Regeling vervallen per 23-11-2013

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013

Geldend van 08-12-2012 t/m 22-11-2013

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013

De raad van de gemeente Kampen;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders inzake de wijziging van de verordening met ingang van 1 januari 2013;

 

gelet op de artikel 228a van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven van de gebruiker ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel, niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4, voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.​

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting als bedoeld in artikel 2 wordt geheven per perceel.

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen.

  • 2.

    De belasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen,

    • a.

      Ingeval het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 6 bedoelde kalenderjaar geldt.

    • b.

      Ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3.

    Bij onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dienen maar wel beschikken over een woongedeelte, is lid 1 van toepassing indien er geen sprake is van directe of indirecte lozing van water afkomstig van het bedrijfsmatige gedeelte op de gemeentelijke riolering.

  • 4.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt een zogenaamde garagebox aangemerkt als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient.

Artikel 6 Vrijstellingen

In afwijking van artikel 5 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voorzover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de warde van:

  • a.

    ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

  • b.

    glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

  • c.

    onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

  • d.

    één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 , met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

  • e.

    natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

  • f.

    openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • g.

    waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • h.

    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • i.

    werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

  • j.

    onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt door het geven van onderwijs;

  • k.

    straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen –niet zijnde gebouwen- welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienst van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

  • l.

    plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

  • m.

    begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

Artikel 7 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting als bedoeld in artikel 5, lid 1, bedraagt € 168,00 per perceel per belastingjaar.

  • 2.

    Het tarief van de belasting als bedoeld in artikel 5, lid 2,  bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt 0,0825%.

  • 3.

    De belasting per perceel bedraagt per belastingjaar niet meer dan € 1.500,--.

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 Ontstaan van belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a en b, is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a en b,  in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a en b, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing verleend over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing voor percelen die in hoofdzaak tot woning dienen, indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

  • 5.

    Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven, met dien verstande dat het totaal van op een aanslagbiljet verenigde belastbare feiten als één belastingaanslag wordt aangemerkt.

Artikel 11 Termijn van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn op de laatste dag van de tweede maand na de dagtekening van de aanslag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende telkens één maand later.

  • 3.

    Ten aanzien van het tweede lid is het “Incassoreglement 2010” van toepassing, zoals door het college van burgemeester en wethouders op 18 december 2009 vastgesteld of zoals dat laatstelijk is gewijzigd.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en tweede lid gestelde termijnen.

Artikel 12 Kwijtschelding

Voor de belasting bedoeld in artikel 2 kan kwijtschelding worden verleend, indien de belasting niet anders dan met buitengewoon bezwaar kan worden betaald.

Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van het rioolheffing.

Artikel 14 Overgangsrecht

De 'Verordening rioolheffing 2012', vastgesteld op 1 december 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 15, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening rioolheffing 2013’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in zijn vergadering van 15 november 2012,
 
 
 
De griffier,                                                        de voorzitter,