Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,

Gelezen het voorstel van 2 december 2013, kenmerk 13ADV00634;

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 2006 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen;

Overwegende dat de raad in voornoemde Verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die Verordening nadere regels dient te stellen in een besluit;

besluiten vast te stellen het:

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op de begrippen zoals omschreven in de Verordening wordt in deze regeling verstaan onder:

  • a.

    aanschafprijs: de prijs waarvoor een voorziening wordt ingekocht door het college;

  • b.

    Bmo: Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450), vastgesteld door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • c.

    CAK: Centraal Administratie Kantoor;

  • d.

    eigen aandeel: een door het college op te leggen en door het CAK vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het Bmo van toepassing zijn;

  • e.

    eigen bijdrage: een door het college op te leggen en door het CAK vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Bmo van toepassing zijn;

  • f.

    instandhoudingskosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening voor onderhoud en reparatie van deze voorziening;

  • g.

    kostprijs: de aanschafprijs inclusief eventuele kosten van onderhoud, reparatie en verzekering;

  • h.

    periode: een vierwekelijkse termijn die gehanteerd wordt door het CAK bij de inning van de eigen bijdrage of het eigen aandeel. Een jaar kent 13 perioden;

  • i.

    Pgb: persoonsgebonden budget;

  • j.

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Verstrekking op aanvraag

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een Pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 2.2 Budgetperiode

Het Pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode die overeenkomt met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het Pgb te verwerven voorziening.

Artikel 2.3 Overwegende bezwaren

De belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om te kiezen voor een Pgb als hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Daarvan is sprake als zich één van de volgende situaties voordoet:

  • a.

    de voorziening betreft een vervoerspas voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer;

  • b.

    de voorziening een kilometerbudget voor de (rolstoel)taxi betreft;

  • c.

    er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het Pgb en (professionele) hulp niet beschikbaar is;

  • d.

    er sprake is van een voorziening voor hulp bij het huishouden die naar verwachting niet langer dan 3 maanden zal duren;

  • e.

    de aanvrager eerder een Pgb is verleend op grond van deze Verordening en de aanvrager zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere Pgb opgelegde verplichtingen;

  • f.

    de voorziening kortdurend en naar verwachting niet de gestelde gebruiksduur adequaat zal zijn;

  • g.

    op grond van individuele omstandigheden sprake is van bezwaren van overwegende aard.

Artikel 2.4 Algemene verplichtingen Pgb

Bij het verlenen van het Pgb gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    het Pgb wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten;

  • b.

    de geïndiceerde voorziening die de aanvrager inkoopt met het Pgb dient adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn;

  • c.

    de aanvrager dient een particuliere aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten voor schade die voor het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan;

  • d.

    de aanvrager bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs(betalingsbewijzen) van de met het Pgb ingekochte geïndiceerde voorziening gedurende vijf jaar, of indien de normale afschrijvingsduur langer dan deze termijn is, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze op verzoek ter beschikking van het college.

Artikel 2.5 Niet langer gebruik

Een voorziening aangeschaft met een Pgb kan, zodra deze voorziening niet meer wordt gebruikt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar worden gesteld.

Artikel 2.6 Regels rond verantwoording

  • 1.

    De verantwoording van het Pgb door de budgethouder aan het college vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar. Controle vindt plaats volgens het werkplan ‘I.C-maatregelen Pgb’.

  • 2.

    Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het Pgb voor hulp bij het huishouden, moet de belanghebbende rekening houden met controle door het college van de besteding van het Pgb en moet belanghebbende hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar houden.

  • 3.

    Het Pgb voor een éénmalige voorziening wordt door de belanghebbende na aanschaf van of besteding aan de voorziening maar uiterlijk binnen 3 maanden na toekenning van het Pgb aan het college verantwoord.

  • 4.

    Voor zover het een Pgb voor hulp bij het huishouden betreft, controleert het college na afloop van een kalenderjaar of anders steekproefsgewijs.

  • 5.

    Wordt het Pgb voor hulp bij het huishouden lopende het kalenderjaar beëindigd, dan is belanghebbende verplicht binnen 6 weken na de einddatum de besteding van het Pgb dat is verstrekt in het jaar van beëindiging te verantwoorden;

  • 6.

    Het college moet de verantwoording volledig en voorzien van de benodigde bewijsstukken binnen 6 weken nadat het college hierom schriftelijk heeft verzocht, van belanghebbende hebben ontvangen;

  • 7.

    Het college kan belanghebbende, na beoordeling van de ingediende verantwoording, opleggen de hulp niet langer contant maar per bank uit te betalen.

Artikel 2.7 Regels rond terugvordering

  • 1.

    Na de in artikel 2.6 genoemde controle op de verantwoording wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het Pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

  • 2.

    Bedragen tot € 50,-- worden niet teruggevorderd of verrekend.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 3.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Bij verstrekking van een individuele voorziening in het kader van de maatschappelijke ondersteuning, zowel voor een verstrekking in natura als in de vorm van een Pgb of in de vorm van een financiële tegemoetkoming, is een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel verschuldigd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd voor:

    • a.

      een (sport)rolstoel;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten;

    • c.

      een financiële tegemoetkoming voor het vrijmaken van een aangepaste woning;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming voor woningsanering;

    • e.

      een financiële tegemoetkoming voor auto-, taxi- en rolstoeltaxi vergoeding;

    • f.

      voorzieningen voor personen jonger dan 18 jaar.

  • 3.

    Er wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd als de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is behoudens de situatie genoemd in artikel 4.1, zesde, zevende en achtste lid van het Bmo.

Artikel 3.2 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

  • 1.

    De omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel bedraagt samen maximaal de verschuldigde bedragen op grond van artikel 4.1, eerste lid en artikel 4.5 van het Bmo.

  • 2.

    De eigen bijdrage of eigen aandeel bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening.

Artikel 3.3 Bepalen kostprijs voorzieningen

  • 1.

    Voor het bepalen van de kostprijs voor voorzieningen in bruikleen, wordt de aanschafprijs vermeerderd met instandhoudingskosten, eventuele verzekeringen en wordt dit totaalbedrag gedeeld door de afschrijvingstermijn.

  • 2.

    Voor het bepalen van de kostprijs voor hulp bij het huishouden wordt het gewogen gemiddelde inkooptarief van de gecontracteerde aanbieders aangehouden.

Artikel 3.4 Looptijd van de eigen bijdrage of het eigen aandeel

  • 1.

    Indien de voorziening bestaat uit hulp bij het huishouden wordt gedurende de looptijd van de voorziening een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 2.

    Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht die is gebaseerd op de waarde van de voorziening, uitgaande van een afschrijvingstermijn van zes jaar.

  • 3.

    Indien de voorziening bestaat uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht die is gebaseerd op de waarde van de aanpassing, uitgaande van een afschrijvingstermijn van vijftien jaar.

  • 4.

    Voor overige voorzieningen wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht die is gebaseerd op de waarde van de voorziening uitgaande van een afschrijvingstermijn van zes jaar. Voor een autoaanpassing geldt een afschrijvingstermijn van tien jaar.

Artikel 3.5 Zelf voorzieningen treffen

Door het college wordt individueel beoordeeld of de aanvrager, in financiële zin, in staat is om zelf zodanige voorzieningen te treffen dat beperkingen gecompenseerd worden.

Hoofdstuk 4. De acht resultaten

Paragraaf 4.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning

Artikel 4.1.1 Hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.

Artikel 4.1.2 Hulp bij het huishouden in natura

  • 1.

    Het uurtarief voor hulp bij het huishouden in natura op basis waarvan de eigen bijdrage wordt berekend zoals genoemd in artikel 3.3, tweede lid, bedraagt voor 2014:

    • a.

      hulp bij het huishouden 1 (HH-1): € 21,--;

    • b.

      hulp bij het huishouden 2 (HH-2): € 23,--.

  • 2.

    Deze bedragen worden jaarlijks in januari geïndexeerd conform de raamovereenkomst met de leveranciers.

Artikel 4.1.3 Hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb

  • 1.

    De belanghebbende die wordt geïndiceerd voor hulp bij het huishouden en deze verkrijgt in de vorm van een Pgb, krijgt een bedrag per uur uitbetaald, gebaseerd op de soort hulp bij het huishouden en het aantal uren en minuten waarvoor zij is geïndiceerd.

  • 2.

    Het uurtarief voor hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb bedraagt voor:

    • a.

      hulp bij het huishouden 1 (HH-1): € 15,75;

    • b.

      hulp bij het huishouden 2 (HH-2): € 17,25.

  • 3.

    Het Pgb wordt berekend naar een bedrag per jaar en kwartaal, afhankelijk van het aantal geïndiceerde uren per week, gedurende de periode dat de voorziening noodzakelijk is.

Artikel 4.1.4 Aanvangsdatum en gebruik Pgb

  • 1.

    Een Pgb wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een Pgb is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het Pgb is aangevraagd. Het college geeft de aanvrager per kwartaal een voorschot op het verleende Pgb.

  • 2.

    Binnen zes weken na afloop van ieder kalenderjaar waarin één of meer voorschotten zijn vertrekt legt de aanvrager door middel van invulling van een daartoe door de gemeente toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van het voorschot gedurende die periode en over eventueel eerder verleende voorschotten voor zover deze, in het betreffende kalenderjaar, nog niet voor betalingen als bedoeld onder artikel 2.4 onder a van dit besluit, waren gebruikt.

  • 3.

    1,5% van het Pgb in een kalenderjaar, met een minimum van € 75,-- per kalenderjaar, hoeft niet te worden verantwoord.

  • 4.

    Belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om onderstaande kosten vanuit het Pgb te voldoen:

    • a.

      vergoeding van reiskosten of een attentie voor de hulp;

    • b.

      tuinonderhoud en andere klussen;

    • c.

      bekostiging van ondersteuning voor informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie door een niet door de gemeente gecontracteerde partij, die wel kosten voor deze dienst in rekening brengt;

    • d.

      inkopen van voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke diensten of producten waarvoor het college niet heeft gecompenseerd zoals strijk-, was-, maaltijd- of boodschappenservice.

  • 5.

    Belanghebbende schrijft periodieke betalingen vanuit het Pgb per bank over, tenzij er sprake is van overwegende bezwaren.

  • 6.

    Indien het college op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 4.1.5 onder c van dit Besluit van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan betalingen als bedoeld in artikel 2.4 onder a van dit Besluit, deelt het college dit binnen zes weken na ontvangst van de betreffende verantwoording aan de aanvrager mee.

Artikel 4.1.5 Bijzondere verplichtingen Pgb

Bij de verlening van een Pgb wordt de aanvrager de volgende bijzondere verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de aanvrager sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij wie hij de hulp bij het huishouden betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

    • 1.

      declaraties voor de hulp bij het huishouden worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de budgethouder zijn ingediend;

    • 2.

      een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal-fiscaal nummer/burgerservicenummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt. De declaratie wordt door deze persoon ondertekend;

    • 3.

      een declaratie van een instantie bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt, bevat het BTW-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen en de naam en het adres van de instantie. De declaratie wordt namens de instantie ondertekend.

  • b.

    de aanvrager bewaart de in onderdeel a bedoelde originele overeenkomsten en declaraties gedurende vijf jaar en stelt kopieën hiervan ter beschikking aan het college;

  • c.

    na afloop van het kalenderjaar wordt door de aanvrager per persoon of instantie bij wie hij de (huishoudelijke) voorziening betrekt een door het college verstrekt formulier aan het college ter beschikking gesteld waarop hij naam, adres en sociaal-fiscaal nummer/ burgerservicenummer van de persoon, respectievelijk naam, adres en BTW-nummer van de instantie heeft aangetekend alsmede het in dat kalenderjaar aan die persoon of die instantie betaalde bedrag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanvrager verplicht is tot loonheffing

Artikel 4.1.6 Bijzondere intrekkingsgronden

Onverminderd de intrekkingsgronden zoals genoemd in artikel 9.4 van de Verordening wordt de verleningsbeschikking geheel of gedeeltelijk ingetrokken:

  • a.

    met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de budgethouder overlijdt;

  • b.

    met ingang van de dag waarop de budgethouder langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Zorgverzekeringswet;

  • c.

    met ingang van de dag waarop de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget;

  • d.

    de verlening van het Pgb niet rechtmatig was en de Pgb-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 4.1.7 Vaststelling Pgb

  • 1.

    Na afloop van ieder kalenderjaar wordt het Pgb vastgesteld.

  • 2.

    Indien de budgetperiode, zijnde de periode waarvoor een Pgb wordt verleend, met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt, in afwijking van het eerste lid, het Pgb voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar waarin het Pgb afloopt en de dag waarop de budgetperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de budgetperiode.

  • 3.

    Een bij het college van burgemeester en wethouders ingediend verantwoordingsformulier over de laatste voorschotperiode in het kalenderjaar of, indien het tweede lid van toepassing is, in de budgetperiode, dient als aanvraag tot vaststelling van het Pgb.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de budgethouder terug of verrekent deze met door hem aan de budgethouder terzake van persoonsgebonden budgetten verschuldigde bedragen.

Paragraaf 4.2 Resultaat: Wonen in een geschikte woning

Artikel 4.2.1 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten bedraagt

€ 2.700,--.

Artikel 4.2.2 Hoogte Pgb  

  • 1.

    Het Pgb voor woonvoorzieningen (inclusief onderhoudskosten) wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de standaardprijslijst verkorte procedure woningaanpassingen. Indien de standaardprijslijst niet van toepassing is, wordt het Pgb als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, vastgesteld. Er bestaat de verplichting om minimaal 2 offertes te vragen.

  • 2.

    Indien de aanvrager niet de eigenaar is van de woning waarin de voorziening dient te worden aangebracht, wordt de vergoeding of het Pgb, conform artikel 7, tweede lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning, betaald aan de eigenaar van de woning.

  • 3.

    Indien de woonvoorziening bestaat uit een woningsanering, wordt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking. Vloerbedekkking wordt over een periode van 8 jaar afgeschreven. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de benodigde oppervlakte, de richtprijs van vinyl van het Nibud en wat al is afgeschreven.

Artikel 4.2.3 Terugbetaling kosten woonvoorziening

  • 1.

    De eigenaar-bewoner die krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning een woonvoorziening heeft ontvangen die meer bedraagt dan € 10.000,-- dient bij verkoop van deze woning binnen de periode van 15 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning aan het college te melden.

  • 2.

    De eigenaar-bewoner, als genoemd in het eerste lid van dit artikel, dient de kosten van deze woonvoorziening bij verkoop van deze woning aan de gemeente terug te betalen minus de afschrijving. Het afschrijvingsschema is als volgt:

    • -

      voor het eerste jaar 6,67% van de meerwaarde;

    • -

      voor het tweede jaar 13,42% van de meerwaarde;

    • -

      voor het derde jaar 20,08% van de meerwaarde;

    • -

      voor het vierde jaar 26,74% van de meerwaarde;

    • -

      voor het vijfde jaar 33,4% van de meerwaarde;

    • -

      voor het zesde jaar 40,06% van de meerwaarde;

    • -

      voor het zevende jaar 46,72% van de meerwaarde;

    • -

      voor het achtste jaar 53,38% van de meerwaarde;

    • -

      voor het negende jaar 60,04% van de meerwaarde;

    • -

      voor het tiende jaar 66,7% van de meerwaarde;

    • -

      voor het elfde jaar 73,36% van de meerwaarde;

    • -

      voor het twaalfde jaar 80,02% van de meerwaarde;

    • -

      voor het dertiende jaar 86,86% van de meerwaarde;

    • -

      voor het veertiende jaar 93,34% van de meerwaarde;

    • -

      voor het vijftiende jaar 100% van de meerwaarde.

  • 3.

    De meerwaarde van de woning wordt gesteld op een bedrag gelijk aan de verstrekte vergoeding woonvoorziening.

Artikel 4.2.4 Bijzondere bepalingen Pgb voor woonvoorziening

  • 1.

    Na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van het Pgb, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen waaronder het Pgb is verleend.

  • 3.

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het Pgb.

  • 4.

    Het Pgb wordt vastgesteld en betaald op basis van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden. Daarbij kunnen de volgende kosten in aanmerking worden genomen:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. De verhouding tussen opdrachtgever en architect moet zijn overeenkomstig DHR 2005. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • h.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 5.

    De budgethouder dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 4.2.5 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van de voorzieningen voor een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex, zoals bedoeld in artikel 6.2, vijfde lid onder c van de Verordening, is niet mogelijk ten behoeve van wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen of personen met een beperking.

Artikel 4.2.6 Afschrijvingstermijn

Voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming ter vervanging van keuken of badkamer wordt voor een keuken een afschrijvingsperiode van 15 jaar gehanteerd en voor een badkamer 20 jaar.

Artikel 4.2.7 Tijdelijke huisvesting

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan worden verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de belanghebbende als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning als gevolg daarvan voor noodzakelijke dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan tevens worden verleend wanneer de kosten van deze tijdelijke huisvesting gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige of niet-zelfstandige woning of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning.

  • 3.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor tijdelijke huisvesting treffen.

  • 4.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als door de betreffende belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat dubbele woonlasten ontstaan of wanneer belanghebbende redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming omvat de werkelijke kosten gedurende maximaal 6 maanden en bedraagt voor de genoemde huisvesting, per maand maximaal de huurtoeslag grens ingevolge artikel 13, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.2.8 Huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woning kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar/verhuurder van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor huurderving is gelijk aan de bruto huur van de woonruimte en bedraagt per maand maximaal de huurtoeslag grens ingevolge artikel 13, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag. De tegemoetkoming wordt voor maximaal 6 maanden verleend, echter niet voor de eerste maand.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend indien de woning opnieuw verhuurd zal worden aan een belanghebbende met een beperking.

Artikel 4.2.9 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Het college verleent slechts een Pgb of een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop het Pgb of de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder haar schriftelijke toestemming en indien van toepassing, voor deze bouwkundige of woontechnische aanpassing een bouwvergunning is verleend;

  • b.

    de door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woning waar de bouwkundige of woontechnische aanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de bouwkundige of woontechnische aanpassing;

  • d.

    de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de bouwkundige of woontechnische aanpassing.

Paragraaf 4.3 Resultaat: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 4.3.1 Verwijzing

Hierop is paragraaf 4.1 van toepassing.

Paragraaf 4.4 Resultaat: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Artikel 4.4.1 Verwijzing

Hierop is paragraaf 4.1 van toepassing.

Paragraaf 4.5 Resultaat: Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 4.5.1 Verwijzing

Hierop is paragraaf 4.1 van toepassing.

Paragraaf 4.6 Resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 4.6.1 Voorziening in de vorm van een Pgb

  • 1.

    De maximale hoogte van het Pgb voor een (rolstoel)voorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening die het college in natura zou verstrekken, plus een bedrag voor de WA-verzekering als deze verplicht is en vermeerderd met een bedrag voor instandhoudingskosten gedurende de afschrijvingstermijn.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening, vindt vaststelling en betaling van het Pgb plaats. Dit gebeurt op grond van het programma van eisen en de op basis daarvan uitgevoerde werkzaamheden.

  • 3.

    Bij een eventueel nieuw toe te kennen Pgb wordt het Pgb voor instandhoudingskosten voor de nog niet verstreken termijn verrekend met de nieuw toe te kennen instandhoudingskosten.

Paragraaf 4.7 Resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 4.7.1 Voorziening in de vorm van een Pgb

  • 1.

    De maximale hoogte van het Pgb voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening die het college in natura zou verstrekken, plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is en vermeerderd met een bedrag voor instandhoudingskosten gedurende de afschrijvingstermijn.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening, vindt vaststelling en betaling van het Pgb plaats. Dit gebeurt op grond van het programma van eisen en de op basis daarvan uitgevoerde werkzaamheden.

  • 3.

    Bij een eventueel nieuw toe te kennen Pgb wordt het Pgb voor instandhoudingskosten voor de nog niet verstreken termijn verrekend met de nieuw toe te kennen instandhoudingskosten.

Artikel 4.7.2 Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een eigen auto, bedraagt maximaal € 580,-- per jaar.

  • 2.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een individuele taxi bedraagt maximaal € 3.785,--.

  • 3.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een individuele rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 4.575,--.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, wordt per kwartaal betaald.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel, wordt per kwartaal, na ontvangst van de declaratie, vastgesteld en betaald.

  • 6.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid wordt rekening gehouden met overige vervoersvoorzieningen. Voor samenwonende partners, die een ten dele samenvallende vervoersbehoefte hebben, bestaat de tegemoetkoming uit maximaal anderhalf maal het normbedrag dat individueel geldt.

Artikel 4.7.3 Overige kosten

De financiële tegemoetkoming die verstrekt wordt voor aanpassing van een eigen auto is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte minus het eventueel van toepassing zijnde deel van de kosten dat als algemeen gebruikelijk geldt. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes bij de aanvraag in te dienen.  

Paragraaf 4.8 Resultaat: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

Artikel 4.8.1 Tegemoetkoming kosten sportrolstoel

  • 1.

    Voor een sportrolstoel wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt. De hoogte van deze tegemoetkoming bedraagt, ongeacht het inkomen, maximaal € 2.836,--, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van minimaal 3 jaar.

  • 2.

    Na de periode van 3 jaar kunnen onderhoudskosten worden vergoed, indien de voorziening technisch is gekeurd en is goedgekeurd.

Artikel 4.8.2 Bovenregionale verplaatsingen

  • 1.

    Indien zich een uitzonderingssituatie voordoet, waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen, wordt op declaratiebasis een bedrag verstrekt dat gelijk is aan de werkelijke kosten. Daarbij geldt het vervoer door middel van Valys als een voorliggende voorziening.

  • 2.

    Het Pgb dat voor de vervoersvoorziening als bedoeld in dit artikel wordt verleend, wordt per kwartaal, na ontvangst van de declaratie, vastgesteld en betaald.

Hoofdstuk 5 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 5.1 Verplicht advies

Het bedrag waarboven advies gevraagd moet worden bedraagt € 10.000,--.

Artikel 5.2 Samenhangende afstemming

  • 1.

    Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies als bedoeld in artikel 9.2 van de Verordening aandacht besteed aan:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn vraag op te lossen;

    • c.

      de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn vraag op te lossen;

    • e.

      de mogelijkheden om door het gebruik van voorliggende, algemene of collectieve voorzieningen zijn vraag op te lossen.

  • 2.

    Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 5.3 Heronderzoek

  • 1.

    Het college kan jaarlijks een heronderzoek instellen naar het voortduren van de noodzaak op de ingevolge de Verordening toegekende voorzieningen.

  • 2.

    Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat voor belanghebbende de noodzaak niet langer aanwezig is voor een voorziening ingevolge de Verordening, trekt het college deze voorziening in.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Normbedragen

  • 1.

    De in dit Besluit opgenomen bedragen zijn normbedragen, met uitzondering van de maximumbedragen.

  • 2.

    Van de normbedragen kan in individuele gevallen gemotiveerd worden afgeweken.

Artikel 6.2 Hardheidsclausule

In bijzondere omstandigheden kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit Besluit, als toepassing van het Besluit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit Besluit treedt in werking op 1 januari 2014.

  • 2.

    Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen, vastgesteld op 25 mei 2010, wordt ingetrokken.

Artikel 6.4 Citeertitel

Dit Besluit wordt aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 17 december 2013
Burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,
J.F. Goedegebure, secretaris drs. mr. B. Koelewi, burgemeester

Toelichting OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KAMPEN

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen (alfabetische volgorde)

In dit hoofdstuk zijn de begripsomschrijvingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsomschrijvingen van de Verordening.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Verstrekking op aanvraag

Zoals in de Verordening staat vermeld, is er in de gekantelde werkwijze een scheiding aangebracht tussen een melding van een vraag en het aanvragen van een (maatwerk)voorziening. Een melding leidt tot een gesprek waarin het college onderzoek doet. Uitgangspunt daarbij is de eigen verantwoordelijkheid van de melder om zijn vraag zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijwilliger of een algemene voorziening een oplossing kunnen bieden.  Pas wanneer dat niet voldoende is, komt de melder in aanmerking voor een (maatwerk)voorziening. Het gesprek wordt afgesloten met een verslag.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele (maatwerk)voorziening. Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke oplossingen de revue zijn gepasseerd.

De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, kan dit ondertekende verslag van het gesprek ook als aanvraagformulier worden beschouwd.

Verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager. De aanvrager geeft de keuze voor een Pgb bij voorkeur aan bij de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

De aanvraagprocedure wordt geregeld in de Algemene wet bestuursrecht, te weten hoofdstuk 3 (Algemene bepalingen over besluiten) en hoofdstuk 4 (Bijzondere bepalingen over besluiten).

Artikel 2.2 Budgetperiode

Bij de verlening van een Pgb wordt ervan uitgegaan dat met het verleende bedrag een voorziening kan worden aangeschaft waardoor de beperkingen, bij gelijkblijvende omstandigheden, kunnen worden opgeheven of tenminste verminderd gedurende een zekere periode. Voor de bepaling van die periode wordt uitgegaan van de normale afschrijvingstermijn die door de leverancier van gemeente Kampen wordt gehanteerd.

Voor hulpmiddelen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

Voorzieningen voor volwassenen : 6 jaar

Voorzieningen voor kinderen : 5 jaar

Voor woningaanpassingen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

  • -

    Keuken 15 jaar

  • -

    Tegels 20 jaar,

  • -

    Sanitair 20 jaar,

  • -

    Natte cel 20 jaar,

  • -

    Cv-ketel 20 jaar,

  • -

    Huizen 50 jaar.

 

Als een woningaanpassing betrekking heeft op meerdere elementen waarbij verschillende afschrijvingstermijnen gelden dan is de kortste afschrijvingstermijn van toepassing.

 

Op grond van dit artikel wordt in ieder geval uitgegaan van de hierboven vermelde termijnen. Dit betekent dat verstrekking van een Pgb voor een langere periode dan de normale afschrijvingstermijn mogelijk is. Dit is mogelijk indien na verstrijken van de normale afschrijvingstermijn de voorziening nog steeds adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord geacht mag worden. Om dit te kunnen bepalen zal, bij een nieuwe aanvraag voor een Pgb na verstrijken van de normale afschrijvingstermijn, de aangeschafte voorziening onderzocht dienen te worden op bovengenoemde kwalificaties. Indien blijkt dat nog steeds sprake is van een adequate, veilige, cliëntgerichte en kwalitatief verantwoorde voorziening dan is er sprake van bezwaren van overwegende aard voor het verlenen van een andere voorziening en daarmee van een nieuw Pgb en zal de aanvraag voor het Pgb maar ook voor de betreffende voorziening afgewezen dienen te worden. In de afwijzingsbeschikking zal daarbij vermeld moeten worden voor welke termijn de onderzochte voorziening nog adequaat etc. geacht wordt.

Artikel 2.3 Overwegende bezwaren

Dit artikel bepaalt dat die situaties, waarin geen door de belanghebbende gevraagd Pgb verstrekt wordt omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo “overwegende bezwaren”, door het college opgenomen moeten worden in het Besluit.

  • a.

    Er kan sprake zijn van overwegende bezwaren bij het vragen van een budget voor collectief vraagafhankelijk vervoer. Dit kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een Pgb zou leiden tot leegloop. Dit kan een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CRvB 12012010 BL4037.

  • b.

    Een kilometerbudget voor een (rolstoel)taxi dient te worden besteed bij Taxi Centrale Zwolle (TCZ).

  • c.

    In situaties waarbij door middel van onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een Pgb, wordt dit als contra-indicatie opgevat. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de aanvrager verslaafd of manisch is. Een verantwoorde besteding van het Pgb budget ligt dan niet in de rede en afwijzing vindt dan plaats.

  • d.

    Is er al hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb toegekend en heeft de belanghebbende voor een periode korter dan 3 maanden uitbreiding van hulp nodig, bijvoorbeeld na een fractuur die naar verwachting weer volledig herstelt, dan kan het Pgb voor deze tijdelijke periode worden opgehoogd. Is er nog geen hulp bij het huishouden en is er voor een periode korter dan 3 maanden hulp nodig, dan kan dit alleen in natura worden geleverd.

  • e.

    Als de aanvrager zich bij een eerdere verlening van een Pgb niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen, is dat een reden om aan te nemen dat de aanvrager problemen heeft met het omgaan met een Pgb. Niet alleen kan dan op grond van artikel 9.4 van de Verordening intrekking en terugvordering dan wel verrekening van het verstrekte Pgb plaatsvinden maar ook kan dit aanleiding zijn om een nieuwe aanvraag voor een Pgb af te wijzen. De aanvrager heeft dan namelijk aangetoond niet in staat te zijn om de spelregels die gelden bij een Pgb, te kunnen naleven. Een dergelijke handelwijze in het verleden zorgt dus voor overwegende bezwaren in de toekomst. Dat bij een dergelijke beslissing de algemene beginselen van bestuur een belangrijke rol spelen is duidelijk. Denk bijvoorbeeld aan het evenredigheids-/proportionaliteitsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.

  • f.

    Het college streeft ernaar efficiënt met haar middelen om te gaan. Om die reden is er voor gekozen geen budget te verstrekken voor voorzieningen die naar verwachting kortdurend gebruikt zullen worden omdat deze niet langdurig adequaat zullen zijn. Met een budget kunnen voorzieningen aangeschaft worden die door het college niet zonder meer voor herverstrekking ingezet kunnen worden. Wanneer een voorziening niet opnieuw gebruikt kan worden is er sprake van kapitaalvernietiging.

  • g.

    Dat de opsomming van de afwijzingsgronden in dit artikel niet limitatief is wordt tot uitdrukking gebracht onder g.  

 

Artikel 2.4 Algemene verplichtingen Pgb

  • a.

    Dit artikel bevat de niet limitiatieve (“in ieder geval “) opsomming van algemene verplichtingen die gelden bij de verlening van een Pgb. Allereerst betreft dit de verplichting om het Pgb niet anders te besteden dan voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten. Deze verplichting is met name opgenomen om misbruik van Pgb-gelden te voorkomen. Het betreft immers gemeenschapsgeld dat bestemd dient te zijn voor degenen met beperkingen. Indien dit geld niet besteed wordt voor de opheffing van geconstateerde beperkingen dan is dat niet alleen kapitaalvernietiging maar gaat dit ook ten koste van degenen voor wie deze gelden noodzakelijk zijn. Het Pgb dient dus ook bestemd te worden voor de met de voorziening samenhangende kosten. Wat voor kosten dit zijn verschilt per voorziening. Bij de voorziening hulp bij het huishouden zal het daarbij bijvoorbeeld kunnen gaan om uitbetaling vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst en de doorbetaling van loon gedurende de opzegtermijn. Bij een rolstoelvoorziening en bij een vervoersvoorziening zoals een scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel kan daarbij gedacht worden aan de onderhouds- en verzekeringskosten van de voorziening.

  • b.

    Aan de voorziening die met het Pgb wordt gekocht worden kwaliteitseisen gesteld. Er dient een adequate voorziening te worden gekocht. De voorziening dient te voldoen aan het opgestelde programma van eisen. Daarbij moet de voorziening kwalitatief zodanig goed zijn dat er gedurende de periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn geen extra kosten ontstaan.

  • c.

    Door het gebruik van een voorziening kan schade ontstaan. Vanwege de situatie dat de gebruiker voor deze schade wettelijk aansprakelijk kan worden gesteld, is het hebben van een particuliere aansprakelijkheidsverzekering verplicht.

  • d.

    Deze verplichting is opgenomen met het oog op de controlemogelijkheden van het college.

 

Artikel 2.5 Niet langer gebruik

Indien een Pgb is gebruikt om een voorziening aan te schaffen en deze voorziening niet meer gebruikt wordt, omdat hij niet meer nodig is, omdat het gebruik niet meer mogelijk is of door overlijden van de gebruiker, dan kan de voorziening door het college teruggehaald worden. De voorziening is immers met gemeenschapsgeld aangeschaft en het kan niet de bedoeling zijn dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker. Door de voorziening terug te halen is het college in staat tot herverstrekking van deze voorziening, waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt.

De budgethouder is verplicht meldingen over het niet meer gebruiken van voorzieningen aan het college te verstrekken. Deze plicht vloeit voort uit artikel 9.3 van de Verordening.

Uiteraard worden extra eigen middelen, door de budgethouder besteed bij de aanschaf van de voorziening, op afschrijvingsbasis, terugbetaald.

Artikel 2.6 Regels rond verantwoording

In het algemeen, afhankelijk van de aard van de noodzakelijke voorziening, geldt dat op basis van de gestelde indicatie een Pgb wordt verleend. Na aanschaf van de voorziening dient de budgethouder verantwoording af te leggen door de nota/factuur en andere relevante bescheiden in kopie aan het college te overleggen. De budgethouder bewaart de originelen in zijn eigen administratie. Op basis van deze overgelegde bewijsstukken onderzoekt het college vervolgens de besteding van het verleende Pgb en/of vindt vaststelling van het Pgb plaats.

Artikel 2.7 Regels rond terugvordering

  • 1.

    Dit lid hoeft geen verdere toelichting.

  • 2.

    De afdeling Boete, Terugvordering en Verhaal (BTV) van de eenheid MO hanteert het beleid dat bedragen tot € 113,-- niet worden teruggevorderd. Voor het Pgb voor hulp bij het huishouden geldt op grond van artikel 4.1.4 lid 3 van dit Besluit een minimum van € 75,-- per kalenderjaar als verantwoordingsvrij. Een afgerond bedrag van € 50,-- om niet terug te vorderen of te verrekenen is dan ook alleszins redelijk.

 

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel

 

Artikel 3.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Voor voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel verschuldigd.

  • 2.

    In lid 2 worden de uitzonderingen benoemd voor voorzieningen waarvoor geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is.

  • 3.

    Deze categorie is wettelijk uitgesloten van het betalen van een eigen bijdrage of eigen aandeel.

Artikel 3.2 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

  • 1.

    De hoogte van de eigen bijdragen of eigen aandeel is afhankelijk van het (gezamenlijk) inkomen, evt. vermogen, leeftijd, gezinssituatie, de soort voorziening en de kostprijs hiervan. Het CAK berekent de eigen bijdrage/eigen aandeel per 4 weken. De gemeente Kampen hanteert de maximaal mogelijke eigen bijdrage of het eigen aandeel. Hoofdstuk IV van het (rijks-) Bmo handelt over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van dit Besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1 geeft aan dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd kunnen worden. De gemeente Kampen kiest voor hantering van de bedragen zoals genoemd in het Bmo. Overeenkomstig artikel 4.5 van het Bmo worden de in artikel 4.1 lid a, b, c en d genoemde maximum bedragen in de gemeente Kampen jaarlijks bijgesteld.

  • 2.

    In hetzelfde Bmo is geregeld dat de eigen bijdragen en het eigen aandeel de kostprijs nimmer te boven mogen gaan. Ook als de eigen bijdrage de kostprijs naar verwachting benadert kan het in het belang van belanghebbende zijn om de aanvraag door te zetten omdat de eigen bijdrage meetelt voor cumulatie van de eigen bijdrage AWBZ en Wmo, die centraal door het CAK wordt bewaakt.

Artikel 3.3 Bepalen kostprijs voorzieningen

  • 1.

    Dit lid hoeft geen verdere toelichting.

  • 2.

    De kostprijs van een uur HH-1 en HH-2 wordt bepaald aan de hand van een gewogen gemiddeld inkooptarief van de gecontracteerde aanbieders. Deze kostprijs voor HH-1 en HH-2 wordt afzonderlijk opgevoerd bij het CAK en bepaalt mede de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK wordt geïnd.

 

Artikel 3.4 Looptijd van de eigen bijdrage of het eigen aandeel

  • 1.

    In dit lid staat vermeld dat voor hulp bij het huishouden de duur van het betalen van een eigen bijdrage gelijk is aan de duur van de feitelijke hulp.

  • 2.

    In lid 2 wordt aangegeven dat voor roerende zaken in eigendom een eigen bijdrage geldt die is gebaseerd op de waarde van de voorziening gedurende de afschrijving van zes jaar. Bij de gemeente Kampen worden alleen woonvoorzieningen onder de € 500,-- in eigendom verstrekt.

  • 3.

    In dit lid wordt aangegeven dat voor bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning een eigen bijdrage geldt die is gebaseerd op de waarde van de woningaanpassing gedurende de afschrijving van vijftien jaar. Dit geldt zowel voor woningen die in eigendom zijn van de aanvrager als voor woningen die door de aanvrager worden gehuurd. Hier wordt aangesloten bij de termijn zoals genoemd in artikel 4.2.3 lid 1 van dit Besluit.

  • 4.

    In lid 4 staat vermeld dat voor de overige voorzieningen een eigen bijdrage geldt die is gebaseerd op de waarde van de voorziening gedurende de afschrijving van zes jaar. De restwaarde van een voorziening ouder dan 6 jaar is nul. Dat betekent dat voor voorzieningen ouder dan zes jaar geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald. Zie het volgende schema.

 

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Jaar 5

Jaar 6

Voorziening

83%

67%

50%

33%

17%

0%

Artikel 3.5 Zelf voorzieningen treffen

Dit artikel is een uitwerking van lid 2 van artikel 4 Wmo. Deze bepaling luidt: “ Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien”.

 

Hoofdstuk 4 De acht resultaten

 

Paragraaf 4.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning

Artikel 4.1.1 Hulp bij het huishouden

Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. Hiervoor worden concrete tijdseenheden genomen. Voordeel hiervan is dat er voor zowel gemeente als aanvrager duidelijkheid is over de omvang van het aantal uren en de bekostiging daarvan.

Artikel 4.1.2 Hulp bij het huishouden in natura

Er wordt onderscheid gemaakt in twee soorten voorzieningen behorend bij hulp bij het huishouden, te weten:

  • 1.

    huishoudelijke werkzaamheden: HH-1;

  • 2.

    huishoudelijke werkzaamheden + organisatie van het huishouden: HH-2.

De kostprijs van een uur HH-1 en HH-2 wordt bepaald aan de hand van een gewogen gemiddeld inkooptarief van de gecontracteerde aanbieders. Deze kostprijs voor HH-1 en HH-2 wordt afzonderlijk opgevoerd bij het CAK en bepaalt mede de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK wordt geïnd.

 

Artikel 4.1.3 Hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb

  • 1.

    Door op de geïndiceerde uren een Pgb te baseren kunnen belanghebbenden de hulp inkopen waar zij op grond van de indicatie recht op hebben.

  • 2.

    De wijze waarop een Pgb wordt verstrekt komt overeen met de systematiek zoals die gehanteerd wordt bij de verstrekking van subsidies conform titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht. Overigens is er op grond van artikel 7 van de Wmo geen sprake van een subsidie bij de verstrekking van een Pgb of financiële tegemoetkoming; in artikel 7 lid 1 van de wet is titel 4.2 dan ook niet van toepassing verklaard. Dat neemt niet weg dat de daarin beschreven systematiek gevolgd wordt en daarbij is in principe sprake van twee beschikkingen, te weten een verleningsbeschikking en een vaststellingsbeschikking. In de verleningsbeschikking wordt op basis van het indicatieadvies de aanspraak op een voorziening vastgelegd en afhankelijk van de soort voorziening vindt vervolgens betaling in de vorm van bevoorschotting plaats. Dit is dus afhankelijk van de soort voorziening. Bij de verlening van een Pgb voor een rolstoel zal betaling niet eerder dan na de vaststelling volgen. Bij de voorziening hulp bij het huishouden vindt per kwartaal een voorschotbetaling plaats. Over de besteding van deze gelden dient verantwoording te worden afgelegd en zal, in het algemeen aan het eind van het kalenderjaar, op basis van de ingediende verantwoordingsformulieren en eventueel overige relevante informatie het Pgb worden vastgesteld. Dan vindt dus de definitieve bepaling in de vorm van vaststelling van de hoogte van het Pgb plaats. De vaststelling van een Pgb voor hulp bij het huishouden vindt plaats door het vaststellen van een bedrag per uur dienstverlening. De hoogte van het uurbedrag van het Pgb wordt gebaseerd op het gemiddelde uurbedrag voor zorg in natura x 75%. Het principe van deze korting met 25% is overgenomen uit de AWBZ en is gebaseerd op het ontbreken van overhead in gevallen dat men zelf iemand inhuurt.

    • -

      Huishoudelijke werkzaamheden: HH-1

    De hoogte van het uurbedrag van het Pgb is gebaseerd op een uurbedrag van € 21,-- . Dit bedrag komt overeen met de gemiddelde kostprijs voor dezelfde voorziening in natura, blijkend uit de contractering van nieuwe leveranciers per 1 januari 2014 door de gemeente Kampen. Vanwege het ontbreken van overhead wordt dit bedrag gekort met 25%. Dit resulteert in een uurbedrag van € 15,75.

     

    • -

      Huishoudelijke werkzaamheden + organisatie van het huishouden: HH-2

    De hoogte van het uurbedrag van het Pgb is gebaseerd op een uurbedrag van € 23,-- Dit bedrag komt overeen met de gemiddelde kostprijs voor dezelfde voorziening in natura, blijkend uit de contractering van nieuwe leveranciers per 1 januari 2014 door de gemeente Kampen. Vanwege het ontbreken van overhead wordt dit bedrag gekort met 25%. Dit resulteert in een uurbedrag van € 17,25.

  • 3.
    • Dit lid hoeft geen verdere toelichting 

Artikel 4.1.4 Aanvangsdatum en gebruik Pgb

  • 1.

    In lid 1 wordt geregeld wanneer de periode waarvoor het Pgb wordt verleend, de budgetperiode, ingaat. Deze periode start niet eerder dan de dag waarop het Pgb is aangevraagd, dus niet eerder dan de aanvraagdatum. Vervolgens wordt per kwartaal een voorschot betaald.

  • 2.

    Dit betreft de verantwoording van de betaalde voorschotten. Dit moet gebeuren door een door de gemeente uit te reiken verantwoordingsformulier. Dit wordt de budgethouder, voor zover van toepassing (Pgb kan immers ook in het midden van het kalenderjaar ingaan), aan het begin van het kalenderjaar toegezonden. De klant dient dit na afloop van het kalenderjaar ingevuld te retourneren. Op het verantwoordingsformulier dient te worden vermeld voor welk bedrag zorg is ingekocht met het verleende Pgb. Na ontvangst van het verantwoordingsformulier van het betreffende kalenderjaar (of na afloop van de betreffende budgetperiode) wordt beoordeeld welk bedrag daadwerkelijk in dat kalenderjaar (of resterende budgetperiode) is besteed. Op basis hiervan vindt dan vaststelling van het Pgb plaats en kan artikel 4.1.7 lid 4 (terugvordering of verrekening) van dit Besluit van toepassing zijn.

  • 3.

    In lid 3 wordt geregeld dat een bepaald percentage van het Pgb niet hoeft te worden verantwoord, waarbij een minimumbedrag geldt. Zo kan een budgethouder alle kosten die worden gemaakt omtrent de hulp bij het huishouden verantwoorden. Bijv. als de budgethouder de hulpverlener een bloemetje geeft op de verjaardag of een kerstpakket.

  • 4.

    In lid 4 wordt onder a. en b. aangegeven welke kosten niet uit het Pgb kunnen worden verantwoord. Het is niet mogelijk reiskosten van de hulp, attenties, tuinonderhoud en andere klussen uit het Pgb te verantwoorden. Het Pgb is bedoeld voor het inkopen van de noodzakelijke hulp. Door het Pgb deels te gebruiken voor het betalen van reiskosten, attenties, tuinonderhoud of andere klussen kan er veelal minder hulp worden ingezet dan nodig is. Wanneer de ondersteuning zoals in lid 4 onder c omschreven geboden wordt door een niet-gecontracteerde partij, dan worden hiervoor vaak bemiddelingskosten in rekening gebracht. Deze komen voor eigen rekening en mogen niet uit het Pgb worden betaald.

  • 5.

    Om transparantie te bevorderen en fraude te voorkomen, is in lid 5 uiteengezet dat de budgethouder betalingen aan de hulp per bank doet. Verzoekt het college bij de verantwoording om aanvullende bewijsstukken dan zijn de bankafschriften legitieme bewijsstukken waaruit blijkt op welke datum, welk bedrag aan de hulp is uitbetaald. Dit voorkomt dat budgethouders aan het eind van het kalenderjaar onverklaarbare of onevenredige hoge nabetalingen aan de hulp doen om het Pgb volledig te hebben besteed en terugbetaling te voorkomen. Betaalt een budgethouder de hulp periodiek contant uit en is de verantwoording inzichtelijk en correct, dan is dit reden om af te zien van betalingen per bank.

  • 6.

    In dit lid wordt aangegeven dat de gemeente, indien sprake is geweest van een besteding van het Pgb voor een doel waarvoor het niet bestemd is geweest, dit binnen zes weken na indiening van het verantwoordingsformulier aan de budgethouder zal laten weten.

 

Artikel 4.1.5 Bijzondere verplichtingen Pgb

Onderdeel a. van dit artikel bepaalt dat aan de inkoop van zorg een schriftelijke overeenkomst ten grondslag moet liggen. In de overeenkomst dienen, met het oog op de controlemogelijkheden van de gemeente, ten minste de in de subonderdelen 1 en 2 of 1 en 3 genoemde afspraken te zijn opgenomen.

Onderdeel b. leidt ertoe dat de budgethouder de in onderdeel a. bedoelde originele overeenkomsten en declaraties minstens vijf jaar dient te bewaren. Er geldt de verplichting, in het kader van controle, om kopieën hiervan ter beschikking aan het college te stellen.

De verplichting onder c. heeft tot doel om de Belastingdienst te informeren over de inkomsten van de uit het Pgb betaalde zorgverleners. Indien de budgethouder verplicht is tot loonheffing wordt de Belastingdienst al op basis hiervan over deze betalingen geïnformeerd en kan het gebruik van het in onderdeel c. bedoelde formulier achterwege blijven. Dit laatste is het geval indien een dienstbetrekking aanwezig is. De arbeidsverhouding van de persoon die op doorgaans meer dan drie dagen per week persoonlijke arbeid verricht, wordt beschouwd als dienstbetrekking.

 

Artikel 4.1.6 Bijzondere intrekkingsgronden

In dit artikel wordt een limitatieve opsomming gegeven van gevallen waarin de beschikking tot verlening van het Pgb nog gedurende de budgetperiode (dit is de periode waarvoor het Pgb verleend wordt) geheel of gedeeltelijk ingetrokken moet worden. Hoewel het op zich mogelijk is het Pgb bij de vaststelling op een lager bedrag vast te stellen is het toch wenselijk om ook in deze gevallen de mogelijkheid van tussentijdse gehele of gedeeltelijke intrekking te regelen. De gedeeltelijke intrekking zorgt namelijk tevens voor verlaging van de voorschotten en daarmee wordt terugvordering van hoge bedragen in de vorm van onverschuldigd betaalde voorschotten zoveel mogelijk voorkomen en daarmee mogelijk oninvorderbare rekeningen. Bij gehele intrekking geldt min of meer hetzelfde.

De intrekking van het Pgb met ingang van de dag waarop de budgethouder langer dan twee maanden verblijft in een Awbz- of Zvw-instelling, in plaats van met ingang van de dag waarop de verzekerde daarin wordt opgenomen, hangt samen met het feit dat de budgethouder op grond van zijn Pgb-overeenkomst(en) met zijn zorgverlener(s) vaak verplicht zal zijn zorgverlener(s) nog gedurende enige tijd door te betalen. Daarnaast kan het gedurende enige tijd samenlopen van een Pgb en verblijf van belang zijn indien bij de opname niet duidelijk is of het verblijf blijvend of slechts tijdelijk zal zijn.

 

Artikel 4.1.7 Vaststelling Pgb

De beschikking tot verlening van een Pgb geeft de aanvrager het recht op een Pgb onder de voorwaarde dat hij zich aan de verplichtingen houdt. Pas de beschikking tot vaststelling geeft de budgethouder een onvoorwaardelijk recht op een Pgb. De vaststelling vindt na ieder kalenderjaar plaats, met dien verstande dat de laatste vaststelling na het einde van de budgetperiode plaatsvindt indien die budgetperiode niet op 31 december eindigt (lid 2).

De vaststelling geschiedt binnen zes weken na de ontvangst van het verantwoordingsformulier over het kalenderjaar respectievelijk de budgetperiode, welk formulier op zijn beurt binnen zes weken na het einde van de laatste voorschotperiode in een kalenderjaar respectievelijk in de budgetperiode moet zijn ingediend. Het indienen van dit verantwoordingsformulier geldt tevens, in het kader van efficiency, als een aanvraag tot vaststelling van het Pgb. Dient de budgethouder geen verantwoordingsformulier in dan handelt hij in strijd met de opgelegde verplichtingen (artikel 2.6 lid 1 jo. 4.1.4.lid 2 van dit Besluit) zodat krachtens artikel 9.4 van de Verordening het verleende Pgb geheel of gedeeltelijk ingetrokken kan worden. Alvorens daartoe over te gaan moet alsnog een termijn gesteld worden om het verantwoordingsformulier en daarmee de aanvraag in te dienen.

Op grond van artikel 9.4 van de Verordening kan een besluit geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken wanneer:

  • -

    niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden bij of krachtens de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen,

  • -

    de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van een Pgb zou hebben geleid,

Dit kan betekenen dat een lager Pgb wordt vastgesteld dan het verleende Pgb dan wel dat totaal geen recht bestaat op een Pgb. In beide gevallen kan het onverschuldigd betaalde teruggevorderd dan wel verrekend worden.

Paragraaf 4.2 Resultaat: Wonen in een geschikte woning

Artikel 4.2.1 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is € 2.700,--. Het genoemde bedrag geldt zowel voor de belanghebbende die naar een aangepaste woning verhuisd als voor een niet-belanghebbende die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaakt. etHet De Verordening maakt het mogelijk om geen vergoeding toe te kennen indien sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing. Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen ook los van de beperkingen die men heeft. Met een algemeen gebruikelijke verhuizing wordt o.a. bedoeld verhuizing van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een senioren woning. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule.

Artikel 4.2.2 Hoogte Pgb

  • 1.

    De verstrekking van het Pgb voor woonvoorzieningen is op onderdelen anders geregeld dan bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden. Bij de woonvoorzieningen gaat het om resp. de bouwkundige, de niet-bouwkundige (bijv. woningsanering i.v.m. cara, badzitjes, badliften etc.) en de uitraaskamer. Op basis van de standaard prijslijst verkorte procedure woningaanpassingen gelden vaste bedragen voor een aantal (kleine) woningaanpassingen. Op basis van deze lijst kan door middel van een korte procedure een aantal veel voorkomende woningaanpassingen snel geregeld worden. Voor deze voorzieningen geldt dan ook dat de hoogte van het Pgb vastgesteld kan worden. De hoogte van het Pgb komt dan overeen met de bedragen zoals vermeld in de standaard prijslijst. Vanwege de snelle procedure is verlening van het Pgb niet nodig, het Pgb kan direct vastgesteld worden. Een andere wijze zou te omslachtig zijn. Ten aanzien van de overige woningaanpassingen geldt dat allereerst het Pgb verleend wordt op basis van de indicatie en het programma van eisen. De hoogte van het Pgb is daarbij de tegenwaarde van de door het college geaccepteerde offerte. Na verlening kunnen de werkzaamheden vervolgens uitgevoerd worden en na gereedmelding (zie ook artikel 4.2.4 van dit Besluit) kan dan vervolgens vaststelling plaatsvinden.

  • 2.

    In lid 2 wordt invulling gegeven aan het gestelde in artikel 7 lid 2 Wmo. Op grond hiervan moet een Pgb of een financiële tegemoetkoming verleend worden aan de eigenaar van de woning. Dit artikel hangt nauw samen met artikel 7:255 Burgerlijk Wetboek betreffende de doorberekening van het deel van de kosten van de woningaanpassing waarvoor geen financiële tegemoetkoming is verleend, door de verhuurder in de huur.

  • 3.

    In lid 3 wordt een specifieke bepaling gewijd aan de niet bouwkundige woonvoorziening woonsanering. Allereerst geldt dat het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen niet onder de werking van de Verordening valt (zie artikel 6.2 sub g). Woningsanering zal in de meeste gevallen betrekking hebben op voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Alleen in die gevallen dat artikelen nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien dringend noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden, kan het college besluiten een financiële tegemoetkoming te verlenen. Dit doet zich voor bij vervanging van vloerbedekking. Als vloerbedekking is afgeschreven, veelal na circa 8 jaar, wordt geen financiële tegemoetkoming of Pgb meer verleend. Men wordt dan geacht te hebben gereserveerd om het artikel te kunnen vervangen. De levensduur van vloerbedekking wordt vastgesteld aan de hand van de nota. Als deze er niet is, wordt een inschatting gemaakt op grond van de verkregen gegevens van de cliënt en/of de woonduur op het adres op basis van de GBA.

 

Artikel 4.2.3 Terugbetaling kosten woonvoorziening

  • 1.

    Dit lid heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de evt. waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de aanvrager zonder gegronde reden binnen vijftien jaar verhuist dan kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de gehandicapte hier (gedeeltelijk) voor aan te spreken. Vanwege dit alles wordt de meerwaarde gelijkgesteld aan de verstrekte vergoeding voor de aanpassing. Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de verstrekte vergoeding verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 15 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 6,66 procent daalt. In het vorige Besluit was deze periode gesteld op 10 jaar. Omdat de afgelopen jaren in een aantal situaties een aangepaste woning is verkocht direct na het verstrijken van de termijn van 10 jaar, rechtvaardigt dit een ophoging van deze termijn.

  • 2.

    Dit is een verdere uitwerking van lid 1.

  • 3.

    Dit lid hoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 4.2.4 Bijzondere bepalingen Pgb voor woonvoorziening

Zoals onder 4.2.2 vermeld kan de verstrekking van een Pgb voor een bouwkundige woonvoorziening of een uitraaskamer op twee wijzen plaatsvinden. Indien de codelijst verkorte procedure woningaanpassingen van toepassing is kan direct de hoogte van het Pgb worden vastgesteld. Is de codelijst niet van toepassing dan dienen er offertes opgevraagd te worden en vindt vaststelling eerst na verlening van het Pgb plaats. In artikel 4.2.4 staat vermeldt op welke wijze dit gebeurt. Binnen een periode van maximaal 15 maanden na het verlenen van het Pgb moet de aanvrager de werkzaamheden gereed melden.

Bij deze gereedmelding dient een verklaring te zitten dat voldaan is aan de gestelde voorwaarden en verplichtingen. Deze gereedmelding geldt dan als een aanvraag tot vaststelling en uitbetaling van het Pgb. In lid 4 staat vermeld welke kosten in aanmerking genomen kunnen worden bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb. Tenslotte geldt ook hier dat bewijsstukken zoals rekeningen en betaalbewijzen gedurende vijf jaar bewaard dienen te worden.

 

Artikel 4.2.5 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

Dit artikel hoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 4.2.6 Afschrijvingstermijn

In dit artikel wordt de afschrijvingstermijn voor keukens en badkamers bij vervanging geregeld.

Artikel 4.2.7 Tijdelijke huisvesting

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om dubbele woonlasten op te brengen, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

In dit artikel is vastgelegd welk bedrag maximaal per maand als tegemoetkoming kan worden verstrekt, indien de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van voorzieningen niet in de woning kan wonen en om deze reden naar een andere woning moet uitwijken. De tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan maximaal gedurende 6 maanden worden verstrekt.

Artikel 4.2.8 Huurderving

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de eigenaar/verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico’s die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake is van een aangepaste woning. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan het vinden van een huurder van een niet aangepaste woning. Er wordt slechts huurderving toegekend indien de gemeente verwacht dat de woning binnen een termijn van 6 maanden voor een belanghebbende herinzetbaar is. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode redelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie op de woningmarkt.

Al aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden.

Artikel 4.2.9 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

In dit artikel is vastgelegd wanneer een begin met de werkzaamheden kan worden gemaakt en op welke wijze toegang tot de woning wordt gegeven aan een door het college aangewezen persoon.

 

Paragraaf 4.3 Resultaat: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

 

Artikel 4.3.1 Verwijzing

Dit artikel hoeft geen verdere toelichting

 

Paragraaf 4.4 Resultaat: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

 

Artikel 4.4.1 Verwijzing

Dit artikel hoeft geen verdere toelichting

 

Paragraaf 4.5 Resultaat: Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

Artikel 4.5.1 Verwijzing

Dit artikel hoeft geen verdere toelichting

 

Paragraaf 4.6 Resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning

 

Artikel 4.6.1 Voorziening in de vorm van een Pgb

  • 1.

    Bij het bepalen van de hoogte van het Pgb voor een rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de Verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier.

  • 2.

    Voor wat betreft de wijze van verstrekking geldt hierbij dat allereerst verlening van het Pgb zal plaatsvinden en dat daarna vaststelling plaats kan vinden. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur vindt vaststelling en betaling plaats.

  • 3.

    Dit lid hoeft geen verdere toelichting.

Paragraaf 4.7 Resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Artikel 4.7.1 Voorziening in de vorm van een Pgb

  • 1.

    Bij het bepalen van de hoogte van het Pgb voor een vervoersvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de Verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier.

  • 2.

    Voor wat betreft de wijze van verstrekking geldt hierbij dat allereerst verlening van het Pgb zal plaatsvinden en dat daarna vaststelling plaats kan vinden. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur vindt vaststelling en betaling plaats.

  • 3.

    Dit lid hoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 4.7.2 Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen

In dit artikel zijn de maximale tegemoetkomingen vastgelegd.

De vergoeding voor het gebruik van de eigen auto is een forfaitaire vergoeding die aan het begin van elk kwartaal wordt uitbetaald.

Voor de vergoeding voor de individuele taxi en rolstoeltaxi geldt dat eerst vaststelling van het recht plaatsvindt en dat na indiening van de declaratie de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld en betaald.

De financiële tegemoetkoming voor het vervoer met de auto, taxi of rolstoeltaxi is afgestemd op het kunnen afleggen van 2000 kilometer per jaar. De kilometervergoeding voor vervoer met de eigen auto bedraagt € 0,29 per kilometer.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een individuele taxi bedraagt maximaal

€ 1,89 per kilometer. Dit bedrag is inclusief het opstaptarief.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een individuele rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 2,29. Dit bedrag is inclusief het opstaptarief.

Bij de vaststelling van het budget is rekening gehouden met een bijbetaling door de cliënt. Het bedrag dat bijbetaald moet worden is gelijk aan het nu geldende tarief voor het openbaar vervoer. Dit bedrag wordt ook bijbetaald door degene die van het collectief vervoer gebruik maakt.

Op grond van lid 6 wordt bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming rekening gehouden met overige vervoersvoorzieningen. Dit houdt in dat wanneer een scootmobiel, aangepaste fiets of andere vervoersvoorziening is verstrekt of kan worden gebruikt, een korting op de financiële tegemoetkoming voor het vervoer met de auto, taxi of rolstoeltaxi wordt toegepast. In de Beleidsregels zal dit nader worden uitgewerkt.

 

Artikel 4.7.3 Overige kosten

In lid 1 wordt geregeld dat de tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto wordt bepaald op basis van de door het college geaccepteerde offerte. De voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van een tegemoetkoming worden uitgewerkt in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.

 

Paragraaf 4.8 Resultaat: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

Artikel 4.8.1 Tegemoetkoming kosten sportrolstoel

  • 1.

    De verstrekking van een tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel betreft een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, onderhoud en reparatie voor een periode van minimaal drie jaar. Deze financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn. Er dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden:

    • a.

      De aanvrager beoefent aantoonbaar een bepaalde sport;

    • b.

      De aanvrager is zonder sportrolstoel niet in staat tot uitoefening van die sport;

    • c.

      Er is sprake van recreatieve sportbeoefening. Gehandicapten die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsoring of uit eigen middelen de nodige financiële middelen bijeen te brengen;

    • d.

      Door de sport ontmoet de aanvrager medemensen en wordt hij in staat gesteld sociale verbanden aan te gaan;

    • e.

      Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.

  • 2.

    Bij een vervolgaanvraag na drie jaar wordt de technische staat van het middel herbeoordeeld. Komt de voorziening door de keuring, dan worden de onderhoudskosten voor een nieuwe periode gecontinueerd.

 

Artikel 4.8.2 Bovenregionale vervoersbehoefte

In eerste instantie wordt er van uitgegaan dat het sociale verkeer plaatsvindt in de directe woon- en leefomgeving. De financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt verstrekt omdat de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijke vervoer. Dit ligt tevens in de lijn van artikel 4 lid 1 sub c van de Wmo (zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel). Valys wordt beschouwd als een voorliggende vervoersvoorziening die verstrekt wordt vanuit het Rijk. Valys voorziet in het algemeen in de bovenregionale vervoersbehoefte. En het collectief vraagafhankelijk vervoer maakt reizen binnen de gemeente grenzen tegen gereduceerd tarief mogelijk. Uitsluitend bij dreigende vereenzaming en wanneer Valys of het CVV buiten de gemeentegrenzen geen oplossing biedt, kan tegemoet worden gekomen aan een bovenregionale vervoersbehoefte van een klant. Bijvoorbeeld in geval van weekendvervoer naar de ouders van een in een instelling verblijvend gehandicapt kind. Ook dan kan het km-budget of een financiële tegemoetkoming per kilometer worden verstrekt.

 

Hoofdstuk 5 Advisering en samenhangende afstemming

 

Artikel 5.1 Verplicht advies

Er dient in ieder geval een medisch advies gevraagd te worden indien de aanvraag een voorziening betreft die waarschijnlijk meer dan € 10.000,-- kost. Dit bedrag is zo hoog gesteld omdat de consulenten Wmo in eerste instantie zelf in staat zijn bij complexe aanvragen zorgvuldig onderzoek te verrichten en een advies op te stellen. Vanwege de bepaling in artikel 9 lid 2 onder c van de Verordening is dit geen absolute grens. Indien het college dat overigens gewenst vindt (dus ongeacht de hoogte van de met de gevraagde voorziening gemoeide kosten) kan het college een medisch advies vragen.

 

Artikel 5.2 Samenhangende afstemming

In dit artikel is geregeld op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Op basis van artikel 4 lid 2 van de wet dient het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening te houden met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager van de voorzieningen. Bij de indicering zal hier dus zorgvuldig onderzoek naar gedaan moeten worden. Om dit te bereiken biedt het International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie dat adviezen sowieso

  • a.

    volledig,

  • b.

    actueel,

  • c.

    toetsbaar,

  • d.

    begrijpelijk,

  • e.

    consistent en

  • f.

    concludent/afdoende moeten zijn.

Ook bepaalt dit artikel op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen. Overigens wordt ook bij onderzoeken in het kader van de AWBZ de ICF-classificatie gebruikt.

 

Artikel 5.3 Heronderzoek

Dit artikel hoeft geen verdere toelichting

 

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

 

Artikel 6.1 Normbedragen

Dit artikel hoeft geen verdere toelichting

 

Artikel 6.2 Hardheidsclausule

Juist omdat de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit Besluit. Ook wordt aangegeven welk Besluit met deze inwerkingtreding wordt ingetrokken.

Artikel 6.4 Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe dit Besluit geciteerd kan worden.