringsprogramma van het volgende jaar of een van de volgende jaren zal worden aangepast. Wanneer deze aanvragen betrekking hebben op een niet geprognosticeerde groei van het leerlingenaantal van de gezamenlijke scholen kan dit leiden tot toevoeging van een extra budget.

Artikel 12. Tijdstip vaststellen programma en overzicht

Wijzigingen van het bestaande uitvoeringsprogramma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 13. Bekendmaken besluiten vaststellen investeringsbedrag, programma en overzicht

Door de totstandkoming van het IHP 2015-2030 vervalt het jaarlijks vaststellen van het investeringsbedrag, programma en overzicht, uitgezonderd de vergoeding voor huur sportveld vo. Op basis van het IHP 2015-2030 wordt door het college voor een deelperiode van in elk geval 4 jaar een meerjarig uitvoeringsplan ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. Daarmee wordt het indicatieve investeringsbedrag bepaald voor het jaarlijks uit te voeren programma. Voor projecten die voortvloeien uit het IHP uitvoeringsprogramma gelden aparte besluitvormingstrajecten betreffende toekenning financiering.

Artikel 14. Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Op basis van de overeengekomen tijdplanning in het uitvoeringsprogramma IHP treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 101 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitge­voerd, met  inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van  het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;

  • 2. De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het  college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 4 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen 2 weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk rea­geert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3. Bij het toepassen van artikel 15, tweede lid, neemt het college binnen 4 weken nadat overeenstem­ ming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 16 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het be­kostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 15. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1. Nadat overeenstemming is bereikt als bedoeld in artikel 14, tweede lid, dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbe­horende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 14, eerste lid (Bouwheerovereenkomst). Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2. Het college beslist binnen 8 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder me­dedeling

    daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 4 weken. Als niet binnen de ge­stelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de

    bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de

  • 3. bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de in­stemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

  • 4. De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

  • 5. De economisch meest voordelige inschrijving wordt vastgesteld nadat het vastgestelde gemeen­telijke inkoopbeleid is gevolgd.

Artikel 16. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 17. Voorwaarden aanspraak op bekostiging

  • 1. Aanvrager verstrekt tijdig een afschrift aan het college van een gegeven bouwopdracht of een afgesloten koop-, huur- of erfpachtovereenkomst. Aanspraak op bekostiging kan pas worden gemaakt als aan deze ver­plichting wordt voldaan.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 18. Indienen aanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college.

Artikel 19. Inhoud aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 18 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 6, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

Artikel 20. Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen 4 weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen 4 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

  • 2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschik­king wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 21. Uitvoeren beslissing

  • 1. Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 14, 15,16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 15, tweede lid, eerste volzin, een termijn van 3 weken geldt.

  • 2. Binnen 3 maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen 2 weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 22. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 5 of 18 heeft ingediend;

  • b.

    sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als be­doeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • c.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

  • d.

    leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.

Artikel 23. Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte. Indien, met goedkeuring van de gemeente, vanwege multifunctioneel gebruik en gewenste flexibiliteit van het gebouw of anderszins er extra m2 zijn gerealiseerd, worden deze extra m2 buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de ruimtebehoefte van de school.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

    • a.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de   overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder

      dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basison- derwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, en de som van

      de berekeningswijzen, bedoeld onder a en b, minder is dan 40 klokuren.

Artikel 24. Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 25. Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 5 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 9.

  • 2. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 18 overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3. Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 2 weken na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4. De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt, en

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 26. Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 27. Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2. In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

  • a.

    voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

  • b.

    of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw geves­tigde school;

  • c.

    of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

  • d.

    wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

  • e.

    de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

Paragraaf 4.3 Verhuur

  • 1. Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

Artikel 28. Verzoek toestemming college

  • 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurover­eenkomst wordt gesloten.

  • 2. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 29. Staat van onderhoud

  • 1. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

  • 2. Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendoms­overdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 5. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.

  • 6. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het col­lege niet nodig is.

Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 30. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 15 december voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal

    onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs] in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt.

  • 2. Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3. Op basis van het aantal klokuren stelt het college 31 december een rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangs­punten:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegings­onderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;

    • b.

      een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 4. Het college stelt het bevoegd gezag, nadat het rooster voorlopig is vastgesteld, voor 15 januari in kennis van het rooster. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 5. De bevoegde gezagsorganen kunnen tot 1 maart reageren op het voorstel.

  • 6. Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen kan het college een overleg over het voorstel plannen Dit overleg vindt plaats voor 15 februari. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel.

  • 7. Het college stelt het rooster voor 15 maart definitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

  • 8. Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

  • 9. Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 31. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 32. Intrekken oude verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 33. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2017.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente IJsselstein gehouden op 9 maart 2017.

Ondertekening

De griffier,

A.J.O. van Kooij

De voorzitter,

mr. P.J.M. vn Domburg

Bijlage 1: Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen voor opname in het IHP 2015-2030

Deel A – Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

A.1 Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen  gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.2 Uitbreiding

A.2.1 Uitbreiding schoolgebouw

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

b. daarnaast:

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

  • 3.

    de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.2.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs met een speellokaal

De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:

  • 1.

    tot een school voor speciaal basisonderwijs minstens twaalf kinderen jonger dan zes jaar of tot een school of afdeling van een school voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • 2.

    de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens vijftien jaar zal blijven bestaan;

  • 3.

    in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is;

  • 4.

    medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter hemelsbreed onmogelijk is, en het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebe­hoefte. 

A.3.3 Renovatie/levensduurverlenging van bestaande onderwijsvoorziening

a. Vanuit het streven naar duurzaamheid gaat renovatie/levensduurverlenging als alternatief voor nieuwbouw voor vervangende nieuwbouw als op basis van een NEN 2767 bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat door middel van groot onderhoud en aanpassing een levensduurverlenging van ten minste 20 jaar gerealiseerd kan worden.

b. Voor renovatie worden voor zover mogelijk dezelfde eisen gesteld als aan nieuwbouw.

c. Dat deel van de renovatie/levensduurverlenging, dat is aan te merken als technisch en bouwkundig onderhoud wordt vanuit Total Cost of Ownership geacht voor rekening te zijn van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ontvangt daarvoor de middelen via de lumpsumvergoeding.

d. Wanneer het bevoegd gezag het (groot) onderhoud een aantal jaren niet adequaat heeft uitgevoerd op basis van een meerjaren onderhoudsplanning kan het college de aanvraag renovatie/levensduurverlenging afwijzen of een hogere bijdrage vragen van het bevoegd  gezag.

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en

e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in  redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

  • 1.

    er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

  • 2.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisves­ting voor de school;

  • 3.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis-'vesting voor de school te realiseren, en

  • 4.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

A.6 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

A.7 Eerste inrichting

  • 1.

    De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmid­delen ontstaat wanneer een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de totale huisves­tingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze niet voor 1 januari 2015 is bekostigd.

  • 2.

    De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een speciale school voor basisonderwijs of een speciale school wordt uitgebreid met een speellokaal.

  • 3.

    Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair of leer en hulpmiddelen toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

A.8 Medegebruik

1. De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebe­hoefte:

  • a.

    gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

  • b.

    een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte  voor minimaal 4 jaar noodzakelijk is.

2. Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 2 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaan­bare en veilige weg.

3. Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen.

A.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

 

A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair (en leer- en hulpmiddelen) in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair [en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan­digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

Deel B – Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming De noodzaak van:

a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of

d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • 1.

    de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • 2.

    het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of

  • 3.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en

e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

  • 1.

    een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

    • a.

      ten minste 20 klokuren binnen 1 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoen­de begaanbare en veilige weg;

    • b.

      ten minste 15 klokuren binnen 3,5 km gemeten langs de kortste voor de leerling vol­doende begaanbare en veilige weg, of

    • c.

      ten minste 5 klokuren binnen 7,5 km, gemeten langs de kortste voor de leerling vol­doende begaanbare en veilige weg of

  • 2.

    een school voor speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal  onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

  • a.

    ten minste 10 groepen speciaal onderwijs binnen 1 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg

  • b.

    ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs binnen 2 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

  • c.

    ten minste 6 groepen speciaal onderwijs binnen 3,5 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg , of

  • d.

    ten minste 3 groepen speciaal onderwijs binnen 7,5 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of

  • 3.

    een school voor voortgezet onderwijs binnen 2 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare weg en veilige, en

    een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.

B.2 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

 

B.3 Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • 1.

    nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

  • 2.

    voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

B.4 Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs

De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is.

B.5 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren be­wegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewe­gingsonderwijs geen plaats is.

B.6 Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bij­zondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II - Prognosecriteria

A. Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van min­stens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt ge­wenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent bere­kend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 3.

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

B. Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedings­gebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor spe­ciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voe­dingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

  • 3.

    Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aange­geven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast. 

C. Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

  • d.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • e.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven. 

D. Prognose speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs of voorgezet speciaal onderwijs

De prognose van een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs moet inzicht geven in:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven;

  • c.

    de voorgestelde datum van ingang van bekostiging, en

  • d.

    als het een school voor meervoudig gehandicapte kinderen betreft, de handicaps van de leerlingen waarvoor de school bestemd is. 

E. Prognose school voor voortgezet onderwijs

De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in:

  • a.

    de gemeente van herkomst van de leerlingen

  • b.

    het voedingsgebied;

  • c.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool;

  • d.

    de basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar 30 procent van de 12 jarigen, en de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven.

Bijlage III - Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte Deel A - Vaststellen capaciteit

A.1 Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

A.1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs

  • 1.

    De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeen­komstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

  • 2.

    Voor een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal, bedoeld in bijlage I, onder A.3.2, aanwezig is, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht.

  • 3.

    De capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend.

  • 4.

    De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs.

  • 5.

    Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.

A.1.4 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toe­behoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

A.1.5 Inventaris

Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, spe­ciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwe­zige inventaris.

A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs

A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.

A.1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

A.1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.

Deel B1 Vaststellen ruimtebehoefte Lesgebouwen

B.1.1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

  • 2.

    De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    B = 200 + 5,03 * L, waarbij:

B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

1. De toeslag wordt berekend met de formule:

T = 1,40 * G, waarbij:

T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele  vierkante meter. G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:

  • 1.

    bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

  • 2.

    verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal;

  • 3.

    als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlin­gen.

B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    R = 250 + 7,35 * L, waarbij R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 2.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    R = V + f * L, waarbij R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor:

    • -.

      de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten, uitgezonderd VSO-ZMLK, 370vierkantemeter, en

    • -.

      de hoofdvestiging VSO-ZMLK, 250 vierkante meter.

    • -.

      Voor nevenvestigingen geldt geen vaste voet.

f = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 2.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

Tabel 1-Ruimtebehoefte (v)so

Onderwijssoort

SO

VSO

Slechthorende kinderen (SH)

8.8

12,2

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

Visueel gehandicapten (VISG)

Langdurig zieke kinderen (LZ)

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

Kinderen verbonden aan pedagogische instituten (PI)

 
 
 

Dove kinderen (DO)

13,8

15,5

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)

Zeer moeilijk lerende kinderen

8,8

9,2

B.1.4 School voor voortgezet onderwijs

1. De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoefte model. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet  onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:

a. een leerlinggebonden component, en

b. een vaste voet

 2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.

3. De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeropper­vlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden.

4. De ruimtebehoefte van een school voor voortgezet onderwijs is de som van:

a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;

b. de vaste voet per instelling;

c. als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter, en

d. als dit van toepassing is, een vaste voet voor een afdeling praktijkonderwijs.

5. De ruimtebehoefte van een school voor praktijkonderwijs is de som van:

a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen met de bijbehorende normoppervlakten, ende vaste voet voor praktijkonderwijs.

6. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw   voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het  ruimtebehoefte model kent geen afzonderlijke normering voor een orthope­dagogisch didactisch centrum.

Tabel 2.a Berekening leerling afhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/Leerling

Onderwijs (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw

TLW

Algemeen

6,41

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

 
 

Specifiek

5,47

BLW

Algemeen

4,69

 

Specifiek

8,99

LWOO

Algemeen

4,44

 

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

 

Specifiek

0,89

BLW

Algemeen

5,56

 

Specifiek

2,25

LWOO

Algemeen

5,85

 

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg en welzijn

GLW

Algemeen

5,33

 

Specifiek

2,10

BLW

Algemeen

4,71

 

Specifiek

4,22

LWOO

Algemeen

4,85

 

Specifiek

5,53

Bovenbouw Landbouw

 

 

 

 

 

GLW

Algemeen

5,94

 

Specifiek

0,78

BLW

Algemeen

5,37

 

Specifiek

2,34

LWOO

Algemeen

5,03

 

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

 

Algemeen

4,41

 

 

Specifiek

7,72

Legenda TLW theoretische leerweg GLW gemengde leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs BLW beroepsgerichte leerweg

Tabel 2.b Berekening vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Tijdelijke nevenvestiging

 

0

VMBO-techniek BLW

VMBO-economie BLW

VMBO-zorg/welzijn BLW

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

Specifiek

Specifiek

Specifiek

299

196

168

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

Legenda BLW beroepsgerichte leerweg

B.2 Lokalen bewegingsonderwijs

1. De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

a. Voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;

b. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, op 2,25 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en

c. als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

2. Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeen­komstig tabel 3 van het ruimtebehoefte model is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen x 32 x vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) + 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) + 322.

Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

BVO/leerling

Onderbouw leerjaar 1 en 2

 

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

 

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

 

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

 

BLW

1,38

 

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

 

BLW

1,38

 

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg en welzijn

GLW

1,11

 

BLW

1,38

 

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

 

BLW

1,38

 

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

 

1,99

Legenda TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg

Deel C Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.

C.1.1 Nieuwbouw of vervangende nieuwbouw

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

C.1.2 Overig voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

1. Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:

  • a.

    school voor basisonderwijs[, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs] vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van:

1°. 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;

2°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs;

3°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening voor een school voor speciaal on­derwijs of voortgezet speciaal onderwijs;

  • b.

    school voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastge­stelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.

2. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoelt in het eerste lid, 90 vierkante meter.

C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastge­steld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil:

  • a.

    bij een school voor basisonderwijs, [speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs] ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen, en

  • b.

    bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b.

C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

  • a.

    voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te reali­seren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinop­pervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.

  • b

    eerste aanschaf van:

  • c.

    1°. onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en

  • d.

    2°. leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.

C.4 Lokalen bewegingsonderwijs

1. De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw  en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:

  • a.

    voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor peciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en

  • b.

    voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit

2. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassen van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.

3. De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.

4. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uit­gebreid.

5. De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

D.1 Terreinoppervlakte

Voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.

D.2 Speellokaal

Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.

D.3 Lokaal bewegingsonderwijs

  • 1.

    De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter.

  • 2.

    Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegele­genheid.

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.

E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

E.2.1 (Speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

  • 1.

    De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • 2.

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

  • 3.

    Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs

E.2.2 Voortgezet onderwijs

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:

  • a.

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en

  • b.

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter.

E.2.3 Uitzonderingen

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdie­pingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

Bijlage IV - Vergoeding bouwkosten, terreinen en eerste inrichting

Aangevraagde voorzieningen kunnen betrekking hebben op:

a. bouwkosten bij nieuwbouw,

b. bouwkosten bij uitbreiding,

c. bouwkosten bij herstel constructiefouten

d. bouwkosten renovatie ( levensduurverlenging) bestaande gebouwen,

e. tijdelijke huisvesting

f. verplaatsen tijdelijke huisvesting

g. beschikbaar stellen terrein

h. vergoeding eerste inrichting.

I. vergoeding huur sporterrein

F. Indexering en Bouwkosten

F.1.a Indexering nieuwbouw en uitbreiding

Voor de normbedragen van het kwaliteitskader geldt de jaarlijkse prijsaanpassing op basis van de actuele prijsontwikkelingen door het onafhankelijke kennisinstituut voor bouw(kosten) BDB.

F.1.b Indexering eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

1

 

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

 

MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

----------------------------------------

*

----------------------------------------

*

----------------------------------------

MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

 

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

 

1

 

Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW

F.2 Bouwkosten

F.2.a Bouwkosten bij nieuwbouw

De uiteindelijke vergoeding wordt conform artikel 3 lid 1 vastgesteld op basis van de feitelijke kosten. Als richtbedragen wordt gebruik gemaakt van de referentiekosten die onderdeel zijn van het kwaliteitskader onderwijs huisvesting . Jaarlijks worden op basis van het kwaliteitskader de referentiekosten vastgesteld van nieuwbouw van basisscholen en van scholen voortgezet onderwijs.

De referentiekosten die als richtlijn gelden zijn gebaseerd op de minimale wettelijke en functionele eisen voor onderwijsgebouwen. In specifieke situaties kunnen aanvullende voorzieningen benodigd zijn. Ook kan er voor gekozen worden om extra maatregelen (niet wettelijk verplicht) op het gebied van duurzaamheid, binnenklimaat en flexibiliteit op basis van het kwaliteitskader (de kwaliteitsthema’s) financieel te vertalen. Een voorwaarde hierbij is dat schoolbesturen hier aan mee betalen in het kader van Total Cost of Ownership.

Aan de referentiekosten kunnen geen rechten ontleend worden.  

Tabel a. Referentie bedragen kwaliteitskader inclusief BTW (actualisatie 2016)

Primair onderwijs

Prijs m2

 

Totale stichtingskosten*

€1.844

Uitgaande van bouw wettelijke norm

Voortgezet onderwijs

 

 

Totale stichtingskosten

€ 1.643

Uitgaande van bouw wettelijke norm

* In het kwaliteitskader wordt beschreven welke kostensoorten en worden gerekend tot de stichtingskosten.

De bedragen zijn richtbedragen op basis van een ‘gemiddeld’ schoolgebouw. Project specifieke omstandigheden kunnen er voor zorgen dat deze gegevens afwijken van de werkelijke situatie. Dit kan een reden zijn voor andere keuzes.

F.2.b Total Cost of Ownership

Per project kunnen met de bevoegde gezagen maatwerkafspraken worden gemaakt m.b.t. een bijdrage vanuit de scholen gerelateerd aan het exploitatievoordeel als gevolg van investeringen in duurzaamheid.  Deze afspraken zijn in ieder geval aan de orde indien geïnvesteerd wordt in een kwaliteitsniveau dat hoger is dan de wettelijke minimale normen op grond van het vigerende bouwbesluit. De bijdrage van de scholen is altijd gebaseerd op een aantoonbaar exploitatievoordeel c.q. op een lagere verplichting op groot onderhoud. Indien schoolbesturen naar de mening van de gemeente onvoldoende mee werken aan afspraken wordt de vergoeding gerelateerd aan de wettelijke eisen of het wettelijk niveau gerealiseerd. Afspraken in het kader van TCO zijn altijd maatwerk per project.

F.2.c Bouwkosten bij uitbreiding

Bij uitbreiding gelden dezelfde criteria als omschreven in de artikelen F.1.a. en F.2.a.

F.2.d Bouwkosten bij herstel constructiefouten

Bij herstel constructiefouten wordt uitgegaan van de daadwerkelijke kosten om de huisvesting weer te laten voldoen aan de te stellen eisen in het actuele bouwbesluit.

F.2.e Bouwkosten renovatie (levensduurverlenging) bestaande gebouwen

Het begrip renovatie is niet in de wet omschreven. In de lumpsumvergoeding ontvangen scholen een bedrag per leerling, te vertalen in m2 BVO, voor groot onderhoud. Groot onderhoud is bedoeld om de kwaliteit van het schoolgebouw over de gehele afschrijvingsperiode op een voldoende niveau te houden. Wanneer met de beschikbare middelen uit de lumpsumvergoeding handhaving van het kwaliteitsniveau niet meer mogelijk is zal moeten worden vastgesteld op grond van een NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage of in plaats van vervangende nieuwbouw een levensduurverlenging van minimaal 20 jaar mogelijk is. Voor zover haalbaar en financieel verantwoord gelden dezelfde eisen als bij nieuwbouw, maar het minimale kwaliteitsniveau is gebaseerd op het dan actuele bouwbesluit. De vergoeding wordt conform artikel 3 lid 1 vastgesteld op basis van de feitelijke kosten. Op basis van Total Cost of Ownership wordt in deze situatie een bijdrage van de school met het bevoegd gezag overeen gekomen  gebaseerd op de middelen, die het bevoegd gezag ontvangt voor (groot) onderhoud via de lumpsumfinanciering.

G.1 Aanvraag voorziening tijdelijke huisvesting

Voorzieningen tijdelijke huisvesting zijn noodzakelijk als i.v.m. vervangende nieuwbouw of renovatie/levensduurverlenging van bestaande gebouwen tijdelijk onvoldoende huisvestingscapaciteit beschikbaar is om leerlingen van een school te kunnen huisvesten. Een capaciteitstekort kan zich ook voordoen als het rijk op de gemeente bijvoorbeeld een beroep doet om in het kader van opvang asielzoekers op korte termijn ook een onderwijsvoorziening beschikbaar te stellen.

Het IHP 2015-2030 is bedoeld om op portefeuilleniveau een goed zicht te houden op de kwaliteit en kwantiteit van de beschikbare onderwijsgebouwen en overige maatschappelijke voorzieningen om tijdig en adequaat te kunnen reageren op situaties, zoals hiervoor omschreven. De aanschaf of huur van tijdelijke gebouwen om acute huisvestingsproblemen op te lossen moet tot een minimum beperkt blijven

Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten. Bij tijdelijke huisvesting kan het college aan het bevoegd gezag een bijdrage vragen in de kosten groot onderhoud, wanneer dat van toepassing is.

G.2 Verplaatsing tijdelijke huisvesting

In geval van huur worden de huurkosten vergoed. Bij verplaatsing van tijdelijke huisvesting worden de daadwerkelijke kosten vergoed. Afhankelijk van de situatie kan, zoals ook in artikel F.2.e. omschreven een bijdrage van het bevoegd gezag worden gevraagd voor noodzakelijk groot onderhoud om de tijdelijke huisvesting op het vereiste kwaliteitsniveau te brengen om als onderwijsvoorziening te kunnen inzetten.

G.3Beschikbaar stellen terrein

De gemeente moet de grond bouw- en woonrijp opleveren. Dit betekent dat alle kosten die verband houden met het bouw- en woonrijp maken (aankoop, aanleggen riolering, schoongrond verklaring, bestrating et cetera) voor rekening van de gemeente komen. De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D. Het juridisch eigendom van het terrein wordt door de gemeente en overgedragen aan bevoegd gezag.

H.1 Eerste inrichting

H.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair

Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van

de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende

investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.

H.1.2 Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag €38.300,32

Voor elke volgende m2 bvo € 133,98

H.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld  op

basis van de volgende bedragen:

Startbedrag € 81.259,53

Naast het startbedrag voor elke volgende m2 bvo € 138,61

H.1.4 Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaaldop basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

vor elke volgende m@ bvo

SO/VSO-doven

€136.914,55

€ 238,99

SO/VSO-sh

€ 124.375,97

€ 309,74

SO/VSO-esm

€ 115.897,11

€ 154,02

SO/VSO-visg

€ 164.481,07

€ 293,96

SO/VSO-lz

€ 104.887,65

€ 144,84

SO/VSO-lg

€ 123.482,28

€ 282,37

SO/VSO-zmlk

€ 103.258,59

€ 122,87

SO/VSO-zmok

€ 100.790,31

€ 141,25

SO/VSO-pi

€ 101.681,28

€ 153,39

SO/VSO-mg

€ 125.025,87

€ 125,29

H.1.5Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een

speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal

onderwijs bedraagt € 7.415,30.

H.1.6 School voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is

gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende

nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter

vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat  

als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd.

De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil

tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis

van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de

vergoeding per ruimtetype wordt bepaaldop basis van de volgende bedragen:

Ruimtetype

Functie

m2

Algemeen

€ 158,06

Specifiek

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

€ 369,42

Handel/verkoop/administratie

€ 225,99

Praktijkonderwijs

€ 303,42

Werkplaatsen

Techniek algemeen

€ 387,57

Consumptief

€ 750,55

Grafische techniek

€ 1.434,94

Landbouw

€ 0,00

H.1.7 Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor

een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend

als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet

geschikt is.

I.1 Lokalen bewegingsonderwijs

I.1.1 Basisonderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair

voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale

school voor basisonderwijs bedraagt € 51.310,54.

I.1.2 School voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair

voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of

voor voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende

bedragen:

Schoolsoort

Bedrag in euro

SO-doven

€ 40.917,05

SO-sh/esm

€ 40.677,02

SO-visg

€ 49.245,65

SO-lg/mg

€ 53.943,88

SO-lz/pi

€ 38.691,75

SO-zmlk

€ 38.691,75

SO-zmok

€ 38.612,13

VSO-doven

€ 47.970,54

VSO-sh/esm

€ 49.222,23

VSO-visg

€ 58.558,40

VSO-lg/mg

€ 60.075,30

VSO-lz/pi

€ 47.277,37

VSO-zmlk

€ 47.277,37

SOVSO-doven

€ 49.677,13

SOVSO-sh/esm

€ 53.253,05

SOVSO-visg

€ 60.768,46

SOVSO-lg/mg

€ 61.710,46

SOVSO-lz/pi

€ 51.307,01

SOVSO-zmlk

€ 51.307,01

SOVSO-zmok

€ 42.682,77

I.1.3 School voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

Eerste lokaal

€ 1.083,67

€ 64.621,30

€ 65.704,97

Tweede lokaal

€ 1.083,67

€ 50.409,52

€ 51.393,19

Derde lokaal

€ 1.083,67

€ 21.915,70

€ 22.999,37

Oefenplaats 1

€ 0,00

€ 14.271,50

€ 14.271,50

Oefenplaats 2

€ 0,00

€ 1.647,45

€ 1.647,45

J. Medegebruik/ huur van een niet-eigen voorziening

Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook

bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door

middel van:

a. medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of

b. huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

K. Herstel en vervanging in verband met schade

Indien er sprake is van herstel van schade aan onderwijsleerpakket, leer- en

hulpmiddelen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden als bedoeld in

artikel 4, tweede lid worden de feitelijke kosten vergoed.

L. Huur sportvelden

1. Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 20,94 per klokuur.

2. Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.

Bijlage V - Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

1 Algemeen

Door de totstandkoming van het IHP 2015-2030 en het daarbij gesloten convenant tussen de gemeente en bevoegde gezagen geldt voor de prioritering van de huisvestingsaanvragen de in het IHP opgenomen volgorde en het daarmee samenhangende uitvoeringsprogramma, dat voor een periode van in elk geval 4 jaar wordt vastgesteld. Het IHP is dynamisch, wat inhoudt dat wijziging van omstandigheden het noodzakelijk kunnen maken dat het IHP wordt aangepast. Wettelijk gezien bestaat de mogelijkheid dat een aanvraag wordt ingediend voor een voorziening door een niet bij het IHP betrokken bevoegd gezag. Dat kan de oprichting van een nieuwe school betreffen, maar ook een verplaatsing van een bestaande school vanuit een andere gemeente. In beide gevallen is plaatsing op het Plan van Scholen noodzakelijk en dient de wettelijke procedure gevolgd te worden. Wanneer de procedure leidt tot een wettelijke verplichting van de gemeente om passende huisvesting aan te bieden aan het betreffende bevoegd gezag dan zal in het Op Overeenstemming Gericht Overleg met alle bevoegde gezagsorganen aanpassing van het bestaande IHP 2015-2030 aan de orde moeten worden gesteld. Dit overleg zal in een eerdere fase van de procedure al zijn gestart bij de aanvraag van het betreffende bevoegd gezag voor plaatsing op het Plan van Scholen. Feitelijk gezien gaat het dan niet om een andere prioritering, maar om een geactualiseerd IHP 2015-2030 en mogelijk een tussentijdse aanpassing van het voor die periode vastgestelde uitvoeringsplan.

Een aanpassing van het IHP 2015-2030 kan ook van toepassing zijn in het geval van plaatsing van asielzoekers in het voedingsgebied van de gemeente en er tevens aan de bevoegde gezagen gevraagd wordt een onderwijsvoorziening te realiseren. Tegenover deze niet ingeplande groei van het aantal leerlingen staan ook extra inkomsten van zowel de gemeente als de bevoegde gezagen om de extra kosten van huisvesting te dekken. In een dergelijke situatie zal er geen of nauwelijks invloed zijn op de prioritering van gevraagde voorzieningen in het uitvoeringsplan IHP voor de betreffende periode, hooguit een aanpassing van de eerder berekende capaciteit.

1.1. Uitzonderingen, aanvragen buiten IHP om die wel op Programma of overzicht geplaats worden

Herstel van constructiefouten. Voor de omschrijving van het begrip ‘constructiefouten’ is aangesloten bij een ‘definitie’ die in het verleden door middel van jurisprudentie tot stand is gekomen. Als een constructiefout de voortgang van het onderwijs belemmert kan voor het herstel van de constructiefout de spoedprocedure (artikel 19 e.v.) worden gevolgd. Is er geen sprake van een bedreiging voor de voortgang van het onderwijs, dan kan het herstel worden aangevraagd op grond van de procedure, zoals omschreven in Artikel 6. Dit betekent dat een constructiefout dan wordt opgenomen op het programma of overzicht, afhankelijk van het feit of deze voorziening past binnen het door het college vastgestelde bekostigingsplafond.

1.1.2. Herstel in verband met schade

In de onderwijswetten is als voorziening huisvesting onderwijs het begrip ‘bijzondere omstandigheden’ opgenomen. Dit begrip is in de verordening niet verder uitgewerkt, omdat ‘bijzondere’ omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven. Voor het bekostigen van ‘herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw’ geldt de aanvraagprocedure van het programma, of de aanvraagprocedure in het kader van spoedeisendheid (de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd door bijv. schade door inbraak of brand). Het college kan zich voor deze zaken verzekeren. Heeft het college geen verzekering afgesloten, dan is sprake van ‘eigen risico’ voor het college.

1.1.3. Huur van een sportterrein

Deze voorziening is noodzakelijk als in de gemeente een school voor voortgezet onderwijs is gevestigd. Onder de voorwaarden genoemd in bijlage I, deel B, onder B.4 en bijlage IV, onder F kan een schoolbestuur in het voortgezet onderwijs aanspraak maken op een vergoeding voor het huren van een sportterrein voor buitensportactiviteiten. Voorwaarde is dat het schoolbestuur niet beschikt over een eigen sportterrein en geen gebruik kan maken van een met gemeentelijke middelen gerealiseerd sportterrein.