Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Werk en Bijstand gemeente Kampen

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Werk en Bijstand gemeente Kampen

Voorwoord

Huidige situatie

In de Wet werk en bijstand (Wwb) is bepaald dat de raad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De geboden ondersteuning en de daaraan verbonden verplichtingen worden zoveel mogelijk afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Op grond van in een verordening vast te leggen criteria dienen burgemeester en wethouders in individuele gevallen te bepalen welke verplichtingen van toepassing zijn en wat de verlaging van de uitkering is indien een verplichting niet wordt nagekomen.

Reden aanpassingen

Tezamen met deze verordening en de Maatregelenverordening wordt het Wwb-beleid voor de komende jaren vastgesteld. Hoofdlijn daarin is dat de uitkering altijd een tijdelijk karakter heeft en de cliënt gestimuleerd wordt de zelfredzaamheid te vergroten en de kortste weg naar werk te vinden. Daar waar arbeidsparticipatie (voorlopig) niet aan de orde is, wordt door de gemeente ondersteuning richting maatschappelijke participatie of zorg geboden. Om elke burger de ondersteuning te kunnen bieden die past bij de individuele mogelijkheden, hanteert de gemeente Kampen een zogenaamd driesporenbeleid. De drie sporen zijn: werk, maatschappelijke participatie en zorg (hulpverlening). De mate van arbeidscapaciteit is bepalend voor het spoor. Wanneer dit groter is dan 12 uren per week, wordt de klant ingedeeld in spoor 1 Werk. Wanneer de arbeidscapaciteit vastgesteld wordt op minder dan 12 uren per week, wordt voorshands gekozen voor spoor 2. Is er helemaal geen sprake van arbeids- dan wel participatiecapaciteit, dan wordt een zorgtraject aangeboden. (spoor 3). Om deze ondersteuning vorm te geven worden, naast de inzet van inkomensconsulenten en re-integratieconsulenten, percelen ingekocht bij externe bedrijven.

Het doel is steeds de cliënt te stimuleren goed gebruik te maken van de aangeboden voorziening(en). Daarin gaat veel geld om en het is gewenst dat daarvan ook optimaal en efficiënt gebruik gemaakt wordt. Een sfeer van afspraak is afspraak dient daarbij in het vizier gehouden te worden. Om, indien noodzakelijk, ook handhavend te kunnen optreden is er de Maatregelenverordening Wwb. Er wordt sterk ingezet op stimulering en handhaving in die situaties waarin cliënten niet of onvoldoende medewerking of inzet tonen.

Hoofdthema in zowel de Verordening Werk en bijstand als de Maatregelenverordening is het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de Wwb.

In het algemeen wordt in de Wet werk en bijstand een stringenter handhavingsbeleid voorgestaan. Ook het uitgangspunt werk boven inkomen dient steeds in beeld gehouden te worden.

U vindt naast de artikelen van de verordening ook een algemene toelichting op de achtergrond van de verordening en een toelichting per artikel.

Wijzigingen ten opzichte van de huidige verordening

Inhoudelijk worden ten opzichte van de huidige Re-integratieverordening enkele punten gewijzigd. Voor de helderheid worden de hoofdpunten hier vermeld.

· Toevoeging van een vierde lid aan artikel 2, waardoor de gemeente ook aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden;

· Toevoeging van een vijfde lid aan artikel 5, waardoor het college op grond van artikel 55 van de wet nadere verplichtingen kan verbinden aan een voorziening. Deze nadere verplichting kan, op advies van een arts, inhouden dat de client zich onderwerpt aan een noodzakelijke (medische) behandeling;

· Een verdere verbreding van artikel 10 met het begrip maatschappelijke participatie;

· Een aanpassing van artikel 15, waarbij de premie voor sociale activering wordt vervangen door een activeringspremie die voor zowel uitkeringsgerechtigden, Anw-ers als Nuggers kan worden ingezet;

· Een aanpassing van artikel 18, waarbij een voorziening gericht op nazorg voor de persoon zelf en / of de werkgever, gecreëerd is.

Verordening Werk en bijstand gemeente Kampen

De raad van de gemeente Kampen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 juni 2008, gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

besluit

vast te stellen de Verordening Werk en bijstand gemeente Kampen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    een uitkeringsgerechtigde: een persoon tot 65 jaar met een uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz;

  • b)

    een Anw-er: een persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven staat bij het Centrum voor Werk en Inkomen;

  • c)

    een nugger: een persoon zonder uitkering die ingeschreven staat bij het Centrum voor Werk en Inkomen, als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet;

  • d)

    een voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, een voorziening als bedoeld in deze verordening en in het beleidsplan als bedoeld in artikel 3;

  • e)

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • f)

    de Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g)

    de Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h)

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen;

  • i)

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Kampen;

  • j)

    de Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • k)

    een werknemer in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

Paragraaf 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, aan Anw-ers, aan nuggers, alsmede aan werknemers in gesubsidieerde arbeid ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de betrokkene, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4.

    Het college kan, na overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voorzieningen als bedoeld in de verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1.

    De raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening periodiek een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en de wijze van financiering.

  • 2.

    Dit plan omvat in elk geval omschrijvingen van:

    • a.

      het beleid ten aanzien van eventuele doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      de wijze waarop het aanbod van voorzieningen wordt georganiseerd;

    • c.

      de beschikbare middelen voor inzet van de verschillende voorzieningen;

    • d.

      de criteria voor ontheffingen van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • e.

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de raad een verslag over de uitvoering van het re-integratiebeleid en de behaalde resultaten. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77, eerste lid van de wet. Aan de hand van dit verslag, kan het plan als bedoeld in het eerste lid worden bijgesteld.

  • 4.

    Het beleidsplan als bedoeld in het eerste lid en het verslag als bedoeld in het derde lid worden in concept besproken met het inspraakorgaan, als bedoeld in de Verordening Cliëntenparticipatie. Van de strekking van deze bespreking wordt in de definitieve tekst melding gemaakt.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers en werknemers in gesubsidieerde arbeid hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijke voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 genoemde beleidsplan en de door het college op te stellen uitvoeringsbesluiten.

Artikel 5 Verplichtingen van degene die gebruik maakt van een voorziening

  • 1.

    De persoon, aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De persoon die gebruik maakt van een voorziening, is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening en de hierop gebaseerde uitvoeringsbesluiten van het college, alsmede aan de specifieke verplichtingen die het college aan de voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien de uitkeringsgerechtigde die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen met inachtneming van het bepaalde in de Maatregelenverordening.

  • 4.

    Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening, dan wel de subsidie, geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5.

    Het college kan, naast de verplichtingen die op grond van hoofdstuk 2 aan het recht op bijstand verbonden zijn of kunnen worden, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid van wet, aan de belanghebbende bepaalde andere verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand. Een nadere verplichting kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Artikel 6 Sluitende aanpak

  • 1.

    Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen 3 maanden na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichtingen geldt.

  • 3.

    Het eerste lid is op gehuwden of in het kader de wet daarmee gelijkgestelden, slechts van toepassing op één van de partners en wel de partner die de meeste kansen heeft op de arbeidsmarkt.

  • 4.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in dit artikel.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op de voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat voor een specifieke voorziening in aanmerking komt.

Paragraaf 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden, voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere voorwaarden verbinden.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen, dan wel bijstellen, indien:

    • a.

      de persoon die van de voorziening gebruik maakt, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet nakomt;

    • b.

      de persoon die van de voorziening gebruik maakt, niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      de persoon die van de voorziening gebruik maakt, algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      naar de mening van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van voorzieningen nadere regels stellen. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en de verlening van voorschotten;

    • f.

      het heffen van eigen bijdragen;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 9 Leer/werktrajecten

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring, dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Het leer/ werktraject duur maximaal achttien maanden.

  • 4.

    Plaatsing geschiedt met inachtneming van de regels dat alleen geplaatst wordt indien door de plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en daardoor geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 10 Sociale activering en maatschappelijke participatie

  • 1.

    Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering of maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Onder sociale activering / maatschappelijke participatie wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject, gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 3.

    De activiteiten worden alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk of wanneer er geen sprake is van beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen of verdringing.

  • 4.

    Sociale activering of maatschappelijke participatie kan worden ingezet ten behoeve van belanghebbende als bedoeld in artikel 4, lid 1 van deze verordening die niet direct bemiddelbaar zijn.

  • 5.

    Een onderdeel van sociale activering / maatschappelijke participatie kan zijn traditioneel vrijwilligerswerk, dat wil zeggen vrijwilligerswerk van beperkte omvang.

Artikel 11 Voormalige WIW- en ID-banen

  • 1.

    Het college gaat geen nieuwe dienstverbanden aan in het kader van een re-integratietraject.

  • 2.

    Het college handhaaft de bestaande dienstverbanden, zoals die zijn aangegaan op grond van de toen geldende Wet Inschakeling Werkzoekenden, zolang het originele traject voortduurt, of tot het moment dat ontslag volgt op vrijwillige basis, danwel om dringende redenen.

  • 3.

    Het college zal de dienstverbanden voor onbepaalde tijd van de personen die voorheen gewerkt hebben in het kader van de Rijksregeling banenpools voortzetten tot het moment dat ontslag volgt op grond van vrijwilligheid of het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, dan wel om dringende redenen.

Artikel 12 Loonkostensubsidies

  • 1.

    Het college kan een subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde, een Anw-er of een nugger een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt, indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 13 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    In de in het eerste lid bedoelde scholing kan worden voorzien door middel van een subsidie ter hoogte van de opleidingskosten.

  • 3.

    Voor de toepasselijkheid van het tweede lid moet tevoren de noodzaak van scholing zijn gebleken door middel van opname in een trajectplan, dat namens het college is vastgesteld.

  • 4.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat lager is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm ontvangt een inkomstenvrijlating, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o van de wet, waarbij het percentage wordt bepaald op 25% met een door landelijke overheid vastgesteld maximum per maand.

  • 2.

    De vrijlating wordt voor ten hoogste zes aaneengesloten maanden verleend. In geval van onderbreking vindt geen verschuiving van de einddatum plaats.

  • 3.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels stellen ten aanzien van de inkomstenvrijlating.

Artikel 15 Activeringspremie

  • 1.

    Het college kan aan personen als bedoeld in artikel 1 onder lid a, b en c een premie verstrekken voor het verrichten van onbetaalde maatschappelijke nuttige activiteiten als bedoeld in artikel 10 van deze verordening.

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de verstrekking van de premie. Hierbij wordt in elk geval aandacht besteed aan de hoogte van de premies.

Artikel 16 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor overige kosten, die worden gemaakt in het kader van de arbeidsinschakeling.

Artikel 17 Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1.

    Het college kan een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoongebonden re-integratiebudget.

  • 2.

    Onder een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt verstaan een subsidie ter hoogte van een forfaitair bedrag, waarmee men geacht wordt de noodzakelijkerwijs te maken kosten in verband met arbeidsinschakeling te kunnen voldoen.

  • 3.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels met betrekking tot de uitvoering van lid 1 van dit artikel. Dit besluit kan inhouden dat het college vooralsnog niet overgaat tot uitvoering van lid 1 van dit artikel.

Artikel 18 Voorzieningen, gericht op nazorg

Het college kan aan de persoon zelf en / of de werkgever, bij wie een uitkeringsgerechtigde, een Anw-er of een nugger, algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Paragraaf 3a Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 18a Wijziging betekenis begrippen

  • 1.

    Waar  in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 18b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in gevallen, waarin als gevolg van onverkorte toepassing van deze verordening sprake zou zijn van onbillijkheden van zwaarwegende aard, gemotiveerd ten gunste van de belanghebbende afwijken van toepassing van deze verordening.

Artikel 20 Overgangbepaling

De vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening ingediende aanvragen worden beslist met toepassing de ‘Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Kampen.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Werk en bijstand gemeente Kampen.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op bekendmaking door de raad. Op dat tijdstip vervalt de ‘Re-integratieverordening Wet werk en bijstand’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 11 september 2008.
 

Nota-toelichting

Toelichting algemeen

 

Inleiding

Artikel 8, eerste lid, onder a:

De raad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8, tweede lid:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10, eerste en tweede lid:

1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

De verordening: procedureel of uitgebreid?

 

Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden.

1. In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt kan zijn dat je een verordening vaststelt die vervolgens op hoofdlijnen een aantal jaren meekan.

2. In beleidsregels. Het voordeel van het regelen in beleidsregels is dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan.

3. In het beleidsplan. Dit plan wordt ook door de raad vastgesteld. Naast algemene uitgangspunten kunnen hierin ook onderwerpen aan de orde komen als het inkoop- en aanbestedingsbeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen als onderwijs, zorg en economie.

4. In delegatie aan het college. Via uitvoeringsbesluiten kan snel ingespeeld worden op bijvoorbeeld actuele ontwikkelingen en andere inzichten.

Uit het bovenstaande blijkt dat er diverse varianten zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele en een uitgebreide verordening. In de eerste variant wordt alleen vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de klant. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.

De gemeente zal met de inrichting van de verordening dus bij elk onderwerp na moeten gaan in welke mate criteria en uitgangspunten vast moeten liggen ofwel in welke mate het college de bevoegdheid krijgt om eigen afwegingen te maken. Een combinatie van de verschillende niveaus ligt voor de hand.

Bovenstaande afwegingen hebben in deze verordening tot de volgende systematiek geleid: allereerst een raamwerk dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 7 en 19 tot en met 22. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, de verplichtingen van de klant en de financiën verwerkt. Daarnaast gaat het om enkele artikelen die in elke verordening voorkomen (definities, hardheidsclausule etc.).

De artikelen 8 tot en met 18 gaan over specifieke voorzieningen. In principe zijn alle hier genoemde artikelen facultatief: in artikel 8 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald. Het is derhalve aan de gemeente om te bepalen of, en op welke wijze, artikelen over specifieke voorzieningen worden opgenomen. De artikelen over de specifieke voorzieningen kennen grofweg het volgende stramien:

- elk artikel begint met het aanduiden van de aanwezigheid van een voorziening ('het college kan...');

- daarna komt er een delegatiebepaling, waarin het college de bevoegdheid krijgt nadere regels te stellen;

- vervolgens wordt soms aangegeven dat daarbij in elk geval aandacht wordt besteed aan...

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid opleveren.

Indien niet wordt gekozen voor een generieke regeling, dan zijn uiteraard wel de bepalingen inzake de verordeningen werkgelegenheidssteun, dan wel de verordening de minimissteun van toepassing. Op de voorwaarden die daarbij gesteld worden wordt ingegaan in de Beleidsaanbeveling van het ministerie van SZW. Opgemerkt moet hier nog worden, dat het bij staatssteun niet alleen gaat om directe subsidiëring vanuit de gemeente. Ook indien de gemeente een re-integratiebedrijf opdraagt loonkostensubsidies te verstrekken of detacheringsbanen te organiseren, kan er sprake zijn van staatssteun.

Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden”– beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand.

De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in hun re-integratieverordening. In deze verordening is ervoor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …). Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling. Overigens wordt er in de beleidsaanbeveling van uitgegaan dat de gemeentelijke verordening voldoet aan de EG-verordeningen terzake.

 

Relatie met andere verordeningen

De Wwb geeft de raad ook de opdracht om verordeningen vast te stellen op een drietal andere terreinen die een relatie hebben met de Verordening Werk en bijstand, namelijk maatregelen (sancties), toeslagen en cliëntenparticipatie.

 

Maatregelenverordening

De Wwb draagt de gemeente op een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de klant wordt geregeld. De Verordening Werk en bijstand en de Maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichting verbinden die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar om wel duidelijke verwijzingen aan te brengen.

Toeslagenverordening

Op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) dient de raad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm. (als bedoeld in artikel 8 eerste lid sub c en artikel 30 Wwb) Deze verordening is door uw raad laatstelijk vastgesteld op 22 februari 2007.

 

Verordening Cliëntenparticipatie

De Wwb geeft aan de raad tevens de opdracht een verordening betreffende klantenparticipatie op te stellen. In de Verordening Werk en bijstand is opgenomen dat bij de vaststelling van het beleidsplan het lokale inspraakorgaan of enig ander orgaan dat hiertoe dient, wordt betrokken. Deze verordening is door uw raad laatstelijk vastgesteld op 26 juni 2008.

Algemene subsidieverordening

Veel gemeenten kennen een algemene subsidieverordening. Dit heeft als voordeel dat in andere verordeningen op grond waarvan subsidies worden verstrekt, voor algemene onderdelen als termijnen, informatieverplichtingen e.d. verwezen kan worden naar deze algemene verordening. In de algemene bepalingen bij deze verordening kan dan ook de bepaling worden opgenomen dat op subsidies die op grond van de Verordening Werk en bijstand worden verstrekt, de Algemene subsidieverordening van toepassing is. Vooralsnog is met artikel 8, vierde lid echter gekozen voor een delegatiebepaling aan het college, waarbij dit dergelijke regels specifiek kan toesnijden op het beleidsterrein.

Het college zou daaraan op enig moment ook invulling kunnen geven door in dit uitvoeringsbesluit alsnog aansluiting te zoeken bij de Algemene subsidieverordening.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand (Wwb). Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen. Hiervoor is niet gekozen.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid aan het college specifieke opdrachten mee te geven. In de Wwb is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor de personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht van het college te koppelen kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de Wwb dat de gemeente evenwichtig aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie van arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering, komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

 

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang, omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

Het vierde lid is een vertaling van artikel 7 lid 3 van de Wwb, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet suwi, de gemeente aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden.

Artikel 3 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de Wwb aan de raad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

Het eerste lid geeft aan dat de raad een beleidsplan vaststelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen in plaats van een jaarlijks plan een meerjarenbeleidplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid om met deelplannen te werken.

Het tweede lid is facultatief en biedt de raad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De Wwb geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen vergezeld te worden door een verklaring van de raad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van de verordening aangesloten wordt bij de inhoud van het reguliere verslag over de uitvoering.

 

Het vierde lid betrekt het inspraakorgaan bij de verslaglegging. De tekst van het verslag wordt in concept besproken met het orgaan. De op- en aanmerkingen worden na deze bespreking zakelijk weergegeven in het definitieve verslag. Hiermee wordt beoogd te zorgen voor een effectieve inspraakmogelijkheid. Het inspraakorgaan kan er aldus immers van uitgaan dat zijn visie vertolkt wordt. Als het dan al niet tot resultaten bij het college zou leiden, kan er wellicht wat bewerkstelligd worden via de raad.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De Wwb stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de Wwb zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de klant en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal naar de verordening en het beleidsplan.

Artikel 5 Verplichtingen van de klant

In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en het tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde en vijfde lid biedt de verbinding met de Maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel, indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid voor de gemeente opgenomen om in die gevallen (een deel van) de kosten die gemaakt zijn, terug te vorderen.

Artikel 6 Sluitende aanpak

De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren. Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De Wwb kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks is de gemeente van oordeel dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. De uitkeringsgerechtigde is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. De belanghebbende kan om dit te bereiken aanspraak maken op ondersteuning vanuit de gemeente. In lid 1 is vastgelegd dat elke uitkeringsgerechtigde binnen 3 maanden na inschrijving CWI een aanbod krijgt voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid. Hierbij wordt gedacht aan alle groepen uitkeringsgerechtigden.

Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichtingen hebben gekregen. In het derde lid wordt aangegeven dat de sluitende aanpak zich richt op de partner die de meeste kansen heeft op de arbeidsmarkt. Het vierde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

 

Artikel 7 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan, is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook de voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een klant gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositie-regelingen in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze Verordening Werk en bijstand van toepassing is.

 

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

 

Artikel 9 Leer-/werkplekken

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor de gemeente om langdurige werklozen te re-integreren. Voor de term 'werkstage' is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken en arbeidsritme staat centraal.

Het is belangrijk om in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

- er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

- de arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

- die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

- de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij een werkstage weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is er bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

 

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding duidelijk te maken. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de klant eist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde 'snuffelstage' waarbij de klant de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de klant wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

 

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing mag plaatsvinden, en dat de concurrentie-verhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Hiervoor dienen criteria bedacht te worden. Bijvoorbeeld kan getoetst worden of de te verrichten arbeid productief is, en of er geen recent ontslag heeft plaatsgehad.

 

Artikel 10 Sociale activering en maatschappelijke participatie

Volgens de Wwb dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

 

Artikel 11 Voormalige WIW- en ID-banen

De Wwb houdt de mogelijkheid open om à la de WIW personen een dienstverband aan te bieden, teneinde op detacheringsbasis werkervaring op te doen. De gemeente Kampen gaat uit van de situatie dat nieuwe dienstverbanden niet langer worden aangegaan en dat minder vergaande constructies voor re-integratie genoeg moeten zijn. Een andere benadering zou te begrotelijk zijn. Gesubsidieerde banen slaan relatief gesproken namelijk een enorm gat in het werkdeel. Dat is ongewenst in verband met de overige voorzieningen die eruit dienen te worden betaald. De bestaande gesubsidieerde banen in het kader van de WIW en het Besluit ID-banen worden voortgezet, zolang als dat opportuun is. Opportuun is voortzetting gedurende de originele looptijd van het traject. Althans, als niet tot voortijdige beëindiging wordt besloten (ontslag). Voor oud-banenpoolers geldt dat hun contract voor onbepaalde tijd wordt geëerbiedigd.

 

Artikel 12 Loonkostensubsidies

Het instrument loonkostensubsidies, gericht op re-integratie, is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW (hoewel daar in de gemeente Kampen niet zoveel mee werd gedaan). Onder de Wwb is het instrument geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie, de termijn en de eraan verbonden verplichtingen.

Het eerste lid geeft de basis van de subsidieverlening. Dat het gaat om een re-integratievoorziening wordt aangeduid door te verwijzen naar de drie doelgroepen.

 

In het tweede lid wordt de inhoudelijke kant van de zaak gedelegeerd aan het college. Burgemeester en wethouders dienen nadere regels te stellen over hoogte, duur en verplichtingen. Ook de praktische uitvoering inzake aanvraag, informatieverplichtingen en dergelijke behoort tot het domein van het college.

Voor het derde lid kan verwezen worden naar het daaromtrent gesteld in het vierde lid van artikel 8 (werkstages).

 

Artikel 13 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden in de vorm van een voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn, indien de klant op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt beschouwd, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

Het is mogelijk om de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een absoluut wettelijk maximum per maand. Voor beide maxima is gekozen. De termijn is ten hoogste zes maanden, waarbij elke maand die er als het ware '‘tussenuit valt’ gewoon meetelt. De einddatum schuift dus niet op. Het is voor de klant dan ook van belang om zelf te kiezen of hij bij aanvang van de werkzaamheden de vrijlating al wil aanvragen, of liever nog even wil wachten tot hij meer zekerheid heeft over de aard van de betrekking.

Artikel 15 Premies

In de Wwb is in artikel 31, tweede lid, sub j geregeld dat per kalenderjaar eenmalig een premie kan worden verstrekt, voor zover dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Deze premie is wettelijk gemaximeerd. Indien het college een dergelijke premie wil toekennen moet dat in of bij de re-integratie verordening geregeld worden. De premie is onbelast en werkt niet door bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten niet te premieren. Er is gekozen om het verstrekken van premies te beperken en uitsluitend het verrichten van sociaal maatschappelijke activiteiten door middel van een premie te stimuleren. Deze activiteiten moeten binnen een aangeboden re-integratietraject plaatsvinden ter voorbereiding op een arbeidstraject of gericht op het voorkomen van sociaal isolement. In het uitvoeringsbesluit zal het college aanvullende regels stellen.

 

Artikel 16 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden van activiteiten die daaraan bijdragen.

Artikel 17 Persoonsgebonden re-integratiebudget

Sinds de invoering van de Wwb ontwikkelen gemeenten alternatieve werkwijzen om werkzoekenden aan het werk te helpen. Eén daarvan is het toekennen van een budget waarmee werkzoekenden zelf hun eigen re-integratietraject opstellen, inkopen en uitvoeren: het persoonsgebonden re-integratiebudget (prb).Onder de Wwb hebben gemeenten de volledige vrijheid gekregen om elk denkbaar instrument in te zetten. Gemeenten kunnen er dus voor kiezen het PRB als voorziening aan te bieden. De mogelijkheid als zodanig is geschapen in dit artikel, maar in het derde lid wordt het college de mogelijkheid geboden om het vooralsnog niet in werking te laten treden.

De eerste vraag die immers beantwoord moet worden is of de gemeente het PRB wel als instrument wil inzetten. Een belangrijke afweging daarbij is of het PRB past binnen het systeem van klantmanagement en regie dat de gemeente hanteert. Er zijn diverse manieren waarop de gemeente de positie van de klant vorm kan geven. Het PRB is een uiterste vorm waarin dit kan gebeuren. In theorie kan het PRB passen binnen het gewenste systeem van klantmanagement, zodat een opening van de theoretische mogelijkheid gewenst is.

Bij de inzet van het PRB kan goed worden aangesloten bij de ervaringen die in het kader van de Rea zijn opgedaan. Bij uitvoeringsbesluit kunnen randvoorwaarden worden vastgelegd als de maximale duur van het traject en de hoogte van het budget. Ook is het een mogelijkheid om voorafgaand aan het PRB een zogenaamd oriëntatiebudget te verstrekken. De ervaringen hebben namelijk geleerd dat het voor de klanten niet eenvoudig is zelfstandig een compleet traject uit te stippelen, en dat daarvoor deskundigheid moet worden ingezet. Via de klantmanager kan in de toekomst wellicht toetsing van het PRB plaatsvinden. Tenslotte zijn er nog diverse vormen, waarin het PRB kan worden verstrekt. Het ene uiterste is een volledig vrij te besteden budget, waarbij éénmaal goedkeuring wordt gegeven aan de inhoud van het traject. Het andere uiterste is een door de gemeente beheerd budget, waarbij voor elke stap goedkeuring moet worden gevraagd, en waarbij de onderdelen van het traject moeten passen binnen het gemeentelijke inkoop- en aanbestedingsbeleid.

Artikel 18 Voorzieningen, gericht op nazorg

Het is sociaal en financieel gezien belangrijk ervoor te zorgen dat klanten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren.

Dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden nà acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid. Ook bij vormen van gesubsidieerde arbeid of het toekennen van loonkostensubsidies is het van belang dat enige vorm van nazorg wordt geboden. Aan reguliere werkgevers kan de voorwaarde van het bieden van nazorg aan de subsidie-verstrekking worden verbonden.

 

Artikel 19 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen bespreking.

 

Artikel 20 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft geen bespreking.

 

Artikel 21 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen bespreking.

 

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen bespreking.

De WWB vraagt aan de raad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat misschien vreemd: beleid leg je immers neer in een beleidsplan. Desondanks kan de raad van oordeel zijn dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden, wèl in de verordening vast wil leggen. Volgens de Wet werk en bijstand (Wwb) krijgen burgemeester en wethouders (B&W) de opdracht tot re-integratie van uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en nuggers. De Wwb draagt de raad op om een verordening vast te stellen, waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.

Onder re-integratie wordt mede verstaan sociale activering, maatschappelijke participatie en voorkoming van sociale uitsluiting. Deze zijn veelal per definitie gericht op uiteindelijke arbeidsactivering.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid:

Het college kan in gevallen, waarin als gevolg van onverkorte toepassing van deze verordening sprake zou zijn van onbillijkheden van zwaarwegende aard, gemotiveerd ten gunste van de belanghebbende afwijken van toepassing van deze verordening. vast te stellen de Verordening Werk en bijstand gemeente Kampen