Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Kerkrade 2012/2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

BELEIDSREGELS VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KERKRADE 2012/2013

Algemene uitgangspunten

Kerkraads Wmo Model

In Kerkrade wordt gewerkt aan de hand van het Kerkraads Wmo Model. Het Kerkraads Wmo Model is een samenhangend geheel aanbeleidsmaatregelen, inzet van netwerken,deelname van organisaties/professionals en betrokkenheid van de inwoners van Kerkrade. Alles is gericht op de leefbaarheid van en levendigheid in de wijken met actieve en betrokken wijkbewoners.

Wanneer burgers belemmerd zijn om deel te nemen aan de samenleving en zich wenden tot een professionele organisatie, worden alle aspecten van de vraag in onderlinge samenhang binnen het professioneel netwerk aangepakt.

De kern van het Kerkraads Wmo Model is eenvoudig. De toepassing van het compensatiebeginsel is nadrukkelijk gericht op de klant, verpersoonlijkt in Vrauw Hoeppertz, de imaginaire 83-jarige Kerkraadse met een hulp- of zorgvraag, alleen dialect sprekend en met een onvoorwaardelijk geloof in wat de krant meldt.

Sociale Wijkteam

De Sociaal Wijkteams staan ter beschikking voor alle burgers met ondersteuningsvragen. Vanwege de sterk vergrijzende populatie is het accent gelegd bij 55-plussers met ondersteuningsvragen. De gemeente Kerkrade werkt daarvoor intensief samen met de lokaal werkende welzijnsorganisatie Impuls, de zorgorganisatie Meandergroep en het Wmo Platform. Aan uitbreiding van de doelgroep naar de jeugd en GGZ wordt gewerkt.

Een Sociaal Wijkteam bestaat uit professionals met klantcontacten.

Binnen het sociaal wijkteam is een kerngroep, de zogenaamde eerste schil actief. Deze bestaat uit de partners die een professional leveren voor de verschillende spreekuren, gehouden in het Wijkpunt: ouderenadvies, Wmo-consulent, sociaal raadswerk, maatschappelijk werk, zorgmanager, consulent buurt- en opbouwwerk, wijkmanager. Afhankelijk van de wijkkenmerken kan hiervan worden afgeweken. Andere niet bij het primaire proces van de Sociaal Wijkteams betrokken organisaties (woningstichtingen, overige zorgaanbieders, welzijnpartijen, politie, kerk, e.a.) maken deel uit van de zogenoemde ‘tweede schil’. Deze wordt over het proces geïnformeerd via het netwerk van de betreffende casemanager en betrokken bij het proces zodra de cliëntvraag daartoe aanleiding geeft.

Van de kerngroepleden wordt verwacht,dat zij met één gezicht naar buiten treden; alleen de professie (kennis, kunde , ervaring met name gericht op de methodische ondersteuning van de vraag) is relevant.

De klant centraal

Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die anderewerkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordelingvan een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaatdat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet

alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.

Het gesprek is een onderdeel van het onderzoek, dat in verband met de aanvraagprocedure gevoerd wordt. De consulent van de gemeente bespreekt in een open gesprek welk resultaat of welke resultaten de burger wenst te bereiken. Daarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden van de burger zelf, zijn omgeving, algemene, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen, voordat individuele voorzieningen ter sprake komen.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 heeft de Centrale Raad vanBeroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van depersoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of

onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of teweinig rekening mee houden.

Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden.

Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk.

Artikel 4 - Compensatieplicht

1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

a. een huishouden te voeren;

b. zich te verplaatsen in en om de woning;

c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijzing van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het nietin iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. De eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jarenbehoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn ertalloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen metvoldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of eenongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om eenoplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen

daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Datzou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verrichtmoeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en

de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er door nieuwe of toegenomen beperkingen (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Het college beziet dan op welke wijze de beperkingen gecompenseerd moeten worden. Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van

zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwetechnische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een

hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun heleleven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval,hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te

maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hunbeperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepastzou moeten worden. Het college beziet dan op welke wijze de beperkingen gecompenseerd moeten worden.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is enzijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geenbeperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de

persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelenallerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voortherapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze

via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen?

De gemeente Kerkrade maakt veel werk van de voorlichting over de eigen verantwoordelijkheid in het geschikt maken van woningen en wat burgers daarbij wel en niet van de gemeente mogen verwachten, via de achtereenvolgende campagnes “Thuis oud worden kan…. InKerkrade” (2006 – 2007) en “Valpreventie – Kerkrade in Balans” (2010 – heden).

De Wmo is gericht op meedoen. Oplossingen worden gezocht om belanghebbenden te latenmeedoen. Naast het verstrekken van een voorziening kan ook het uitvoeren vanvrijwilligerswerk een bijdrage aan de oplossing zijn. Daarbij vinden wij wederkerigheidvanzelfsprekend. De voorzieningen worden immers uit gemeenschappelijke middelen

bekostigd.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen dírect onder de werking van prestatieveld 4, en indirect onder de werking van prestatieveld 6. Bij de verstrekking van de individuele voorziening wordt rekening gehouden met de inzet van mantelzorg.

De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven. Vooralsnog gaat de gemeente Kerkrade uit van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Begripsbepalingen

In deze Beleidsregels wordt verstaan onder verordening en besluit: de van toepassing zijnde Verordening, respectievelijk Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade.

Alle begrippen die in deze Beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening, het besluit en de Awb.

Leeswijzer

De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen.

Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening,

Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk zoals voor 2007benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppenvan badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten

die onder de compensatieplicht vallen.

Dit zijn alleen die ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Het kan nodig zijn een steviger basis te leggen voor dit resultaat. Dan kan thuisondersteuning een voorziening zijn.

Afwegingskader

* Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, inclusief balkon en berging en de tuin, schoon en leefbaar te houden.

* Allereerst beoordeelt het college welke algemene, voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing bieden voor de beperkingen[1].

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

* Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Als een belanghebbende al jaren op eigen kosten een poetshulp inhuurt en met het optreden van de beperking het inkomen niet is gedaald en er door de handicap geen aantoonbare meerkosten zijn, is geen compensatie nodig. Hij kan het immers zelf oplossen.

Is sprake van een latrelatie, dan beoordeelt de klantmanager of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

* Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Is een huisgenoot in staat om huishoudelijk werk over te nemen? Als dat een korte periode niet hetgeval is beoordeelt de klantmanager of er sprake is van uitstelbare taken. Bij zowel zwaar als lichthuishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan worden

uitgesteld (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) kan hiervoor gecompenseerd worden. Hierkan dan desondanks sprake zijn van gedeeltelijk gebruikelijke zorg.

Zie verder Richtlijn hulp bij het huishouden gemeente Kerkrade 2012 (bijlage 1).

* Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren met een individuele voorziening. Bij het compenseren hanteert de gemeente Kerkrade de Richtlijn hulp bij het huishouden gemeente Kerkrade 2012. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is tot stand gekomen op grond van interne en externe ervaringen. Intern vanuit praktijkvoorbeelden en praktijkervaringen, extern uit de ervaringen van zorgaanbieders en de jurisprudentie.

* De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp innatura. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodater sprake is van compensatie. Uitgangspunt bij de hoogte van het pgb is het laagste tarief dat eenin natura-aanbieder in Kerkrade hanteert.

[1] Het college moet steeds moet onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de persoon als aanvrager (zie CRvB 17-11 -2009, nr. 08/3352 WMO). Daarna kan eventueel pas gesproken worden van een algemeen gebruikelijke voorziening. Voorliggende voorzieningen zijn pas voorliggend indien uit onderzoek is gebleken dat deze daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de belanghebbende financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden (zie o.a. CRvB 31-10-2012, nr. 10/1210 WMO, CRvB 30-03-2011, nr. 09/2110 WMO, CRvB 17-08-2011, nr. 11/254 WMO).

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereiktmoeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijnkenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheidover. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet eenwoning zijn. Als er geen woning is, is het niet op grond van de Wmo de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen[2]. Normaal gesproken kiest men een woning die past bij de kenmerken van het huishouden en de leden van het huishouden. Dat betekent ook dat men met bestaande of te verwachten beperkingen rekening dient te houden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Onder wonen in een geschikt huis wordt verstaan dat belanghebbende in staat wordt gesteld op een normale wijze te wonen en als resultaatsverplichting geldt een woning waarin alle activiteiten van het dagelijkse leven uitgevoerd kunnen worden.

Onder het normale gebruik van de woonruimte wordt in ieder geval de mogelijkheid verstaan om normale (elementaire) woonfuncties te kunnen verrichten,

  • ·

    slapen;

  • ·

    eten;

  • ·

    lichaamsreiniging;

  • ·

    het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden;

  • ·

    koken en keukengebruik;

  • ·

    horizontale en verticale verplaatsingen binnen de woning;

  • ·

    toegang tot de woning;

  • ·

    het bereiken van de tuin en/of balkon.

In Rechtbank 's-Hertogenbosch 19-03-2010, nr. AWB 09/1544 oordeelt de rechtbank 's-Hertogenbosch dat er geen aanleiding bestaat het begrip "normale gebruik van een woning" onder de Wmo anders uit te leggen dan eerder uitgesproken in CRvB 15-10-1999, nr. 98/3698 e.a. WVG en CRvB 07-06-2005, nr. 03/4336 WVG.

[2]Dat laat onverlet dat de gemeente, indien er geen woning is, wel maatschappelijke opvang moet bieden. Daaronder wordt verstaan het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving (artikel 1 lid 1 onderdeel c Wmo). Het is gelet op CRvB 14-09-2011, nrs. 11/1118 WMO e.a. wel zo dat het toewijzen van een woning aan belanghebbende dan wel het bieden van hulp bij het vinden van een woning in de vorm van het zoeken van (telefonisch) contact met een andere gemeente, teneinde te trachten aldaar een woning voor belanghebbende te verkrijgen niet onder één van de in artikel 4 Wmo genoemde taakvelden valt.

Afwegingskader

* Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook watbetreft de toekomst.

Een woning kan zowel een eigendoms woning zijn als een huurwoning. Onder het begrip ‘woning‘ worden ook afwijkende woon situaties, zoals een boot of een woonwagen met vaste standplaats verstaan.

* Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereikenis via een verhuizing. Hierbij worden alle relevante aspecten zorgvuldig meegewogen, zoals:

  • -

    de snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd, in verband met de medische verantwoorde termijn;

  • -

    sociale factoren en eventueel aanwezige mantelzorg;

  • -

    vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte;

  • -

    woonlasten en financiële draagkracht van de persoon met beperkingen;

  • -

    de te verwachten gebruiksduur van de aanpassing;

  • -

    de wil van belanghebbende om te verhuizen.

Een toelichting van bovengenoemde aspecten is opgenomen als bijlage 2.1.

* Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

* In de Verordening is aangegeven dat geen woonvoorzieningen worden verstrekt in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en ouderen, voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Indien uit het onderzoek blijkt dat er noodzaak is tot compensatie van de belemmeringen bij het normale gebruik van de woonruimte(n), kan zowel voor een individuele compensatie als een collectieve compensatie gekozen worden. Dit is maatwerk en zal altijd met de woningeigenaar worden besproken.

* Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals diedoor het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

* Het college verstrekt een woonvoorziening in natura, als PGB of als financiële tegemoetkoming.

* Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uitvan de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten

nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

Procedures

In bijlage 2.2zijn de procedures beschreven, die gelden bij aanvraag van een bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het gaat om varianten mét en zonder toepassing van de zogenaamde ‘limitatieve lijst’ (zie hierna).

In bijlage 2.3zijn de kosten vermeld, die in het kader van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening in aanmerking kunnen worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming.

Kosten van standaard woonvoorzieningen: de limitatieve lijst

Samen met de woningverenigingen en de installatiebedrijven heeft de gemeente een “limitatieve lijst” van standaard woonvoorzieningen opgesteld, met daarbij behorende vastgestelde prijzen: zie bijlage 2.4Zo kan men vooraf een juiste inschatting maken van de te verwachten kosten van de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en kan een verkorte procedure worden toegepast.

Daarnaast kan de Wmo-consulent, naar eigen inzicht, zonder opvragen van offertes, direct opdracht verstrekken aan de eigenaar van de woning om de aanpassing te laten uitvoeren.

Woningsanering in verband met COPD

Bij klachten als gevolg van chronisch obstructief longlijden (COPD) kán een persoon met beperkingen in aanmerking komen voor een voorziening voor woningsanering, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een voorziening voor woningsanering wordt ook in relatie tot het leefpatroon, de leefregels, de gehele woninginrichting, ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde COPD-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten.

In de regel kan een voorziening voor woningsanering worden verstrekt indien:

  • ·

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;

  • ·

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen voorziening voor woningsanering wordt verstrekt indien:

  • ·

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de persoon met beperkingen leidt;

  • ·

    de persoon met beperkingen bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van vloerbedekking in het slaapvertrek.

Afschrijvingstermijn

Een voorziening voor woningsanering wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

  • ·

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • ·

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • ·

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • ·

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

  • ·

    Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt (hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten).

Normbedrag

Voor zeil of linoleum wordt als normbedrag het geldende bedrag in de NIBUD-prijzengids gehanteerd.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

In de verordening (artikel 5, lid 3) wordt gesteld, dat:

“Alle algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden eerst beoordeeld.”

Dat wil zeggen dat geen voorziening wordt toegekend indien de aangevraagde voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is.

Blijkens de jurisprudentie gaat het daarbij om voorzieningen:

-  die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

-  die niet speciaal voor mensen met beperking(en) bedoeld zijn;

-  die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

(Zie ook: Toelichting op de verordening mo gemeente Kerkrade 2012, p. 3.)

Met inachtneming van het vorenstaande, zijn er een aantal woonvoorzieningen te noemen die in principe als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt binnen de gemeente Kerkrade[3]:

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    kranen (eenhendelkranen, thermostatische kranen en kranen met een temperatuurbegrenzer);

  • -

    douche (waaronder ook vervanging van een lavet door een douche; eerste aanleg van een douche);

  • -

    douchekop op glijstang, douchegordijn en douchewanden;

  • -

    zonwering;

  • -

    airco;

  • -

    luchtbevochtiger;

  • -

    condensdroger;

  • -

    aanrechtblad;

  • -

    kookplaat (keramische en inductiekookplaat);

  • -

    tweede trapleuning (binnenshuis);

  • -

    standaard beugels (van 2 0 tot en met 60 cm);

  • -

    toilet, hangend toilet, vast verhoogd toilet en losse toiletverhoger die hetzelfde doel heeft als een vast verhoogd/hangend toilet. Uitgezonderd hiervan zijn toiletbrillen met opklapbare armleggers die tot doel hebben een klant met stabiliteit/evenwichtsproblemen in staat te stellen op een verantwoorde wijze gebruik te maken van een toilet.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief.

[3] Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of een voorziening voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is (zie bijvoorbeeld CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO).

Verantwoordelijkheid eigenaar bij renovatie

Bij een noodzaak voor woningaanpassing(en) bepaalt het College de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar voor renovatie aan de hand van de volgende afschrijvingstermijnen[4]:

15 jaar

  • -

    CV-Ketel (geld ook voor VR- en HR-Ketels);

  • -

    Isolerende beglazing incl. alle noodzakelijke aanpassingen aan bestaande kozijnen;

  • -

    Intercominstallatie;

  • -

    Standaard keukenaanrechtblok en bovenkastjes;

  • -

    Inbouwapparatuur in keuken en douche- of badruimte.

20 jaar

  • -

    Hoge kwaliteit inbouwkeuken;

  • -

    Inrichting douche- of badruimte.

25 jaar

  • -

    Spouw-, gevel-, dak en/of vloerisolatie;

  • -

    Binnendeuren.

30 jaar

-CV-installatie (excl. CV-ketel), dus leidingen en radiatoren.

Bij een aanvraag voor een woningaanpassing is de leeftijd / ouderdom van de betreffende woningonderdelen bepalend. Is de leeftijd hoger dan de afschrijftermijn, dan is de woningeigenaar geheel verantwoordelijk voor vernieuwing van betreffende onderdelen, waarbij hij rekening dient te houden met de beperkingen van de bewoner. Is de leeftijd lager dan de afschrijftermijn, dan is het aandeel van de woningeigenaar naar rato en komt de gemeente voor het overige deel tegemoet.

De bewijslast voor de leeftijd van de aan te passen woonruimte ligt bij de eigenaar van de woning.

Rechtbank 's-Gravenhage 07-03-2012, AWB 11//4293. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over de afschrijvingstermijn van de badkamer dat bij het vaststellen van het afschrijvingspercentage het college in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg voorzitters huurcommissies zijn vastgesteld in hun Beleid huurverhoging na woningverbetering. Blijkens dit beleid is een badkamer na 20 jaar in beginsel volledig afgeschreven. De rechtbank acht deze termijn niet onredelijk.

[4] Bij mail d.d. 06-12-2012 beoordeelt een vertegenwoordiger van Aedes, vereniging van woningcorporaties, deze termijnen als redelijk en billijk.

Gemeenschappelijke ruimten

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen zowel collectief als individueel aangevraagd worden. De kosten van de voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen.

In de Verordening wordt gesteld, dat:

(artikel 14) .. de bepalingen van deze paragraaf - Wonen in een geschikt huis – zijn niet van toepassing op:

b. het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met een beperking en ouderen, voor zo ver het betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat een voorziening in beginsel moet worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk,indien:

een woning, die bestemd is voor een specifieke groep bewoners zoals ouderen of die in de praktijk in hoofdzaak door ouderen of gehandicapten wordt bewoond, op het punt van de aangevraagde voorziening onmiskenbaar niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, of algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten.

Ten slotte moet aangetoond zijn dat bij het wel voldoen aan die vereisten de betreffende voorziening niet meer nodig zou zijn.

In tegenstelling tot de wettelijke bepalingen in het landelijk Bouwbesluit, de verordening, het besluit en deze beleidsregels zijn de ‘algemeen aanvaarde regels’ niet eenduidig omschreven.

Vooralsnog is het afhankelijk van alle feiten en omstandigheden of bepaalde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten ook in een betreffend geval als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt en is het nodig om per verhuurder / woningcomplex, nadere afspraken te maken.

Voor het creëren van een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte, zoals een stalling voor een te verstrekken scootmobiel of deurautomaat, is het belangrijk zo vroeg mogelijk (namens het college) in overleg te treden met de woningverhuurder of VVE. Hierbij wordt gezamenlijk gekeken naar een oplossing en naar een verdeling van de kosten.

Voor het overige gelden dezelfde voorwaarden en beperkingen als voor andere woonvoorzieningen.

Resultaat 3: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht isbeperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt

worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzamegoederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal perweek boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten.

Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente eenboodschappendienst wordt opgezet.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van eenmaaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in desupermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

* Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

* Allereerst beoordeelt het college welke algemene, voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing bieden voor de beperkingen.

Kan belanghebbende gebruik maken van een boodschappenservice, ofwel beschikbaar gesteld door supermarkten, ofwel opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties ?

Als het gaat om het bereiden van maaltijden : kan belanghebbende gebruik maken van vormen van maaltijdvoorziening of kant en klare maaltijden ? De WmoW ijzer Kerkrade biedt contactgegevens en nadere informatie met betrekking tot de beschikbare aanbieders.

* Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Het college beziet of in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend zijn of bereid zijn deze boodschappen te doen.

* Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Is een huisgenoot in staat om huishoudelijk werk over te nemen? Als dat een korte periode niet hetgeval is beoordeelt de klantmanager of er sprake is van uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hiervoor kan de belanghebbende gecompenseerd worden. Hier kan dan desondanks sprake zijn van gedeeltelijk gebruikelijke zorg. Zie verder Richtlijn hulp bij het huishouden gemeente Kerkrade 2012 (bijlage 1).

* Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het collegecompenseren met een individuele voorziening.

* Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Het college maakt alleen een uitzondering als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is; dit is afhankelijk van de persoonskenmerken.

* De normtijden hiervoor zijn de normen zoals door het college vastgesteld in de Richtlijn hulp bij het huishouden gemeente Kerkrade 2012, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Deze normen worden uitgedrukt in minuten.

* Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

* Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. De voorkeur qua invulling van de indicatie gaat uit naar zorg in natura. Indien belanghebbende een pgb wenst, kan dit niet worden ingevuld door de betreffende mantelzorger. Het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en ander noodzakelijk huishoudelijk textielgoed.

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen,drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje.

We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo minmogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan belanghebbende hier rekening mee houden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Ook de inzet van (particuliere) gemaksdiensten kan een oplossing bieden.

Afwegingskader

* Allereerst beoordeelt het college welke voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing bieden voor de beperkingen.

Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt. Een was- en strijkservice kan eveneens een afdoende oplossing bieden.

* Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut

kunnen worden.

Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

* Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Is een huisgenoot in staat om huishoudelijk werk over te nemen. Als dat een korte periode niet hetgeval is beoordeelt de klantmanager of er sprake is van uitstelbare taken.

Het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan omuitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hiervoorkan de belanghebbende gecompenseerd worden. Hier kan dan desondanks sprake zijn van

gedeeltelijk gebruikelijke zorg. Zie verder Richtlijn hulp bij het huishouden gemeente Kerkrade 2012 (bijlage 1).

* Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het collegecompenseren met een individuele voorziening.

* De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen, drogendaarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzettenvan een knoop.

* Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken enondergoed gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigenverantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding die in principe niet hoeft te wordengestreken.

* Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigendeoverbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld gebeurt dat als afgeleide van de verzorgdeop zijn of haar naam.

* Het college verstrekt een individuele voorziening in natura of als persoonsgebonden budget.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in principe een taak van de ouders.

Zo moeten alle werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niettijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat belanghebbende kan zoeken naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

* Allereerst beoordeelt het college welke algemene, voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing bieden voor de beperkingen.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door familieleden, kennissen, buren enz.

* Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof, zorgverlof of andere vormen van verlof.

* Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het collegecompenseren met een individuele voorziening.

* Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege (verplichte) werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, plus de noodzakelijke reistijd, bij een 40-urige werkweek.

*Bij de toekenning stelt de gemeente bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaaten op welke wijze belanghebbende dient te zoeken naar een definitieve oplossing.

* Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hunbelangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

*Het college verstrekt een individuele voorziening in natura of als persoonsgebonden budget.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Het gaat hier om het zich verplaatsen in en om de woning. Verplaatsen in en om de woningkan op verschillende wijzen plaatsvinden, met een rollator, lopend met krukken, met eentrippelstoel of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onderWmo. De krukken en trippelstoel vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op

grond van artikel 2 Wmo uitgesloten[5].

[5]De rollator valt per 1 januari 2013 niet meer onder de Zorgverzekeringswet, dus valt vanaf 2013 niet meer onder een andere wettelijke regeling. De vraag is dan of de rollator wel op grond van de Wmo vergoed moet worden. De staatssecretaris acht een rollator niet algemeen gebruikelijk maar stelt dat rollators gezien de lage kosten en de duurzaamheid voor eigen rekening komen (Staatscourant 2012, nr. 14946 p. 13). Aangezien de voorziening bewust door de wetgever uit de voorliggende wettelijke regeling (in dit geval de AWBZ) is gehaald, ligt het nu niet op de weg van de Wmo om die voorziening dan te gaan verstrekken.

Afwegingskader

* Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingengaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbendendie voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

* Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordtmeegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder resultaat 6, maar onder resultaat 8.

* De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond dewoning.

* Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik stelt het college een programma van eisen op.

* Accessoires worden enkel vergoed als ze medisch noodzakelijk zijn.

* Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van eenpersoonsgebonden budget.

* Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder deverstrekking.

* Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen, inclusief de kosten van onderhoud en verzekering.

* Het college houdt rekening met belangen van eventuele mantelzorgers.

A ls , bijvoorbeeld, de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, kan er een ondersteunende motorvoorziening verschaft worden.

*Het college verstrekt een elektrische rolstoel als belanghebbende is aangewezen op continue zittend verplaatsen en hij niet in staat is zichzelf voort te bewegen in een handbewogen rolstoel (zelfbeweger).

Bewoner AWBZ-instelling

Een bewoner van een AWBZ-instelling komt slechts voor een rolstoel in aanmerking als hij via de AWBZ geen rolstoel krijgt. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

Voor het beoordelen of de belanghebbende in aanmerking komt voor een rolstoel verstrekt door de Wmo of AWBZ vraagt het college altijd het zorgindicatiebesluit van de opname van de belanghebbende op. Het college onderzoekt tevens de status van de afdeling van de zorginstelling waar belanghebbende verblijft.

Extramuralisering

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie moet worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is. De zorgaanbieder of het zorgkantoor bieden hierover informatie.

Resultaat 7: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving tegaan en staan waar men wil. Daaronder vallen verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan men gebruik maken van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Het collectief vervoersysteem, zijnde Regiotaxi heeft de prioriteit. De keuze voor een PGB wordt hierbij beperkt.

Net zoals voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geennoodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Datkan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

* Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan ofin het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

Het reguliere openbaar vervoer (bus, trein) geldt als voorliggende voorziening. Het openbaar vervoer heeft diverse opstapplaatsen (veelal voorzien van gelijkvloerse instap) op acceptabele loopafstand.

Ook voorliggend zijn fietsen in een speciale uitvoering, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

* Aan de hand van de persoonskenmerken van de belanghebbende (vervoersbehoefte, woonomgeving e.d.) beoordeelt het college of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi).

* Met het collectief vervoer (Regiotaxi) en/of met een andere individuele voorziening dienteen afstand van 1.500 km per jaar te kunnen worden afgelegd, met een bandbreedte tot2.000 km. De gemeente Kerkrade stelt vooralsnog geen grens aan het gebruik van Regiotaxi.

Momenteel hanteert de gemeente Kerkrade zones. Een zone komt overeen met een gemiddelde van 4,3 km.

*Indien collectief vervoer niet mogelijk is zoeken de gemeente en belanghebbende een andere oplossing voor het individuele vervoersprobleem[6].

* Bij personen met een beperkte loopafstand, d.w.z. minder dan 800 meter, beoordeelt het college of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

* Aan de hand van de persoonskenmerken (vervoersbehoefte, woonomgeving) e.d. beoordeelt het college of de vervoersbehoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 250 meter ingevuld kan worden met een indicatie voor een scootmobiel.

Aan de daadwerkelijke verstrekking van een scootmobiel zijn nadere eisen verbonden met betrekking tot stalling en oplaadmogelijkheid.

* Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van eenpersoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming.

* Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene alsvoorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van hetbedrag.

Het college berekent een PGB voor een zaak op basis van:

- vergelijkbare kosten met een zaak in natura (inclusief evt. kortingen welke de gemeente ontvangt)[7]

- aanvullende kosten, indien van toepassing zoals verzekering, onderhoudscontract;

- BTW.

Conform Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2012, artikel 4.

[6] Uit jurisprudentie blijkt dat zelden voorkomende onbeheersbare incontinentie, ernstige gedragsproblemen, de gezinssituatie, de afwezigheid van vervoer van deur tot deur en de bereikbaarheid van het collectief vervoer, redenen kunnen zijn dat het collectief vervoer niet compenserend is.

[7] Uit recente jurisprudentie (CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO) volgt dat de gemeente de hoogte van het persoonsgebonden budget kan afstemmen op de kosten die de gemeente kwijt is aan de voorziening in natura. eventueel met de bedongen korting).

Schema. Capaciteit belanghebbende en mogelijke voorziening

Capaciteit belanghebbende

mogelijke voorziening

Max. loopafstand < 250m

Scootmobiel

Max. loopafstand < 800m

Collectief vervoer (Regiotaxi)

Max. loopafstand 0m én aangewezen op continue zittend vervoer én en niet in staat zichzelf voort te bewegen in een handbewogen rolstoel (zelfbeweger)

Elektrische rolstoel

Nadere bepalingen

In de volgende bijlagen zijn nadere bepalingen uitgewerkt:

Bijlage 7.1 Aandachtspunten beoordeling geschiktheid collectief vervoer

Bijlage 7.2 Toekenning en gebruik scootmobiel

Bijlage 7.3 Autoaanpassing

Bijlage 7.4 Het recht op een algemene dan wel individuele vervoersvoorziening

Resultaat 8: De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaatdaarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten,dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsenper vervoermiddel.

Afwegingskader

* Het college beoordeelt altijd eerst welke algemene, voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing bieden voor de beperkingen.

* Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevenderesultaat opgelost kan worden.

* Als een voorziening noodzakelijk geacht wordt voor de burger om deel te nemen aan sportactiviteit(en) kan het College ervoor kiezen een compensatie middels een sportvoorziening te realiseren. Deze voorziening zal uitsluitend als financiële tegemoetkoming worden verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportvoorziening bedoeld en een deel voor onderhoud. In het Besluit staat de hoogte van dit bedrag vermeld.

Topsport zal net als bij personen zonder beperkingen, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

* Het college verstrekt een individuele voorziening in natura of als persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming.

Hoofdstuk 2: Verstrekkingvormen, eigen bijdrage en eigen aandeel

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de

loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het gewenste resultaat, het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken:

  • -

    de voorziening in natura;

  • -

    een persoonsgebonden budget (pgb);

  • -

    de financiële tegemoetkoming.

De voorziening in natura.

Een voorziening in natura is een ‘kant-en-klare’ voorziening in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of in huur of als persoonlijke dienstverlening. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd. Dit is geregeld in artikel 15 van de Wmo.

Een persoonsgebonden budget.

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de Wmo, waarmee de belanghebbende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven. Bij een pgb mag een eigen bijdrage worden gevraagd.

Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. In de gemeente Kerkrade kan dit middels een “regulier” pgb en een pgb alfa. In beide situaties is belanghebbende zelf verantwoordelijk voor de daadwerkelijke invulling en verantwoording van het pgb. Bij pgb alfa wordt de administratieve afhandeling ondersteund door een servicebureau.

Omvang PGB

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

Hierbij zijn twee mogelijkheden te onderscheiden:

  • -

    het persoonsgebonden budget voor diensten, zoals hulp bij het huishouden

  • -

    het persoonsgebonden budget voor een zaak

Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ookplaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en kan elk jaar aangepast worden aan deeconomische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke

ondersteuning. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg innatura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste hetminimumloonbedrag zal moeten zijn.

Het college berekent een PGB voor een zaak op basis van:

- vergelijkbare kosten met een zaak in natura (excl. evt. kortingen welke de gemeente ontvangt)

- aanvullende kosten, indien van toepassing zoals verzekering, onderhoudscontract;

- BTW.

Werkgeverslasten

Indien een pgb voor hulp bij het huishouden betreft dient belanghebbende een arbeidscontract aan te gaan. Daarmee is hij, als werkgever, verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen.

De gemeente heeft afspraken met de sociale verzekeringsbank die deze werkgeverslasten overneemt. De kosten hiervoor worden gedragen door de gemeente.

De beschikking

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking zijn de volgende onderdelen omschreven:

  • -

    de omvang van pgb;

  • -

    voor hoeveel jaar het bedoeld is;

  • -

    de betalingsmomenten;

  • -

    het programma van eisen.

Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is.

Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het CAK, zal in de meestegevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budgetbeschikbaar gesteld. Voor nadere bepalingen omtrent de verstrekking: zie: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2012, artikel 3.

Controle

De bepalingen omtrent controle van het persoonsgebonden budget zijn in hoofdzaak vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2012, artikel 11.

In verband hiermee dient iedere budgethouder de volgende stukken te bewaren:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening

  • -

    en / of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

Indien is gebleken dat de verantwoording van het pgb niet conform de gemaakte afspraken is gedaan, kan het College besluiten de voorziening in te trekken of te herzien. Hierbij maakt het College de volgende afwegingen:

  • -

    het gegeven dat belanghebbende heeft gehandeld met opzet of uit onwetendheid;

  • -

    de verhouding tussen kosten en baten bij intrekken of herzien.

De financiële tegemoetkoming

* Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten van een individuele voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de belanghebbende.

* De financiële tegemoetkoming kán zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee volledig aangeschaft kan worden. Meestal wordt rekening gehouden met een eigen aandeel van belanghebbende, te vergelijken met de eigen bijdrage bij een pgb.

* Ook bij een financiële tegemoetkoming bevat de beschikking voorwaarden over de besteding van het bedrag. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet belanghebbende verantwoording afleggen

over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat.

Een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisdwordt.

Toepassing financiële tegemoetkoming

Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

In Kerkrade zijn de volgende mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming:

  • -

    een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning,

  • -

    een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting,

  • -

    een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi.

Uitzonderingen e.b./e.a.

Op grond van de Wmo en het landelijk Besluit mo mag de gemeente geen eigen bijdrage en/of eigen aandeel aan belanghebbende vragen indien de voorziening een rolstoel betreft of een voorziening voor een kind (leeftijd <18 jaar).

Uitzonderingen keuzevrijheid

Op de keuzevrijheid tussen voorziening in natura of pgb, zoals in de wet verankerd, zijn uitzonderingen mogelijk, vooral als het gaat om personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Een verzoek om een persoonsgebonden budget wordt niet gehonoreerd als belanghebbende zelf onvoldoende zelfstandig met geld kan omgaan en zich hierover onvoldoende kan verantwoorden.

De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen een korte periode meermaals vervanging van de voorziening nodig is. Een dergelijke situatie leent zich in principe niet voor een pgb. Echter er kan, vanwege persoonskenmerken, alsnog worden overgaan tot deze verstrekkingvorm.

Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking of herziening en terugvordering

Onderzoek en advies

Onder de Wmo kan een advies van een deskundige noodzakelijk zijn om een zorgvuldig onderzoek te waarborgen. Per situatie beoordeelt het College of (medisch) advies noodzakelijk is. Dit kan een onafhankelijk medisch adviseur zijn maar ook een psycholoog of (ortho)pedagoog. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een (medisch) objectiveerbare noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken.

Een goed advies begint bij een goede vraag. Die vraag hoort uit het gesprek naar voren te zijn gekomen. De deskundige kiest in overleg met het College op welke wijze het onderzoek wordt vormgegeven. Bovendien wordt in samenspraak bepaald wie eventueel, buiten belanghebbende, wordt betrokken bij het onderzoek. Deze andere relevante personen kunnen (inwonende) familie, buren of bekenden zijn.

Als een belanghebbende geen medewerking verleent moet beoordeeld worden of op eenandere wijze de (medische) noodzaak vastgesteld kan worden. Als dat ook niet mogelijk is kaneen aanvraag worden afgewezen.

Het College en de adviserende instantie(s) dienen gebruik te maken van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie. Het advies moet een analyse hebben gericht op de trits: aandoening, stoornis, beperking.

Het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector mag uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij moet in de verklaring opgenomen worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Besluitvorming

Het college beoordeelt het (medisch) advies en gaat over tot besluitvorming.

Intrekking of herziening en terugvordering

De bepalingen omtrent intrekking of herziening en terugvordering zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2012, artikel 13 t/m 19.

Bezwaar

* Iedere aanvrager heeft het recht om in bezwaar te gaan indien hij het niet eens is met de beschikking. In de beschikking staat omschreven hoe belanghebbende deze procedure in gang kan zetten.

* Het College is op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht eraan gehouden een aanvrager de gelegenheid te bieden zijn zienswijze met betrekking tot het voorgenomen besluit kenbaar te maken.

Middels in bezwaar gaan wordt de mogelijkheid geboden om de hele procedure / besluitvorming te heroverwegen.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2013.

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2012/2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college in zijn vergadering van 18 december 2012.
Het college, De locosecretaris,
J.J.M. Som R.M.J.S. Stijns

Bijlage 1 Richtlijn hulp bij het huishouden gemeente Kerkrade 2012

Vastgesteld door het college 9 oktober 2012 [red: deze regeling is separaat opgenomen in het regelingenbestand].

Bijlage 2.1 Criteria bij afweging compenseren d.m.v. verhuizing

De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd

Als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is, kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen dan dat de huidige woning aangepast wordt. Belangrijk is dan wel dat men zo goed mogelijk gebruik maakt van de voorraad aangepaste en geschikte woningen in de gemeente. De sociale wijkteams kunnen hierin een essentiële rol vervullen. De aanvrager moet ook aantonen dat hij daadwerkelijk actief zoekt naar een andere geschikte woonruimte.

Uit de WVG-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem (CRvB 10-10-2000, nr. 98/8278 WVG). Hiermee dient terdege rekening mee te worden gehouden.  

Sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn o.a.:

  • - de voorkeur van de persoon met beperkingen,

    - de binding van de persoon met beperkingen met de huidige woonomgeving,

    - de nabijheid van voor de persoon met beperkingen belangrijke voorzieningen,

    - de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de persoon met beperkingen, vooral in situaties waarin sprake is van mantelzorg.

De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen be­drijf), worden de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere - commercieel minder aantrekkelijke -  locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

De volgende aspecten spelen nog een rol:

  • - de sociale factor weegt minder zwaar in het voordeel van aanpassen als dicht in de buurt van de huidige woning een goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden

    - in de overweging weegt mantelzorg zwaarder dan (overige) sociale contacten;

    - door de opkomst van diverse diensten (sociale alarmering, boodschappen- en maaltijdbezorgdiensten; winkelen en bankieren via internet) wordt de fysieke nabijheid tot voorzieningen minder belangrijk.

 

Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

De volgende kosten worden meegenomen in de overwegingen:

  • - huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

    - de verhuiskostenvergoeding bij verhuizing naar een nieuwe woning;

    - de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

    - een eventuele financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting.

 

Woonlasten en financiële draagkracht van de persoon met beperkingen

Bij de vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning moeten alle relevante woonlasten in aanmerking worden genomen. In CRvB 29-07-2003, nr. 01/5051 WVG oordeelde de CRvB namelijk dat louter een kostenvergelijking niet volstond.

Bij de vaststelling van de woonlasten van een koopwoning, bijvoorbeeld, moeten de netto hypotheekmaandlasten vermeerderd worden met de kosten van onderhoud en verzekering van de eigen woning en de op de onroerende zaak drukkende belastingen en heffingen (CRvB 15-10-2008, nr. 07/2433 WVG).

Bij het verkopen van een huis speelt de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optre­den. Een eigenaar heeft doorgaans geld ge­leend en/of een hypotheek op het huis; daarentegen kan ook geld vrijkomen.

Indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand.

De nieuw te betreden woning dient adequaat te zijn, ook in financiële zin. Belanghebbende dient de woning te kunnen betalen.

De te verwachten gebruiksduur van de aanpassing

Een aan te passen koopwoning heeft naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans om voor hergebruik in aanmerking te komen om de volgende redenen:

  • - een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen wonin­gen;

    - de gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;

    - het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruim­te.

Zodoende zal een eigendomswoning meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingenaan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met beperkingen, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd.

De medische prognose speelt in dit verband ook een rol. Als het waarschijnlijk is dat iemands toestand zodanig zal verslechteren, dat daardoor de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat een rol spelen in de afweging tussen een verhuizing en een aanpassing van de woning en eventueel op de aard van de woningaanpassingen.

De wil van belanghebbende om te verhuizen

Er hangt veel af van het vermogen van de belanghebbende om zich te schikken in een nieuwe woning en woonomgeving. Als de belanghebbende een of meer aangeboden geschikte woningen weigert, beoordeelt het college of er voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgezet tegen de oorzaak / reden voor het weigeren.

Bijlage 2.2 Procedures bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen

NB: in alle gevallen wordt het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw gehanteerd.

 

Procedure bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen - algemeen

Procedure bij aanvraag van een bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming.

 

Vaststellen programma van eisen en opvragen offerte Nadat een aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woonvoorziening opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen minimaal twee offertes bij twee verschillende bedrijven op. In de offertes dienen aantallen uren en materialen – per post – gespecificeerd te zijn. In specifieke situaties is het wenselijk meer dan twee offertes op te vragen.

Beoordeling offertes

Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt, d.w.z. welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming.

Toestemming

Het college geeft vervolgens toestemming aan de woningeigenaar voor de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop het persoonsgebonden budget / de financiële tegemoetkoming betrekking heeft.

 

Uitvoering

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening conform het programma van eisen.

 

Gereed melding en controle

Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie het persoonsgebonden budget / de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereed melding). Deze gereed melding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het persoonsgebonden budget / de financiële tegemoetkoming.

De gereed melding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget / de financiële tegemoetkoming is verleend. Diegene aan wie het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

 

Uitbetaling aan de woningeigenaar

Het subsidiabele bedrag wordt formeel uitbetaald aan de woningeigenaar. In overleg kan ervoor gekozen worden de uitbetaling in praktijk direct aan de aannemer over te maken.

Verkorte procedure a.h.v. limitatieve lijst bij (sociale en commerciële) huurwoningen

 

Vaststellen programma van eisen (PVE)

Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woonvoorziening opstelt. Indien de woningaanpassingen overeenkomen met de producten uit de limitatieve lijst (bijlage 2.4), wordt het PVE met het subsidiebedrag schriftelijk kenbaar gemaakt aan de woningeigenaar en de belanghebbende. Het college geeft toestemming voor het uitvoeren van de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.

 

Uitvoering

De woningeigenaar geeft opdracht voor het uitvoeren van de werkzaamheden conform PVE en het maximaal vastgestelde subsidiebedrag.

Gereedmelding en controle: zie hierboven ad 5.

Controle vindt plaats d.m.v factuurcontrole achteraf. PVE en subsidiebedrag kunnen gecontroleerd worden*. Dit kan op verschillende manieren gebeuren: telefonisch contact met de cliënt, schriftelijk of huisbezoek.

 

Uitbetaling

Indien de factuur gelijk is aan het eerder vastgestelde subsidiebedrag vindt betaling plaats. Het subsidiabele bedrag wordt formeel uitbetaald aan de woningeigenaar. In overleg kan ervoor gekozen worden de uitbetaling in praktijk direct aan de aannemer over te maken.

Bijlage 2.3 Subsidiabele kosten van bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Algemeen

Voor het vaststellen van het subsidiabele bedrag geldt het uitgangspunt: “de goedkoopst, compenserende oplossing”. Het uitrustingniveau is het niveau van de sociale woningbouw.

 

Duurder en groter is toegestaan, mits de bouwregelgeving hierin niet belemmert, maar dan komen de meerkosten voor rekening van de woningeigenaar (of als belanghebbende geen woningeigenaar is naar belanghebbende).

Dit geldt ook voor de in een offerte aangeboden elementen/aanpassingen die niet zijn geïndiceerd, dus niet zijn opgenomen in het Programma van Eisen:

groter dan norm: indien meer m2 dan vermeld in het programma van eisen, de zogenaamde ‘overmaat’ t.o.v. geïndiceerde oppervlak. Zie ook Tabel 1: Richtlijnen voor het vaststellen van de maximale subsidiabele m2.

duurder, indien:

·           in combinatie met renovatie

·           geen standaard materiaalgebruik

·           voorschriften Welstand (wel te rekenen tot de subsidiabele kosten)

·           beleid verhuurder

·           verstrijken/overschrijding afschrijvingstermijn

 

Afwerkingniveau bij aanbouw of nieuwbouw

Bij de aanbouw van met name een badkamer zijn soms voorzieningen nodig om het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw te ‘behalen’ terwijl deze mogelijk algemeen gebruikelijk zijn. Denk hierbij bijv. aan het tegelwerk, een standaard wastafel, kraan en toilet. Deels zijn de voorzieningen noodzakelijk om aan het Bouwbesluit te voldoen (bijv. tegelwerk) en soms zijn deze voorzieningen ook nodig voor bijv. verzorgers. In beide gevallen dienen de kosten hiervoor wel subsidiabel gesteld te worden.

 

Kostenposten

De volgende kosten bij een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget / de financiële tegemoetkoming:

 

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 8% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de standaardregeling 1997 van de Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten. (SR 1997 van de BNA) Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender aanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 9.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 10.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • 11.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen, voor zover de kosten onder 1 tot en met 10 meer dan € 1000,00 bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,00.

 

Nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, dient de cliënt de facturen te overleggen.

Als de kosten lager uitvallen dan het berekende PGB bedrag, zal het verschil worden teruggevorderd. Indien de kosten hoger uitvallen dan het PGB bedrag, is dit voor rekening van de cliënt.

 

Aanbouw en uitbreiding van ruimten

Als het gaat om aanbouw en uitbreiding van ruimten worden de volgende maximale oppervlaktes aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserend arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden:

 

Tabel 1: Richtlijnen voor het vaststellen van de maximale subsidiabele m2.

 

Soort vertrek

Bij aanbouw van een vertrek

Bij uitbreiding van een vertrek

Woonkamer

21 m2

6 m2

Keuken

4.9 m2

4 m2

1 persoonsslaapkamer

6,2 – 7,6 m2

4 m2

2 persoonsslaapkamer

12,9 – 13,3 m2

4 m2

Toiletruimte

bezoekbaar

aangepast

 

1 m2

3,6

 

1 m2

Badkamer

 

 

       - wastafelruimte

1,8 m2

1 m2

doucheruimte

badruimte

1,4 m2

-

2 m2

entree/hal/gang

2,25 – 2,5 m2

2 m2

Berging

Zit-/slaapkamer

6m2

 

1 m2

8 m2

 

Bron, m.b.t. aanbouw: Handboek voor de Toegankelijkheid

 

Niet voor subsidie in aanmerking komen:

  • - de meerprijs van antisliptegels t.o.v. normprijs

    - de meerprijs van wandtegels t.o.v. normprijs en meerprijs tot plafond (i.p.v. 1,2 m hoogte (in gehele natte cel) en over een lengte van > 3 m 2,1 m hoogte ter plaatse van de douchehoek of bad). Indien een deur voorzien is van een verflaag, kan ook de deur worden aangemerkt als materiaal met een beperkte wateropname en dus meegerekend worden met de noodzakelijke 3 m)

    - de meerprijs voor een designradiator t.o.v. normprijs radiator

    - de meerprijs voor vloerverwarming t.o.v. normprijs radiator

    - het schuurwerk in overige ruimten, alleen in de natte cel (wanden en plafond) is het schuurwerk subsidiabel

    -het sauswerk in overige ruimten, alleen in de natte cel in verband met vocht waardoor schimmelvrije verf aangebracht dient te worden.

    - de meerprijs voor de gevelsteen t.o.v. normprijs

    - het buitenlicht (bijv. bij terras)

    - de meerprijs voor kunststof of aluminium kozijnen t.o.v. houten kozijn

    - de meerprijs voor een (hef)schuifpui i.p.v. een draaideur

    - de meerprijs draai-kiep beslag t.o.v. standaard draaibeslag

    - straatwerk > 26 m2 (pad tot toegang maximaal 20 m2 + terras 6 m2)

    - sierpleisterwerk

    - spotjes, lichtarmaturen

    - bij uitbreiding woning/aanbouw slaap- en badkamer: 2/3 deel nieuwe cv-ketel (met maximum) + montage voor eigen rekening

    - vloerbedekking/gordijnen/zonwering (algemeen gebruikelijk!). Indien specifieke inrichtingselementen bij indicatie uitraaskamer wel subsidiabel 

    - lichtkoepel (behalve indien noodzakelijk i.v.m. lichttoetreding)

    - asbestsanering of sanering spaanplaat

    - luifel boven de toegangsdeur

    - offerte van de lift uit de offerte van de aannemer houden. (i.v.m. de opslagen). Voor de aangepaste keuken maximaal 10% opslag als deze als onderaanneming wordt uitgevoerd.

    - post “onvoorzien werk”. Als toelichting kan worden aangegeven dat achteraf beoordeeld wordt of onvoorzien werk alsnog voor subsidie in aanmerking komt.

    - vloertegelwerk natte cel > max. 6 - 7 m2

    - wandtegelwerk meer dan waar de tegels gesloopt zijn

    - wandtegelwerk keuken > max. 6 m2

    - geen “draingoot”, alleen doucheplug subsidiabel

    - meer dan één buitendeur toegankelijk te maken

    - boeiboorden (alleen als dat nodig is vanuit Welstand)

    - kranen binnen een woningaanpassing (algemeen gebruikelijk)

    - tweede trapleuning (binnenshuis);

    - standaard beugels (van 30 tot en met 60 cm);

    - toilet, hangend toilet, vast verhoogd toilet en losse toiletverhoger die hetzelfde doel heeft als een vast verhoogd/hangend toilet. Uitgezonderd hiervan zijn toiletbrillen met opklapbare armleggers die tot doel hebben een klant met stabiliteit/evenwichtsproblemen in staat te stellen op een verantwoorde wijze gebruik te maken van een toilet.   

    - alle gebreken van een woning

    - vervanging van technische mankementen

    - inbouwleidingen bij bestaande aanpassingen (alleen opbouw)

    - balustradeverhoging, behalve in combinatie met vlonder bij woningen die gebouwd zijn na 1998

    - glas met een hogere isolatiewaarde als H+

    - niet meer dan 1 bovenraambediening per verblijfsruimte bereikbaar te maken

    - douchegordijnen, cabines of wanden

    - kitwerk tegelwerk in natte cel alleen verticaal (de vloer wordt ingewassen met cement)

    - omtimmering radiator alleen in uitraaskamer

    - buitenkraan verleggen alleen bij sloop bestaand t.b.v. aanbouw

    - afwerken/behangen wanden, alleen opleveren van de wanden ‘behangklaar’

    - het aflakken van binnenkozijnen, deuren, plintwerk en overig schilderwerk. Alles binnen opleveren in de grondverf!

 

Keuken

Voor de keuken geldt specifiek dat niet subsidiabel zijn:

  • - sierlijsten

    - inbouwkast voor koelkast;

    - sierfronten;

    - meerprijs sokkelkast met lade (indien niet noodzakelijk) in vergelijk met een eenvoudige sokkel t.b.v. de koelkast;

    - provisiekast;

    - inbouwspotjes;

    - korfladen.

In het algemeen geldt dat alleen wat in het PVE is opgenomen voor subsidie in aanmerking komt.

 

Verder komt ook de apparatuur niet voor subsidie in aanmerking, zoals:

  • - kookbronnen;

    - afzuigkap;

    - magnetron

    - koelkast;

    - vaatwasser;

    - en dergelijke.

De grootte (en/of kwaliteit) van de bestaande keuken is geen maat voor de subsidie (c.q. grootte) van het vervangende aangepaste keukenblok. Ook hier geldt weer de norm sociale woningbouw (3 onder- en 3 bovenkastjes).

Bijlage 2.4 Limitatieve lijst van standaard woonvoorzieningen

'DE LIMITATIEVE LIJST'

Prijslijst standaard woonvoorzieningen t.b.v. verkorte procedure bij woningcorporaties in het kader van de Wmo.

SCIO Consult

 

Aangepast Gemeente Kerkrade

December 2012

 

Voorzieningen gemarkeerd met ** zijn in principe algemeen gebruikelijk verklaard.

Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of een voorziening voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is. Zo niet wordt gericht offerte(s) opgevraagd.

Prijsbepaling van de limitatieve lijst

SCIO Consult

Opdrachtgever: Gemeente Kerkrade

Oktober 2012

 

Geachte relatie,

 

De limitatieve lijst is opgesteld aan de hand van landelijk gemiddelde prijzen zoals genoemd in op de bouw gerichte maandelijkse en/of halfjaarlijkse periodieken. Daarnaast maken wij gebruik van de prijzen zoals deze door ArchiCalc worden samengesteld. Tevens vindt de toetsing plaats aan gemiddelde elementprijzen voor woningaanpassingen zoals door erkende aannemers en installateurs wekelijks bij SCIO Consult worden ingediend.

Voor sanitaire elementen worden de bruto catalogusprijzen van de Technische Unie gehanteerd, aangevuld met het bijbehorende hulpmateriaal en de gebruikelijke standaard montagetijd per element. Overige producten met naam omschreven worden vergeleken met de jaarlijkse prijzenlijst van de genoemde firma’s.

De eventuele korting die installateurs en aannemers bedingen op producten is niet verrekend in de limitatieve lijst. De kortingen variëren en zijn afhankelijk van het inkoopbeleid van de aannemer c.q. installateur.

 

 

SCIO Consult

Bouwkundige Ergonomische Advisering

Niets uit deze uitgave mag, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van SCIO Consult, verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden op welke wijze dan ook.

Lijst van standaard woonvoorzieningen (verkorte procedure):

- De opdracht wordt verstrekt door middel van toezending van een fax/e-mail die het schriftelijke verzoek van de gemeente bevat en waarin de noodzakelijk voorzieningen met een beschrijving en codenummer worden aangegeven. Tevens geeft de Wmo-consulent de plaatsings-hoogte van de desbetreffende voorziening aan.

- De benoemde artikelen worden geleverd en geplaatst volgens de standaard werkomschrijving, de standaard materialenlijst en voor de afgesproken standaardprijs.

- Indien de installateur/aannemer het technisch noodzakelijk acht af te wijken van de omschrijving van de gemeente, de standaard werk-omschrijving of de standaard materialenlijst dient dit altijd in overleg met de betreffende Wmo-consulent van de gemeente Kerkrade te gebeuren.

- De gereedmelding verloopt per cliënt middels een door de gemeente Kerkrade ontwikkeld ‘gereedmeldingsformulier’ binnen een termijn van 6 weken, na verzending van de beschikking en het programma van eisen.

- De benodigde bevestigingsmiddelen en reparaties van stuc- en tegelwerk ten gevolge van het aanbrengen van de gewenste artikelen zijn inclusief, tenzij anders is vermeld.

- Het gehanteerde uurtarief voor de in lijst opgenomen werkzaamheden voor 2012 is € 41,20  per uur.

- De genoemde prijzen zijn exclusief 21% Btw en tevens factuurprijzen en zijn geldig tot 1 april 2013.

Lijst van standaard woonvoorzieningen (groepen):

 

  • 1.

    Toiletvoorzieningen

  • 2.

    Douchevoorzieningen

  • 3.

    Beugels

  • 4.

    Vaste en opklapbare toiletbeugels

  • 5.

    Anti-slipvloeren

  • 6.

    Drempelhulpen/drempels

  • 7.

    Straatwerk/vlonders

  • 8.

    Aftimmering/trapleuning

  • 9.

    Elektra

  • 10.

    Raambediening

  • 11.

    Scootmobielstalling

De tabel behorende bij deze lijst is op te vragen bij de gemeente Kerkrade.

Bijlage 7.1 Aandachtspunten beoordeling geschiktheid collectief vervoer

Hierna volgt een opsomming van criteria voor beoordeling of het collectief vervoer al dan niet adequaat wordt geacht:

•           Gezinssituatie

•           Klachten door temperatuur

•           Bereikbaarheid collectief vervoer

•           Geen vervoer van deur tot deur

•           Begeleiding noodzakelijk

•           In- en uitstaphulp en begeleiding van deur tot deur

•           Psychische problemen bij incontinentie

•           Winderigheid

•           Verzorging

•           Speciale stoel

•           Gevoelens van onveiligheid

•           Bezwaren van praktische aard

•           Reis- en wachttijden

•           Rook- en geurvrij

•           Minderjarig

•           Privacy

Bijlage 7.2 Toekenning en gebruik scootmobiel

De scootmobiel is een vervoermiddel voor de korte afstanden, dat in aanvulling op het gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer verstrekt kan worden. Het betreft dan de scootmobielen voor buitengebruik. Scootmobielen voor binnengebruik vallen onder de categorie rolstoelen.

 

Fysieke capaciteiten

De scootmobiel moet voor de belanghebbende een adequate voorziening zijn. Dat betekent in ieder geval dat belanghebbende fysiek van de scootmobiel moet kunnen gebruik maken. Daarbij is bijvoorbeeld relevant dat de belanghebbende een voldoende arm-/handfunctie en rompbalans heeft om de scootmobiel te bedienen en het stuur te hanteren. In CRvB 29-10-2003, nr. 01/6521 WVG is voldoende aannemelijk dat belanghebbende gebruik kan maken van een scootmobiel. Uit de medische rapportages blijkt volgens de CRvB dat belanghebbende in staat is om linkshandig zijn auto te besturen waarbij vele functies gelijktijdig met zijn linkerhand bediend moeten worden. Hieruit leidt de CRvB af dat belanghebbende ook in staat moet worden geacht alleen met zijn linkerarm en -hand een scootmobiel te besturen waarbij slechts enkele aanvullende functies bediend moeten worden.

 

Wensen en medische noodzaak

Het college hoeft niet zondermeer aan alle wensen van de belanghebbende tegemoet te komen. In CRvB 04-02-2004, nr. 02/4070 WVG verzoekt de belanghebbende om een scootmobiel met betere vering ter voorkoming van vermeende rugpijnklachten. De CRvB acht deze rugpijnklachten naar objectieve medische maatstaven echter niet aanwezig en oordeelt dat de gemeente het verzoek terecht heeft afgewezen. In CRvB 31-01-2005, nr. 04/4169 WVG verzoekt de belanghebbende om vervanging van de hem eerder toegekende scootmobiel door een nieuwer (duurder) model. Dit om redenen van het grotere comfort van het nieuwe model wat betreft beenruimte, besturing en het doen van boodschappen. De CRvB oordeelt dat er geen grond is om te oordelen dat belanghebbende om objectief medische of antropometrische reden is aangewezen op vervanging van de eerder verstrekt scootmobiel.

 

Kernassortiment.. en overige

Er bestaat een grote verscheidenheid aan typen scootmobiles. De Gemeente Kerkrade vergoedt enkel middelen, die in het kernassortiment staan benoemd. Indien een middel uit het kernassortiment (medisch) niet voldoet, kan buiten het kernassortiment gekeken worden.

De Gemeente Kerkrade heeft enkel driewielige scootmobiles in het kernassortiment benoemd. Personen, die graag in aanmerking willen komen voor een vier- of meerwielige scootmobiel, kunnen niet kiezen voor de leveringsvorm in natura. Zij kunnen wel een PGB ontvangen om zelf een eigen middel aan te schaffen.

Uit onderzoek zal moeten blijken welk type scootmobiel voor de belanghebbende de goedkoopst compenserende oplossing is. Bij het bepalen van de keuze van een scootmobiel kan de gemeente zich mede laten leiden door het GQ-keurmerk. Dit keurmerk garandeert optimale kwaliteit en bruikbaarheid van een hulpmiddel. Het GQ-keurmerk gaat verder dan de wettelijke eisen voor hulpmiddelen (zoals CE). Het GQ-keurmerk is niet verplicht. De keuringen worden uitgevoerd door TNO of een ander erkend testinstituut. Op de site van het KBOH (www.kboh.nl/) is een overzicht te vinden van alle scootmobielen met een GQ-keurmerk.

 

Kenmerken

De scootmobiel kan afhankelijk van het merk en type over de volgende eigenschappen beschikken:  

  • * Actieradius en snelheid

    De actieradius van een scootmobiel varieert meestal van 35 tot 50 kilometer, afhankelijk van het type en de gebruikte accu. Er zijn echter ook (duurdere) scootmobielen op de markt met een actieradius van 80 kilometer. Het opladen van de accu's neemt enkele uren in beslag. Tussentijds bijladen is veelal mogelijk. In Kerkrade worden scootmobiles toegepast met een maximumsnelheid van 12 kilometer per uur. Uit de jurisprudentie van de CRvB tot stand gekomen ten tijde van de WVG blijkt dat er geen belemmeringen zijn in de vervoersmogelijkheden wanneer een scootmobiel een snelheid heeft van 8 km per uur en een actieradius van 24 km (zie CRvB 19-02-1999, nr. 97/10900 WVG).

      

    * Meeneembaarheid scootmobiel, uitsluitend m.b.t. CVV

    Een scootmobiel is niet in een standaard auto mee te nemen. Een aantal typen scootmobielen is weliswaar te demonteren voor vervoer in de kofferbak of stationwagen, maar in de praktijk is dit een hele klus. De gebruiker zal dit vrijwel nooit zelf kunnen doen. Alleen wanneer de belanghebbende beschikt over een hoge bus of "space-wagon" met oprijgoten kan de scootmobiel in de auto worden meegenomen. In sommige systemen van collectief vervoer kan de scootmobiel worden meegenomen. 

    * Instelbaarheid van zithouding

    Het zitgedeelte van een scootmobiel is slechts eenmalig instelbaar, namelijk bij aankoop/passing. Vrijwel alle scootmobielen zijn voorzien van een draaibare stoel en wegklapbare armleuningen om een transfer door middel van opstaan en gaan zitten te vergemakkelijken.

    * Gewicht en afmetingen

    Afhankelijk van type en gebruikte accu varieert het gewicht van een scootmobiel van zo'n 85 tot 125 kg. Afhankelijk van type varieert de breedte van een scootmobiel van zo'n 60 tot 70 cm en de lengte van 115 tot 150 cm.

    * Zijspiegels

    De meeste scootmobielen zijn voorzien van verlichting, richtingaanwijzers, claxon en alarm-signalering. Zijspiegels worden meestal niet verstrekt. De gebruiker moet zich aanwennen steeds opzij en achterom te kijken alvorens van richting te veranderen. Het nadeel van zijspiegels is dat deze aan het stuur bevestigd zijn en dus met het stuur mee draaien. Daardoor kan nooit volledig op deze spiegels vertrouwd worden. Alleen voor die mensen, die bewegingsbeperkingen hebben in de nek of rug, wordt een zijspiegel geadviseerd.

    * Accessoires

    Tot de accessoires worden gerekend middelen zoals mandjes en bagagerekken, krukkenhouders, been- en voetenzak, schootskleed, winterbekleding (poncho) en overtrekhoezen om de scootmobiel tegen neerslag te beschermen. Gemeenten kunnen bepalen dat sommige accessoires, zoals een boodschappenmandje, standaard worden verstrekt en andere accessoires, bijvoorbeeld een schootskleed of zuurstofhouder, alleen bij gebleken medische noodzaak. Naast de hiervoor genoemde accessoires kunnen scootmobielen met een kilometerteller en cruise controle uitgerust worden.

    * Kinderzitje

 

Leeftijdsgrens

Het verstrekken van een scootmobiel, die harder kan rijden dan 10 kilometer per uur, kan pas geschieden indien de belanghebbende de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, tenzij er een ontheffing is verleend (artikel 5 lid 1 onder b Reglement rijbewijzen). Voor een scootmobiel die niet harder rijdt dan 10 kilometer per uur geldt geen leeftijdsgrens (artikel 5 lid 1 onder a Reglement rijbewijzen). Voor het besturen van een scootmobiel is geen rijbewijs vereist.

 

Gebruik, onderhoud en beheer

Het is van groot belang dat gebruikers van scootmobielen veilig aan het verkeer kunnen deelnemen.

 

Indien een belanghebbende een scootmobiel in natura ontvangt, dan is dat in de vorm van bruikleen.

De volgende serviceaspecten zijn dan – op kosten van de gemeente - inbegrepen:

  • * een proefrijles bij passing en zonodig een rijles op locatie bij aflevering;

    * WA verzekering; de leverancier zal jaarlijks het verzekeringsplaatje vervangen;

    * alle preventief onderhoud en reparaties bij storingen en normaal slijtage.

 

Indien een belanghebbende een scootmobiel in de vorm van PGB ontvangt, is hij zelf verantwoordelijk voor bovenstaande aspecten en draagt zelf de kosten. Echter wanneer hij zich tot de leverancier van de gemeente wendt, zal hij de scootmobiel tegen dezelfde prijs en voorwaarden kunnen verwerven.

 

De accu van een scootmobiel dient regelmatig opgeladen te worden. De kosten hiervan vergoedt de gemeente Kerkrade niet.

 

Het stallen van scootmobielen en aangepaste fietsen

Voorwaarde bij het verstrekken van een scootmobiel is dat er een goede stallingsplaats beschikbaar is. Indien daar niet aan kan worden voldaan, kan er wel een indicatie scootmobiel worden afgegeven, echter vindt de levering pas plaats indien een adequate stalling beschikbaar is.

Stallingmogelijkheden

  • 1.

    In de meest ideale situatie is reeds een stallingmogelijkheid aanwezig, in de berging of in de woning.

  • 2.

    Blijkt deze mogelijkheid er niet te zijn, dan wordt gekeken hoe een stallingruimte gecreëerd kan worden. Een bestaande berging zou bijvoorbeeld aangepast kunnen worden. Ook in een bestaande ruimte in de woning kunnen voorzieningen worden getroffen waardoor stallen en opladen van een scootmobiel mogelijk wordt.

  • 3.

    Soms is het niet mogelijk om een stallingruimte buiten de woning te realiseren. Dit komt nog wel eens voor bij vooroorlogse woningen, die wel een tuin hebben maar geen achteringang. In sommige gevallen bestaat dan nog de mogelijkheid om het scootmobiel via de gang naar de tuin te verplaatsen. Als dit ook niet kan, wordt bekeken of het mogelijk is om het scootmobiel in de voortuin te stallen. Er zal dan een wandcontactdoos worden aangebracht voor de acculader en een ring aan de muur om de scootmobiel aan een ketting te kunnen vastmaken. De scootmobiel moet dan wel door middel van een dekzeil worden afgedekt. Omdat dit nogal omslachtig is, kan met belanghebbende besproken worden of verhuizen een beter alternatief is. Hierbij spelen de binding met de buurt en de sociale contacten en de eventueel aanwezige mantelzorg in de omgeving, een voorname rol.

  • 4.

    Daar waar het mogelijk is kan ook gekeken worden naar een oplossing waarbij in een gezamenlijke ruimte een stalling voor meerdere scootmobielen wordt gerealiseerd.

 

Bij het creëren van een stallingruimte worden de volgende criteria gehanteerd:

  • a.

    bescherming bieden tegen regen en vorst;

  • b.

    toegankelijk;

  • c.

    voldoende ruimte om te kunnen manoeuvreren;

  • d.

    de scootmobiel mag niet aan de openbare weg gestald worden.

 

Voor de vraag wanneer een stalling op grond van de Wmo wordt vergoed en wanneer bijvoorbeeld de woningeigenaar verantwoordelijk hiervoor is: zie hoofdstuk 1, resultaat 2.

 

De scootmobiel dient gestald te worden in een daarvoor geschikte, overdekte, geventileerde (alleen bij natte accu's) en van elektrische aansluiting voorziene ruimte. Doorgaans is een dergelijke ruimte bij een woning aanwezig. Ook zijn er scootersafes op de markt die kunnen worden verstrekt. Het ontbreken van een stallingruimte kan aanleiding zijn om een woonvoorziening te verstrekken, waarmee de kosten van een dergelijke stalling worden vergoed. Daarnaast kan ook gedacht worden aan elektrische garagedeuropeners.

 

Zie CRvB 07-01-2004, nr. 00/4918 WVG voor een voorbeeld waarin de CRvB een woonvoorziening in de vorm van een tweede stallingmogelijkheid voor een scootmobiel niet medisch noodzakelijk acht. In CRvB 29-04-2008, nr. 06/5140 WVG oordeelt de CRvB dat niet gezegd kan worden dat de bijkeuken zich niet leent voor stalling van de scootmobiel, nu gebleken is dat de belanghebbende zijn scootmobiel daar stalt. Volgens de CRvB is het aan belanghebbende om de gebruiksmogelijkheden van de bijkeuken door herinrichting of verplaatsing van de aanwezige voorwerpen te optimaliseren.

 

In Rechtbank Maastricht 15-09-2008, nr. AWB 07/1357 Wmo vraagt belanghebbende een scootmobiel aan. Deze wordt door het college vooralsnog afgewezen waarbij wordt vermeld dat de scootmobiel zal worden verstrekt, zodra belanghebbende op basis van het verhuisadvies beschikt over een woning met een adequate stalling. Volgens de rechtbank is het aanvaardbaar geen scootmobiel te verstrekken indien een adequate stallingmogelijkheid ontbreekt en ook niet te realiseren is. Gelet op aard en kosten van de scootmobiel kan namelijk worden geëist dat deze tegen weer en wind en diefstal beschut moet worden. Volgens de rechtbank kan de scootersafe weliswaar formeel worden aangemerkt als een woonvoorziening, maar de materiële noodzaak in de fysieke beperkingen met betrekking tot het zich verplaatsen buitenshuis ligt op lokaal niveau. Dat betekent dat de uit artikel 4 Wmo voortvloeiende compensatieverplichting van het college in essentie de vervoersvoorziening betreft en erop gericht moet zijn die te realiseren, nu deze is geïndiceerd. De stelling van het college dat de scootmobiel niet kan worden verstrekt omdat een tijdelijke verplaatsbare stalling geen duurzame oplossing biedt, kan de rechtbank niet volgen. Een kenmerk van de scootersafe is dat deze verplaatsbaar is en hergebruikt kan worden. De scootersafe is als zodanig een adequate oplossing voor gevallen als deze, waar sprake is van een indicatie voor een vervoersvoorziening en enige frictie op de arbeidsmarkt.

 

huurkosten stalling

In Rechtbank Arnhem 07-07-2009, AWB 09/617 overweegt de rechtbank dat onder zelfredzaamheid bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, als bedoeld in artikel 4 lid 1 aanhef en onder c Wmo mede moet worden begrepen het gebruik kunnen maken van de stallingruimte, hetgeen nu eenmaal meebrengt dat daarvoor de huur moet worden betaald. De onderhavige huurkosten zijn dus een direct en onontkoombaar gevolg van het gebruik van de scootmobiel en de stallingruimte. De huurkosten voor de stallingruimte hebben dan ook een rechtstreeks verband met het compenseren van eisers beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Gelet op artikel 4 Wmo dienen deze huurkosten dan ook door verweerder te worden vergoed.

 

Voor het creëren van een stalling voor een te verstrekken scootmobiel in gemeenschappelijke ruimten treedt het college in overleg met de woningcorporatie of VVE. Hierbij wordt gezamenlijk gekeken naar een oplossing voor het stallen van de scootmobiel. Indien de woningcorporatie of VVE geen medewerking wil verlenen, wordt toepassing gegeven aan artikel 16 Woningwet. Op basis van dit artikel dient de eigenaar voorzieningen te treffen waarvoor geldelijke steun op grond van de Wmo is verleend. Om dit af te dwingen kan bestuursdwang of een dwangsom worden opgelegd.

Bijlage 7.3 Autoaanpassing

Voor de toekenning van een autoaanpassing in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget gelden de volgende voorwaarden:

 

  • * de eigen auto mag niet ouder zijn dan 5 jaar; daarnaast is niet reeds eerder tot een voorafgaande periode van 8 jaar een autoaanpassing in natura dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt;

    * voor de duur van 8 jaar zal dezerzijds aan aanvrager geen andere vervoersvoorziening worden verstrekt met uitzondering van een elektrische buitenrolstoel dan wel een scootmobiel;

    * de aanpassingskosten moeten in redelijke verhouding staan tot de aanschafkosten van c.q. restwaarde van de aan te passen auto. Hiermee wordt bedoeld dat de kosten van de aanpassing maximaal 50% bedragen van de restwaarde (conform BOVAG-ANWB richtprijzen ) c.q. aanschaffingskosten van de aan te passen auto;

    * alvorens tot aanschaf van een auto wordt overgegaan dient overleg te worden gevoerd met de gemeente alsmede een gespecialiseerde firma betreffende autoaanpassingen, waardoor onnodig hoge kosten kunnen worden voorkomen.

 

Een voorziening in de vorm van een autoaanpassing wordt in de praktijk niet vaak toegekend. Meestal is een andere verstrekking of een combinatie van verstrekkingen adequaat om de vervoersproblemen op te lossen.

 

Een autoaanpassing kan aangewezen zijn indien:

  • 1.

    er een medische indicatie bestaat voor een vervoersvoorziening;

  • 2.

    de medische situatie van belanghebbende is zodanig dat hij niet in staat is lopend, fietsend of met het openbaar vervoer sociale contacten te onderhouden;

  • 3.

    de belanghebbende niet in staat is gebruik te maken van een aanwezig collectief vervoersysteem en ook niet met een normale auto, taxi of rolstoeltaxi kan reizen en er geen andere, goedkopere adequate voorzieningen zijn die een oplossing bieden voor het mobiliteitsprobleem;

  • 4.

    het niet gaat om standaardaanpassingen;

  • 5.

    met een autoaanpassing volledig in de vervoersbehoefte van de belanghebbende kan worden voorzien.

 

Algemeen gebruikelijk

De volgende faciliteiten worden op grond van jurisprudentie in beginsel als algemeen gebruikelijk aangemerkt (CRvB 31-10-2000, nr. 99/2873 WVG, CRvB 02-03-2005, nr. 03/829 WVG, CRvB 14-12-2005, nr. 03/4842 WVG, CRvB 31-05-2006, nr. 04/1369 WVG en CRvB 21-10-2009, nr. 08/883 WVG):

-           automatische transmissie

-           elektrisch bedienbare ramen

-           kosten van een APK-keuring

-           een derde of vijfde deur en warmtewerend glas

-           cruisecontrole

Deze standaardfaciliteiten zijn geen specifiek voor personen met beperkingen ontwikkelde voorzieningen. Indien bijvoorbeeld een automatische transmissie noodzakelijk is, kan de belanghebbende bij de aanschaf van de auto hiermee rekening houden. Luxe autofaciliteiten (zoals een airco) worden doorgaans alleen vergoed als hiervoor een duidelijke medische noodzaak bestaat.

 

Goedkoopst adequate oplossing

Bij de beoordeling van de vraag of de autoaanpassing de goedkoopst adequate oplossing is, dient rekening te worden gehouden met de afschrijvingstermijn van de autoaanpassing en de aan te passen auto (de technische levensduur, CRvB 28-03-2002, nr. 01/245 WVG en CRvB 08-10-2003, nr. 02/1128 WVG).

 

Specifieke voorwaarden / weigeringgronden

 

Normale afschrijvingsduur

Het college kan een autoaanpassing weigeren indien dezelfde autoaanpassing reeds eerder is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die aanpassing nog niet is verstreken (CRvB 05-04-2006, nr. 04/2423 WVG). In deze uitspraak heeft het college in 1997 een financiële tegemoetkoming verstrekt voor het aanpassen van een door belanghebbende zelf aan te schaffen auto. In hetzelfde jaar heeft belanghebbende de reeds aangepaste auto ingeruild voor een andere auto. De verstrekte financiële tegemoetkoming moet volgens de CRvB geacht worden te zijn opgegaan in de aanpassing van deze nieuwe auto. In verband met de aanschaf van een nieuwe auto in 2000 verzoekt belanghebbende wederom om een financiële tegemoetkoming in de kosten van het aanpassen van de auto. Het college heeft deze aanvraag volgens de CRvB terecht afgewezen, omdat de vergoede autoaanpassingen ten tijde van de aanvraag nog niet waren afgeschreven.

gewend zijn aan (eigen) auto. In CRvB 24-04-2001, nr. 00/1284 WVG oordeelt de CRvB dat het argument dat belanghebbende al jaren gewend was aan het gebruik van een eigen auto geen medische grond is voor toekenning van de gevraagde autoaanpassing.

 

Verzorging en/of verschoning onderweg.

Indien de achtergrond van het verzoek voor een autoaanpassing is gelegen in het feit dat anders de belanghebbende tijdens de rit niet verschoond en/of verzorgd kan worden, betekent dat niet automatisch dat een autoaanpassing moet worden verstrekt (CRvB 27-03-2002, nr. 00/2954 WVG). In deze uitspraak overweegt de CRvB dat de reikwijdte van de vervoersvoorziening zich doorgaans beperkt tot betrekkelijk korte ritten in de omgeving. Indien in de directe omgeving voldoende invalidentoiletten aanwezig zijn die met een individuele (rolstoel)taxi snel bereikt kunnen worden, is er volgens de CRvB geen aanleiding een aanpassing aan een rolstoelbus te verstrekken.

 

Gescheiden vervoer

In rechtbank Alkmaar 22-01-2008, nr. 07/2172 WVG gaat het om een aanvraag op grond van de Wmo voor aanpassingen aan een personenbus, zodat deze geschikt wordt voor rolstoelvervoer en het gehandicapte kind van belanghebbende daarmee kan worden vervoerd. De rechtbank oordeelt dat gescheiden vervoer in de directe leefomgeving niet zonder meer tot de conclusie leidt dat het collectief vervoer niet als adequate voorziening kan worden aangemerkt. Belanghebbende is in staat om met het collectief vervoer te reizen. Dat het reizen met het collectief vervoer omslachtig en lastig is in verband met de gezinssamenstelling en het gezin dan niet samen kan reizen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat het collectief vervoer niet adequaat is.

Bijlage 7.4 Het recht op een algemene dan wel individuele vervoersvoorziening

Vervoersbehoefte

Het onderzoek naar de vervoersbehoefte van de belanghebbende is een belangrijk onderdeel bij het kiezen van een adequate vervoersvoorziening. Door de CRvB is geoordeeld dat een onderzoek naar de vervoersbehoefte, bij beoordeling van de vraag of gebruik gemaakt kan worden van het collectief vervoer, niet standaard hoeft te worden gedaan. Alleen als uit medisch onderzoek blijkt dat een vervoersvoorziening getroffen moet worden en als de belanghebbende aangeeft dat collectief vervoer voor hem niet adequaat is, moet nader onderzoek naar de vervoersbehoefte plaats vinden teneinde tot een verantwoord besluit op de aanvraag te kunnen komen (zie CRvB 22-07-1996, nr. 95/6151 WVG).

Als ervoor gekozen wordt om de vervoersbehoefte in beeld te brengen, moet onderzoek worden gedaan naar het verplaatsingspatroon van de belanghebbende, aan de hand van de volgende aspecten:

  • * Wat zijn de redenen voor de verplaatsingen? Men spreekt in dit verband ook wel over verplaatsingsmotief.

    * Waar gaat de belanghebbende naartoe, ofwel wat is zijn verplaatsingsbestemming? Het gaat hierbij zowel om korte (minder dan 100 meter) als om langere afstanden.

    * Hoe vaak reist de belanghebbende, ofwel wat is de frequentie van de verplaatsingen?

    * Hoe verplaatst de belanghebbende zich (auto, fiets e.d.)?

 

Frequentie

De frequentie van de verplaatsing wordt uitgedrukt in aantal verplaatsingen per dag. Aangenomen wordt dat de gemiddelde inwoner van Nederland zich vier à vijf keer per dag verplaatst, waarbij heen en terug als een aparte verplaatsing wordt gerekend. Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een belanghebbende een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het 'leven van alledag' en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Wat mensen normaal gesproken van dag tot dag plegen te doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen dient derhalve uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen. Indien hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd om een sociaal isolement te voorkomen.

Indien er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte kan het college de hoogte van de vervoersvoorziening afstemmen op het verplaatsingsgedrag en de frequentie van de verplaatsingen. Dit kan zowel in opwaartse als neerwaartse zin. Het zal in veel gevallen gaan om zeer uitzonderlijke situaties. Het college dient bij afwijking expliciet aan te geven op welke gronden dit gebeurt.

Het staat het college vrij om rekening te houden met een lagere vervoerbehoefte van een belanghebbende of groepen van belanghebbenden. Het is aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat er sprake is van een grotere vervoersbehoefte.

Uit twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam volgt dat het in strijd is met de ten tijde van de WVG geldende regelgeving om bij de bepaling van de omvang van de zorgplicht vooral uit te gaan van de mogelijkheden van de belanghebbende om zijn vervoerspatroon te reduceren door middel van aanpassing van zijn leefpatroon en inschakeling van derden, zodat hij de eigen woning zo min mogelijk behoeft te verlaten. De rechtbank oordeelt dat een dergelijke mogelijkheid de individuele vervoersbehoefte niet wegneemt (Rechtbank Amsterdam 22-03-2007, nr. AWB 06/4874 WVG en rechtbank Amsterdam 22-03-2007, nr. AWB 06/3546 WVG).

In Vzr. rechtbank Amsterdam 11-04-2008, nr. AWB 07/1013 WVG vraagt de belanghebbende, moeder van twee gehandicapte kinderen, een bruikleenauto aan ten behoeve van haar oudste gehandicapte dochter. De CRvB oordeelt dat bij de beoordeling van de vervoersbehoefte ten onrechte slechts rekening is gehouden met de vervoersbehoefte van de belanghebbende. Het college had bij de beoordeling ook rekening moeten houden met de vervoersbehoefte van de twee gehandicapte kinderen.

 

Doel van het vervoer: motief en bestemming

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde inwoner van Nederland in zijn / haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. (zie CRvB 29-10-1996, nr. 96/1235 WVG, CRvB 14-02-1997, nr. 96/4601 WVG en CRvB 10-12-1999, nr. 98/7047 WVG).

 

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden.

Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen. Dit vervoer dient de instelling zelf te regelen. Is er daarnaast nog een andere vervoersbehoefte, dan geldt er wel compensatieplicht.

 

Onder de WVG is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de Wmo en fungeert dan ook als kader voor de Wmo-compensatieplicht.

 

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij er zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden. Hierbij is van belang dat het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om vereenzaming te voorkomen

 

Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

 

Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

De CRvB rekent het vervoer ten behoeve van vrijwilligerswerk in het algemeen tot het vervoer dat nodig is om te kunnen deelnemen aan het leven van alledag, tenzij voor dat vervoer een andere, voorliggende, adequate voorziening voorhanden is (CRvB 19-02-2008, nr. 05/4159 WVG).

In geval van vrijwilligerswerk voor maatschappelijke organisaties ligt het overigens in de eerste plaats op de weg van die organisaties om de vrijwilligers in staat te stellen dat werk te doen, althans om op zijn minst een redelijke bijdrage in hun (eventuele) reiskosten te leveren (zie o.a. CRvB 24-10-2001, nr. 00/4309 WVG).

 

Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars

De CRvB rekent het vervoer ten behoeve van bezoeken aan de fysiotherapeut in het algemeen tot het vervoer dat nodig is om te kunnen deelnemen aan het leven van alledag, tenzij voor dat vervoer een andere, voorliggende, adequate voorziening voorhanden is (CRvB 19-02-2008, nr. 05/4159 WVG).

In bepaalde situaties zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering (voor het zittend en liggend ziekenvervoer).

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe niet onder de Wmo-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging.

Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

 

Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen.

 

Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van Beroep o.a. in CRvB 10-04-2002, nr. 01/3604 WVG.

 

Vervoer voor AWBZ-instellingsbewoners

In de Wmo is er geen wettelijk onderscheid tussen AWBZ-bewoners en overige Wmo-doelgroep inwoners van de gemeente. Dat houdt overigens niet in dat er op gelijke wijze geoordeeld wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte van AWBZ-bewoners. Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen.

 

Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt met name aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere AWBZ-instellingen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de AWBZ-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening  gehouden.

 

Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners

Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking bij de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding. Maar beoordeeld zou ook kunnen worden of het vervoer begeleid zou kunnen worden door vrijwilligers, mits dat gegarandeerd aanwezig is.

(Zie ook OV-begeleiderspas hieronder.)

 

Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

In de regel zullen AWBZ-bewoners een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen rekening gehouden.

De compensatieplicht van de Wmo voor AWBZ-bewoners zal niet afwijken van de bestaande jurisprudentie. De reguliere zorgplicht houdt in dat er in beginsel zorgplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - zorgplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen is deze situatie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekend-vervoer van en naar het ouderlijk huis onder de zorgplicht valt. Voor wat betreft de frequentie wordt uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis. Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de zorgplicht, zo blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Dat is ook logisch, omdat dit het verplaatsen in de directe woonomgeving (wat immers de instelling is) ver te boven gaat.

 

OV-begeleiderskaart

Cliënten kunnen een OV-Begeleiderskaart aanvragen wanneer zij in Nederland wonen en als gevolg van een handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen. Met een OV-Begeleiderskaart reist één begeleider gratis met hen mee. Een OV-Begeleiderskaart staat op naam van cliënt. Hij / zij kan dus met verschillende begeleiders reizen. De OV-Begeleiderskaart is minimaal één jaar geldig. Men kan de OV-Begeleiderskaart gebruiken in vrijwel alle treinen en metro's, trams en bussen.