Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Kaag en Braassem 2012

Geldend van 27-09-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Kaag en Braassem 2012

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem;

    b. Wet: de Wet werk en bijstand;

    c. Referteperiode: de periode van 36 maanden die direct voorafgaat aan de peildatum;

    d. Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

    e. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    f. WSF: Wet Studiefinanciering

    g. Bijstandsnorm: de bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20 en 21 WWB.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1 Tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag behoren personen van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar met een langdurig laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet en geen uitzicht op inkomensverbetering.

  • 2 Personen die op de peildatum of gedurende de referteperiode een uitkering op grond van de WSF 2000 of Wtos hebben ontvangen, worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben en komen niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking.

Artikel 2a Langdurig laag inkomen

Onder een langdurig laag inkomen wordt verstaan een gemiddeld inkomen per maand dat gedurende de referteperiode niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

  • 1 De langdurigheidstoeslag bedraagt:

    - voor een echtpaar 40% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 21 onder c van de wet

    - voor een alleenstaande ouder 50% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 21 onder a van de wet

    - voor een alleenstaande 55% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 21 onder a van de wet 

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bijstandsnorm is de norm die geldt op 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3 Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 en 13, 1e lid van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte van die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 4 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening vervangt de "Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Kaag en Braassem 2012", die is vastgesteld op 12 maart 2012 en treedt in werking op de dag volgende op de publicatie en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2012.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als "Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Kaag en Braassem 2012".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kaag en Braassem gehouden op 10 september 2012
de griffier,                                                         de voorzitter,
drs. B.S.M. Sepers                                         mr. K.M. van der Velde-Menting

Toelichting 1

Als gevolg van het afschaffen van de bijstand voor inwonenden en het vervangen van de toets op het inkomen van de partner door een toets op gezinsniveau (huishoudinkomen) is aanpassing van de verordening noodzakelijk.

Op grond van artikel 8, lid 1, onder d, en lid 2, onder b, van de Wet werk en bijstand dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. In ieder geval dient hierin te worden bepaald de hoogte van de langdurigheidstoeslag, wat langdurig is en wat een laag inkomen is. Hiermee is beoogd te bewerkstelligen, dat de langdurigheidstoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt.

De rechtvaardiging van de langdurigheidstoeslag is dat mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn, over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn. Hiermee treedt ten aanzien van de positiebepaling van de langdurigheidstoeslag in het inkomensbeleid geen wijziging op. Bij de invoering van de Wet werk en bijstand is die als volgt omschreven: “Om deze reden wordt de langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend en in één belastingvrij bedrag uitbetaald. Hiermee wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld voor vervangingsuitgaven”.

De langdurigheidstoeslag is een vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. De langdurigheidstoeslag staat in beginsel open voor iedereen met een minimum inkomen, dus ook voor werkenden.

De voorwaarden om voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen, staan vermeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Het college verleent de langdurigheidstoeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Door de zinsnede in de wet ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Verder is de ondergrens voor aanvragers van de langdurigheidstoeslag bepaald op 21 jaar, omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de langdurigheidstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar.

Personen van 65 jaar en ouder zijn uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag. Als gevolg van de al gerealiseerde inkomensverbetering voor personen van 65 jaar en ouder (hogere norm) blijft deze doelgroep buiten het bereik van de regeling.

Gemeenten kunnen zelf bepalen wat zij onder de termen “langdurig” en “laag inkomen” verstaan. Bepaald is dat een persoon ten hoogste éénmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag. De verstrekking is echter niet gebonden aan die periode van 12 maanden. Het kan zijn dat per 12 maanden meerdere malen langdurigheidstoeslag wordt verstrekt, indien de verstrekking ziet op een recht dat in een voorgaand jaar is ontstaan, maar pas later is aangevraagd. 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. Gekozen is om de referteperiode vast te stellen op 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft.

Artikel 2. Voorwaarden

De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld. Door uitbreiding van het begrip van ’gezin’ in de wet vanwege invoering van de huishoudtoets alsmede het leeftijdscriterium bij de langdurigheidstoeslag, is nadere precisiering noodzakelijk. Het leeftijdscriterium geldt bij een gezin voor minstens twee gezinsleden. De voorwaarde van geen uitzicht op inkomensverbetering geldt voor alle gezinsleden die aan het leeftijdscriterium voldoen.

Indien hieraan niet wordt voldaan, bestaat – nog afgezien van het inkomen - voor het gezin geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt de rechthebbende gezinsleden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen. Dus bij een gezin waarbij slechts één gezinslid aan het leeftijdscriterium voldoet, bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag voor het desbetreffende gezin. Een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de wet (student met WSF of WTOS en een bepaald maximum inkomen) valt niet onder het begrip van ‘gezin’. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5, van de wet (mantelzorg) valt buiten het uitgebreide begrip van ’gezin’. Door de zinsnede ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Bij studenten wordt ervan uitgegaan, dat zij arbeidsmarktperspectief hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan en een minimuminkomen hieruit, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd.

Artikel 2a. Langdurig laag inkomen

Zoals eerder gesteld, wordt onder langdurig verstaan een termijn van 36 maanden. Nadat betrokkene 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Onder een laag inkomen wordt verstaan een (gezamenlijk) inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 110 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de van toepassing zijnde wettelijke norm inclusief de gemeentelijke toeslag of verlaging en de vakantietoeslag. Voor het recht op een langdurigheidstoeslag wordt geen andere invulling aan het begrip inkomen gegeven dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent, dat de vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31, lid 2, van de Wet werk en bijstand eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij het recht op een langdurigheidstoeslag. Voorbeelden hiervan zijn:

  • 1.

    een bepaald gedeelte van de inkomsten uit arbeid bij alleenstaande ouders met jonge kinderen;

  • 2.

    een Wajong uitkering voor zover geen sprake is van een gezin, dat enkel uit gehuwden en daarmee gelijkgestelden of uit gehuwden met hun ten laste komende kinderen bestaat.

Het inkomen alsmede het vermogen van alle gezinsleden die vallen onder het nieuwe begrip van ‘gezin’ dient in ogenschouw te worden genomen.

Artikel 3. Hoogte van de toeslag

In deze verordening is uitgegaan van een vast percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals die op 1 januari van het jaar van aanvraag van toepassing is. Het percentage is afhankelijk van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks aangepast te worden aan de wijziging in de normbedragen van de WWB.

In lid 3 wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 24 van de Wet werk en bijstand voor situaties waarbij binnen een gezin slechts twee gezinsleden aan het leeftijdscriterium voldoen en een van hen op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de Wet werk en bijstand. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het enig overblijvend rechthebbend gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor een gezin in dergelijke situaties ook niet gewenst is. Met nadruk wordt erop gewezen, dat het hier een uitsluitinggrond betreft als bedoeld in artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de Wet werk en bijstand.

Nogmaals wordt opgemerkt, dat een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de wet (student met WSF of WTOS en een bepaald maximum inkomen) niet valt onder het begrip van ‘gezin’. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5, van de wet (mantelzorg) valt buiten het uitgebreide begrip van ’gezin’.

Hoewel de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet tot de middelen wordt gerekend, valt een Wajonger, voor zover hij tot een gezin behoort dat niet enkel uit gehuwden of uit gehuwden met hun ten laste komende kinderen bestaat, wel onder het begrip van ‘gezin’. Eventueel vermogen van dit gezinslid dient dan ook in aanmerking te worden genomen.

Artikel 4. Onvoorziene gevallen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.