Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Katwijk 2012

Geldend van 08-02-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012

De raad van de gemeente Katwijk; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Katwijk van 11 december 2012; gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning, in het bijzonder artikel 5;

BESLUIT:

1. de navolgende wijzigingen door te voering in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012:

  • a.

    artikel 25 lid 2 sub g komt te vervallen

  • b.

    artikel 25 lid 2 sub h,i en j worden hernoemd in artikel 25 lid 2 sub g,h en i;

  • c.

    artikel 25 lid 2 sub i wordt de tekst '(artikel 4.2 lid 2)' verwijderd.

2. dit besluit in werking te laten treden op de dag na bekendmaking

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Katwijk in zijn openbare vergadering van 17 januari 2013

Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Katwijk 2012

verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Katwijk 2012

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Lid 1. Wet

Lid 2. College

Lid 3. Compensatieplicht

Lid 4. Aanmelding

Lid 5. Gesprek

Lid 6. Aanvraag

Lid 7. Belanghebbende

Lid 8. Psychosociaal probleem

Lid 9. Algemene voorziening

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Lid 11. Collectieve voorziening

Lid 12. Voorliggende voorziening

Lid 13. Wettelijk voorliggende voorziening

Lid 14. Individuele voorziening

Lid 15. Gebruikelijke zorg

Lid 16. Voorziening in natura

Lid 17. Persoonsgebonden budget

Lid 18. Financiële tegemoetkoming

Lid 19. Mantelzorger

Lid 20. Hoofdverblijf

Lid 21. Eigen bijdrage/eigen aandeel

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 5. Het gesprek

Artikel 6. Het verslag

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 8. Het maken van een afweging

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis

Artikel 10. Wonen in een geschikt huis

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 12. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

Artikel 19. Hoogte individuele voorzieningen

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 20. Overwegende bezwaren

Artikel 21. Inhoud beschikking

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 22. Inhoud beschikking

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 23. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 24. Beslistermijn

Artikel 25. Beperkingen

Artikel 26. Advisering

Artikel 27. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 28. Wijziging situatie

Artikel 29. Intrekking

Artikel 30. Terugvordering

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 31. Hardheidsclausule

Artikel 32. Indexering

Artikel 33. Inwerkingtreding

Artikel 34. Citeertitel

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Lid 1. Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

Lid 2. College

College van burgemeester en wethouders.

 

Lid 3. Compensatieplicht

Compensatieplicht: de plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

Lid 4. Aanmelding

Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het College dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

 

Lid 5. Gesprek

Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

 

Lid 6. Aanvraag

Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

 

Lid 7. Belanghebbende

Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

 

Lid 8. Psychosociaal probleem

Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving1.

1 Ontleend aan uitspraak CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832. Dit is een omgewerkt citaat uit de parlementaire behandeling in die uitspraak geciteerd.

Lid 9. Algemene voorziening

Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

 

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

 

Lid 11. Collectieve voorziening

Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.

 

Lid 12. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

 

Lid 13. Wettelijk voorliggende voorziening

Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

 

Lid 14. Individuele voorziening

Individuele voorziening: een voorziening die door het College ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de wet wordt verstrekt.

 

Lid 15. Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

 

Lid 16. Voorziening in natura

Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

 

Lid 17. Persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

Lid 18. Financiële tegemoetkoming

Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

 

Lid 19. Mantelzorger

Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

 

Lid 20. Hoofdverblijf

Hoofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

Lid 21. Eigen bijdrage/eigen aandeel

Een door het College vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1. Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf als:

    • a.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      belanghebbende of het College daarom verzoekt.

  • 2. Als belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, digitaal, mondeling of telefonisch worden gedaan bij de gemeente door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 5. Het gesprek

  • 1. Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 2. Als de belanghebbende een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

Artikel 6. Het verslag

  • 1. Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier, als bedoeld in artikel 7 lid 3 dienen.

  • 2. Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

  • 1. De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk plaatsvinden.

  • 2. Als een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt, wordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden. Eerst op het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen, bij de gemeente is binnengekomen, is er sprake van een aanvraag in de zin van dit artikel.

  • 3. Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 8. Het maken van een afweging

  • 1. Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het College het verslag van het gesprek, als dat aanwezig is, als uitgangspunt. Het College gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2. De eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende en alle voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis

  • 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2. Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3. Als de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 10. Wonen in een geschikt huis

  • 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt in ieder geval plaats als de aanpassing van de woning een door het College te bepalen bedrag te boven gaat.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan dan wel verstrekt worden.

  • 5. Het College verstrekt slechts een individuele voorziening als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of binnen afzienbare tijd zal hebben in de woning waar de voorziening wordt getroffen.

  • 6. Het College kan de volgende voorzieningen verlenen aan gemeenschappelijke ruimten, als zonder (één van) deze voorzieningen de woning voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft:

    • a.

      het verbreden van toegangsdeuren;

    • b.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • c.

      het aanleggen van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

    • d.

      het plaatsen van drempelhulpen;

    • e.

      het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

    • f.

      een opstelplaats voor een rolstoel of scootermobiel.

  • 7. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen:

    • a.

      aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingstehuizen, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen of ouderen en waarvan verwacht mag worden dat al voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3. Als de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2. Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3. Als de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootermobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2. Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen

  • 1. De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 2. De wijze van de voorziening kan op verzoek van de belanghebbende worden veranderd:

    • a.

      na afloop van de in de beschikking genoemde termijn;

    • b.

      bij substantiële wijzigingen in aard en omvang van de voorziening;

    • c.

      als er dringende redenen voor zijn.

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt;

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2.

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt;

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 19. Hoogte individuele voorzieningen

Het College legt alle bedragen voor te verstrekken individuele voorzieningen vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk.

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 20. Overwegende bezwaren

Het College legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren, als gevolg waarvan er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Artikel 21. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

    • 1.

      voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • 2.

      wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

    • 3.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • 4.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 22. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • 1.

      voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • 2.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • 3.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • 4.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2. Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 23. Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

    a. een schoon en leefbaar huis;

    b. wonen in een geschikt huis;

    c. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    e. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    f. zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

    g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

    h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2. Het College legt de bedragen, het percentage en de duur die gelden voor een eigen bijdrage of eigen aandeel vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 24. Beslistermijn

De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt voor:

  • a.

    een voorziening voor het wonen in een schoon en leefbaar huis: maximaal 8 weken;

  • b.

    een voorziening voor het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften: maximaal 8 weken;

  • c.

    een voorziening voor het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding: maximaal 8 weken;

  • d.

    een voorziening voor het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren: maximaal 8 weken;

  • e.

    een voorziening voor het wonen in een geschikt huis:

    • 1.

      als het gaat om een voorziening waarvoor geen bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden: maximaal 8 weken;

    • 2.

      als het gaat om voorzieningen waar wel bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden: maximaal 26 weken;

  • f.

    een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning: maximaal 13 weken;

  • g.

    een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: maximaal 8 weken;

  • h.

    een voorziening voor het ontmoeten van medemensen het op basis daarvan sociale verbanden aangaan: maximaal 8 weken.

Artikel 25. Beperkingen

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    a. de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

    b. de te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is;

    c. de voorziening in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      als de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      als de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Katwijk;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • d.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • e.

      voor zover er van de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      als een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de belanghebbende zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan het oplossen van het zich voordoende probleem;

    • g.

      als de gevraagde voorziening naar het oordeel van het College niet medisch of psychosociaal noodzakelijk is;

    • h.

      als in de persoon gelegen factoren een adequaat en verantwoord gebruik van de voorziening belemmeren;

    i. als belanghebbende op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voldoende financiële capaciteit heeft om zelf de voorziening te realiseren.

  • 3. Bij het compenseren van beperkingen die een belanghebbende ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die deze persoon maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat deze persoon geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 26. Advisering

  • 1. Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het College te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      op een door het College te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het College kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als:

    • a.

      het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad dan wel met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 3 is gevoerd.

    • b.

      het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 3 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      het College dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Bij het adviseren zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 4. De belanghebbende is verplicht om op verzoek of uit eigener beweging aan het College of aan door hen aangewezen adviseurs die gegevens te verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 27. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag moet worden ingediend bij het hiervoor door het College ingesteld loket, in welk loket de toegang tot het aanvragen van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Artikel 28. Wijziging situatie

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het College mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Het College is bevoegd, na toekenning van een voorziening, de belanghebbende op te roepen of hem schriftelijk om informatie te vragen teneinde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot toekenning van de voorziening, ongewijzigd zijn.

Artikel 29. Intrekking

  • 1. Het College kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken als:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het College kan een besluit, genomen op grond van deze Verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken als in de persoon gelegen factoren een adequaat en verantwoord gebruik van een voorziening belemmeren.

Artikel 30. Terugvordering

  • 1. Als het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald als de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 31. Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 32. Indexering

Het College kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 33. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 34. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012”.

Toelichting verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012

Achtergrond

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Lid 1. Wet

Lid 2. College

Lid 3. Compensatieplicht

Lid 4. Aanmelding

Lid 5. Het gesprek

Lid 6. Aanvraag

Lid 7. Belanghebbende

Lid 8. Psychosociaal probleem

Lid 9. Algemene voorzieningen

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Lid 11. Collectieve voorzieningen

Lid 12. Voorliggende voorziening

Lid 13. Wettelijk voorliggende voorziening

Lid 14. Individuele voorziening

Lid 15. Gebruikelijke zorg

Lid 16. Voorziening in natura

Lid 17. Persoonsgebonden budget

Lid 18. Financiële tegemoetkoming

Lid 19. Mantelzorger

Lid 20. Hoofdverblijf

Hoofdstuk 2. De te bereiken resultaten

Algemeen

 

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 5. Het gesprek

Artikel 6. Het verslag

 

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

 

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Artikel 8. Het maken van een afweging

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 9. een schoon en leefbaar huis.

Artikel 10. Een geschikte woning

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 12. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

Artikel 19. Hoogte individuele voorzieningen

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 20. Overwegende bezwaren

Artikel 21. Inhoud beschikking

Paragraaf 4. Verstrekking van een financiële tegemoetkoming

Artikel 22. Inhoud beschikking

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 23 Eigen bijdragen of eigen aandeel

 

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 24. Beslistermijn

Artikel 25. Beperkingen

Artikel 26. Advisering

Artikel 28. Wijziging situatie

Artikel 29. Intrekking

Artikel 30. Terugvordering 27

 

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 31. Hardheidsclausule 28

Artikel 32. Indexering 28

Artikel 33. Inwerkingtreding 28

Artikel 34. Citeertitel 28

Achtergrond

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen.

Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen. Allereerst van de gebruikers. Hun koepels, de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden, hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip. Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was reageerden ook de rechters. Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt namen. Daardoor ontstond een steeds grotere discrepantie tussen de tekst van de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de daarop gebaseerde verordeningen van gemeenten en het door gemeenten te hanteren beleid. Ook de verordening van Katwijk is gebaseerd op de modelverordening van de VNG.

Vrij vlot na de invoering van de Wmo heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen. Op 8 april 2008 werd een expert-meeting gehouden en als gevolg daarvan is een “Proeve voor een nieuwe modelverordening” ontwikkeld. De reactie daarop was niet direct positief. Los van het gegeven dat het slechts een proeve was, werd geoordeeld dat aan het schrijven van een nieuwe verordening een tweetal processen vooraf zouden moeten gaan: een proces onder (potentiële) gebruikers van de Wmo en een proces onder de uitvoerders van de Wmo, de gemeenten. In samenwerking tussen VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is daarop “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

Deze verordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep.

De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande verordening. In deze verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenoemde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. Het is zelfs mogelijk een keuze te maken die leidt tot invulling van beide fasen door verschillende personen: het gesprek zou gevoerd kunnen worden door een dicht bij de compensatiebehoevende staande professional (zoals een ouderenadviseur of een medewerker van MEE) terwijl de fase van de concrete aanvraag een taak is van de gemeente. Hier is in Katwijk echter niet voor gekozen. Er vindt een integrale afhandeling van de hulpvraag plaats bij de gemeente.

Na de begripsomschrijvingen licht de focus zich op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan), uitgewerkt worden wat als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het “gesprek” en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Ten slotte zal besloten worden met een aantal algemene soms procedurele regels.

1 Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Lid 1. Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2. College

Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

Lid 3. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

Compensatieplicht: de plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”.

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit, geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”.

Lid 4. Aanmelding

In het kader van het “gesprek” wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enzovoort. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zo nodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

Lid 5. Het gesprek

Onder het “gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene, die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren.

Het gesprek wordt in hoofdstuk 2 uitgewerkt.

Lid 6. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.

Lid 7. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

Lid 8.Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling – dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

Lid 9. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor noch te gebruiken zijn door alle inwoners. Anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

de dagrecreatie voor ouderen

de sociale alarmering

de boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

de maaltijdservice en het eetcafé

klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

de (ramen)wasservice

de rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

de kort durende huishoudelijke hulp

kinderopvang in al zijn verschijningsvormen.

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel. De Centrale Raad heeft aangegeven dat, als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

De beoordelingscriteria, zoals die gebruikt worden om te bepalen of iets ‘algemeen gebruikelijk’ is, kunnen worden onderverdeeld. Ten eerste is de vraag of de zaak op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. De criteria om dit te beoordelen zijn:

• het gaat om een zaak die normaal in de handel te verkrijgen is;

• die zaak wordt ook door niet-gehandicapten aangeschaft en gebruikt;

• de zaak is niet extreem duur, ook als die wordt vergeleken met zaken met een vergelijkbare functie.

Ten tweede is het de vraag of een zaak, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, ook voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Een zaak die op zich algemeen gebruikelijk is, kan in bepaalde individuele situaties niet algemeen gebruikelijk zijn, bijvoorbeeld:

• bij een plotselinge noodzaak om tot de aanschaf van de voorziening over te gaan;

• als gevolg van de omstandigheid dat de ziekte of gebrek het nodig maakt om over te gaan tot een plotselinge vervanging van voorheen adequate zaken die normaal gesproken (nog) niet aan vervanging toe zouden zijn;

• bij een noodzaak tot gelijktijdige aanschaf van meerdere, algemeen gebruikelijke zaken;

• de noodzaak om op grond van de beperking over te moeten gaan tot de aanschaf van een duurdere voorziening dan gebruikelijk, die te belastend is voor het budget;

• in situaties waarin mensen met een beperking door aanzienlijke (aantoonbare) meerkosten in verband met die beperking, een besteedbaar inkomen hebben dat onder de voor hen geldende bijstandsnorm ligt.

Als algemeen gebruikelijke voorzieningen worden in ieder geval aangemerkt:

woonvoorzieningen

  • 1.

    antislipvloer;

  • 2.

    badzitje standaard;

  • 3.

    centrale verwarming;

  • 4.

    douche(kop op glijstang);

  • 5.

    elektrische bediening van zonwering;

  • 6.

    handgrepen in douche en toilet;

  • 7.

    losse airco-units;

  • 8.

    luchtbevochtigers en ontvochtigers;

  • 9.

    mengkranen (zowel eengreeps als thermostatisch);

  • 10.

    screens/ zonneschermen (mits in normale hoeveelheden);

  • 11.

    stangen voor raambediening van hoge ramen (er is ook een elektrische variant van eenraamopener);

  • 12.

    verhoogde toiletten en toiletverhogers;

  • 13.

    verhuizing, die in relatie tot de leeftijd van de cliënt voor de betrokken cliënt voorzienbaar en algemeen gebruikelijk is;

  • 14.

    woningaanpassing of andere voorziening aan/in de woning, die in relatie tot de leeftijd, de gezinssituatie of de woonsituatie van de cliënt voor de betrokken cliënt voorzienbaar en algemeen gebruikelijk is;

  • 15.

    vaatwasser;

  • 16.

    wasdroger.

vervoersvoorzieningen

  • 1.

    aankoppelfietsen voor kinderen;

  • 2.

    bakfietsen;

  • 3.

    buggies;

  • 4.

    elektrische fietsen, spartamets;

  • 5.

    fietsen met trapondersteuning al dan niet met lage instap;

  • 6.

    fietskarretjes voor kinderen;

  • 7.

    kinderfietszitjes;

  • 8.

    kinderautozitjes;

  • 9.

    lage-instap fiets;

  • 10.

    tandems (ook met hulpmotor).

 

Deze opsomming is niet uitputtend.

 

Lid 11. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld.

Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt en er een beschikking wordt afgegeven waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

Lid 12. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Lid 13. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Lid 14. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Lid 15. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

Lid 16. Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

Lid 17. Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken.

Lid 18. Financiële tegemoetkoming

In dit lid wordt omschreven wat een financiële tegemoetkoming is. Daarbij wordt gesproken over een forfaitair bedrag, een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.

Lid 19. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

Lid 20. Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enzovoort.

Lid 21. Eigen bijdrage/eigen aandeel

Door de gemeente kan in bepaalde gevallen bij het verstrekken van een voorziening een eigen bijdrage of een eigen aandeel worden opgelegd.

Hoofdstuk 2. De te bereiken resultaten

Algemeen

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

a.

een schoon en leefbaar huis;

b.

wonen in een geschikt huis;

c.

beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d.

beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

e.

het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f.

zich verplaatsen in en om de woning;

g.

zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

h.

de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2010.

Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die het resultaat was van het VNG-project `De Kanteling` en is als brochure onder de titel `Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe modelverordening Wmo` uitgebracht.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of als ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door een gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

 

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

Als een aanmelding is gedaan binnen een bepaald aantal werkdagen dient een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat betrokkene een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet leiden tot tijdverlies, het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.

 

Artikel 5. Het gesprek

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is, kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

-

de beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie,

-

de mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft,

-

de onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen,

-

de resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen,

-

hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen,

-

de mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken en

-

de mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien, kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Omdat het op zich al van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen in bepaalde situaties dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend, zodat het verslag indien gewenst als aanvraag gebruikt kan worden als individuele voorzieningen noodzakelijk blijken.

Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden2.

Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

In de praktijk zal er ongetwijfeld een soort lijst ontstaan aan de hand waarvan het gesprek gevoerd zal worden. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet moet hebben: naast structuur die door de professional aangebracht kan worden is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft.

 

Artikelsgewijs

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enzovoort. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

2Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

 

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

Lid 1.

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat – tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald – een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Lid 2.

Lid 2 bepaalt dat als een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier)

wordt ingediend de gemeente deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier om deze aanvraag formeel te maken.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt dient te worden.

Lid 3.

Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.

 

Hoofdstuk 5 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels, die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe.

Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

 

Artikel 8. Het maken van een afweging

Lid 1.

In lid 1 van artikel 8 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

Lid 2. Lid 2 bepaalt dat de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende en alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in de praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden, voorzieningen de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief. Een (niet limitatieve) opsomming van algemeen gebruikelijke voorzieningen is te vinden onder de toelichting op artikel 1 lid 10.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te behalen.

 

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 9. een schoon en leefbaar huis.

Lid 1.

In lid 1 van artikel 9 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis.

Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan

gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden om bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit zal in de beleidsregels nader worden uitgewerkt.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten.

Lid 2.

In lid 2 van artikel 9 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van de huishoudelijke verzorging en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

Lid 3.

Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen, zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 4.

Lid 4 bepaalt dat, als er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt met betrekking tot de in artikel 8 lid 2 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

 

Artikel 10. Een geschikte woning

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal, als dat mogelijk is, gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Lid 3.

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snellere oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Het kan verder ook een goedkoper compenserende oplossing zijn dan het aanpassen van de woning. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

Lid 4.

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

Lid 6.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu en op diens eigen woonruimte, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Uitzonderingen zijn gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De

opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd. Toegankelijkheidsproblemen zullen dan in de regel wel op andere wijze gecompenseerd moeten worden, mogelijk door toepassing van het primaat van de verhuizing.

Dit lid noemt een aantal voorzieningen die kunnen worden verleend in gemeenschappelijke ruimten, als zonder deze voorziening(en) de woning voor de persoon met beperkingen ontoegankelijk blijft. Een traplift komt in deze opsomming voor voorzieningen niet voor. Een traplift in een gemeenschappelijk trappenhuis (van een wooncomplex) wordt niet geplaatst omdat deze vaak andere gebruikers van de trap hindert, de voorziening gevoelig is voor vandalisme en er bezwaren kunnen zijn i.v.m. de brandveiligheid. Om deze redenen geven woningeigenaren doorgaans ook geen toestemming voor het plaatsen van een traplift in een gemeenschappelijke ruimte.

Lid 7.

Een voorziening in de zin van dit artikel wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Geen woonvoorzieningen worden verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten. Hetzelfde geldt als voorzieningen in dergelijke gebouwen (ook in de wooneenheden) bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

 

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1.

Lid 1 van artikel 11 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met medisch geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2.

Lid 2 van artikel 11 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of als de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3.

Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4.

Lid 4 bepaalt dat als een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

 

Artikel 12. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding

Lid 1.

Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel proberen te bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing. Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet perse via het samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Lid 2.

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt als mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Leden 3 en 4.

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

 

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1.

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2.

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een

definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enzovoort.

Leden 3 en 4.

Voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enzovoort.

Leden 3 en 4.

Voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enzovoort.

Leden 3 en 4.

Voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1.

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenoemde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, als de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt als die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Leden 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

 

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Lid 1.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia).

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet-gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2.

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek en om naar artsen, paramedici, specialisten te gaan en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Het medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In die situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst om vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Leden 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenoemde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

 

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen

aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem opgelost worden.

Leden 3 en 4.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

 

Hoofdstuk 6 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen

Lid 1.

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming), omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

Lid 2.

In beginsel geldt dat, als voor een bepaalde verstrekkingswijze is gekozen, deze verstrekkingswijze bij ongewijzigde omstandigheden ook gehandhaafd blijft.

Dit lid maakt het – onverlet de gemeentelijke bevoegdheden tot wijziging van de verstrekkingswijze – voor de betrokkene mogelijk om in een aantal gevallen om verandering van de verstrekkingswijze te vragen.

Het gestelde onder a. geldt met name voor de verstrekkingen, als bedoeld in de artikelen 9, 11, 12 en 13 van deze verordening (in de volksmond: ‘hulp bij het huishouden’). Bij een verstrekking in natura als verstrekkingswijze heeft de gemeente voor een bepaalde duur die hulp ingekocht bij een bepaalde aanbieder van die hulp. Eerst na afloop van die duur kan – desgewenst – door de betrokkene voor een andere verstrekkingswijze worden gekozen, mits dit tijdig bij de gemeente is aangekondigd.

 

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

Lid 1. Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 2.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

 

Artikel 19. Hoogte individuele voorzieningen

Met dit artikel wordt de bevoegdheid om alle bedragen, die van belang zijn voor het verstrekken van individuele voorzieningen, gedelegeerd aan het College. Met name praktische redenen liggen hier aan ten grondslag (besluitvorming door de gemeenteraad duurt aanzienlijk langer dan besluitvorming door het College).

 

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 20. Overwegende bezwaren

Artikel 20 bepaalt dat de situaties waarin geen persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo

(“overwegende bezwaren”) door het college opgenomen moeten worden in het gemeente-lijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. Het betreft hier generieke situaties. Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan, als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop, een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen daarop moeten mogelijk zijn. Zie ook CRvB 12012010 BL4037.

Dit artikel laat onverlet dat het college in bijzondere individuele omstandigheden verstrekking van een pgb op grond van “overwegende bezwaren” kan weigeren. Het college zal dit in dat geval goed moeten motiveren en voor de belanghebbende moeten hiertegen rechtsmiddelen open staan. De weigering zal dan ook in de vorm van een bestuursbesluit moeten plaatsvinden.

 

Artikel 21. Inhoud beschikking

Lid 1.

Lid 1 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking.

Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving. Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn), wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 2.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

 

Paragraaf 4. Verstrekking van een financiële tegemoetkoming

Artikel 22. Inhoud beschikking

Lid 1.

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Lid 2.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Als dit van toepassing is, dient dit in de beschikking vermeld te worden.

 

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 23 Eigen bijdragen of eigen aandeel

Dit artikel bepaalt dat voor de op basis van de Wmo verstrekte voorzieningen een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel wordt geheven. Nadere invulling aan dit artikel wordt door het college gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk.

 

Hoofdstuk 7 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 24. Beslistermijn

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om dat helder te hebben is het wenselijk deze termijn in de verordening op te nemen. Dit is gebeurd ten aanzien van de verschillende te bereiken resultaten.

 

Artikel 25. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn, mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 2 bepaalt onder a dat geen voorziening wordt toegekend als de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager.

Verder wordt geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst-compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest, dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening.

 

Artikel 26. Advisering

Lid 1.

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is, biedt artikel 24 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd kan worden.

Dat kan bijvoorbeeld van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie kan het nodig zijn om, medisch dan wel anderszins objectief onafhankelijk gestaafd, te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van invloed zijn voor de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

 

Artikel 28. Wijziging situatie

Lid 1 van dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid. Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven.

Het kan overigens geen kwaad deze bepaling in de beschikking te herhalen, hetgeen de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Lid 2 van dit artikel maakt het voor het college mogelijk om, na de toekenning van een voorziening, informatie bij de belanghebbende uit te vragen die nodig is om te kunnen beoordelen of de toekenning juist is geweest en of met de toekenning het gewenste resultaat is bereikt.

Artikel 29. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat tevens de mogelijkheid tot terugvordering, als de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 30 geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. In deze situatie kan terugvordering eveneens een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Ten slotte kan een besluit geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden als de voorziening niet (langer meer) adequaat en verantwoord wordt gebruikt.

Artikel 30. Terugvordering Als een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 31. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

 

Artikel 32. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen.

Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

 

Artikel 33. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

 

Artikel 34. Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.