Regeling vervallen per 02-09-2021

Erfgoedverordening 2016

Geldend van 03-12-2020 t/m 01-09-2021

Intitulé

Erfgoedverordening 2016

De raad van de gemeente Kaag en Braassem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 november 2016;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 3.16 en 9.1 Erfgoedwet de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit:

de Erfgoedverordening 2016 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    [vervallen];

  • b.

    gemeentelijk erfgoedregister:

    een register waarop zijn geregistreerd overeenkomstig deze verordening zaken of terreinen bedoeld in onderdeel h, o, p en q.

  • c.

    [vervallen];

  • d.

    commissie:

    commissie ruimtelijke kwaliteit zoals bedoeld in het artikel 4:18 van de Erfgoedwet;

  • e.

    bouw- cultuurhistorisch onderzoek:

    in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en bouwtechnische kenmerken en kwaliteit van een monument geplaatst in cultuurhistorische context;

  • f.

    archeologisch onderzoek:

    het verwen van informatie, aan de hand van bestaande bronnen en/of aan de hand van veldonderzoek;

  • g.

    archeologisch rapport:

    een verslag van een volgens de gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

  • h.

    archeologisch monument:

    een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • i.

    archeologische vondst:

    overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • j.

    minister:

    minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • k.

    normale onderhoud, gebruik en beheer:

    noodzakelijke, reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale en karakteristieke waarden;

  • l.

    rijksmonument:

    monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijkserfgoedregister;

  • m.

    rijksmonumentenregister:

    register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

  • n.

    omgevingsvergunning:

    een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • o.

    Karakteristiek pand:

    pand, geen monument zijnde, die van belang zijn vanwege hun cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarde en tevens vanwege de situationele- en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;

  • p.

    Karakteristiek gebied:

    gebieden, geen beschermde dorpsgezicht zijnde, die van belang zijn vanwege hun cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarde en tevens vanwege de situationele- en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of enherkenbaarheid of zeldzaamheid;

  • q.

    Karakteristiek object:

    object, geen pand, geen monument zijnde, die van belang zijn vanwege hun cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarde en tevens vanwege de situationele- en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;

Hoofdstuk 2. Gemeentelijk Erfgoedregister

Artikel 2. Gemeentelijk Erfgoedregister

  • 1. Burgemeesters en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3 vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 3. Karakteristieke panden en objecten

Artikel 3. De aanwijzing tot Karakteristiek pand/object

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten een karakteristiek pand of object aan te wijzen als Karakteristiek Pand of object dan wel een dergelijke aanwijzing in te trekken.

  • 2. Besluiten omtrent (intrekking van de) aanwijzing als Karakteristiek Pand of object kunnen slechts worden genomen nadat de Erfgoedcommissie daarover is gehoord.

  • 3. Met betrekking tot de aanwijzing als Karakteristiek Pand of object of de intrekking daarvan vragen burgemeester en wethouder advies aan de Commissie ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 4. Algemeen sloopverbod

  • 1. Het is verboden een karakteristiek pand of object zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk te slopen.

  • 2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4, 1e lid is niet vereist indien:

    • a.

      sloopwerkzaamheden behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;

    • b.

      de activiteit slopen deel uitmaakt van een reeds aangevraagde omgevingsvergunning.

Artikel 5. Omgevingsvergunning Karakteristiek pand

  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4, 1e lid wordt uitsluitend verleend indien:

    • a.

      sprake is van een algemeen belang waarvoor het karakteristieke gebouw of object moet wijken; of,

    • b.

      wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan.

      De aanvrager van een omgevingsvergunning dient daartoe een rapport van een onafhankelijke deskundige over te leggen, dat ingaat op:

      • de bouwkundige en technische staat van het gebouw;

      • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming; of,

    • c.

      de karakteristieken van het gebouw of object niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kunnen worden hersteld; of,

    • d.

      het delen van een gebouw of object betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt; of

    • e.

      het delen van een gebouw of object betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.

  • 2. Het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in het 1e lid onder b is niet nodig, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.

  • 3. In het geval dat sloop van volledige gebouwen of objecten op grond van het gestelde in het 1e lid, onder b of c mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:

    • a.

      een plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;

    • b.

      een planning van de sloop en herinrichting.

  • 4. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4, 1e lid wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat op een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de termijn waarbinnen de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.

  • 5. Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4,1e lid te verlenen, wordt de Erfgoedcommissie om een schriftelijk advies gevraagd.

Artikel 6. Uitzonderingen

Het gestelde onder artikel 4 is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:

  • a.

    van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen en bij bedrijfsgebouwen die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;

  • b.

    ten behoeve van normale onderhoud, gebruik en beheer: noodzakelijke, reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van karakteristieke waarden;

  • c.

    van inpandige delen van een gebouw;

  • d.

    ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;

  • e.

    die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;

  • f.

    van gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend.

Artikel 7. Instandhoudingbepaling

Het is verboden een karakteristiek pand te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 8 Opname in omgevingsplan

  • 1. Karakteristieke panden worden bij de eerstvolgende gelegenheid opgenomen in het omgevingsplan/bestemmingsplan.

  • 2. In het omgevingsplan wordt ten behoeve van karakteristieke panden een algemeen sloopverbod opgenomen alsmede een sloopregeling.

Hoofdstuk 4. Rijksmonument

Artikel 15. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de Commissie ruimtelijke kwaliteit. De bepaling als bedoeld in artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Karakteristieke gebieden

Artikel 16. Karakteristieke gebieden en objecten

Met betrekking tot Karakteristieke gebieden is het bepaalde in hoofdstuk 3 overeenkomstig toepassing.

Artikel 17.

Vervallen.

Artikel 18.

Vervallen.

Hoofdstuk 6 Handhaving en toezicht

Artikel 19. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 10 of het bepaalde krachtens artikel 11, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 20. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast personen werkzaam voor de gemeente en als zodanig belast met toezicht en handhaving en de buitengewoon opsporingsambtenaren die hiertoe zijn aangewezen door Burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 7 Vangnet archeologie

Artikel 21. Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening 2010 gemeente Kaag en Braassem wordt ingetrokken.

Artikel 23. Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 22 ingetrokken Erfgoedverordening 2010 gemeente Kaag en Braassem aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 22 ingetrokken verordening.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de openbare bekendmaking.

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kaag en Braassem gehouden op 12 december 2016

de griffier,
drs. K.A. van der Pas
de voorzitter,
mr. K.M. van der Velde-Menting