Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Kampen

Geldend van 04-04-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Kampen

Het college van burgemeester en wethouders van Kampen,

gelezen het voorstel van 19 februari 2018 kenmerk 18ADV00118

gelet op de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet kinderopvang,

gelet op de krachtens voornoemde wetten vastgestelde gemeentelijke regelingen, waaronder de Verordening Wet kinderopvang (VWk) gemeente Kampen,

besluit vast te stellen de:

Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Kampen

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Bbz 2004: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • b.

      bijstandsgerechtigde: de persoon aan wie bijstand is toegekend op grond van de wet;

    • c.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • d.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen;

    • e.

      fraude vordering: een vordering ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, artikel 13, eerste lid van de Ioaw of artikel 13, eerste lid van de Ioaz;

    • f.

      Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      jong meerderjarig kind: het kind van 18 jaar of ouder, maar jonger dan 21 jaar;

    • i.

      LBIO: het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;

    • j.

      niet-fraude vordering: een vordering, niet zijnde een fraude vordering;

    • k.

      onderhoudsplichtige: de persoon die een financiële bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de bijstandsgerechtigde en/of diens kind(eren) dient te voldoen op grond van boek 1 van het BW;

    • l.

      Trema-normen: de normen zoals opgenomen in het rapport Alimentatienormen en gepubliceerd op de website van rechtspraak.nl;

    • m.

      wet: Participatiewet.

Artikel 2 Algemeen

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de wet en artikel 17, eerste tot en met vierde lid van de Ioaw of de Ioaz.;

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de wet en artikel 25 tot en met 33 van de Ioaw of de Ioaz.

Artikel 3 Andere regelingen

Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op de minimaregelingen, de wet kinderopvang en de onverschuldigde betaling krachtens het BW, tenzij daarvan in deze beleidsregels, of de genoemde wetten of verordeningen, wordt afgeweken.

Artikel 4 Beperking

  • 1. Bijstand aan zelfstandig ondernemers, verstrekt krachtens het Bbz 2004, wordt teruggevorderd krachtens de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

  • 2. De krachtens de Wet Inburgering opgelegde eigen bijdrage en de boete worden ingevorderd krachtens de daarvoor geldende wettelijke en gemeentelijke bepalingen.

Hoofdstuk 2 Opschorting en intrekking

Artikel 5 Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking

  • 1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand of uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, schort het college het recht op bijstand of uitkering op voor de duur van ten hoogste acht weken:

    • a.

      vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

    • b.

      vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

  • 2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

  • 3. Onverminderd het elders in de wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand of uitkering en ter zake van weigering van bijstand of uitkering, herziet het college een dergelijk besluit of trekken zij dat in:

    • a.

      indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet of artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleld tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of uitkering;

    • b.

      indien anderszins de bijstand of uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.indien anderszins de bijstand of uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid van dit artikel het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekt het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand of uitkering in met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand of uitkering is opgeschort.

  • 5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien, mits geen sprake is van schending va de inlichtingenplicht.

Hoofdstuk 3 Terugvordering

Artikel 6 Terugvordering

Bijstand of uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 7 Ten onrechte verleende bijstand of uitkering

  • 1. Het college vordert de kosten van bijstand of uitkering terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand of uitkering:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c.

      voortvloeit uit gestelde borgtocht;

    • d.

      ingevolge artikel 52 van de wet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

    • f.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

      • i.

        de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand of uitkering is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet beschikt of kan beschikken;

      • ii.

        bijstand of uitkering is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming;

    • g.

      loonbelasting en de premies volksverzekering waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2. Terugvordering als bedoeld onder het eerste lid onder e van dit artikel, vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 8 Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde onder artikel 6 van deze beleidsregels worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle meerderjarige gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 17 van de wet, of artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 4. De onder het eerste, tweede en derde lid genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 9 Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 10 Afzien van terugvordering in verband met gering bedrag

Het college kan afzien van (verdere) terugvordering, indien het nog terug te vorderen bedrag minder bedraagt dan € 100,00. Indien het college meerdere vorderingen heeft op de belanghebbende, dan geldt het minimumbedrag van € 100,00 voor het (rest)saldo van alle vorderingen tezamen.

Artikel 11 Afzien van terugvordering in verband met een schuldregeling

  • 1. In afwijking van artikel 6 van deze beleidsregels kan het college op verzoek van belanghebbende besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering van bijstand af te zien, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid onder b bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 12 Inwerkingtreding van het besluit tot gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wegens schuldregeling

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 13 Intrekking van het besluit tot gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering wegens schuldregeling

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen van artikel 11, eerste lid van deze beleidsregels;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 14 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting bij niet-fraude vorderingen

  • 1. In afwijking van artikel 6 van deze beleidsregels kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, voor zover het een niet-fraude vordering betreft, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2. De in het eerste lid genoemde termijn is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

  • 3. Kwijtschelding als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 15 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting bij fraude vorderingen

  • 1. In afwijking van artikel 6 van deze beleidsregels kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, voor zover het een fraude vordering betreft, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2. Kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 16 Kwijtschelding leenbijstand in de kosten van woninginrichting

In afwijking van artikel 6 van deze beleidsregels kan het college besluiten van verdere terugvordering af te zien, voor zover het een vordering wegens geldlening bestemd voor de kosten van woninginrichting betreft, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan; of

  • b.

    gedurende vijf jaren niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; en

  • c.

    waarbij de maandelijkse betalingsverplichting gedurende de termijn van vijf jaar ten minste 5% van de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm bedraagt.

Artikel 17 Kwijtschelding leenbijstand bij onverantwoord interen op vermogen

  • 1. In afwijking van artikel 6 van deze beleidsregels kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, voor zover het een vordering wegens geldlening betreft in verband met het onverantwoord interen op vermogen, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2. Kwijtschelding als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Hoofdstuk 4 Verhaal

Artikel 18 Verplichtingen van de bijstandsgerechtigde tot het (op)eisen van alimentatie

  • 1. Indien de bijstandsgerechtigde aanspraak kan maken op een wettelijke onderhoudsverplichting als bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, legt het college ingevolge artikel 55 van de wet de verplichting aan de bijstandsgerechtigde op, om:

    • a.

      een bijdrage voor de kosten van levensonderhoud voor zichzelf en/of zijn ten laste komende kinderen van de onderhoudsplichtige te verkrijgen, zo nodig door tussenkomst van een rechter;

    • b.

      betaling van een door de rechter opgelegde bijdrage voor de kosten van levensonderhoud voor zichzelf en/of zijn ten laste komende kinderen af te dwingen, zo nodig door het inschakelen van derden, zoals het LBIO of een deurwaarder.

  • 2. De verplichting als bedoeld in het eerste lid onderdeel a bevat in ieder geval de eis:

    • a.

      dat de te verkrijgen bijdrage voor de kosten van levensonderhoud aantoonbaar wordt vastgesteld op basis van een recente draagkrachtberekening aan de hand van de geldende Trema-normen;

    • b.

      dat het verzoek tot het verkrijgen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud niet eerder aan de onderhoudsplichtige of de rechter wordt voorgelegd, dan nadat dit ter goedkeuring aan het college is voorgelegd.

  • 3. Het college legt de in het eerste lid bedoelde verplichting niet eerder op, dan nadat het heeft onderzocht dat er naar verwachting enige draagkracht aanwezig is.

  • 4. Indien de verplichting als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van het college niet in redelijkheid aan de bijstandsgerechtigde opgelegd kan worden, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheden als bedoeld in artikel 62 en 62b van de wet en artikel 3 van deze beleidsregels.

Artikel 19 Bevoegdheden college

  • 1. Het college maakt, behoudens in de gevallen waarin artikel 2, eerste lid van deze beleidsregels van toepassing is, gebruik van zijn bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand in overeenstemming met artikel 61 van de wet tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op degene die:

    • a.

      bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot of minderjarig kind(eren) niet of niet behoorlijk nakomt;

    • b.

      zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

    • c.

      zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek jegens zijn jong meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend niet of niet behoorlijk nakomt, mits de bijzondere bijstand is verleend als aanvulling op de algemene bijstand en voor de algemeen noodzakelijke kosten van levensonderhoud is bedoeld.

  • 2. Het college maakt tevens gebruik van zijn bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op:

    • a.

      degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;

    • b.

      de nalatenschap van de persoon indien aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden, dan wel bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.

  • 3. In geval van het verhalen van kosten van bijstand maakt het college gebruik van de Trema-normen.

Artikel 20 Afzien van het nemen van een besluit tot verhaal

Het college kan afzien van het nemen van een besluit tot verhaal van kosten van bijstand indien:

  • a.

    de onderhoudsplichtige gedurende ten minste 60 maanden voorafgaande aan de bijstandsverlening niet zijn hoofdverblijf binnen Nederland heeft of heeft gehad;

  • b.

    zolang de onderhoudsplichtige is geregistreerd in de Basisregistratie Personen als niet-ingezetene;

  • c.

    daarvoor naar het oordeel van het college gelet op alle omstandigheden van de onderhoudsplichtige of de bijstandsgerechtigde dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 21 Afzien van inning verhaal

  • 1. Het college kan, in afwijking van deze beleidsregels, (gedeeltelijk) afzien van de inning van kosten van bijstand, voor zover het verschuldigde verhaalbijdragen betreft die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zou komen én de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vordering van de schuldeisers van gelijke rang;

    • b.

      ten aanzien van de onderhoudsplichtige een (wettelijke) schuldregeling van toepassing is, zulks voor de duur van deze regeling;

    • c.

      de onderhoudsplichtige gedurende ten minste 60 maanden nadat hem een verhaalbijdrage is opgelegd, niet zijn hoofdverblijf binnen Nederland heeft of heeft gehad;

    • d.

      het te verhalen bedrag minder bedraagt dan € 51,00 per maand;

    • e.

      het totaal te verhalen bedrag over een afgesloten periode minder bedraagt dan € 600,00;

    • f.

      daarvoor naar het oordeel van het college gelet op alle omstandigheden van de onderhoudsplichtige of de bijstandsgerechtigde dringende redenen aanwezig zijn.

  • 2. In afwijking van het eerste lid onder d is het college op grond van artikel 62b van de wet altijd bevoegd om zich aan een rechtelijke uitspraak te conformeren, ongeacht de hoogte van het te verhalen bedrag.

  • 3. Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van verhaal zoals bedoeld in het eerste lid onder a en b wordt ingetrokken of ten nadele van de onderhoudsplichtige gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit bekend is gemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld in eerste lid onder a of b;

    • b.

      de onderhoudsplichtige zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste en/of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 22 Wijziging verhaalbijdrage

  • 1. Het college kan, op verzoek van de onderhoudsplichtige, dan wel ambtshalve als gevolg van gewijzigde omstandigheden van de onderhoudsplichtige, de eerder opgelegde verhaalbijdrage geheel of ten dele herzien.

  • 2. Het college ziet af van het herzien van de verhaalbijdrage zoals bedoeld in het eerste lid, indien de nieuw vast te stellen verhaalbijdrage ten opzichte van de eerder vastgestelde verhaalbijdrage met minder dan € 51,00 per maand is toegenomen.

Artikel 23 Ingangsdatum verhaal

De ingangsdatum van het verhaalbedrag wordt bepaald op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de eerste kennisgeving tot verhaal van kosten van bijstand is verzonden.

Artikel 24 Limitering hoogte verhaalbijdrage

  • 1. De hoogte van de verhaalbijdrage wordt in beginsel beoordeeld aan de hand van de maatstaven zoals bedoeld in artikel 397 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Indien de onderhoudsplichtige niet of onvoldoende voldoet aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de wet, wordt de hoogte van de verhaalbijdrage:

    • a.

      maximaal vastgesteld op de bruto verleende of te verlenen bijstand, in geval er een bijdrage voor de bijstandsgerechtigde of de bijstandsgerechtigde en één of meer ten laste komende kind(eren) wordt gevraagd;

    • b.

      maximaal vastgesteld op basis van de hoogste inkomenscategorie conform de geldende behoeftetabel, in geval er een bijdrage voor (een) kind(eren) wordt gevraagd.

Artikel 25 Indexering verhaalbijdrage

  • 1. Het door het college vastgestelde verhaalbedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het op grond van artikel 402a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen percentage.

  • 2. De indexering zoals bedoeld in het eerste lid maakt onderdeel uit van het verhaalbesluit.

Artikel 26 Verhaal in rechte

Indien de onderhoudsplichtige niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen, dan wel niet of niet tijdig tot betaling tot betaling daarvan overgaat, besluit het college over te gaan tot verhaal in rechte.

Hoofdstuk 5 Invordering van teruggevorderde bijstand of uitkering

Artikel 27 Aflossingscapaciteit

  • 1. De aflossingscapaciteit bedraagt:

    • a.

      voor een uitkeringsgerechtigde, een bedrag dat overeenkomt met 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkeringsnorm;

    • b.

      voor een niet-uitkeringsgerechtigde:

      • i.

        indien het een niet-fraude vordering betreft, een bedrag dat overeenkomt met 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkeringsnorm, verhoogd met 50% van het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan eerdergenoemde bijstandsnorm of uitkeringsnorm;

      • ii.

        indien het een fraude vordering, een opgelegde boete of een vordering wegens het onverantwoord interen op vermogen betreft, een bedrag dat overeenkomt met 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkeringsnorm, verhoogd met 75% van het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan eerdergenoemde bijstandsnorm of uitkeringsnorm.

  • 2. De op grond van het eerste lid vastgestelde aflossingscapaciteit wordt verhoogd met het aanwezige vermogen, voor zover dit vermogen de van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid van de wet overschrijdt.

  • 3. Indien tot dwanginvordering is of moet worden overgegaan, wordt de aflossingscapaciteit in afwijking van het eerste lid vastgesteld op het inkomen dat de beslagvrije voet overstijgt.

  • 4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid kan het college de aflossingscapaciteit afwijkend vaststellen op verzoek van de belanghebbende, indien hiermee de vordering binnen een periode van 24 maanden geheel zal zijn voldaan.

Artikel 28 Verrekening en beslaglegging

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

    • a.

      verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de wet, of op grond van artikel 6:127 van het BW, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

    • b.

      een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • 2. In afwijking van het eerste lid voert het college het terugvorderingsbesluit uit door middel van verrekening:

    • a.

      op grond van artikel 60, derde lid van de wet bij niet-fraude vorderingen;

    • b.

      op grond van artikel 60, vierde lid van de wet bij fraude vorderingen of een opgelegde boete.

Artikel 29 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 28 van deze beleidsregels, dan kan de vordering verhoogd worden met de wettelijke rente en de kosten van invordering, zulks ter beoordeling van het college.

Artikel 30 Volgorde van betaling

  • 1. Indien de belanghebbende meerdere vorderingen aan het college dient te voldoen, maar bij betaling niet kenbaar maakt waaraan de betaling moet worden toegerekend, dan rekent het college de betaling in de eerste plaats toe aan de vordering wegens een opgelegde boete en in de tweede plaats aan de vordering wegens ten onrechte of teveel ontvangen uitkering.

  • 2. Zolang een vordering wegens ten onrechte of teveel ontvangen uitkering nog niet is verhoogd met de af te dragen belastingen en premies, rekent het college, in afwijking van het eerste lid, de betaling in de eerste plaats toe aan de netto vordering.

  • 3. Indien een vordering is verhoogd met rente en/of kosten, dan strekt een betaling in de eerste plaats tot mindering van de kosten, vervolgens tot mindering van verschenen rente en ten slotte tot mindering van de hoofdsom.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 31 Hardheidsclausule

  • 1. Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 32 Overgangsbepaling

  • 1. Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle besluiten tot terugvordering, herziening, invordering en verhaal, ongeacht de datum waarop deze besluiten zijn genomen, tenzij de belanghebbende hierdoor in een financieel minder gunstige positie wordt gebracht, in welk geval de oude bepalingen voor de duur van 6 maanden van kracht blijven.

  • 2. Besluiten genomen vanaf het moment van inwerkingtreden van deze beleidsregels vallen onverkort en volledig onder de werking van deze beleidsregels.

  • 3. Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op vorderingen wegens bijstand in de vorm van een geldlening welke zijn verstrekt voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels. Voor deze vorderingen blijven de oude bepalingen voor zowel de hoogte van de aflossing alsmede de duur van de aflossingstermijn van kracht.

Artikel 33 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 34 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Kampen”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college op 20 maart 2018

Burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,

J.F. Goedegebure,

secretaris

drs. mr. B. Koelewijn,

burgemeester

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Algemeen

Net als in de Wet werk en bijstand (WWB), is in de Participatiewet het herzien en terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een bevoegdheid van het college. Slechts wanneer sprake is van een vordering ten gevolge van schending van de inlichtingenplicht, is sprake van een verplichting tot herziening en terugvordering voor het college. De Participatiewet is een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand, acht het college het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebbende ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het inkomensdeel van de Participatiewet. Een eventueel overschot op dit budget is immers vrij besteedbaar. Daarnaast blijft een belangrijk uitgangspunt dat fraude met overheidsmiddelen onder geen enkele voorwaarde mag lonen, door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

Artikel 3 Andere regelingen

Deze beleidsregels zijn niet uitsluitend bestemd voor de terug- en invordering van vorderingen wegens ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet of uitkering op grond van de Ioaw of Ioaz.. Deze beleidsregels zijn eveneens van toepassing op overige vorderingen, zoals het ten onrechte verlenen van minimaregelingen, vergoeding voor kinderopvang en andere door het college onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 4 Beperking

Deze beleidsregels zijn niet bestemd voor de terug- en invordering van ten onrechte verleende bijstand op grond van het Bbz 2004, of op grond van de Wet inburgering. In geval van terug- of invordering op grond van deze regelingen, gelden de specifieke bepalingen uit die regelingen.

Artikel 5 Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking

Uit oogpunt van rechtszekerheid voor de belanghebbende kan de in het eerste lid bedoelde opschorting van het recht op uitkering niet langer duren dan acht weken. Het college stelt de belanghebbende in de gelegenheid het verzuim, waarvoor tot opschorting is overgegaan, binnen een door hen gestelde termijn te herstellen. Welke hersteltermijn in het individuele geval wordt geboden behoort tot de beleidsvrijheid van het college. De enige wettelijke beperking vloeit voort uit de in tijd begrensde mogelijkheid om het recht op uitkering op te schorten.

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een hezienings- of íntrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid. De bepalingen onder a en b van het derde lid zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54, derde lid van de wet, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd:

  • a.

    indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend, dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV;

  • b.

    in gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad.

Wanneer belanghebbende het verzuim zoals beschreven in artikel 5, eerste lid van deze beleidsregel niet binnen de daarvoor gestelde termijn herstelt, beëindigt het college het recht op bijstand vanaf de eerste dag waarover dat recht is opgeschort. Deze wijze van beëíndigen is geen belemmering voor terugvordering van bijstand die reeds is uitgekeerd over een periode waarop de opschorting betrekking heeft.

Er kunnen in de individuele situatie dingende redenen zijn op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking wordt afgezien. lndien herzieníng of intrekking te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dient toepassing van dit onderdeel te worden overwogen. De vraag wat dringende redenen zijn om van herziening of intrekking af te zien, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. De redactie laat ruimte voor het meewegen van zowel financiële als niet-financiële omstandigheden. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 6 Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

Artikel 7 Ten onrechte verleende bijstand of uitkering

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 van de wet. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58, eerste lid van de wet, dwingend geformuleerd. Tevens is hierin het verhogen van de netto ten onrechte verleende bijstand met de af te dragen belastingen en premies dwingend geformuleerd.

Artikel 8 Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 van de wet kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar wel als gezinsbijstand aan gehuwden verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd. Ook in geval van het verzwijgen van een gezinslid, kan van dit verzwegen gezinslid worden teruggevorderd. Het betreft hier echter een ten laste komend kind, zodat het niet aannemelijk is, dat een dergelijke situatie zich veelvuldig zal voordoen.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

Artikel 9 Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen

ln het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Er kunnen in de individuele situaties dringende redenen zijn op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering wordt afgezien. Indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dient toepassing van dit lid te worden overwogen. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. De redactie laat ruimte voor het meewegen van zowel financiële als niet-financiële omstandigheden. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van terugvordering af te zien.

Ten tweede kan worden afgezien van terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 14 en verder.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van herziening of intrekking geheel of gedeeltelijk worden afgezien wegens dringende redenen (zie artikel 5). ln dat geval is er geen grond voor terugvordering van kosten van bijstand.

Artikel 10 Afzien van terugvordering in verband met gering bedrag

Indien de belanghebbende niet (langer) uit eigen beweging tot betaling overgaat, en verrekening van de vordering niet mogelijk of wenselijk is, kan het college besluiten om af te zien van terugvordering mits het saldo van de vordering, of de vorderingen tezamen, niet meer bedraagt dan € 100,00. De opbrengst weegt dan mogelijk niet op tegen de kosten die het college dan moet maken in verband met het ten uitvoer (laten) leggen van beslag.

Artikel 11 Afzien van terugvordering in verband met een schuldregeling

Uitgangspunt is dat vorderingen geheel worden terugbetaald. In het geval (aflossing van) de vordering een eventuele schuldregeling in de weg staat, kan het college besluiten dat, in afwijking van de algemene regel dat een vordering geheel dient te worden terugbetaald, de vordering gedeeltelijk wordt kwijtgescholden. Er dient dan wel een schuldregeling voor het gehele schuldenpakket van de belanghebbende tot stand te komen, waarbij de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Op grond hiervan kan het college dus ook afzien van een eventuele preferentie van haar vorderingen.

Kwijtschelding wordt niet verleend indien het een fraude vordering betreft. Er rest de belanghebbende dan geen andere mogelijkheid dan kwijting van de vordering in rechte af te dwingen, bijvoorbeeld via een wettelijke schuldsaneringsregeling.

Kwijtschelding wordt evenmin verleend indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek. Het college heeft dan namelijk voldoende verhaalsmogelijkheden ter voldoening van de vordering.

Kwijtschelding wordt nimmer ambtshalve verleend. De belanghebbende dient zelf, bij voorkeur schriftelijk, hiervoor een verzoek in te dienen bij het college.

Artikel 12 Inwerkingtreding van het besluit tot gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wegens schuldregeling

Een besluit om voor een of meer vorderingen kwijting te verlenen treedt niet eerder in werking, dan nadat er ook daadwerkelijk een schuldregeling tot stand is gekomen, die voldoet aan de voorwaarden zoals hieraan gesteld op grond van artikel 11. Het is aan de belanghebbende om aan het college aan te tonen dat een dergelijke schuldregeling tot stand is gekomen. Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat het college al voordat een schuldregeling tot stand is gekomen, een besluit neemt om tot kwijting over te gaan, onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden een schuldregeling tot stand komt. Dit om zekerheid te verschaffen aan de schuldregelaar.

Artikel 13 Intrekking van het besluit tot gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering wegens schuldregeling

Voor zover het college een besluit tot kwijting heeft genomen, kan dit besluit naderhand ten nadele van de belanghebbende worden gewijzigd of zelfs ingetrokken. Het college kan hiertoe overgaan indien er binnen 12 maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen, de belanghebbende niet (meer) voldoet aan de voorwaarden verbonden aan de schuldregeling, of wanneer de belanghebbende onvolledige of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt.

Artikel 14 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting bij niet-fraude vorderingen

Hoewel het uitgangspunt dat een vordering wegens ten onrechte verleende bijstand of uitkering volledig dient te worden terugbetaald onverkort van kracht blijft, kan het in voorkomende gevallen onwenselijk zijn om de belanghebbende gedurende langere tijd te belasten met een (hoge) betalingsverplichting. Op verzoek van de belanghebbende kan het college besluiten tot kwijting van een restvordering over te gaan, onder de voorwaarden zoals deze zijn verwoord in dit artikel. Hoofdregel is wel dat de belanghebbende ten minste 60 termijnen voldaan heeft. Het aantal termijnen bedraagt ten minste 36 in het geval de belanghebbende gedurende deze termijnen al het meerdere boven de voor hem geldende beslagvrije voet voor de aflossing heeft aangewend.

Artikel 15 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting bij fraude vorderingen

Hoewel het uitgangspunt dat een vordering wegens ten onrechte verleende bijstand of uitkering volledig dient te worden terugbetaald onverkort van kracht blijft, kan het in voorkomende gevallen onwenselijk zijn om de belanghebbende gedurende langere tijd te belasten met een (hoge) betalingsverplichting. Op verzoek van de belanghebbende kan het college besluiten tot kwijting van een restvordering over te gaan, onder de voorwaarden zoals deze zijn verwoord in dit artikel. Hoofdregel is wel dat de belanghebbende ten minste 120 termijnen voldaan heeft. Voor dit hogere aantal termijnen is gekozen gelet op de formulering van de wet en in verband met het gegeven dat het hier handelt om fraude vorderingen.

Artikel 16 Kwijtschelding leenbijstand in de kosten van woninginrichting

Ook in geval van bijstand in de vorm van een geldlening, geldt het uitgangspunt dat de vordering geheel dient te worden betaald. Temeer nu het om bijstand voor kosten handelt, die normaliter dienen te worden bestreden uit het reguliere inkomen. Veelal handelt het om personen die zich voor het eerst in Nederland vestigen en die geen mogelijkheid hebben om in deze kosten te voorzien. Gelet op de hoogte van de te verstrekken geldlening acht het college een aflossingstermijn van ten minste 60 termijnen redelijk en billijk, mits de aflossing telkens ten minste 5% van de geldende bijstandsnorm bedraagt.

Artikel 17 Kwijtschelding leenbijstand bij onverantwoord interen op vermogen

Indien de reden van de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening is gelegen in het onverantwoord interen op vermogen, waardoor eerder dan strikt noodzakelijk een beroep op overheidsmiddelen wordt gedaan, acht het college een minimale aflossingstermijn van 120 termijnen redelijk en billijk. De hoogte van de aflossing wordt conform artikel 29 vastgesteld.

Artikel 18 Verplichtingen van de bijstandsgerechtigde tot het (op)eisen van alimentatie

Op grond van artikel 55 van de wet, kan het college nadere verplichtingen aan de bijstandsgerechtigde opleggen, mits deze verplichtingen strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstandsverlening. Onder andere het (kunnen) maken van aanspraak op alimentatie wordt hieronder verstaan. Het maakt niet uit of het partner- of kinderalimentatie betreft.

Indien de bijstandsgerechtigde (nog) geen alimentatie heeft gevorderd bij de onderhoudsplichtige, dan wordt de bijstandsgerechtigde de verplichting opgelegd om alsnog alimentatie te vorderen bij de onderhoudsgerechtigde, zo nodig door tussenkomst van de rechter. Aanvullend wordt de bijstandsgerechtigde verplicht om te vorderen dat de hoogte en de duur van de alimentatie conform de geldende Trema-normen wordt bepaald. In de regel geschiedt dit door middel van een netto- of bruto draagkrachtberekening. Alvorens met de hoogte en/of de duur van de gevorderde alimentatie wordt ingestemd, dient de bijstandsgerechtigde de draagkrachtberekening aan het college ter goedkeuring voor te leggen. Deze draagkrachtberekening dient niet ouder te zijn dan 1 jaar.

Voor zover de bijstandsgerechtigde in het bezit is van een rechterlijke uitspraak inzake de alimentatie, maar desondanks geen betaling van de onderhoudsplichtige is te verkrijgen, dan legt het college de bijstandsgerechtigde de verplichting op om betaling van de alimentatie af te dwingen. Zo nodig door inschakeling van het LBIO, dan wel een deurwaarder.

Voordat het college een verplichting als bedoeld in het eerste lid aan de bijstandsgerechtigde oplegt, onderzoekt het college eerst of de onderhoudsplichtige naar verwachting over draagkracht beschikt om enige bijdrage (alimentatie) te kunnen betalen. Hiertoe kan het college gebruik maken van informatie van de bijstandsgerechtigde, al dan niet aangevuld met informatie vanuit Suwinet-inkijk. In het geval van de onderhoudsplichtige geen bron van inkomen bekend is, bijvoorbeeld omdat sprake is van zelfstandig ondernemerschap, dan gaat het college ervan uit dat de onderhoudsplichtige over (voldoende) draagkracht beschikt.

Hoewel het college de voorkeur geeft aan het opleggen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet, zijn er situaties denkbaar waarin het gelet op alle feiten en omstandigheden niet wenselijk of redelijk is om hiertoe over te gaan. Te denken valt aan huiselijk geweld door de onderhoudsplichtige gericht tegen de bijstandsgerechtigde en/of diens ten laste komende kind(eren), ernstige bedreiging van de onderhoudsplichtige jegens de bijstandsgerechtigde en/of diens ten laste komende kind(eren) en misbruik van de bijstandsgerechtigde en/of diens ten laste komende kind(eren) door de onderhoudsplichtige. Het is aan het college om te bepalen of er van een ernstige situatie zoals hiervoor beschreven of daaraan gelijk te stellen sprake is, op grond waarvan kan worden afgezien van het opleggen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet.

Het niet opleggen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 55 van de wet, laat onverlet dat het college op grond van artikel 62, 62b en deze beleidsregels direct of op enig later tijdstip verhaal kan instellen.

Artikel 19 Bevoegdheden college

In het geval het college geen verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet oplegt, dan maakt het college ten volle gebruik van zijn bevoegdheid om verhaal in te stellen. Het betreft hier de ten behoeve van de bijstandsgerechtigde en diens ten laste komende kind(eren) verleende algemene bijstand en de ten behoeve van het jongmeerderjarige kind verleende bijzondere bijstand.

Buiten de gevallen waarin sprake is van verhaal op grond van een wettelijke onderhoudsverplichting zoals bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kan het college ook verhaal instellen in geval van een schenking en een nalatenschap. Voor wat betreft de schenking dient hiervoor vast te staan dat ten tijde van de schenking het voor de schenker voorzienbaar was dat de schenker hierdoor eerder in bijstandsbehoeftige omstandigheden zou komen te verkeren. Voor wat betreft de nalatenschap geldt dat het college uitsluitend verhaal kan instellen voor vorderingen die op het moment van overlijden nog niet bekend zijn gemaakt aan de bijstandsgerechtigde. Vorderingen die eerder al aan de bijstandsgerechtigde bekend gemaakt waren, maar op het moment van overlijden nog niet (geheel) betaald zijn, die kunnen direct bij de afhandeling van de nalatenschap betrokken worden. Het college kan verhaal instellen op de langstlevende echtgenoot, dan wel op een van de erfgenamen die geacht kan worden bij de afhandeling van de nalatenschap te zijn betrokken.

In het geval het college verhaal instelt, dan past het college onverkort de van toepassing zijnde Trema-nomen toe, zoals deze zijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Artikel 20 Afzien van het nemen van een besluit tot verhaal

Het college is bevoegd om af te zien van het nemen van een besluit tot verhaal, in die gevallen waarin het naar het oordeel van het college (nog) niet opportuun is om enige verhaalbijdrage op te leggen. Het college volstaat in deze gevallen met het intern rapporteren omtrent de reden(en) waarom vooralsnog geen verhaal zal worden toegepast. Dit laat overigens onverlet, dat het college op enig later tijdstip alsnog tot verhaal kan overgaan.

Het is naar het oordeel van het college niet opportuun om verhaal toe te passen in het geval de onderhoudsplichtige reeds gedurende 5 jaren, te rekenen vanaf de datum waarop aan de bijstandsgerechtigde een uitkering is toegekend, in het buitenland verblijft. Voor zover de onderhoudsplichtige in een zogenaamd ‘Verdragsland’ (Verdrag van New York uit 1956) verblijft, is het college bevoegd om toch verhaal toe te passen, zulks ter beoordelen van het college. De volgende landen hebben het Verdrag van New York ondertekend:

Algerije, Argentinië, Australië, Barbados, Belarus, België, Bosnië-Herzegovina, Brazilië, Burkina Faso, Centraal afrikaanse Republiek, Chili, Colombia, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Ecuador, Estland, Filippijnen, Finland, Frankrijk, Griekenland, Guatemala, Haïti, Hongarije, Ierland, Israël, Italië, Kaapverdië, Kazachstan, Kyrgyzstan, Kroatië, Liberia, Luxemburg, Macedonië, Marokko, Mexico, Monaco, Montenegro, Nederland, Nieuw-Zeeland, Niger, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Pakistan, Polen, Portugal, Republiek, Moldavië, Roemenië, Servië, De Seychellen, Slovenië, Slowakije, Spanje, Sri Lanka, Suriname, Taiwan, Tsjechië, Tunesië, Turkije, Uruguay, Vaticaanstad, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland.

Het is naar het oordeel van het college evenmin opportuun om verhaal toe te passen in het geval de onderhoudsplichtige is opgenomen in het Register Niet-ingezetenen (RNI). Het is dan niet bekend waar de onderhoudsplichtige zijn daadwerkelijke verblijf heeft. Zolang deze registratie actueel is, heeft het toepassen van verhaal weinig tot geen zin.

Het voorgaande is eveneens van toepassing in gevallen waarbij naar het oordeel van het college sprake is van dringende reden. Deze dringende redenen kunnen zowel bestaan aan de zijde van de onderhoudsplichtige en/of de bijstandsgerechtigde. Voor wat in ieder geval als dringende reden kan worden aangemerkt, wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 9, van deze beleidsregels.

Artikel 21 Afzien van inning verhaal

Daar waar het instellen van verhaal een bevoegdheid is van het college, waar het college al dan niet gebruik van kan maken, geldt dit ook voor het (verder) afzien van verhaal. Het betreft de navolgende situaties:

Verhaalbijdrage tot € 51,00 per maand

Het college ziet af van het nemen van een besluit tot verhaal, wanneer de op te leggen bijdrage minder bedraagt dan € 51,00 per maand, of wanneer het een afgesloten periode betreft, minder bedraagt dan € 600,00 in totaal. Dit betekent dat het college wel een kennisgeving aan de onderhoudsplichtige zendt en verzoekt om noodzakelijke bewijsstukken te overleggen. Indien uit de draagkrachtberekening blijkt dat de draagkracht geen hogere bijdrage toelaat dan € 50,00 per maand of € 600,00 in totaal op jaarbasis, dan ziet het college af van het innen van verhaal. Dit betekent dat het college wel een besluit neemt om een verhaalbijdrage op te leggen, doch deze verhaalbijdrage niet te effectueren.

Geringe bijdrage van € 600,00 per afgesloten periode

Indien een verhaalbijdrage is opgelegd, maar kort nadien is geëindigd en de hoofdsom of het saldo van de totale verhaalbijdrage bedraagt minder dan € 600,00 over de afgesloten periode, dan kan het college besluiten om af te zien van verhaal of de inning van verhaal. Hiermee wordt voorkomen dat het college voor minimale bedragen gerechtelijke procedures moet opstarten.

Schuldregeling

Indien de onderhoudsplichtige problematische schulden heeft en een schuldregeling niet tot stand kan komen vanwege de verplichte nakoming van een verhaalbijdrage, dan besluit het college om niet meer te verhalen. De verhaalbijdragen die eerder zijn opgelegd, maar nog niet door de onderhoudsplichtige zijn voldaan, dienen betrokken te worden in de schuldregeling, waarbij de vordering van het college ten minste als concurrerende vordering moet worden behandeld. Hiermee wordt voorkomen dat een opgelegde verhaalbijdrage de totstandkoming van een schuldregeling in de weg staat.

Langdurig verblijf buitenland

Incasso van vorderingen in het buitenland, ook vorderingen op grond van een verhaalbijdrage, is veelal lastig en kostbaar. Indien vaststaat dat de onderhoudsplichtige ten minste 60 maanden in het buitenland verblijft of heeft verbleven en gedurende deze periode niet aan zijn betaalverplichting heeft voldaan, dan kan het college besluiten om af te zien van het opleggen en/of innen van de verhaalbijdrage. Hiermee wordt voorkomen dat het college tot in lengte van jaren controles dient uit te voeren naar de situatie van de onderhoudsplichtige, terwijl in redelijkheid ervanuit gegaan kan worden dat de onderhoudsplichtige niet meer zal terugkeren naar Nederland en derhalve incasso van de (achterstallige) verhaalbijdrage niet aan de orde is.

WSNP / minnelijke schuldregeling

Indien de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de WSNP (wettelijke schuldsanering) of een gemeentelijke schuldregeling, dan kan het college besluiten om gedurende de looptijd van deze regeling af te zien van het opleggen en innen van een verhaalbijdrage. Indien de regeling na verloop van tijd niet met een schone lei wordt afgesloten, dan staat het het college vrij om het verhaal te hervatten. Hiermee wordt eveneens voorkomen dat de verhaalbijdrage de totstandkoming van een schuldregeling in de weg staat.

De minimale verhaalbijdrage van € 51,00 per maand is niet van toepassing in die gevallen waarin de bijstandsgerechtigde reeds over een rechterlijke uitspraak beschikt. Ongeacht de hoogte van de bijdrage die door de rechter is opgelegd, dus ook wanneer deze minder bedraagt dan € 51,00 per maand, kan het college de bijstandsgerechtigde verplichten om de gerechtelijke uitspraak te gelde te maken.

Wanneer het college besloten heeft om af te zien van verhaal en/of de inning van een verhaalbijdrage teneinde een schuldregeling te realiseren, dan dient ook daadwerkelijk binnen 9 maanden na dit besluit een schuldregeling gerealiseerd te zijn. Is dit niet het geval, dan kan het college het eerdere besluit intrekken of ten nadele van de onderhoudsplichtige wijzigen. Dit betekent dat het verhaal en/of de inning van de verhaalbijdrage dan met terugwerkende kracht zal worden hervat.

In het geval de onderhoudsplichtige niet of niet volledig voldoet aan de betalingsverplichting verbonden aan een schuldregeling, of onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, dan kan het college eveneens het eerdere besluit intrekken of ten nadele van de onderhoudsplichtige wijzigen.

Artikel 22 Wijziging verhaalbijdrage

Zowel de onderhoudsplichtige als ook het college kan een eerder vastgestelde verhaalbijdrage geheel of ten dele herzien. Herzien kan zowel in het voordeel van de onderhoudsplichtige (verlagen van de verhaalbijdrage), als ook in het nadeel van de onderhoudsplichtige (verhogen van de verhaalbijdrage). Het heeft de voorkeur om een herziening van de verhaalbijdrage niet eerder dan per de datum van bekendmaking van het nieuwe verhaalbesluit en nimmer met terugwerkende kracht toe te passen.

Om te voorkomen dat telkens bij (zeer) geringe wijzigingen tot herziening van een eerder vastgestelde verhaalbijdrage dient te worden overgegaan, bepaalt het tweede lid dat het college geen verhoging van een eerder vastgestelde verhaalbijdrage toepast, indien de verhoging minder bedraagt dan € 51,00 per maand.

Artikel 23 Ingangsdatum verhaal

In de wet, noch in enige andere wet is een bepaling opgenomen over de ingangsdatum van een verhaalbijdrage. Uit jurisprudentie is echter komen vast te staan dat er nooit met terugwerkende kracht een verhaalbijdrage mag worden opgelegd. De eerste datum waarop verhaal mag worden toegepast, is de dag na die van verzending van de kennisgeving. Op dat moment is de onderhoudsplichtige in kennis gesteld van het voornemen tot verhaal en kan de onderhoudsplichtige rekening houden met een op te leggen verhaalbijdrage. Het opleggen van een verhaalbijdrage bij later besluit tot verhaal per de datum van verzending van de kennisgeving wordt niet aangemerkt als het opleggen van een verhaalbijdrage met terugwerkende kracht en is dus toegestaan.

Artikel 24 Limitering hoogte verhaalbijdrage

De hoogte van de op te leggen verhaalbijdrage is begrensd door de behoefte van de bijstandsgerechtigde aan de ene kant en de draagkracht van de onderhoudsplichtige aan de andere kant. In geval van een verhaalbijdrage voor de bijstandsgerechtigde is de behoefte gelijk te stellen aan de maximaal (bruto) te verlenen bijstand. In geval van een verhaalbijdrage voor ten laste komende kinderen, is de behoefte afhankelijk van de leeftijd van het kind en de hoogte van het voormalig gezinsinkomen (ten tijde van de samenleving). De verhaalbijdrage kan nimmer meer bedragen dan de bruto te verlenen bijstand.

Indien de behoefte en/of de draagkracht niet berekend kan worden, doordat de onderhoudsplichtige zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de wet niet of niet voldoende nakomt, en sprake is van een wettelijke onderhoudsverplichting jegens de bijstandsgerechtigde of de bijstandsgerechtigde en diens ten laste komende kind(eren), dan besluit het college om de verhaalbijdrage vast te stellen op de bruto verleende en nog te verlenen bijstand. Het college is hiertoe bevoegd op grond van artikel 62i jo artikel 58, vijfde lid van de wet.

Indien de behoefte en/of de draagkracht niet berekend kan worden, doordat de onderhoudsplichtige zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de wet niet of niet voldoende nakomt, en er uitsluitend sprake is van een wettelijke onderhoudsverplichting jegens de ten laste komende kind(eren), dan besluit het college om de verhaalbijdrage vast te stellen op de hoogste inkomenscategorie van de geldende behoeftetabel conform Trema-normen.

Artikel 25 Indexering verhaalbijdrage

Door de rechter vastgestelde alimentatie en verhaalbijdragen worden jaarlijks van rechtswege verhoogd met een door de staatssecretaris vast te stellen percentage. Dit geschiedt automatisch, tenzij deze verhoging (eenmalig of periodiek) door de rechter is uitgesloten. In het geval van een door het college opgelegde verhaalbijdrage die door de onderhoudsplichtige wordt nagekomen, is er echter geen sprake van een door de rechter vastgestelde bijdrage, zodat indexering niet van rechtswege jaarlijks plaatsvindt. Indien het college de jaarlijkse indexering toch wil laten toepassen op de door hen opgelegde verhaalbijdrage, dan is dat alleen mogelijk wanneer dit expliciet is opgenomen in het besluit tot verhaal. Het college neemt in ieder besluit tot verhaal een clausule op grond waarvan de op te leggen verhaalbijdrage jaarlijks zal worden verhoogd.

Artikel 26 Verhaal in rechte

Wanneer de onderhoudsplichtige niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voldoet, dan besluit het college om tot verhaal in rechte over te gaan.

Artikel 27 Aflossingscapaciteit

In beginsel dient de belanghebbende een vordering ineens en binnen zes weken te voldoen. Indien dit om financiële redenen niet mogelijk is, dan kan de belanghebbende om een betalingsregeling verzoeken bij het college. De hoogte van het periodiek te betalen bedrag wordt door het college vastgesteld aan de hand van de financiële draagkracht van de belanghebbende.

Het college hanteert een minimum aflossingsbedrag van 5% van de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm. In de bijstandsnorm is immers een bedrag begrepen bestemd voor reservering en aflossing. In de regel is dit een bedrag dat overeenkomt met 6% van de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm. Nu het college in het kader van een eenzijdig door hen opgelegde betalingsverplichting aan de belanghebbende gehouden is om de beslagvrije voet te respecteren, is het minimale aflossingsbedrag bepaald op 5% van de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hiermee anticipeert het college op de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet (34 628) per 1 januari 2018, dan wel 1 juli 2018, waarbij de beslagvrije voet voor personen met een minimuminkomen op 5% van dat inkomen wordt bepaald.

Indien de belanghebbende echter een inkomen heeft dat de van toepassing zijnde bijstandsnorm overstijgt, dan acht het college het redelijk en billijk om (een deel) van dit meer-inkomen aan te laten wenden voor de aflossing van vorderingen aan het college. Hierbij maakt het college onderscheidt tussen fraude- en niet-fraude vorderingen. Normaliter is het college bevoegd om 100% van het meer-inkomen aan te laten wenden voor de aflossing van vorderingen, zulks met inachtneming van de voor belanghebbende beslagvrije voet. Dit acht het college echter niet opportuun omdat het langdurig, 3, 5 of zelfs 10 jaren of meer, moeten leven van een minimuminkomen, niet bevorderend werkt voor de arbeidsinschakeling en de (theoretische) financiële reserveringsruimte volledig uitput.

In geval van een fraude of boete vordering, acht het college het redelijk en billijk om 75% van het meer-inkomen, verhoogd met 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, aan te laten wenden voor de aflossing van deze vordering.

In geval van een niet-fraude vordering, acht het college het redelijk en billijk om 50% van het meer-inkomen, verhoogd met 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, aan te laten wenden voor de aflossing van deze vordering.

Ongeacht of de belanghebbende een meer-inkomen heeft, het eventuele aanwezige vermogen dat de voor de belanghebbende van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid van de wet overschrijdt, dient te allen tijde volledig te worden aangewend ter aflossing van vorderingen.

Op het moment dat het college besluit tot beslaglegging ten laste van de belanghebbende, vervalt de eerder overeengekomen aflossingsregeling en dient het volledige meer-inkomen boven de voor de belanghebbende van toepassing zijnde beslagvrije voet te worden aangewend voor de aflossing van vorderingen. Het college kan hiertoe besluiten wanneer de belanghebbende niet (meer) volledig aan zijn aflossingsverplichting voldoet, dan wel wanneer door een derde beslag op de uitkering van de belanghebbende wordt gelegd.

Het college honoreert een betalingsvoorstel van de belanghebbende, wanneer met dit voorstel de volledige vordering binnen een termijn van 24 maanden zal worden voldaan. Het college is dan niet gehouden aan de eerdergenoemde minimale hoogte van de aflossing. Een dergelijk verzoek dient door de belanghebbende te worden gedaan. Het college besluit hier niet ambtshalve toe.

Artikel 28 Verrekening en beslaglegging

Het college heeft meerdere mogelijkheden om tot invordering van verschuldigde bedragen over te gaan. Sommige invorderingsmaatregelen zijn zeer belastend voor de belanghebbende. Het college streeft ernaar om te allen tijde de voor de belanghebbende minst bezwarende maatregel toe te passen. Dit betekent dat het college, in de regel, telkens zal trachten om langs minnelijke weg met de belanghebbende tot een aflossingsregeling te komen. Wanneer dit niet (meer) lukt, dan maakt het college gebruik van de mogelijkheid tot verrekening met een toegekend recht op bijstand of uitkering. Wanneer dat niet (meer) mogelijk is, dan past het college het zware middel van beslag in. Dit kan zowel beslag op periodieke inkomsten zijn, beslag op banktegoeden of beslag op (on)roerende zaken. Het voorgaande laat overigens onverlet de mogelijkheid voor het college om, nog voor een besluit tot terugvordering is genomen, het middel van conservatoir beslag in te zetten.

Indien het college echter kan of moet verrekenen op grond van artikel 60, derde of vierde lid van de wet, dan prevaleert deze bevoegdheid of plicht tot verrekening boven een minnelijke regeling.

Artikel 29 Rente en kosten

Het college is bevoegd om rente en kosten in rekening te brengen. Rente in het geval de belanghebbende in verzuim is (niet, of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voldoet) en kosten in het geval van brutering van de vordering of (buitengerechtelijke) incassokosten. Het college ziet af van het in rekening brengen van rente en kosten, zolang de belanghebbende uit eigen beweging volledig aan zijn betalingsverplichting voldoet, dan wel wanneer het college verrekening toepast. Pas wanneer het college de invordering middels beslag moet laten verlopen, dan kan rente en kosten gevorderd worden. Het is ter beoordeling aan het college of zij hiertoe besluit. Veelal zal het college hiertoe pas besluiten wanneer het college de inning niet langer zelfstandig kan uitvoeren en in handen van een derde (deurwaarder) moet geven.

Artikel 30 Volgorde van betaling

In het geval de belanghebbende meerdere vorderingen aan het college verschuldigd is, dan regelt dit artikel de volgorde van betaling. Hoofdregel is dat indien de belanghebbende impliciet aan het college aangeeft op welke vordering een betaling in mindering strekt, het college dit volgt. Wanneer de belanghebbende nalaat aan te geven op welke vordering een betaling in mindering strekt, dan bepaalt het college de volgorder van betaling. In de eerste plaats zal dan een betaling in mindering strekken op een vordering wegens een opgelegde boete en in de tweede plaats op een vordering wegens ten onrechte ontvangen bijstand of uitkering. Een vordering wegens een geldlening wordt gelijkgesteld met een vordering wegens ten onrechte ontvangen bijstand of uitkering.

Indien een vordering wegens ten onrechte ontvangen bijstand of uitkering echter nog niet verhoogd is met de verplichte afdracht van belasting en premies, dan dienen betalingen in eerste aanlag op deze netto vordering in mindering te worden gebracht, zolang de eerdergenoemde afdracht nog niet gedaan is, maar tot uiterlijk 31 december van het jaar waarin het besluit tot terugvordering is genomen.

In het geval het college rente en/of kosten in rekening heeft gebracht, dan worden betalingen in de eerste plaats aangewend voor de openstaande kosten, in de tweede plaats voor de achterstallige rente en in de derde plaats voor de aflossing van de hoofdsom. Dit ongeacht of de belanghebbende heeft aangegeven voor welke vordering de betaling is bedoeld.

Artikel 31 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat in gevallen waarin strikte toepassing van deze beleidsegels tot onbillijkheden van zwaarwegende aard voor de belanghebbende leiden, het college in afwijking van deze beleidsregels kunnen besluiten. Hieronder worden in ieder geval niet verstaan financiële omstandigheden, aangezien de belanghebbende te allen tijde de bescherming van de beslagvrije voet geniet.

In voorkomende niet in deze beleidsregels beschreven situaties, neemt het college een besluit. Het college tracht dan zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij hetgeen in deze beleidsregels is bepaald met inachtneming van de individuele situatie van de belanghebbende.

Artikel 32 Overgangsbepalingen

Dit artikel bepaalt dat deze beleidsregels op alle besluiten tot terugvordering, herziening, invordering en verhaal van toepassing zijn, ongeacht de datum waarop deze besluiten genomen zijn. In het geval de oude bepalingen (op basis van eerdere beleidsregels) gunstiger zijn dan deze beleidsregels, blijven de oude bepalingen bij wijze van overgangsbepaling in stand voor de duur van 6 maanden, waarna deze beleidsregels alsnog van kracht worden.

Besluiten genomen vanaf de datum van inwerkingtreden van deze beleidsregels, vallen direct zonder uitzondering en geheel onder de werking van deze beleidsregels.

Artikel 33 Inwerkingtreding

Dit is de datum waarop deze beleidsregels formeel in werking treden, dan wel zijn getreden.

Artikel 34 Citeertitel

Dit is de formele citeertitel van deze beleidsregels.