Regeling vervallen per 30-07-2016

Verordening tot de 2e wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente IJsselstein 2011

Geldend van 01-01-2014 t/m 29-07-2016

Intitulé

Verordening tot de 2e wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente IJsselstein 2011

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Algemene plaatselijke verordening

gemeente IJsselstein

2011

Ten geleide

Voor u ligt de herziene Algemene plaatselijke verordening. Gekozen is voor een algehele herziening van Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente IJsselstein 2004 in plaats van een (5e) wijziging van die verordening. Reden is het aantal wijzigingen aanpassingen in verband met de Europese Dienstenrichtlijn, deregulering, de wijzigingen in de Algemene wet bestuursrecht en de vernummering van de model APV van de VNG.

Om de toegankelijkheid van deze - als een losbladig boekwerk uitgegeven - regelgeving te bevorderen volgt hieronder een toelichting.

De verordening bestaat uit de volgende zes hoofdstukken:

  • -

    Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

  • -

    Hoofdstuk 2: Openbare orde

  • -

    Hoofdstuk 3: Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

    • -

      Hoofdstuk 4: Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

    • -

      Hoofdstuk 5: Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

    • -

      Hoofdstuk 6: Straf-, overgangs- en slotbepalingen

    Afhankelijk van de omvang van de in een hoofdstuk geregelde materie is dit onderverdeeld in afdelingen. Elk artikel is aangeduid met een cijfercombinatie, bestaande uit het cijfer van het hoofdstuk, gevolgd door een dubbele punt en een volgcijfer.

    Daarnaast zijn er artikelen waarachter "Gereserveerd" staat vermeld. Dit betekent dat in het desbetreffende artikel voorheen een bepaald onderwerp was geregeld, maar dat de noodzaak daartoe thans niet meer bestaat, omdat bijvoorbeeld een "hogere" regeling dat terrein nu bestrijkt of omdat er plaatselijk geen behoefte (meer) aan de regeling is. Om de systematiek van de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te handhaven wordt een artikel met "gereserveerd" aangeduid. Deze artikelen kunnen later eventueel weer worden "ingevuld".

    Voor een overzicht van de artikelen wordt verder verwezen naar de inhoudsopgave.

    Het gedeelte met de toelichting bestaat uit, zo nodig, een gedeelte met een algemene toelichting per hoofdstuk/afdeling/paragraaf en in bijna alle gevallen een artikelgewijze toelichting. Daarnaast is een trefwoordenregister opgenomen.

    INHOUD

    Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

    Artikel 1:1 Begripsbepalingen

    Artikel 1:2 Beslistermijn

    Artikel 1:3 Indiening aanvraag

    Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

    Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

    Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

    Artikel 1:7 Termijnen

    Artikel 1:8 Weigeringsgronden

    Artikel 1:9 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen

    Artikel 1:10 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing

    Hoofdstuk 2 Openbare orde

    Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

    Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

    Afdeling 2 Betoging

    Artikel 2:2 Optochten (vervallen)

    Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen)

    Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen)

    Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

    Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of

    afbeeldingen

    Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

    Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)

    Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen)

    Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

    Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

    Artikel 2:10A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met

    de publieke functie van de weg

    Artikel 2:10B Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

    Artikel 2:10C Vrij te stellen categorieën

    Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van

    een weg

    Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

    Afdeling 6 Veiligheid op de weg

    Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

    Artikel 2:14 Winkelwagentjes

    Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

    Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

    Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

    Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

    Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

    Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (vervallen)

    Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

    Artikel 2:21A Verwijdering e.d. voorzieningen

    Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

    Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

    Artikel 2:23A Slapen op of aan de weg

    Afdeling 7 Toezicht op evenementen

    Artikel 2:24 Begripsbepaling

    Artikel 2:25 Evenement

    Artikel 2:26 Ordeverstoring

    Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

    Artikel 2:27 Begripsbepalingen

    Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

    Artikel 2:29 Sluitingstijd

    Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

    Artikel 2:31 Verboden gedragingen

    Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

    Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

    Artikel 2:34 Bevoegd bestuursorgaan (vervallen)

    Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot verschaffen van nachtverblijf

    Artikel 2:35 Begripsbepaling

    Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

    Artikel 2:37 Nachtregister (vervallen)

    Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

    Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

    Artikel 2:39 Speelgelegenheden

    Artikel 2:40 Kansspelautomaten

    Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

    Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

    Artikel 2:42 Plakken en kladden

    Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

    Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

    Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

    Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

    Artikel 2:46A Verblijfsontzegging

    Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

    Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

    Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

    Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

    Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

    Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

    Artikel 2:53 Bespieden van personen

    Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (vervallen)

    Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (vervallen)

    Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen)

    Artikel 2:57 Loslopende honden

    Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

    Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

    Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

    Artikel 2:61 Wilde dieren (vervallen)

    Artikel 2:62 Loslopend vee

    Artikel 2:63 Duiven

    Artikel 2:64 Bijen

    Artikel 2:65 Bedelarij

    Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

    Artikel 2:66 Begripsbepaling

    Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

    Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

    Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (gereserveerd)

    Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven (nu artikel 2:32)

    Afdeling 13 Vuurwerk

    Artikel 2:71 Begripsbepalingen

    Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

    Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

    Afdeling 14 Drugsoverlast

    Artikel 2:74 Drugshandel op straat

    Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op

    Openbare plaatsen

    Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding (gereserveerd)

    Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

    Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

    Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

    Afdeling 1 Begripsbepalingen

    Artikel 3:1 Begripsbepalingen

    Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

    Artikel 3:3 Nadere regels

    Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

    Artikel 3:4 Seksinrichtingen

    Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

    Artikel 3:6 Sluitingstijden

    Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

    Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

    Artikel 3:9 Straatprostitutie en raamprostitutie

    Artikel 3:10 Sekswinkels

    Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

    goederen, afbeeldingen en dergelijke

    Afdeling 3 Beslistermijn: weigeringsgronden

    Artikel 3:12 Beslistermijn

    Artikel 3:13 Weigeringsgronden

    Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

    Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

    Artikel 3:15 Wijziging beheer

    Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

    Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

    Artikel 4:1 Begripsbepalingen

    Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

    Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

    Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)

    artikel 4:5 Onversterkte muziek

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

    Artikel 4:6A Mosquito

    Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

    Artikel 4:7 Straatvegen

    Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

    Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten

    buiten gebouwen

    Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

    Artikel 4:10 Begripsbepalingen (gereserveerd)

    Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (gereserveerd)

    Artikel 4:12 Bestrijding iepziekte

    Afdeling 3A Bescherming van flora en fauna

    Artikel 4:12A Bescherming groenvoorzieningen

    Artikel 4:12B Beschermde planten

    Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

    Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

    Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (vervallen)

    Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

    Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame (vervallen)

    Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

    Artikel 4:17 Begripsbepaling

    Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

    Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

    Afdeling 1 Parkeerexcessen

    Artikel 5:1 Begripsbepalingen

    Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

    Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

    Artikel 5:4 Defecte voertuigen

    Artikel 5:5 Voertuigwrakken

    Artikel 5 :6 Kampeermiddelen e.a.

    Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

    Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

    Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

    Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

    Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

    Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

    Artikel 5:12A Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen

    Afdeling 2 Collecteren

    Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

    Afdeling 3 Venten

    Artikel 5:14 Begripsbepalingen

    Artikel 5:15 Ventverbod

    Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

    Afdeling 4 Standplaatsen

    Artikel 5:17 Begripsbepaling

    Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

    Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

    Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

    Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht (gereserveerd)

    Afdeling 5 Snuffelmarkten

    Artikel 5:22 Begripsbepaling

    Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

    Afdeling 6 Openbaar water

    Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

    Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

    Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

    Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

    Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

    Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

    Artikel 5:30 Veiligheid op het water

    Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

    Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

    Artikel 5:32 Crossterreinen

    Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

    Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

    Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te

    Stoken

    Afdeling 9 Verstrooiing van as

    Artikel 5:35 Begripsbepaling

    Artikel 5:36 Verboden plaatsen

    Artikel 5:37 Hinder of overlast

    Afdeling 10 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

    Artikel 5:38 Begripsomschrijvingen

    Artikel 5:39 Aanduiden wijken en buurten

    Artikel 5:40 Toekennen nummer aan object

    Artikel 5:41 Aanbrengen namen

    Artikel 5:42 Gedoogplicht aanduidingen

    Artikel 5:43 Aanbrengen nummer

    Artikel 5:44 Uitvoeringsvoorschriften

    Artikel 5:45 Gedogen merktekens e.d.

    Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

    Artikel 6:1 Strafbepaling

    Artikel 6:2 Toezichthouders

    Artikel 6:3 Binnentreden woningen

    Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

    Artikel 6:5 Overgangsbepaling

    Artikel 6:6 Citeertitel

    Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

    Artikel 1:1 Begripsbepalingen

    In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

    a. Openbare plaats:

    een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

    b. Weg:

    weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    c. Openbaar water:

    wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

    d. Bebouwde kom:

    de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten laatstelijk de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

    e. Rechthebbende:

    eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

    f. Woonschepen:

    schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

    g. Bouwwerk:

    bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1. van de Bouwverordening;

    h. Gebouw:

    gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

    i. Handelsreclame:

    iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

    j. Bevoegd gezag:

    bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    Artikel 1:2 Beslistermijn

    • 1.

      Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

    • 2.

      Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

    • 3.

      In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:11.

    • 4.

      Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

    Artikel 1:3 Indiening aanvraag

    • 1.

      Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

    • 2.

      In afwijking van de in lid 1 genoemde termijn, wordt voor de aanvraag voor een evenementenvergunning, als bedoeld in artikel 2:25, de termijn gesteld op 8 weken.

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2, kan het bestuursorgaan andere vergunningen of ontheffingen aanwijzen waarvoor de in het eerste lid genoemde termijn kan worden verlengd, tot ten hoogste acht weken.

    Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

    • 1.

      Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

    • 2.

      Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

    Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

    Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

    Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

    Artikel 1:7 Termijnen

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

    Artikel 1:8Weigeringsgronden

    De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

      Artikel 1:9 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen

      Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

      • -

        Artikel 2:9: Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest;

      • -

        Artikel 5:23: Melding organisatie snuffelmarkt

      • -

        Artikel 2:10A: Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg.

      Artikel 1:10 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing

      Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

      • -

        Artikel: 2:25 Vergunning evenementen;

      • -

        Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

      • -

        Artikel 2:39: Exploitatievergunning speelgelegenheid;

      • -

        Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting;

      • -

        Artikel 4:18: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

      Hoofdstuk 2 Openbare orde

      Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

      Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

      • 1.

        Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

      • 2.

        Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hen aangewezen richting te verwijderen.

      • 3.

        Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet of tot verboden gebied zijn verklaard.

      • 4.

        De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

      • 5.

        Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

      Afdeling 2 Betoging

      Artikel 2:2 Optochten

      (vervallen)

      Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

      • 1.

        Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

      • 2.

        De kennisgeving bevat:

        • a.

          naam en adres van degene die de betoging houdt;

        • b.

          het doel van de betoging;

        • c.

          de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

        • d.

          de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

        • e.

          voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

        • f.

          maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

      • 3.

        Hij die, na identificatie, de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

      • 4.

        Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

      • 5.

        De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

      Artikel 2:4 Afwijking termijn

      (vervallen)

      Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

      (vervallen)

      Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

      Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

      • 1.

        Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

      • 2.

        Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

      • 3.

        Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

      • 4.

        Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

      Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

      Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

      (vervallen)

      Artikel 2:8 Dienstverlening

      (vervallen)

      Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

      • 1.

        Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

      • 2.

        De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

      • 3.

        De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

      Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

      Artikel 2:10 A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de

      publieke functie van de weg.

      • 1.

        Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

      • 2.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

        • a.

          Indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

        • b.

          Indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

        • c.

          In het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

          Artikel 2:10 B Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

          • 1.

            Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

            • a.

              evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

            • b.

              terrassen als bedoeld in artikel 2:27, onder b;

            • c.

              standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

          • 2.

            Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

          • 3.

            Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet:

            • a.

              voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Utrecht 2010;

            • b.

              voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

            • c.

              voor bouwwerken;

            • d.

              voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

          Artikel 2:10 C: vrij te stellen categorieën

          Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10A niet geldt.

          Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

          • 1.

            Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

          • 2.

            De vergunning wordt verleend

            • a.

              als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

            • b.

              door het college in de overige gevallen.

          • 3.

            Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

          • 4.

            Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Utrecht 2010, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente IJsselstein 1999.

          Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

          • 1.

            Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

            • a.

              indien van dit voornemen niet van tevoren melding is gedaan bij het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

            • b.

              indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

          • 2.

            Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

          • a.

            indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

          • b.

            indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

          • c.

            indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

          • d.

            indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door ren andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

          • 3.

            De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

          • 4.

            Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening provincie Utrecht 2010.

      Afdeling 6 Veiligheid op de weg

      Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

      • 1.

        Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

      • 2.

        Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4 º van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

      Artikel 2:14 Winkelwagentjes

      • 1.

        De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

      • 2.

        Het in het eerste lid bepaalde geldt niet:

      • a.

        voor zover de winkelwagentjes geplaatst zijn op speciaal daarvoor bestemde plaatsen in de onmiddellijke omgeving van dat bedrijf;

      • b.

        voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer .

      Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

      Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

      Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

      Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

      Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

      • 1.

        Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

      • 2.

        Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

      Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

      • 1.

        Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden of andere natuurgebieden, of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

      • 2.

        Het is verboden in bossen, op heide of veengronden of in andere natuurgebieden, of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

      • 3.

        Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 º, van het Wetboek van Strafrecht.

      • 4.

        Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

      Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

      • 1.

        Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze draden, touwen, banieren of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

      • 2.

        Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor draden, touwen banieren of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

      • 3.

        Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

      Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

      (vervallen)

      Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

      • 1.

        De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege een overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

      • 2.

        Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

      Artikel 2:21A Verwijdering e.d. voorzieningen

      • 1.

        Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden voorwerpen of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

      • 2.

        Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

      Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

      • 1.

        Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

      • 2.

        Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

      • 3.

        Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

      Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

      • 1.

        Het is verboden:

      • a.

        voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

      • b.

        bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Vaarwegenverordening provincie Utrecht 2008.

      Artikel 2:23A Slapen op of aan de weg

      1.Het is verboden de weg als slaapplaats te gebruiken.

      2.Het is verboden een kampeerwagen, woonwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen, tent, aanhangwagen of een ander dergelijk voertuig, dan wel een auto op of aan de weg, hetzij op dezelfde plaats, hetzij met enige verandering, te parkeren met het kennelijke doel om deze ter plaatse te gebruiken als slaapplaats of daarin ter plaatse te overnachten dan wel daartoe gelegenheid te bieden.

      3.Het college kan van de in de voorgaande leden genoemde verboden ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften te verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder en overlast, het aanzien van de woon- en werkomgeving, verontreiniging, voorkoming van besmettelijke ziekten en brandgevaar.

      4.Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet op de openluchtrecreatie van toepassing is, noch op de door burgemeester en wethouders speciaal daartoe aangewezen plaatsen.

      Afdeling 7 Evenementen

      Artikel 2:24 Begripsbepaling

      • 1.

        In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

        • a.

          bioscoopvoorstellingen;

        • b.

          markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet  en artikel 5:22 van deze verordening;

        • c.

          kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

        • d.

          het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

        • e.

          betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

        • f.

          activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

      • 2.

        Onder evenement wordt mede verstaan:

        • a.

          een herdenkingsplechtigheid;

        • b.

          een braderie, niet zijnde een snuffelmarkt als bedoeld in artikel 5:22 van deze verordening;

        • c.

          een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

        • d.

          een feest, voorstelling, concert, sportactiviteit of wedstrijd op of aan de weg;

        • e.

          een straatfeest of buurtbarbecue.

      Artikel 2:25 Evenement

      • 1.

        Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

      • 2.

        Geen vergunning is vereist voor een feest, voorstelling, concert, sportactiviteit, straatfeest of buurtbarbecue, indien:

      • a.

        het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 40 personen;

      • b.

        het evenement op één dag tussen 07.00 uur en 24.00 uur plaatsvindt;

      • c.

        het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad, parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

      • d.

        maximaal vijf kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object en;

      • e.

        de organisator binnen vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester;

      • 3.

        De burgemeester kan binnen drie dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

      • 4.

        Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10  juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

      Artikel 2:26 Ordeverstoring

      Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

      Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

      Artikel 2:27 Begripsbepalingen

      In deze afdeling wordt verstaan onder:

      • a.

        openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

      • b.

        terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

      Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

      • 1.

        Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

      • 2.

        De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan of projectbesluit.

      • 3.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien:

        • a.

          uit de hem ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid dat in het horecabedrijf middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn;

        • b.

          de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag van zichzelf of een leidinggevende overlegt, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven;

        • c.

          naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de aanwezigheid of wijze van exploitatie van de openbare inrichting of het bijbehorende terras de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig zal beïnvloeden;

        • d.

          het beoogde gebruik van het terras een gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig gebruik of het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

      • 4.

        Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

        • a.

          een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

        • b.

          een zorginstelling;

        • c.

          een school;

        • d.

          een museum; of

        • e.

          een bedrijfskantine of – restaurant.

      Artikel 2:29 Sluitingstijd

      • 1.

        Het is verboden een openbare inrichting van 24.00 uur tot 06.00 uur voor bezoekers geopend te hebben, of daarin één of meerdere bezoekers te laten verblijven.

      • 2.

        De burgemeester kan op verzoek van de exploitant ontheffing verlenen van het in het eerste lid vermelde verbod, indien de exploitant naar het oordeel van de burgemeester afdoende maatregelen getroffen heeft om gevaar voor de woon- en leefsituatie en de verstoring van de openbare orde in of in de omgeving van de inrichting te voorkomen.

      • 3.

        Behoudens bij inrichtingen waarin bedrijfsmatig etenswaren of alcoholvrije dranken mede voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, verbindt de burgmeester aan een ontheffing het voorschrift dat het verboden is om na 02.00 uur nog bezoekers tot de inrichting toe te laten, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die naar het oordeel van de burgemeester aanleiding geven dat niet te doen.

      • 4.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de ontheffing intrekken indien er feiten zijn opgetreden die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de ontheffing gevaar zal opleveren voor de woon- en leefsituatie of de openbare orde in of in de omgeving van de inrichting.

      • 5.

        Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

      • 6.

        Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

      Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

      • 1.

        De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

      • 2.

        Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet  voorziet.

      Artikel 2:31 Verboden gedragingen

      • 1.

        Het is verboden in een openbare inrichting

      • a.

        de orde te verstoren;

      • b.

        zich in de inrichting te bevinden gedurende de tijd dat de inrichting op grond van artikel 2:29 of artikel 2:30 gesloten dient te zijn.

      • 2.

        Het is verboden om op het terras van een openbare inrichting spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras.

      Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

      • 1.

        In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

      • 2.

        De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

      Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

      Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

      Artikel 2:34

      (vervallen)

      Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

      Artikel 2:35 Begripsbepaling

      In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

      Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

      Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

      Artikel 2:37 Nachtregister

      (vervallen)

      Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

      Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

      Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

      Artikel 2:39 Speelgelegenheden

      • 1.

        Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

      • 2.

        Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

      • a.

        speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

      • b.

        speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

      • c.

        speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen  te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

      • 3.

        De burgemeester weigert de vergunning:

      • a.

        indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

      • b.

        indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

      Artikel 2:40 Kansspelautomaten

      • 1.

        In dit artikel wordt verstaan onder:

        • a.

          Wet: de Wet op de kansspelen;

        • b.

          kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet; 

        • c.

          hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet; 

        • d.

          laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet  .

      • 2.

        In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

      • 3.

        In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

      Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

      Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

      • 1.

        Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

      • 2.

        Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

      • 3.

        Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

      Artikel 2:42 Plakken en kladden

      • 1.

        Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

      • 2.

        Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

        • a.

          een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

        • b.

          met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

      • 3.

        Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

      • 4.

        Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

      • 5.

        Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

      • 6.

        Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

      • 7.

        De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

      Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

      • 1.

        Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

      • 2.

        Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

      Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

      • 1.

        Her is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

      • 2.

        Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

      Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

      Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

      Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

      • 1.

        Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerkenof het Provinciaal wegenreglement.

      Artikel 2:46A Verblijfsontzegging

      • 1.

        De burgemeester kan gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen.

      • 2.

        De burgemeester gaat alleen over tot aanwijzing van een gebied als bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde.

      • 3.

        De burgemeester kan een verblijfsontzegging opleggen aan personen die in het aangewezen gebied de openbare orde verstoren door:

      • a.

        handelen in strijd met het bepaalde in de artikelen in deze APV betreffende alcoholgebruik, drugshandel en samenscholingsverbod;

      • b.

        het bezit, de handel of het gebruik van in de Opiumwet verboden middelen;

      • c.

        het bezit van wapens, messen en andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt;

      • d.

        diefstal, inbraak, heling, vernieling of andere vermogensdelicten;

      • e.

        geweldpleging en/of bedreiging.

      • 4.

        De burgemeester bepaalt in de verblijfsontzegging de termijn waarvoor deze geldt.

      • 5.

        Een verblijfsontzegging kan niet worden opgelegd aan personen die in het aangewezen gebied blijkens het bevolkingsregister wonen of in het aangewezen gebied werken.

      • 6.

        De burgemeester kan indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven de verblijfsontzegging naar tijd en plaats beperken.

      • 7.

        Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde verblijfsontzegging.

      Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

      • 1.

        Het is verboden:

      • a.

        op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

      • b.

        zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

      Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

      • 1.

        Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

      • 2.

        Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

      • a.

        een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

      • b.

        de plaats niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

      Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

      • 1.

        Het is verboden:

      • a.

        zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

      • b.

        zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

      • 2.

        Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een dergelijk gebouw.

      Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

      Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

      Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

      Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

      • a.

        dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

      • b.

        daardoor die ingang versperd wordt.

      Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

      Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

      Artikel 2:53 Bespieden van personen

      • 1.

        Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

      • 2.

        Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

      Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

      (vervallen)

      Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

      (vervallen)

      Artikel 2:56 Alarminstallaties

      (vervallen)

      Artikel 2:57 Loslopende honden

      • 1.

        Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

      • a.

        binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

      • b.

        op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

      • c.

        op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

      • 2.

        Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

      • 3.

        De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

      Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

      • 1.

        De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

      • a.

        op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

      • b.

        op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

      • c.

        op een andere door het college aangewezen plaats.

      • 2.

        Het college kan plaatsen aanwijzen waar de verplichting genoemd in het eerste lid niet geldt.

      • 3.

        De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd en in de daarvoor bestemde afvalbakken stopt of mee naar huis neemt.

      • 4.

        De eigenaar, bezitter, verzorger of houder van een hond is verplicht bij het betreden van een voor het publiek openbaar toegankelijke plaats met de hond, voldoende opruimmiddelen voor uitwerpselen, waaronder begrepen plastic of papieren zakjes, bij zich te dragen.

      • 5.

        De eigenaar, bezitter, verzorger of houder van een hond die zich met de hond op of aan een voor het publiek openbaar toegankelijke plaats bevindt, is verplicht, het zakje of ander doeltreffend hulpmiddel op verzoek te laten zien aan de toezichthoudende ambtenaar.

      • 6.

        De verplichtingen genoemd in het eerste en vierde lid gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden.

      Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

      • 1.

        Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

      • a.

        anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

      • b.

        anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

      • 2.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

      • 3.

        In het eerste lid wordt verstaan onder:

      • a.

        muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

      • b.

        kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

      • 4.

        Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

      Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

      • 1.

        Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

      • a.

        aanwezig te hebben, of

      • b.

        aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, of

      • c.

        aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

      • 2.

        Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

      • 3.

        Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

      Artikel 2:61 Wilde dieren

      (vervallen)

      Artikel 2:62 Loslopend vee

      De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

      Artikel 2:63 Duiven

      • 1.

        De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

      • 2.

        Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

      • 3.

        Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

      Artikel 2:64 Bijen

      • 1.

        Het is verboden bijen te houden:

      • a.

        binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

      • b.

        binnen een afstand van dertig meter van de weg.

      • 2.

        Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

      • 3.

        Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

      • 4.

        Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening provincie Utrecht 2010..

      • 5.

        Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

      Artikel 2:65 Bedelarij

      Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

      Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

      Artikel 2:66 Begripsbepaling

      In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

      Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

      • 1.

        De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

      • a.

        het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

      • b.

        de datum van verkoop of overdracht van het goed;

      • c.

        een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

      • d.

        de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

      • e.

        de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

      • 2.

        De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

      Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht 

      De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

      a.de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

      1° dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

      2° van een verandering van de onder a, sub 1°, bedoelde adressen;

      3° als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

      4° dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

      • b.

        de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

      • c.

        aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

      • d.

        een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

      Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

      (vervallen)

      Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

      (Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

      Afdeling 13 Vuurwerk

      Artikel 2:71 Begripsbepalingen

      In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

      Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

      Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

      Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

      • 1.

        Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

      • 2.

        Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

      • 3.

        De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

      Afdeling 14 Drugsoverlast

      Artikel 2:74 Drugshandel op straat

      Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

      Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

      Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

      [gereserveerd]

      Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

      De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet  bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

      Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

      • 1.

        De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet  besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

      • 2.

        De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de navolgende voor eenieder toegankelijke plaatsen: openbare parkeerplaatsen of openbare parkeerterreinen.

      Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

      Afdeling 1 Begripsbepalingen

      Artikel 3:1 Begripsbepalingen

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

      • a.

        prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

      • b.

        prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

      • c.

        seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

      • d.

        escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

      • e.

        sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

      • f.

        exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

      • g.

        beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

      • h.

        bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

      • 1.

        de exploitant;

      • 2.

        de beheerder;

      • 3.

        de prostituee;

      • 4.

        het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

      • 5.

        toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;

      • 6.

        andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

      Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

      Artikel 3:3 Nadere regels

      Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

      Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

      Artikel 3:4 Seksinrichtingen

      • 1.

        Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

      • 2.

        In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

      • a.

        de persoonsgegevens van de exploitant;

      • b.

        de persoonsgegevens van de beheerder; en

      • c.

        de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

      Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

      • 1.

        De exploitant en de beheerder:

        • a.

          staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

        • b.

          is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

        • c.

          heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

      • 2.

        Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

        • a.

          met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht  in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

        • b.

          binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering  is toegelaten;

        • c.

          binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • -

        de artikelen 137c tot en met 137g,  140  , 240b  , 242 tot en met 249  , 252  , 250a (oud), 273f  , 300 tot en met 303  , 416  , 417  , 417bis  , 426  , 429quater  en 453 van het Wetboek van Strafrecht  ;

      • -

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

      • 3.

        Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

        • a.

          vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht  of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

        • b.

          een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

      • 4.

        De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

        • a.

          bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

        • b.

          bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

      • 5.

        De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

      Artikel 3:6 Sluitingstijden

      • 1.

        Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 uur en 09.00 uur.

      • 2.

        Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

      • 3.

        Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

      • 4.

        Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

      Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

      • 1.

        Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

        • a.

          tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

        • b.

          van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

      • 2.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

      Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

      • 1.

        Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

      • 2.

        De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

        • a.

          geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet  en in de Wet wapens en munitie; en

        • b.

          geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

      Artikel 3:9 Straatprostitutie en raamprostitutie

      • 1.

        Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

        • a.

          op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

        • b.

          gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

      • 2.

        Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

      Artikel 3:10 Sekswinkels

      Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

      Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

      • 1.

        Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

        • a.

          indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

        • b.

          anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

      • 2.

        Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

      Afdeling 3 Beslistermijn: weigeringsgronden

      Artikel 3:12 Beslistermijn

      • 1.

        Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

      • 2.

        Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

      Artikel 3:13 Weigeringsgronden

      • 1.

        De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

        • a.

          de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

        • b.

          de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

        • c.

          er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

      • 2.

        In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

        • a.

          de openbare orde;

        • b.

          het voorkomen of beperken van overlast;

        • c.

          het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

        • d.

          de veiligheid van personen of goederen;

        • e.

          de verkeersvrijheid of -veiligheid;

        • f.

          de gezondheid of zedelijkheid;

        • g.

          de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

      Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

      Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

      • 1.

        De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

      • 2.

        Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

      Artikel 3:15 Wijziging beheer

      • 1.

        Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

      • 2.

        Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

      • 3.

        In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

      Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

      Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

      Artikel 4:1 Begripsbepalingen

      In deze afdeling wordt verstaan onder:

      • a.

        Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

      • b.

        inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

      • c.

        houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

      • d.

        collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

      • e.

        incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

      • f.

        geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

      • g.

        geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

      • h.

        onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

      Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

      • 1.

        De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet op de volgende dagen of dagdelen:

      • a.

        Carnavalsvrijdag van 13.00 uur tot 02.00 uur;

      • b.

        Carnavalszaterdag van 07.00 uur tot 02.00;

      • c.

        Carnavalszondag van 13.00 uur tot 02.00 uur;

      • d.

        Carnavalsmaandag van 13.00 uur tot 02.00 uur;

      • e.

        De dag voor Koninginnedag van 13.00 uur tot 02.00 uur;

      • f.

        Koninginnedag van 07.00 uur tot 02.00 uur;

      • g.

        Oudejaarsdag van 07.00 uur tot 02.00 uur;

      • h.

        Nieuwjaarsdag van 13.00 uur tot 02.00 uur.

      • 2.

        Naast de in het eerste lid genoemde dagen of dagdelen gelden de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening ook niet op door het college terstond aan te wijzen dagen of dagdelen.

      • 3.

        De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet op de in het eerste en tweede lid genoemde dagen of dagdelen.

      • 4.

        Het toegestane equivalente geluidsniveau Laeq veroorzaakt binnen de inrichting wordt, in het geval er maatwerkvoorschriften zijn opgelegd aan de inrichting, verhoogd met 15 dB(A), met een maximum van 110 db(A).

      • 5.

        Indien er geen maatwerkvoorschriften zijn opgelegd aan de inrichting, bedraagt het toegestane equivalente geluidsniveau Laeq bij een aanpandig geluidsgevoelig gebouw binnen de inrichting 85 dB(A) en bij een vrijstaand gebouw 95 dB(A).

      • 6.

        Het toegestane equivalente geluidsniveau Laeq veroorzaakt binnen de inrichting mag maximaal 20 dB(C) meer bedragen dan het in het vierde en vijfde lid aangegeven maximale geluidsniveau in dB(A).

      • 7.

        De geluidswaarde zoals bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid is inclusief onversterkte muziek. Bij de bepaling van het geluidsniveau wordt geen muziekcorrectie of bedrijfsduurcorrectie toegepast.

      • 8.

        De geluidsnormen als bedoeld in dit artikel gelden alleen voor het bebouwde gedeelte van de inrichting.

      • 9.

        Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid conform het vierde, vijfde of zesde lid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

      Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

      • 1.

        Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

      • 2.

        Het is de eigenaar of houder van een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

      • 3.

        Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

      • 4.

        De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

      • 5.

        De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

      • 6.

        Het toegestane equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt binnen de inrichting wordt, in het geval er maatwerkvoorschriften zijn opgelegd aan de inrichting, verhoogd met 15 dB(A), met een maximum van 110 dB(A).

      • 7.

        Indien er geen maatwerkvoorschriften zijn opgelegd aan de inrichting, bedraagt het toegestane equivalente geluidsniveau Laeq bij een aanpandig geluidsgevoelig gebouw binnen de inrchting 85 dB(A) en bij en vrijstaand bedrijf 95 dB(A).

      • 8.

        Het toegestane equivalente geluidsniveau Laeq veroorzaakt binnen de inrichting mag maximaal 20 dB(C) meer bedragen dan het in het zevende en achtste lid genoemde maximale geluidsniveau.

      • 9.

        De geluidswaarde zoals bedoeld in het zevende en achtste lid is inclusief onversterkte muziek. Bij de bepaling van het geluidsniveau wordt geen muziekcorrectie of bedrijfsduurcorrectie toegepast.

      • 10.

        De geluidsnormen als bedoeld in dit artikel gelden alleen voor het bebouwde gedeelte van de inrichting.

      • 11.

        Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid conform het zevende, achtste en negende lid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

      Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

      (vervallen)

      Artikel 4:5 Onversterkte muziek

      • 1.

        Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder lid 4 opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

      • a.

        de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

      • b.

        de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

      • c.

        de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

      • d.

        bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

      • 2.

        Voor de duur van zestien uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals muziekscholen, orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

      • 3.

        Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

      • 4.

        Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

      7.00-19.00 uur

      19.00-23.00 uur

      23.00-7.00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      60 dB(A)

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      35 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      80 dB(A)

      75 dB(A)

      70 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      55 dB(A)

      Artikel 4:6 Overige geluidhinder

      • 1.

        Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

      • 2.

        Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

      • 3.

        Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening Utrecht.

      Artikel 4:6A Mosquito

      • 1.

        In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

      • 2.

        In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

      • 3.

        De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

      • 4.

        Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

      • 5.

        Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste 24 maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste 24 maanden verlengen.

      Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

      Artikel 4:7 Straatvegen

      Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

      Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

      Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

      Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

      Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

      Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

      Artikel 4:10 Begripsbepalingen

      [gereserveerd]

      Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

      [gereserveerd]

      Artikel 4:12 Bestrijding iepziekte

      1.Dit artikel verstaat onder:

      a.Iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

      b.Iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus acolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

      2.Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

      a.indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

      b.de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

      c.of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

      3.Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

      4.Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

      5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

      Afdeling 3A Bescherming van flora en fauna

      Artikel 4:12 A Bescherming groenvoorzieningen

      Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterpark dan wel aldaar bloemen te plukken.

      Artikel 4:12 B Beschermde planten

      • 1.

        Het college is bevoegd plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschap- of dorps-/stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

      • 2.

        Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

      • 3.

        Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

      • a.

        Ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel van elders afkomstige bloemen of planten;

      • b.

        Indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

      • c.

        Voor zover de Natuurbeschermingswet van toepassing is.

      • 4.

        Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

      Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

      Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

      • 1.

        Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

      • a.

        onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

      • b.

        bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

      • c.

        kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

      • d.

        mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

      • 2.

        Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

      • 3.

        Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

      • 4.

        Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening Utrecht.

      Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

      [gereserveerd]

      Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

      Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

      Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

      [gereserveerd]

      Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

      Artikel 4:17 Begripsbepaling

      In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet  is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

      Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

      • 1.

        Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

      • 3.

        Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

      • 4.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

      • a.

        de bescherming van natuur en landschap;

      • b.

        de bescherming van het stadsgezicht.

      Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

      • 1.

        Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

      • 2.

        Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

      Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

      Afdeling 1 Parkeerexcessen

      Artikel 5:1 Begripsbepalingen

      In deze afdeling wordt verstaan onder:

      • a.

        voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

      • b.

        parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990). 

      Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

      • 1.

        Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

      • a.

        het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

      • b.

        het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

      • 2.

        Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

      • a.

        voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

      • b.

        voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

      • 3.

        Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

      • a.

        drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 15 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

      • b.

        de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

      • 4.

        Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

      Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

      • 1.

        Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

      • 2.

        Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

      Artikel 5:4 Defecte voertuigen

      Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

      Artikel 5:5 Voertuigwrakken

      • 1.

        Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

      Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

      • 1.

        Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

      • a.

        langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

      • b.

        op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

      • 2.

        Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

      • 3.

        Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

      Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

      • 1.

        Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

      • 2.

        Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

      Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

      • 1.

        Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter, een breedte van 2 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

      • 2.

        Het is verboden een voertuig, niet zijnde een oplegger of aanhanger, dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

      • 3.

        Het is verboden opleggers en aanhangers die een lengte hebben van meer dan 6 meter niet zijnde een voertuig ten dienste van de recreatie, te parkeren binnen de bebouwde kom.

      • 4.

        Het in het tweede en derde lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 06.00 tot 19.00 uur.

      • 5.

        Het college kan van de in het eerste, tweede en derde lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

      Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

      • 1.

        Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

      • 2.

        Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

      Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

      • 1.

        Het is verboden met een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

      Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

      • 1.

        Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

      • 2.

        Dit verbod is niet van toepassing:

      • a.

        op de weg;

      • b.

        op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

      • c.

        op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

      • 3.

        Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

      Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

      Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

      Artikel 5:12A Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen

      • 1.

        Het is verboden om een voertuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van meer dan 10 kilogram gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te parkeren indien zich binnen een straal van 250 meter gebouwen bevinden waarin zich personen plegen op te houden.

      • 2.

        Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

      • 3.

        Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

      Afdeling 2 Collecteren

      Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

      • 1.

        Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

      • 2.

        Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

      • 3.

        Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

      Afdeling 3 Venten

      Artikel 5:14 Begripsbepaling

      • 1.

        In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

      • 2.

        Onder venten wordt niet verstaan:

        • a.

          het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

        • b.

          het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

        • c.

          het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

      Artikel 5:15 Ventverbod

      • 1.

        Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

      • 2.

        Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 en 09.00 uur.

      • 3.

        Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

      Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

      • 1.

        Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

      • 2.

        Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

      • a.

        op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

      • b.

        voor bepaalde dagen en uren.

      • 3.

        Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

      Afdeling 4 Standplaatsen

      Artikel 5:17 Begripsbepaling

      • 1.

        In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

      • 2.

        Onder standplaats wordt niet verstaan:

        • a.

          een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet  ;

        • b.

          een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

      Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

      • 1.

        Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

      • 2.

        Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

      • 3.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

        • a.

          indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

        • b.

          indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

      Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

      Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

      Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

      • 1.

        Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken  of de Wegenverordening provincie Utrecht 2010.

      • 2.

        De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

      Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

      [gereserveerd]

      Afdeling 5 Snuffelmarkten

      Artikel 5:22 Begripsbepaling

      • 1.

        In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

      • 2.

        Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

      • a.

        een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; 

      • b.

        een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

      Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

      • 1.

        Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

      • a.

        in strijd met het bestemmingsplan;

      • b.

        indien de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu.

      • c.

        indien degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren melding heeft gedaan.

      • 2.

        De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c binnen twee weken voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:

      • a.

        naam en adres van de organisator;

      • b.

        adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;

      • c.

        de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

      • d.

        de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;

      • e.

        het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;

      • f.

        het aantal standplaatsen;

      • g.

        het te verwachten aantal bezoekers.

      • 3.

        De snuffelmarkt kan worden gehouden indien de burgemeester niet binnen één week na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen één week na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.

      • 4.

        Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

      Afdeling 6 Openbaar water

      Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

      • 1.

        Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water en het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

      • 2.

        Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

      • 3.

        Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

      • 4.

        Het in het eerste en derde lid bepaalde lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht 1992, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

      Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

      • 1.

        Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

      • 2.

        Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

      • a.

        nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

      • b.

        beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

      • 3.

        Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer,  het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht 1992 of de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996.

      Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

      • 1.

        Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

      • 2.

        De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

      • 4.

        Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement,  de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht 1992 of de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996.

      Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

      Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:25 tweede lid en 5:26 bepaalde.

      Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

      • 1.

        Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht,  het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Scheepvaartenverordening provincie Utrecht 1992.

      Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

      Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

      Artikel 5:30 Veiligheid op het water

      • 1.

        Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Scheepvaartenverordening provincie Utrecht 1992.

      Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

      • 1.

        Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

      • 2.

        Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

      Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

      Artikel 5:32 Crossterreinen

      • 1.

        Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

      • 2.

        Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

      • a.

        in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

      • b.

        in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

      • c.

        in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

      • 3.

        Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

      • 4.

        Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

      Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

      • 1.

        Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

      • 2.

        Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

      • a.

        in het belang van het voorkomen van overlast;

      • b.

        in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

      • c.

        in het belang van de veiligheid van het publiek.

      • 3.

        Het verbod in het eerst lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

      • a.

        ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

      • b.

        die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

      • c.

        die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

      • d.

        van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

      • e.

        voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

      • 4.

        Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

      • a.

        op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

      • b.

        binnen de bij of krachtens de Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995 aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

      • 5.

        Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

      Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

      Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

      • 1.

        Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer  of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

      • 2.

        Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

      • a.

        verlichting door middel van kaarsen, fakkels en (olie)lampen;

      • b.

        terrashaarden, vuurkorven en barbecues.

      • 3.

        Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

      • 4.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

      • 5.

        Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996.

      Afdeling 9 Verstrooiing van as

      Artikel 5:35 Begripsbepaling

      In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

      Artikel 5:36 Verboden plaatsen

      • 1.

        Incidentele asverstrooiing is verboden op:

      • a.

        verharde delen van de weg;

      • b.

        kinderspeelterreinen en –plaatsen;

      • c.

        gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

      • 2.

        Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen en dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

      • 3.

        Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

      Artikel 5:37 Hinder of overlast

      Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

      Afdeling 10 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

      Artikel 5:38 Begripsomschrijvingen

      In deze afdeling wordt verstaan onder:

      • a.

        openbare ruimte:alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, pleinen, plaatsen, plantsoenen en alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede daarin begrepen alle bouw- en kunstwerken die daar onderdeel van uitmaken;

      • b.

        bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

      • c.

        gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

      • d.

        complex: een afgebakend, samengesteld geheel van onroerende zaken (industriecomplex, ziekenhuiscomplex, complex van vakantiehuisjes enzovoort);

      • e.

        afgebakend terrein:een terrein, waarop zich geen bouwwerken bevinden en dat afzonderlijk wordt gebruikt;

      • f.

        ligplaats:een deel van het openbare water dat door burgemeester en wethouders is aangewezen voor het permanent afmeren van een woonschip of een woonark;

      • g.

        standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

      • h.

        nummer: een nummer bestaande uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter of een cijfercombinatie;

      • i.

        object: een bouwwerk, gebouw, complex, afgebakend terrein, ligplaats of standplaats;

      • j.

        rechthebbende: ieder die krachtens eigendom of een beperkt zakelijk recht zodanig de beschikking heeft over een onroerende zaak, dat hij naar burgerlijk recht bevoegd is met betrekking tot die zaak te handelen als in deze afdeling is voorgeschreven, alsmede de beheerder;

      • k.

        uitvoeringsvoorschriften:nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

      Artikel 5:39 Aanduiden wijken en buurten

      • 1.

        Het college verdeelt de gemeente, al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten en duiden deze aan met nummers, zo nodig aangevuld met letters of namen.

      • 2.

        Het college kan de openbare ruimte en gemeentelijke bouwwerken benoemen.

      Artikel 5:40 Toekennen nummer aan object

      • 1.

        Het college kan aan een object of aan een te onderscheiden deel daarvan een nummer toekennen.

      • 2.

        Aan een object dat een nummer heeft gekregen moet het nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

      Artikel 5:41 Aanbrengen namen

      • 1.

        De door het college aan delen van de openbare ruimte en aan gemeentelijke bouwwerken toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

      • 2.

        Het is een ieder die daartoe niet bevoegd is, verboden aan delen van de openbare ruimte, aan de daaraan liggende gemeentelijke bouwwerken en aan ligplaatsen of standplaatsen namen of nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

      • 3.

        Het is een ieder die daartoe niet bevoegd is, verboden aan zijn onroerende zaak nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

      Artikel 5:42 Gedoogplicht aanduidingen

      • 1.

        Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen, huisnummerverzamelwoorden en verwijsaanduidingen aan een bouwwerk- een gebouw, een muur, paal, schutting of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het colelge worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

      • 2.

        De rechthebbende dient er zorg voor te dragen dat naamborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

      Artikel 5:43 Aanbrengen nummer

      • 1.

        Tenzij door het college anders is besloten, is de rechthebbende van een object verplicht het nummer, zoals bedoeld in artikel 5:40, eerste lid, aan te brengen op een wijze zoals dat is bepaald.

      • 2.

        De rechthebbende is verplicht het in het eerste lid genoemde nummer binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van burgemeester en wethouders aan te brengen.

      • 3.

        Indien een object nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na de voltooiing aangebracht.

      • 4.

        Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijn verlengen.

      Artikel 5.44 Uitvoeringsvoorschriften

      Het college stelt nadere technische uitvoeringsvoorschriften vast voor de wijze van nummeren en voor het aanbrengen van nummerborden.

      Artikel 5:45 Gedogen merktekens e.d.

      • 1.

        De rechthebbende op een perceel, bouwwerk of aan de weg staande boom of paal is verplicht toe te laten dat daaraan merktekens, borden of andere voorwerpen ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting, de elektriciteit-, gas- of watervoorziening, de brandbestrijding of enig ander algemeen belang worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

      • 2.

        Het is aan anderen dan daartoe bevoegden verboden een merkteken, bord of ander voorwerp

      als bedoeld in het eerste lid te veranderen, te verplaatsen, te verwijderen, onleesbaar te maken of op enige andere wijze ongeschikt te maken voor het doel waarvoor is aangebracht

      Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

      Artikel 6:1 Strafbepaling

      • 1.

        Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:26, 2:28, 2:29, , 2:31, 2:32, 2:36, 2:37, 2:38, 2:39, 2:59, 2:67, 2:68, 2:69, 2:72, 2:73, 2:74, 3:4, 3:8, 3:9, 3:10, 3:11, 4:4, 4:12, 4:13, 5:2, 5:3, 5:7, 5:8, 5:9, 5:10, 5:13, 5:15, 5:18 en 5:23.

      • 2.

        Overtreding van het bij of krachtens de overige, niet in het eerste lid vermelde artikelen en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

      Artikel 6:2 Toezichthouders

      Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

      Artikel 6:3 Binnentreden woningen

      Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

      Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

      • 1.

        De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente IJsselstein 2004 wordt ingetrokken.

      • 2.

        Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

      Artikel 6:5 Overgangsbepaling

      Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

      Artikel 6:6 Citeertitel

      Deze verordening wordt aangehaald als: “Algemene plaatselijke verordening gemeente IJsselstein 2011”.