Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Kerkrade 2012

Geldend van 01-10-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KERKRADE 2012

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.      Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

b.      College

College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade.

 

c.       Beperkingen

Beperkingen: belemmeringen die een persoon ondervindt met het uitvoeren van activiteiten.

 

d.       Aanvraag

Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

 

e.       Belanghebbende

Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie om zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren te bevorderen en die voor zichzelf een aanmelding of een aanvraag doet of dit - met behulp van een machtiging -  door een ander laat doen.

 

f.        Psychosociaal probleem

Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en een belemmering tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen.

 

g.       Algemene voorziening

Algemene voorziening: een voorziening die die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en door iedereen die daar behoefte aan heeft op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

 

h.       Algemeen gebruikelijke voorziening

Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat belanghebbende daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken

 

i.        Individuele voorziening

Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

 

j.        Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor huisgenoten als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

 

k.       Voorziening in natura

Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of in huur of als persoonlijke dienstverlening.

 

l.        Persoonsgebonden budget (pgb)

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de wet, waarmee de belanghebbende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening, het Besluit en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn.

 

m.     Financiële tegemoetkoming

Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de belanghebbende, en waarop de in deze verordening, het Besluit en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn.

 

n.       Hoofdverblijf

Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende  zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan. Indien de gehandicapte met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, gaat het om het feitelijk woonadres.

 

o.       Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

 

p.       Maatschappelijke participatie

Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden  bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

 

q.       Eigen bijdrage

Eigen bijdrage: een door het CAK vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de belanghebbende  komt.

 

r.        Eigen aandeel

Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming (zie m.) voor rekening van de belanghebbende komt.

 

s.        Huisgenoot

Huisgenoot: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

 

t.        Budgethouder:

Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

 

u.       Besluit

Het door het college vastgestelde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade.

 

v.       Besluit maatschappelijke ondersteuning

Het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (oorspronkelijke publicatie Staatsblad 2006, 450).

 

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2 De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het (thuis) kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

HOOFDSTUK 3. HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 3 De aanvraag

De aanvraag van een individuele voorziening moet in beginsel schriftelijk of elektronisch plaatsvinden. Voor de aanvraag van een voorziening stelt het college een formulier ter beschikking.

Artikel 4 Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1. In de volgende gevallen is het in ieder geval van belang dat belanghebbende zich aanmeldt voor een gesprek, voordat hij een (officiële) aanvraag voor een individuele voorziening indient:

    • a.

      de aanvraag is afkomstig van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanvraag is afkomstig van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      de belanghebbende of het college verzoekt daarom.

  • 2. Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

Hoofdstuk 4. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 5 Het maken van een afweging

  • 1. Bij het beoordelen welke voorzieningen nodig en mogelijk zijn, gaat het college uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Met zo veel als nodig maatwerk wordt een optimaal resultaat behaald.

  • 2. Het college betrekt bij zijn beoordeling omtrent de noodzaak een voorziening te verstrekken in ieder geval:

    • a.

      de vastgestelde beperkingen die belanghebbende ondervindt op één of meerdere resultaatsgebieden als genoemd in hoofdstuk 2;

    • b.

      de eigen mogelijkheden om de beperkingen te compenseren;

    • c.

      de beschikbaarheid van mantelzorg en overige hulp;

    • d.

      de woon- en gezinssituatie van belanghebbende en de verdere sociale structuur om de belanghebbende heen;

    • e.

      de keuzes die belanghebbende maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat hij keuzes maakt die maatschappelijk gezien passend en verantwoord zijn gelet op zijn individuele situatie.

  • 3. Alle algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden eerst beoordeeld.

Paragraaf 2 De te bereiken resultaten - een schoon en leefbaar huis

Artikel 6 Een schoon en leefbaar huis

  • 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is. Dit geldt vooral voor de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2. Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk. Bij die individuele voorziening wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      HH1 (Eenvoudig schoonmaakwerk)

    • b.

      HH2 (HH1 + Regie van het huishouden)

  • 3. De individuele voorziening als bedoeld in lid 2 wordt niet verstrekt indien en voor zover de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die het huishoudelijke werk kunnen verrichten.

Artikel 7 Vorm

De individuele voorziening als bedoeld in artikel 6 lid 2 wordt verstrekt

  • a.

    in natura, of

  • b.

    in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 8 Omvang van de voorziening

De omvang van de voorziening als bedoeld in artikel 6 wordt uitgedrukt in minuten.

Artikel 9 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per tijdseenheid , zoals genoemd in artikel 8, in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden door het college vastgesteld en opgenomen in het (gemeentelijk) Besluiten kunnenjaarlijks worden bijgesteld.

Paragraaf 3 De te bereiken resultaten - Wonen in een geschikt huis

Artikel 10 Normaal gebruik kunnen maken van de woning

  • 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen voor de door het college in het (gemeentelijk) Besluit nader te bepalen kosten ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid, veiligheid en bruikbaarheid van de woning.

    Indien de aanpassing van de huidige woning een door het college in het (gemeentelijk) Besluit vastgesteld bedrag te boven gaat, wordt het primaat van verhuizen toegepast. Dit houdt in dat: als de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een goedkoper geschikt te maken woning en die verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden ten aanzien van de huidige woning geen individuele voorzieningen verstrekt, anders dan een eventuele verhuiskostenvergoeding en de aanpassingen aan de nieuwe woning.

Artikel 11 Vorm

De individuele voorziening als bedoeld in artikel 10 lid 2 wordt verstrekt in:

  • a.

    natura, of

  • b.

    in de vorm van een persoonsgebonden budget, of

  • c.

    in de vorm van financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld verhuiskostenvergoeding).

Artikel 12 Bezoekbaar maken

  • 1. In afwijking van de in artikel 10 lid 1 gestelde voorwaarde dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning, kan een voorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 2. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 3. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in lid 1 bedoelde woonruimte, met een door het college in het (gemeentelijk) Besluit vast te leggen maximumbedrag.

  • 4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een voorziening bewerkstelligen dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 13 Weigeringgronden

  • 1. Het college weigert de voorziening als bedoeld in deze paragraaf indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de voorziening samenhangt met / betrekking heeft op een verhuizing naar de niet voor de beperkingen van belanghebbende op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      de voorziening samenhangt met / betrekking heeft op een verhuizing vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een verhuizing naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • 2. Het college weigert een verhuiskostenvergoeding indien de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

Artikel 14 Uitsluitingen

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met een beperking en ouderen, voor zo ver het betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Paragraaf 4 De te bereiken resultaten - beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 15 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid etenswaren en drank, toiletartikelen en schoonmaakartikelen en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • 2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3. Het college weigert de individuele voorzieningen als bedoeld in lid 2 voor zover:

    • a.

      de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die de boodschappen kunnen doen en/of de maaltijden kunnen bereiden, of

    • b.

      de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening, als bedoeld in lid 2, die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat.

Artikel 16 Vorm

De individuele voorziening als bedoeld in artikel 15 lid 2 wordt verstrekt in:

  • a.

    natura, of

  • b.

    de vorm van een persoonsgebonden budget.

Paragraaf 5 De te bereiken resultaten - beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding, bed-en linnengoed

Artikel 17 Beschikken over kleding, bed-en linnengoed

  • 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van schone, draagbare en doelmatige kleding en van schoon bed- en linnengoed.

  • 2. Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon bed- en linnengoed kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3. De belanghebbende komt niet in aanmerking voor een individuele voorziening als bedoeld in lid 2 voor zover de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die de kleding of het bed- en linnengoed kan wassen, drogen, strijken of opruimen.

Artikel 18 Vorm

De individuele voorziening als bedoeld in artikel 17 lid 2 wordt verstrekt in:

  • a.

    natura, of

  • b.

    de vorm van een persoonsgebonden budget.

Paragraaf 6 De te bereiken resultaten - Het (thuis) kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 19 Het (thuis) kunnen zorgen voor kinderen van het gezin

  • 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, noodzakelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Met het oog op het (thuis) kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het –tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3. Het college weigert een individuele voorziening als bedoeld in lid 2 voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat.

Artikel 20 Vorm

De individuele voorziening als bedoeld in artikel 19 lid 2 wordt verstrekt in:

  • a.

    natura, of

  • b.

    de vorm van een persoonsgebonden budget.

Paragraaf 7 De te bereiken resultaten - zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 21 Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn om de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, de keuken en de sanitaire ruimten, de berging, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2. Met het oog op het zich verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen.

Artikel 22 Vorm

De individuele voorziening als bedoeld in artikel 21 lid 2 wordt verstrekt in:

  • a.

    natura, of

  • b.

    in de vorm van een persoonsgebonden budget, of

  • c.

    de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 23 Weigeringgronden

  • 1. Het college weigert de voorziening als bedoeld in deze paragraaf indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de voorziening samenhangt met / betrekking heeft op een verhuizing naar de niet voor de beperkingen van belanghebbende op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      de voorziening samenhangt met / betrekking heeft op een verhuizing vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een verhuizing naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • 2. Het college weigert een verhuiskostenvergoeding indien de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

Artikel 24 Uitsluitingen

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met een beperking en ouderen., voor zo ver het betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Paragraaf 8 De te bereiken resultaten - zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 25 Zich verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 3. Bij de te verstrekken voorziening als bedoeld in lid 2 wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke deelname uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 4. De te verstrekken voorziening als bedoeld in lid 2 zal maatschappelijke deelname door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer tot maximaal 2000 kilometer mogelijk maken.

Artikel 26 Het recht op een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen

Een belanghebbende kan voor de in artikel 25 lid 2 vermelde voorzieningen in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen het gebruiken of bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 27 Het primaat van het collectief vervoer

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur en dit leidt tot het te bereiken resultaat, wordt belanghebbende voor dit collectief vraagafhankelijk vervoer in aanmerking gebracht en niet voor andere individuele voorzieningen.

Artikel 28 Vorm

  • 1. De individuele voorziening als bedoeld in artikel 25 lid 2 wordt verstrekt in:

    • a.

      natura, of

    • b.

      in de vorm van een persoonsgebonden budget, of

    • c.

      in de vorm van een financiële tegemoetkoming (indien het vergoeding van vervoerskosten betreft).

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt het collectief vervoer alleen in natura verstrekt.

Paragraaf 9 De te bereiken resultaten - Contacten met medemensen en deelname aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Artikel 29 De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2. Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 3. Het college weigert de individuele voorziening als bedoeld in lid 2 voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat.

  • 4. Indien de individuele voorziening als bedoeld in lid 2 louter is bedoeld om te sporten, dan wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt tot een door het college in het (gemeentelijk) Besluit vast te leggen maximumbedrag.

Artikel 30 Vorm

  • 1. De individuele voorziening als bedoeld in artikel 29 lid 2 wordt verstrekt in:

    • a.

      natura, of

    • b.

      in de vorm van een persoonsgebonden budget, of

    • c.

      in de vorm van een financiële tegemoetkoming (indien het vergoeding van vervoerskosten betreft).

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt het collectief vervoer alleen in natura verstrekt.

Hoofdstuk 5 Verstrekkingsvormen, eigen bijdrage en eigen aandeel

Paragraaf 1 Verstrekking van voorzieningen

Artikel 31 Overwegende bezwaren

Het college legt in het (gemeentelijk) Besluit vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Paragraaf 2 Verstrekking als persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 32 Bepalingen

Op het persoonsgebonden budget, zoals genoemd in artikelen 6 lid 1 en 6a van de wet, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • 1.
    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een materiële voorziening worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de voorziening in natura zou zijn verstrekt.

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het (gemeentelijk) Besluit;

  • 2.

    Het college kan controleren of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is, volgens de voorschriften zoals door het college in het (gemeentelijk) Besluit opgenomen.

  • 3.

    Indien een belanghebbende met een persoonsgebonden budget een voorziening in eigendom heeft verworven, en hij de voorziening binnen de afschrijvingstermijn van de voorziening, zoals door het college vastgesteld in het (gemeentelijk) Besluit, niet meer gebruikt, omdat deze niet verwijtbaar meer adequaat is, kan de waarde van de desbetreffende voorziening worden verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget. De waarde van de voorziening is gebaseerd op de door het college in het (gemeentelijk) Besluit vastgestelde afschrijvingssystematiek.

  • 4.

    Verrekening zoals bedoeld in lid 3 vindt niet plaats, indien de belanghebbende de desbetreffende voorziening binnen een redelijke termijn aan de gemeente schenkt.

Paragraaf 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 33 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is de belanghebbende een eigen bijdrage verschuldigd en bij het verstrekken van individuele voorzieningen in de vorm van financiële tegemoetkoming is de belanghebbende een eigen aandeel verschuldigd. Het college legt in het (gemeentelijk) Besluit de de criteria voor berekening van deze eigen bijdrage en eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 6. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 34 Voorwaarden en weigeringgronden

  • 1. Een voorziening kan worden toegekend indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen - op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en/of bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan - op te heffen of te verminderen, en

    • b.

      deze als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is, en

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht, en

    • d.

      geen algemene weigeringgronden als bedoeld in lid 2 of specifieke weigeringgronden als geformuleerd bij de artikelen die betrekking hebben op de te bereiken resultaten van toepassing zijn.

  • 2. Het college weigert een voorziening:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de belanghebbende algemeen gebruikelijk is.

    • b.

      indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Kerkrade.

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst compenserend aan te merken valt. Deze weigeringgrond kan niet worden gehanteerd indien het college uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van de kosten voorafgaand aan het moment van beschikken.

    • f.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder - krachtens deze verordening, dan wel krachtens voorafgaande Verordeningen Wet maatschappelijke ondersteuning en Verordeningen voorzieningen gehandicapten - is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening, zoals door het college vastgesteld in het (gemeentelijk) Besluit, nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan of niet langer adequaat is door omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen.

  • 3. Lid 2 onderdeel b is niet van toepassing indien:

    • a.

      de aanvraag het bezoekbaar maken van een woning, als bedoeld in artikel 12, betreft, en

    • b.

      de belanghebbende een woning in de gemeente Kerkrade heeft gehuurd of gekocht en hij deze woning niet eerder kan betrekken dan nadat die woning is aangepast.

  • 4. Het college verleent de voorzieningen als bedoeld in de artikelen 10 lid 2 en 21 lid 2, indien ze betrekking hebben op een woonwagen, indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is; én

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; én

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag op een binnen de gemeente Kerkrade formeel als zodanig aangemerkte standplaats stond.

  • 5. Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget voor de voorzieningen als bedoeld in de artikelen 10 lid 2 en 21 lid 2 ten behoeve van een binnenschip indien die voorzieningen betrekking hebben op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

    a.in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; én

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde personen.

  • 6. De specifieke voorwaarden en weigeringgronden als geformuleerd bij de artikelen die betrekking hebben op de te bereiken resultaten zijn onverkort van toepassing.

Artikel 35 Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de belanghebbende of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en waarbij de medische situatie onduidelijk is. .

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat voor het overige gewenst vindt.

  • 3. Bij de advisering zoals genoemd in het tweede lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disability and Health, de ICF classificatie.

Artikel 36 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij de gemeente of bij het sociaal wijkteam, waar aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragenzorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 37 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende, laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de belanghebbende.

Artikel 38 Wijzigingen in situatie

De verkrijger van een toegewezen voorziening is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 39 Intrekking en herziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of herzien indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de Wet, het (landelijk) Besluit Maatschappelijke Ondersteuning of deze verordening,;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren, dat, als de juiste gegevens bekend geweest waren, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 40 Terugvordering en verrekening

  • 1. Indien het besluit tot toekenning van het recht op een voorziening is ingetrokken of herzien kan het college op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen.

  • 2. Ingeval het besluit tot toekenning van het recht op een in eigendom of in natura (bruikleen) verstrekte voorziening is ingetrokken kan het college deze voorziening terugvorderen indien de voorziening is toegekend op grond van zodanig onjuiste gegevens dat, als de juiste gegevens bekend geweest waren, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 3. De in artikel 4.8 Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bevoegdheid wordt gedelegeerd aan het college, inclusief de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels terzake.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 41 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 42 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze Verordening berustende (gemeentelijk) Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 43 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2012 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Kerkrade 2009, vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 22 april 2009.

Artikel 44 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering d.d. 26 september 2012.
De voorzitter van de raad, De interim-griffier,
J.J.M. Som mr. G.J.A. van Dorst

Nota-toelichting

Toelichting op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Kerkrade 2012

 

Inleiding

 

De voorliggende conceptverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Kerkrade en bijbehorende concepttoelichting (mei 2012) zijn gebaseerd op de modellen van de VNG en enkele aanpassingen van Schulinck.

 

Vrij vlot na de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 januari 2007, heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen.

 

De  nieuwe modelverordening (versie december 2010) is de weerslag van twee zaken: de resultaten van het project “De Kanteling” en de jurisprudentie, vooral die van de Centrale Raad van Beroep.

Bij het opstellen van de nieuwe landelijke modelverordening hebben de gemeente Kerkrade en het Wmo-platform Kerkrade een belangrijke adviesrol gespeeld.

 

De opbouw van deze modelverordening is geheel anders dan die van de voorafgaande modelverordening en die van de Wvg was. In de nieuwe modelverordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen. Na de begripsomschrijvingen licht de focus op de te bereiken resultaten. Daarin is per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

Algemene voorzieningen hebben in deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de belanghebbende.

 

Alle bedragen en bijbehorende regelgeving worden opgenomen in een Besluit. Het Besluit wordt, evenals de Verordening, gebaseerd op een model van de VNG.

Nadere bepalingen omtrent de uitvoering / toepassing van de verordening (uitvoeringsbeleid) worden opgenomen in de Beleidsregels.

 

Voorliggend concept is aangepast aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dd 18-1-2012 inzake “verbod op inkomensgrenzen”, in die zin dat geen bepalingen omtrent inkomensgrenzen zijn opgenomen (staan ook niet in de modelverordening).

 

De adviesraden en het Wmo-platform van Kerkrade hebben intensief meegewerkt aan de totstandkoming van deze verordening, zowel naar inhoud als naar taalgebruik.

 

Algemene toelichting.

 

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip “compensatiebeginsel“. Dit begrip is bij amendement 65 in de Wmo opgenomen.

Het is met name de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht. De toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Function, Disability and Health (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

 

Artikel 1         Begripsomschrijvingen

 

Ad a. Wet

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

 

Ad b. College

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Ad c. Beperkingen

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties).

Ad d. Aanvraag

De aanvraag kan schriftelijk of elektronisch gedaan worden. Zie verder artikel 3.

 

Ad e. Belanghebbende

Deze definitie is afgeleid van de personen als genoemd in artikel 1 lid 1 onderdeel g Wmo aan wie het college voorzieningen moet verlenen ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.

Ad f. psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

 

Ad g. Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de belanghebbende wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

 

Ad h. Algemeen gebruikelijke voorziening

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wmo niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG en CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de belanghebbende ziet op het beantwoorden van de vraag of de belanghebbende over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij niet gehandicapt zou zijn geweest. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, een aantal criteria een rol spelen, zoals:

  • de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • de voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;

  • de voorziening is niet aanzienlijk duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

 

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder n.

 

Ad i. Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de belanghebbende. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

 

Voorbeelden van individuele voorzieningen per resultaatgebied:

  • een huishouden te voeren: HH1 en HH2, woningaanpassing,

  • zich te verplaatsen in en om de woning: rolstoel, woningaanpassing

  • zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel: scootmobiel, reductiepas Regiotaxi,

  • medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan: idem.

Ad j Gebruikelijke zorg

Huisgenoten hebben gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. Dit wordt gebruikelijke zorg genoemd.

Ad k Voorziening in natura

Voorzieningen die niet in de vorm van financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad l Persoonsgebonden budget (pgb)

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag dat de belanghebbende onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een of meer voorzieningen waarmee het te bereiken resultaat wordt bereikt.

Ad m Financiële tegemoetkoming

Een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per sé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad n Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente. De feitelijke verblijfssituatie geeft hierover uitsluitsel. De inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) kan daarbij een indicatie zijn. Als de persoon met beperkingen naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopst compenserende oplossing is of dat al een geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de persoon met beperkingen vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de belanghebbende die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

 

Ad o. Zelfredzaamheid

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

 

Ad p. Maatschappelijke participatie

Deze begripsomschrijving is ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

 

Ad q Eigen bijdrage

Artikel 15 lid 1 van de wet verleent de gemeente de bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat op grond van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Besluit maatschappelijke ondersteuning) zijn gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van de eigen bijdrage. Het belangrijkste onderscheidende kenmerk van de eigen bijdrage ten opzichte van het eigen aandeel, is dat een eigen bijdrage alleen mogelijk is bij een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget en dus niet bij een financiële tegemoetkoming.

Ad r. Eigen aandeel

Artikel 19 lid 1 van de wet bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Hierbij wordt in de toelichting op artikel 19 van de wet gesproken over een “eigen aandeel in de kosten van een voorziening” (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3). Op grond van artikel 19 lid 2 van de wet zijn in het Besluit maatschappelijke ondersteuning nadere regels gesteld met betrekking tot de financiële tegemoetkomingen. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van het eigen aandeel.

 

Ad s. Huisgenoot

Nadere bepalingen omtrent (beperkte) inzetbaarheid van minderjarige personen worden in de Beleidsregels uitgewerkt.

 

Ad t. Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

 

Ad u. Besluit

Deze definitie spreekt voor zich.

 

Ad v. Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Deze definitie spreekt voor zich.

Hoofdstuk 2        RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

 

Artikel 2                     De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

a.   een schoon en leefbaar huis;

b.   wonen in een geschikt huis;

c.   beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d.   beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

e.   het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f.    zich verplaatsen in en om de woning;

g.   zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

h.   de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

 

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die het resultaat was van het VNG-project `De Kanteling` en is als brochure onder de titel `Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe modelverordening Wmo` uitgebracht.

Hoofdstuk 3        HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

 

 

Artikel 3                     De aanvraag

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de belanghebbende noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.

 

Over het algemeen zal een aanvraag ingediend worden bij de gemeente waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering hierop geldt indien de belanghebbende een woning in de gemeente Kerkrade heeft gehuurd of gekocht en hij deze woning niet eerder kan betrekken nadat die woning is aangepast.

 

Voor groepen personen die geen vaste woonplaats hebben (zoals schippers van binnenvaartschepen en kermisexploitanten) geldt dat zij hun aanvraag indienen bij de gemeente waar zij staan ingeschreven of een briefadres hebben.

Hoofdstuk 4. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

 

Hoofdstuk 4 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan vooral het maken van een afweging. Waarom de ene maatregel of voorziening wél en de andere niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

De paragrafen 2 tot en met 9 vermelden per resultaatgebied wat de globale kaders zijn. Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe. Vervolgens is het principe van De Kanteling dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

Artikelgewijs

 

Paragraaf  1 Algemene regels

Artikel 5. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 5 is vastgelegd dat het college bij de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden uitgaat van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, zoals artikel 4 lid 2 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

 

Lid 3 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen die voor belanghebbende beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

 

Paragraaf 2    De te bereiken resultaten - een schoon en leefbaar huis

Artikel 6         Een schoon en leefbaar huis.

In lid 1 van artikel 6 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn vooral te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten.

 

In lid 2 van artikel 6 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen eenvoudig schoonmaakwerk (HH1) en HH1 plus regie van het huishouden (HH2).

 

Lid 3 van artikel 6 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel huisgenoten zelf de problemen kunnen oplossen. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden. Daarbij past de gemeente het (onder de AWBZ tot stand gekomen) Protocol Gebruikelijke Zorg toe, met de uitzondering dat de gemeente alleen huisgenoten van 18 jaar en ouder meetelt voor de gebruikelijke zorg. Beschikbaarheid ziet op het daadwerkelijk aanwezig zijn van de huisgenoot (een nadere uitwerking staat in de beleidsregels). Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

 

Daarnaast regelt lid 3 dat, indien en voor zover een of meer huisgenoten het huishoudelijk werk kunnen verrichten (gebruikelijke zorg), er er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt de in artikel 4 lid 2 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

 

Artikel 7         Vorm

Hulp bij het huishouden kan in twee vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Het gaat hier om een vorm van persoonlijke dienstverlening. Onder b. wordt genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de belanghebbende zelf hulp inhuren.

 

Artikel 8         Omvang van de voorziening

De hulp bij het huishouden worden uitgedrukt in  minuten. De criteria voor het bepalen van de omvang zijn beschreven in de Beleidsregels (uitvoeringsbeleid).

 

Artikel 9         Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op artikel 8. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 42.

 

Paragraaf 3. De te bereiken resultaten - Wonen in een geschikt huis

 

Artikel 10.      Normaal gebruik kunnen maken van de woning

 

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen. Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

 

Uit lid 1 volgt dat een woonvoorziening slechts wordt verleend ten aanzien van de woning waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de belanghebbende naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

 

Lid 2.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de belanghebbende. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk belanghebbenden gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen. Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol.

 

Lid 3

Verhuizing naar een geschikte woning of een goedkoper geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de belanghebbende. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

 

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening. Het toepassen van het primaat van verhuizen vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een door het college in het Besluit vastgestelde bedrag te boven gaat.

 

Artikel 11.      Vorm

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 12.      Bezoekbaar maken

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten werd door gemeenten een bovenwettelijke uitzondering gemaakt op de uitsluiting van AWBZ-bewoners van woonvoorzieningen. Die in de Verordening vastgelegde uitzondering betrof het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 12. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4. De maximale vergoeding is vastgesteld in het Besluit.

 

Artikel 13.      Weigeringgronden.

 

Lid 1

 

Ad a.

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering op deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij kan gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

 

Ad. b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing van deze weigeringgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat sprake is van een verhuizing naar de voor de situatie van belanghebbende meest geschikte woning. Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien belanghebbende verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken, dan wel om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van belanghebbende om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning voor belanghebbende beschikbaar was. Dit volgt uit CRvB 13-04-2011, nrs. 09/3047 WMO e.a..

 

Ad c.

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet – als hoofdverblijf – adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een adequate situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder handicap zal men immers moeten verhuizen naar een woning de wel het gehele jaar bewoonbaar is.

 

Ad d.

De Wmo is onder meer gericht op het behoud c.q. het bevorderen van de zelfstandigheid en is als opvolger van de Wvg ook bedoeld voor mensen die nog zelfstandig kunnen blijven wonen. Op het moment dat sprake is van een verhuizing van een belanghebbende naar een AWBZ-instelling, valt die belanghebbende feitelijk buiten de Wmo-doelgroep, omdat het, ook met ondersteuning, niet meer mogelijk is zelfstandig een huishouden te voeren.

 

Ad e.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf.

 

Lid 2.

In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die men heeft. Ook zal verhuisd moeten worden naar een zo adequaat mogelijke woning. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn uiteraard wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning.

 

 

Artikel 14.      Uitsluitingen

Een voorziening ten behoeve van het normaal kunnen gebruiken van de woning wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in artikel 34, lid 5. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

Paragraaf 4. De te bereiken resultaten – beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

 

Artikel 15.      Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 15 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid etenswaren en drank. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de belanghebbende.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de belanghebbende. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

 

Lid 2 van artikel 15 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet per se door de belanghebbende zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

 

Lid 3 bepaalt enerzijds dat ook hier het principe van gebruikelijke zorg geldt (onder a). Anderzijds regelt lid 3 (onder b) dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

 

Artikel 16.      Vorm

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Paragraaf 5. De te bereiken resultaten – beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding, bed- en linnengoed

 

Artikel 17.      Beschikken over kleding, bed- en linnengoed

 

Lid 1

Gemeenten dienen belanghebbenden in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleiding en ook bed- en linnengoed. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding, bed- en linnengoed dat iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen daarvan valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door belanghebbende en gemeente te kiezen oplossing.

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet per se via het samen kopen van kleding, bed- en linnengoed: het is ook mogelijk met behulp van anderen die spullen aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals speciale gelegenheidskleding.

 

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding en bed- en linnengoed betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

 

Lid 3

Ook hier geldt het principe van de gebruikelijke zorg.

 

Artikel 18.      Vorm

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Paragraaf 6. De te bereiken resultaten – Het (thuis) kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

Artikel 19.      Het (thuis) kunnen zorgen voor kinderen van het gezin

Lid 1 van artikel 19 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang. Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

 

Lid 2 van artikel 19 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

 

Lid 3: Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

 

Artikel 20.      Vorm

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Paragraaf 7. De te bereiken resultaten – zich verplaatsen in en om de woning

 

Artikel 21.      Zich verplaatsen in en om de woning

 

Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de belanghebbende zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend wordt tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

 

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

 

Artikel 22.      Vorm

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 23.      Weigeringsgronden.

Zie de toelichting bij artikel 13.

 

Artikel 24.      Uitsluitingen

Zie de toelichting bij artikel 14.

 

Paragraaf 8. De te bereiken resultaten – zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Artikel 25.      Zich verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

 

Lid 2 en 3

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

 

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

 

Lid 4

Een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen moet de mogelijkheid bieden om op jaarbasis 1.500 tot maximaal 2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

 

Artikel 26.      Het recht op een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de belanghebbende in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de belanghebbende in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen bereiken of gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW, en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een belanghebbende (de bekende 800-metergrens). Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking, niet toegankelijk is heeft men recht op een vervoersvoorziening.

 

Artikel 27.      Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 27 geeft het primaat van het collectief vervoer aan. Het collectief vervoer kan (deels) een oplossing bieden voor de vervoersbehoefte van de belanghebbende. In dat geval worden daarvoor geen individuele voorzieningen verstrekt. Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de belanghebbende die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

 

Artikel 28.      Vorm

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Paragraaf 9. De te bereiken resultaten – Contacten met medemensen en deelname aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

 

Artikel 29. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, de actieve en passieve sportbeoefening, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 25 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

 

Lid 2.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 25 het vervoersprobleem opgelost worden.

 

Lid 3

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

 

Lid 4

Dit lid begrenst de mogelijkheden van een voorziening die louter bedoeld is om te sporten. Die voorziening is aan maximumbedrag gebonden.

 

Artikel 30.      Vorm

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

 

HOOFDSTUK 5. VERSTREKKINGSVORMEN, EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

 

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

 

Artikel 31.      Overwegende bezwaren

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een verstrekking in natura, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Artikel 36 bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “ overwegende bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in het Besluit,

 

 

Paragraaf 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget

 

Artikel 32.      Bepalingen

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1 onder a, van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

 

In lid 1 onder b. is bepaald dat de bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een materiële voorziening worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Eventuele volumekortingen die het college verkrijgt bij raamovereenkomsten met aanbieders mogen niet worden doorberekend in het pgb-bedrag. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten van de voorziening. Eventuele onvoorziene aanvullende kosten worden regulier beoordeeld en zo nodig gecompenseerd.

 

Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of belanghebbenden hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om in de verordening en beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle. Lid 2 regelt dat het college de bevoegdheid heeft om te controleren. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 6 genoemde procedure te worden gevolgd.

 

Verder regelt lid  4 de bevoegdheid van het college om in de daarin omschreven gevallen over te gaan tot verrekening. Met  dit lid wordt, zoals artikel 4:93 Awb voorschrijft, bij wettelijk voorschrift de bevoegdheid tot verrekening opgenomen.

 

Paragraaf 3. Eigen bijdrage en eigen aandeel

 

Artikel 33.      Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de gemeenteraad vast van deze door de wet geboden mogelijkheden gebruik te maken voor alle individuele voorzieningen. Het college regelt in het Besluit de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

 

In de Wet (art. 15) is geregeld dat een eigen bijdrage of eigen aandeel aan personen van 18 jaar of ouder kan worden opgelegd. In het landelijk Besluit (art. 4.1.6) wordt een uitzondering gemaakt voor rolstoelen.

 

Het CAK berekent 1x per jaar de eigen bijdrage of het eigen aandeel van een belanghebbende en spreidt de betalingen over 13 perioden van 4 weken.

 

Voor roerende zaken, die in eigendom worden verstrekt, en woningaanpassingen geldt dit gedurende maximaal 3 jaar; zie  landelijk Besluit (art. 4.1.5):

“Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende  zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.”

 

De maximumduur geldt – bijvoorbeeld - niet voor scootmobielen die in bruikleen worden verstrekt.

HOOFDSTUK 6. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

 

Artikel 34.      Voorwaarden en weigeringgronden

 

Lid 1 bevat een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan wil een voorziening kunnen worden toegekend. Deze voorwaarden gelden cumulatief dus aan alle voorwaarden moet worden voldaan.

 

Lid 1 onder a

Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de belanghebbende. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Belanghebbende kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

 

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

 

Lid 1 onder b:

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Indien de belanghebbende een compenserende voorziening wenst die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, dan kan het college daarvoor een persoonsgebonden budget verstrekken (ter hoogte van de goedkoopst compenserende voorziening). Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

 

Lid 1 onder c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

 

Lid 1 onder d.

Dit lid benadrukt dat een voorziening alleen kan worden toegekend indien de in lid 2 genoemde algemene weigeringgronden en de in de verordening per resultaat genoemde specifieke weigeringgronden niet van toepassing zijn.

 

Lid 2 onder a

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1 onder i van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de – financiële- situatie van de belanghebbende een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de belanghebbende kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de belanghebbende – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

 

Lid 2 onder b

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. Wel blijkt uit jurisprudentie van de CRvB blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. Een redelijke uitleg van artikel 4 lid 1 Wmo brengt mee dat de compensatieplicht uitsluitend bestaat jegens degenen die in de betreffende gemeente woonplaats hebben. Dit artikel is opgenomen om te bepalen dat alleen personen die woonachtig zijn in Kerkrade in aanmerking kunnen komen. Uitzondering hierop zijn bewoners van AWBZ-instellingen die verzoeken om een woning in de gemeente Kerkrade bezoekbaar te maken (artikel 12).

 

Lid 2 onder c

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is een algemeen aanvaard referentiekader. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

 

Lid 2 onder d

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is lid 2 onder d. bedoeld.

 

Lid 2 onder e

Onder e wordt gedoeld op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de belanghebbende gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de belanghebbende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

 

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een belanghebbende hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de belanghebbende tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de belanghebbende reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de belanghebbende snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de belanghebbende voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

 

Volgens de CRvB is het doel van een bepaling zoals lid 2 onderdeel e de gemeente niet in de positie te brengen dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de aangevraagde voorziening niet meer kunnen worden beoordeeld. Dit is niet zondermeer het geval als er in verband met een aanvraag kosten zijn gemaakt al voordat een beslissing is genomen (CRvB 11-05-2011, nr. 09/4037 WMO-T). Indien deze beoordeling ondanks de reeds gemaakte kosten, toch kan plaatsvinden, mag zeker niet op grond van een dergelijke (imperatieve) bepaling worden afgewezen. Uit deze jurisprudentie valt op te maken dat afwijzing op de grond dat reeds kosten zijn gemaakt voordat het college een beslissing heeft genomen, slechts houdbaar is wanneer de gemeente niet meer kan achterhalen of een voorziening noodzakelijk, compenserend en passend is om een aantoonbare beperking op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen te compenseren.

 

Deze weigeringgrond kan niet worden gehanteerd indien het college uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van de kosten voorafgaand aan het moment van beschikken.

 

Lid 2 onder f

Onder f wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de belanghebbende verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de belanghebbende geen schuld treft.  

 

Lid 3

Lid 3 regelt nadrukkelijk dat een weigering van een voorziening omdat belanghebbende niet woonachtig is in Kerkrade niet van toepassing is, als het betreft: een bezoekbaar te maken woning (artikel 12) of de belanghebbende een woning heeft gehuurd of gekocht in de gemeente Kerkrade en hij deze woning niet eerder kan betrekken dan nadat de woning is aangepast.

Lid 4 en 5

Deze leden bevatten enkele bepalingen over voorzieningen ten behoeve van woonwagens en binnenschepen. Die bepalingen zijn duidelijk en behoeven geen inhoudelijke toelichting.

 

Lid 6

Dit lid benadrukt dat de in de verordening per resultaat genoemde specifieke voorwaarden en weigeringgronden onverkort van toepassing zijn.

Artikel 35.      Advisering

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 35 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling. Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

 

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen.

 

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft en de medische situatie onduidelijk is. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken belanghebbende. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en WVG naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een belanghebbende in zijn geheel niet bekend is bij deze wet.

 

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld in lid 2 onder b., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de belanghebbende en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

 

Lid 3 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

 

 

Artikel 36       Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld. Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden. In Kerkrade fungeren het Stadskantoor en de sociale wijkpunten tezamen als zorgloket, voor zowel het persoonlijke, het telefonische als het elektronische verkeer.

 

Artikel 37       Samenhangende afstemming.

In artikel 5 lid 2 onder b van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de belanghebbende. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 36 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid, vandaar de delegatiebepaling

 

Artikel 38       Wijzigingen in situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

 

Artikel 39       Intrekking en herziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de belanghebbende zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

 

Artikel 40       Terugvordering en verrekening

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden en er gelden specifieke procesrechtelijke eisen

 

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien de voorziening is toegekend op grond van zodanig onjuiste gegevens dat, als de juiste gegevens bekend geweest waren, een andere beslissing zou zijn genomen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

 

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan het toekenningbesluit worden ingetrokken (artikel 39 lid 2) en de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget worden teruggevorderd (artikel 40 lid 1). Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd.

In lid 3 delegeert de gemeenteraad, gelet op artikel 156 Gemeentewet en 10:15 Awb, de in artikel 4.8 Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bevoegdheid tot verrekening aan het college.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

 

Artikel 41       Hardheidsclausule

Artikel 46 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 42       Indexering

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

 

Artikel 43       Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

 

Artikel 44       Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.