Regeling vervallen per 01-11-2013

Afstemmingsverordening WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ  gemeente Kerkrade 2013

Geldend van 01-03-2013 t/m 31-10-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Kerkrade 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade.

    b. de raad: de gemeenteraad van Kerkrade.

    c. uitkering: algemene bijstand op grond van de WWB, alsmede een uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ en een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Bbz 2004.

    d. bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c WWB of, voor zover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ of, voor zover sprake is van Bbz 2004, een uitkering voor levensonderhoud.

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:

· de reden van de verlaging,

· de duur van de verlaging,

· het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd,

· en, als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van de standaardverlaging en de wijze waarop het verzuim kan worden hersteld.

Artikel 3 Zienswijze

Voordat een uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende met toepassing van artikel 4:8 Awb in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 4 Afzien van verlaging

  • 1. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1. Een verlaging wordt toegepast op de uitkering over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het toepassen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. De verlaging wordt toegepast op de uitkering zoals die geldt ten tijde van het bekendmaken van het besluit tot verlaging.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een verlaging direct bij aanvang van de bijstandsverlening toegepast wanneer een gedraging

    a) plaats heeft gevonden voor dat het recht op bijstand is ontstaan,

    b) in de inspanningsperiode van 3 weken voor personen van 27 jaar en ouder en 4 weken voor personen tot 27 jaar.

  • 3. Als verlaging in overeenstemming met het eerste lid niet mogelijk is, omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 4. In afwijking van het eerste lid zal, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die uitkering.

Artikel 6 Berekeningsgrondslag

  • 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 WWB; of

    b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2 tot en met 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 WWB verleende bijzondere bijstand’.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2 tot en met 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’ .

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 7 Gedragingen van de eerste categorie

  • 1. Het zich niet of niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf of het niet of niet tijdig laten verlengen van de registratie leidt tot een verlaging van de uitkering met vijf procent voor de duur van één maand.

  • 2. Het zich binnen een periode van twee jaar na bekendmaking van het besluit tot verlaging van de uitkering opnieuw niet als werkzoekende laten registreren bij het UWV-Werkbedrijf, dan wel de registratie niet of niet tijdig laten verlengen, leidt tot een verlaging van de uitkering met tien procent voor de duur van één maand.

Artikel 8 Gedragingen van de tweede categorie

  • 1. De volgende gedragingen leiden tot een verlaging van de uitkering met 20 procent voor de duur van één maand:

    1. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;

    2. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met:

    - de arbeidsinschakeling,

    - het nakomen van de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen,

    - het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar,

    - de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen op grond van artikel 9a WWB voor een alleenstaande ouder;

  • 3. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid tot scholing of opleiding;

  • 4. het in onvoldoende mate nakomen van een of meerdere opgelegde verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 en 57 WWB;

  • 5. het indienen van een aanvraag voor algemene bijstand gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet en artikel 12 Reintegratieverordening 2013.

Artikel 9 Gedragingen van de derde categorie

  • 1. De volgende gedragingen leiden tot een verlaging van de uitkering met veertig procent voor de duur van één maand:

    a. gedragingen die de inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    b. het in onvoldoende mate verrichten van noodzakelijke dan wel verplichte activiteiten gedurende de zoekperiode van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar dan wel de zoekperiode van 4 weken voor personen van 27 jaar en ouder;

    c. het in onvoldoende mate meewerken aan:

    - een trajectplan,

    - een plan van aanpak voor jongeren onder de 27 jaar, dan wel voor personen van 27 jaar en ouder;

    - de re-integratieverplichtingen conform artikel 9a WWB voor alleenstaande ouders, of

    - een aangeboden voorziening, waaronder begrepen een voorziening gericht op sociale activering.

    d. het in onvoldoende mate nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 WWB of artikel 55 WWB, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende 4 weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB, dan wel een persoon van 27 jaar en ouder zoals bedoeld in artikel 12 van de re-integratieverordening.

  • 2. De volgende gedragingen leiden tot een verlaging van de uitkering met veertig procent voor de duur van twee maanden en een maximum van 3 maanden:

     - het niet meewerken aan een trajectplan;

     - het niet meewerken aan een plan van aanpak voor jongeren onder de 27 jaar, dan wel voor personen van 27 jaar en ouder;

     - het niet meewerken aan de re-integratieverplichtingen conform artikel 9a WWB voor alleenstaande ouders;

     - het niet meewerken aan een aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling waaronder begrepen een voorziening gericht op sociale activering.

Artikel 10 Gedragingen van de vierde categorie

De volgende gedragingen leiden tot een verlaging van de uitkering met vijftig procent voor de duur van twee maanden:

1. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

2. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

3. het niet verrichten van noodzakelijke dan wel verplichte activiteiten gedurende de zoekperiode van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar dan wel voor personen van 27 jaar en ouder.

4. het niet verrichten van een het door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel c WWB, artikel 37 lid 1 onder f IOAW respectievelijk artikel 37 lid 1 onder f IOAZ.

Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aan de dag heeft gelegd door voorafgaande aan de aanvraag om bijstandsverlening, dan wel ten tijde van de bijstandsverlening zijn meer dan bescheiden vermogen op een onverantwoorde wijze in te teren, verlaagt het college de uitkering.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verlaging wordt vastgesteld op twintig procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor de duur van het aantal maanden dat geen beroep op een uitkering nodig zou zijn geweest indien wel op een verantwoorde wijze zou zijn ingeteerd op het meer dan bescheiden vrij te laten vermogen.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde verlaging kan voor maximaal 36 maanden worden opgelegd.

Artikel 12 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

In afwijking van het bepaalde in artikel 11 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, een maatregel opgelegd van 50% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de datum aanvang bijstandsverlening, tenzij betreffende cliënt gedurende enige tijd binnen deze drie maanden bijstandsonafhankelijk is geweest.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, Bbz 2004, IOAW of IOAZ, verlaagt het college de uitkering met minimaal 50 procent voor de duur van maximaal drie maanden.

Hoofdstuk 4 Samenloop en recidive

Artikel 14 Samenloop van gedragingen

Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 15 Recidive

  • 1. Indien een belanghebbende zich binnen 2 jaar na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

  • 2. Indien een belanghebbende binnen 2 jaar na bekendmaking van een besluit op grond van het eerste lid één of meerdere malen verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de verlaging individueel worden vastgesteld, waarbij gekeken wordt naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden.

  • 3. Een besluit tot het afzien van verlaging, anders dan wegens het ontbreken van verwijtbaarheid of tijdsverloop, dan wel een besluit tot het opleggen van een waarschuwing wordt meegenomen bij het bepalen van de recidive.

Hoofdstuk 5 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 16 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Indien het college de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 IOAW of artikel 20 lid 2 IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 maart 2013.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Kerkrade 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Kerkrade in haar vergadering van 27 februari 2013.
De voorzitter van de raad, de griffier,
JJM Som, B. van der Wijst-Triepels

Nota-toelichting

Algemene toelichting Afstemmingsverordening WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Kerkrade

Rechten en plichten in de WWB

De gemeenteraad heeft in de WWB een verantwoordelijkheid met betrekking tot de invulling van de rechten en plichten van bijstandsgerechtigden. Mede gelet op de rechtszekerheid van een bijstandsgerechtigde moet de gemeenteraad het eigen gemeentelijk beleid vastleggen in een verordening.

Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op algemene bijstand is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering.

Artikel 18 lid 1 WWB spreekt over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor bijstandsgerechtigden maatwerk is. Daarbij moet recht worden gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van bijstandsgerechtigden.

Artikel 18 lid 2 WWB legt een directe koppeling tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen.

Het nieuwe artikel 18a WWB voorziet in het opleggen van een boete bij het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen. Maatregelen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen komen dus niet terug in deze verordening.

Nieuw is daarentegen een artikel, gericht op het opleggen van een maatregel wanneer een cliënt zich meldt bij de gemeente omdat zijn voorliggende voorziening via UWV, SVB etc. niet tot uitbetaling komt in verband met een 100% boete als gevolg van het niet verstrekken van inlichtingen. Dit is opgenomen in artikel 12 van deze verordening.

Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, verlaagt het de uitkering. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een dergelijke verlaging. Het college moet niettemin bij de vaststelling van de verlaging rekening houden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Het college kan dan ook van een verlaging afzien indien het college daartoe zeer dringende reden aanwezig acht.

Is afgezien van een verlaging wegens het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van bepalingen ten aanzien van recidive deze gedraging mee te tellen.

Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18 lid 1 WWB van een verlaging afgezien dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive.

Wordt een verlaging voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de verlaging aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dat volgt uit artikel 18 lid 3 WWB. Bij een dergelijke herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden.

Het heeft slechts als doel vast te stellen of belanghebbende tussentijds (binnen de periode waarover de verlaging zich uitstrekt) blijk heeft gegeven van een zodanige gedragsverandering of dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat aanleiding bestaat de eerder opgelegde verlaging in zwaarte of duur bij te stellen (zie CRvB 19-04-2011, nr. 10/4882 WWB).

Een verlaging krachtens de afstemmingsverordening moet niet gezien worden als een strafrechtelijke sanctie. Indien een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor vervolgd worden. Ondanks het feit dat de verlaging geen strafrechtelijke sanctie is, kunnen de verlaging en de strafvervolging niet naast elkaar bestaan als sprake is van hetzelfde rechtsfeit (bijvoorbeeld inlichtingenfraude). Het beginsel van ‘ne bis in idem’ staat daaraan in de weg.

Wanneer een gedraging wordt vastgesteld, wordt de verlaging toegepast die gold ten tijde van de gedraging, TENZIJ die laatste verlaging hoger is dan de huidige. Is er geen verschil in verlaging, dan wordt de huidige verordening toegepast.

Afstemmen in de IOAW en de IOAZ

Sinds 1 juli 2010 heeft het college de mogelijkheid een IOAW of IOAZ uitkering te verlagen of te weigeren indien een belanghebbende de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ). De gemeente moet het gemeentelijk beleid vastleggen in een verordening (artikel 35 lid 1 onderdeel b IOAW en artikel 35 lid 1 onderdeel b IOAZ).

De verlaging van de uitkering komt in de plaats van het boeten- en maatregelenregime, waarbij zij opgemerkt dat de mogelijkheid om een boete op te leggen al per 1 januari 2010 was vervallen.

Wijzigingen per 1 januari 2013

Tot 1 januari 2013 moesten gemeentes in de Afstemmingsverordening maatregelen opnemen voor zowel het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting als de medewerkingsverplichting. Het Rijk is echter van mening dat overtredingen van de inlichtingenverplichting door cliënten zwaarder bestraft moeten worden dan tot nu toe gebeurd. Daarom treedt op 1 januari 2013 de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking. In deze wet zijn voor wat betreft het aandachtsgebied Sociale voorzieningen artikelen ingevoegd dan wel gewijzigd in de WWB, de IOAW en de IOAZ. Deze ingevoegde of gewijzigde artikelen betreffen allen de invoering van de bestuurlijke boete bij het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting en de hieruit voortvloeiende gevolgen.

Dit betekent dat het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting niet langer opgenomen hoeft te worden in de Afstemmmingsverordening. Wij moeten daarentegen juist wel een maatregel gaan beoordelen ten aanzien van personen, van wie de voorliggende uitkering niet tot uitbetaling komt als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen ten aanzien van die voorliggende voorziening.

Daarnaast is de gemeente nu verplicht een verordening te maken met betrekking tot het sanctioneren van recidive in geval van het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting. Deze nieuwe verordening wordt samen met de aangepaste Afstemmingsverordening aangeboden.

Tenslotte moeten de beleidsregels terugvordering aangepast worden aan de gewijzigde wetgeving.

Overigens zal de Afstemmingverordening in 2013 naar verwachting opnieuw aangepast moeten worden. Naar alle waarschijnlijkheid treedt op 1 juli 2013 de Wet beheersing Nederlandse taal in werking. Dit heeft directe gevolgen voor de Afstemmingsverordening.

Deze verordening wordt later dan 1 januari 2013, de ingangsdatum van de aangepaste WWB en de wet Boete bij recidive, vastgesteld. Desgevraagd geeft Stimulansz hierop als antwoord:

Het is geen probleem dat de verordening later wordt vastgesteld. De maatregelenverordening is vanaf 1 januari 2013 op onderdelen in strijd met hogere wetgeving. Het gevolg daarvan is, dat de maatregelenverordening voor deze onderdelen onverbindend is. Door de komst van de bestuurlijke boete is een maatregel opleggen wegens schending van de inlichtingenplicht niet meer mogelijk als de overtreding van deze plicht is begaan na 1 januari 2013, ook niet als dit in de maatregelenverordening staat.

Het niet vaststellen van de ‘Verordening Verrekening bestuurlijke boete bij recidive’ heeft enkel tot gevolg dat in geval van recidive de beslagvrije voet niet buiten werking kan worden gesteld. Deze zal volledig in acht genomen moeten worden. Aangezien het voor het buiten werking stellen van de beslagvrije voet noodzakelijk is dat een tweede boete op grond van de wet aanscherping handhaving is opgelegd, zal dit niet vaak voorkomen begin 2013. Zowel de eerste als de tweede gedraging moet namelijk in 2013 hebben plaatsgevonden. Om die reden is geen groot risico verbonden aan het te laat vaststellen van de gewijzigde verordening.

Artikelsgewijze toelichting Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Kerkrade

Artikel 1 Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Bbz 2004, IOAW, IOAZ, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Onder de ‘bijstandsnorm’ (lid 2 onderdeel d) wordt in deze verordening verstaan de in de situatie van belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit is de toepasselijke norm, vermeerderd met toeslagen, en verminderd met verlagingen, alles inclusief vakantietoeslag. Voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt onder bijstandsnorm verstaan de toepasselijke grondslag zoals bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ.

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

Het verlagen van een uitkering op grond van deze verordening vindt plaats door middel van een besluit.

Toelichting maatregel op gedraging in het verleden.

Ook bij het toepassen van verlagingen gelden uiteraard de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Uit de jurisprudentie van de CRvB blijkt dat een maatregel niet eerder kan ingaan dan op de datum dat betrokkene van het daartoe strekkende besluit kennis heeft kunnen nemen of zoveel eerder als die maatregel betrokkene is meegedeeld.

Tegen het besluit tot verlaging kan een belanghebbende bezwaar en beroep indienen. In artikel 2 van deze verordening is aangegeven wat in ieder geval in het besluit vermeld moet worden. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb en dan vooral uit het motiveringsvereiste. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering is voorzien. Tevens moet aangegeven worden welke acties de cliënt kan ondernemen om zijn verzuim te herstellen.

Artikel 3 Zienswijze

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 4 Afzien van verlaging

Afzien van verlagen (lid 1)

Het afzien van het opleggen van een verlaging “indien elke vorm van verwijtbaarheid” ontbreekt, is overgenomen uit artikel 18 lid 2 WWB (respectievelijk artikel 20 lid 3 IOAW en artikel 20 lid 3 IOAZ). Aangenomen moet worden dat hiervan uitsluitend sprake is bij evidente afwezigheid van verwijtbaarheid (zie CRvB 24-07-2001, nr. 99/1857 NABW, LJN AD4887).

Het is aan het college te beoordelen of elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt aan het betreffende gedrag.

Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen (zie artikel 15 van deze verordening).

Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18 lid 1 WWB van een verlaging afgezien dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive.

Afzien van verlagen in verband met dringende redenen (lid 3 en 4)

In artikel 4 lid 3 van deze verordening is geregeld dat kan worden afzien van het opleggen van een verlaging indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De verordening stelt een algemene verplichting tot het opleggen van een verlaging voorop.

Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn indien voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen voor belanghebbende en/of diens gezin.

Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een verlaging af te zien, omdat dit inherent is aan het verlagen van een uitkering.

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive (artikel 4 lid 4 van deze verordening).

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

Het opleggen van een verlaging vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of

2. door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Dan hoeft namelijk niet te worden overgegaan tot herziening van de uitkering en terugvordering van het te veel betaalde bedrag. In de praktijk zal dit meestal inhouden dat een verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, die volgt op de kalendermaand waarin het besluit bekend is gemaakt. De hoogte van de verlaging stellen wij vast op basis van een percentage van de bijstandsnorm, dat geldt over de maand waarin de maatregel bekend gemaakt wordt.

Het is niet altijd mogelijk om een lopende uitkering af te stemmen. Als de uitkering al beëindigd of ingetrokken is,  kan de verlaging met terugwerkende kracht te worden toegepast (zie lid 2). Het afstemmingsbesluit, dat in dat geval wordt genomen, is een bijzondere vorm van herziening van de uitkering. Het besluit leidt namelijk tot teveel verstrekte uitkering. De uitkering die op grond van het afstemmingsbesluit teveel is verstrekt kan met toepassing van artikel 58 lid 1 onderdeel a WWB, respectievelijk artikel 25 lid 1 IOAW en IOAZ, worden teruggevorderd.

Artikel 6 Berekeningsgrondslag

Bijstandsnorm (lid 1)

In artikel 6 lid 1 van deze verordening is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Bij een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt gekeken naar de grondslag als bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ.

Er wordt dus geen rekening gehouden met het moeten verrekenen van inkomsten. Wanneer een verlaging als gevolg van een maatregel daarom meer bedraagt dan het bedrag dat aan bijstand overblijft na de verrekening van inkomsten, dan is de verlaging als gevolg van de maatregel gelijk aan dit overgebleven bedrag. Uiteraard kan met gebruikmaking van artikel 18 lid 1 WWB altijd gemotiveerd afgeweken worden van de vastgestelde maatregel. Indien de mening bestaat dat de op te leggen maatregel proportioneel uitpakt, kan men gebruik maken van het bepaalde in artikel 18 lid 1 van de WWB.

 

Bijzondere bijstand (lid 2, 3 en 4)

In artikel 6 lid 2 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 WWB. Personen tussen de 18 en 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Als een verlaging uitsluitend op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. Daarom is in het 3e  lid geregeld dat de berekeningsgrondslag in dat geval bestaat uit de bijstandsnorm +/+ de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 WWB.

Artikel 6 lid 2 onderdeel b van deze verordening maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een verlaging oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. Een verlaging kan uitsluitend worden opgelegd indien daadwerkelijk bijzondere bijstand is verstrekt.

De verordening biedt geen ruimte om een verlaging toe te passen op een langdurigheidstoeslag.

Artikel 7 Gedragingen van de eerste categorie

Het zich voor de eerste keer niet (opnieuw) laten inschrijven als werkzoekende beschouwen wij als een verwijtbare gedraging, die wij bestraffen met een korting van 5% voor de duur van een maand.

Klanten ontvangen van de gemeente in de maand voor dat hun inschrijving bij het Werkbedrijf afloopt een attendering brief, waarin men er op gewezen wordt dat men de inschrijving voor XX datum dient te verlengen. Deze brief dient beschouwd te worden als de waarschuwing.

Wanneer na het verstrijken van die maand blijkt, dat men de inschrijving nog steeds niet verlengd heeft, ontvangt de klant een beschikking hersteltermijn.

De consulent beoordeelt deze gedraging en legt, wanneer er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, de maatregel van 5% op.

Gaat de cliënt binnen 2 jaar opnieuw in de fout, dan leggen wij hem een strafkorting van 10% op. Hij weet dan tenslotte dat de inschrijving verplicht is.

 

Artikel 8 Gedragingen van de tweede categorie

De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 8, kennen allen een strafkorting van 20% voor de duur van één maand.

Het betreft in alle gevallen verwijtbare gedragingen in het voortraject van de klant richting werk, maar die op zich een beperkte invloed hebben op de daadwerkelijke (arbeids-)inschakeling van die klant. De verwijtbare gedraging is snel te herstellen dan wel te corrigeren.

 

Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging

Toelichting inspanningsperiode voor 27 plussers.

De inspanningsperiode van vier weken voor jongeren tot 27 jaar is vastgelegd in de wet in formele zin (Wwb). Uit Kamerstukken II, 2010/11, 32 815, nr. 7, p. 6 blijkt echter dat gemeenten tevens de mogelijkheid hebben om een soortgelijke inspanningsperiode toe te passen voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder.

 

“De leden van de fracties van de VVD, de ChristenUnie en D66 vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft om de termijn van vier weken ook uit te breiden naar mensen boven de 27 jaar, die een beroep doen op een uitkering op grond van de WWB. Op grond van de huidige wetgeving is het mogelijk dat colleges ook voor mensen ouder dan 27 jaar inspanningsverplichtingen van 4 weken invoeren. Het college in Rotterdam heeft hiertoe bijvoorbeeld initiatief genomen.”

Met andere woorden, gemeenten kunnen ervoor kiezen om ook voor personen ouder van 27 jaar en ouder een inspanningsperiode te introduceren. Op grond hiervan heeft de gemeente Kerkrade besloten dit ook te doen.

De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 9 lid 1, kennen allen een strafkorting van 40% voor de duur van één maand. Lid 2 betreft zwaardere vergrijpen, vandaar dat hiervoor een verlaging van 2 of zelfs 3 maanden mogelijk is.

Het betreft in alle gevallen verwijtbare gedragingen die van ernstige invloed zijn of kunnen zijn op de daadwerkelijke (arbeids-)inschakeling van die klant. Vaak leidt een dergelijke gedraging tot voortijdige beëindiging van een trajectonderdeel. Er gaat dan enige tijd overheen, voordat de cliënt opnieuw kan starten of in kan stappen bij een volgende serie in deze.

Voorzieningen als Werk scoort en de BenD-workshop vallen hieronder.

Artikel 10 Gedragingen van de vierde categorie

De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 10, kennen allen een strafkorting van 50% voor de duur van twee maanden.

Het betreft verwijtbare gedragingen die tot gevolg hebben dat de klant werk niet krijgt of houdt (punt 1 en 2), dan wel het volstrekt niet nakomen van door de wetgever c.q. het college opgelegde verplichtingen, verbonden aan de bijstandsverlening (lid 3 en 4).

In geval van jongeren tot 27 jaar die niet aan de verplichtingen voldoen gedurende de 4 weken zoektijd, geldt dat de aanvraag niet in behandeling genomen wordt. Willen zij toch in aanmerking komen voor bijstandsverlening, dan zullen zij zich opnieuw moeten melden en het traject opnieuw moeten doorlopen.

Voorzieningen als Werk scoort en de BenD-workshop vallen hieronder.

 

Artikel 11  Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Aan de wet ligt het beginsel ten grondslag dat eenieder in eerste instantie in zijn eigen bestaan(skosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand. Dat betekent ook dat men volledig gebruik zal moeten maken van de bestaande voorliggende voorzieningen.

Op grond van artikel 11 van deze verordening kan een verlaging worden opgelegd wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Hiervan is in ieder geval sprake bij de volgende gedragingen (als die er toe leiden dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand):

  • 1.

    het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering;

  • 2.

    het door eigen schuld te laat aanvragen van een voorliggende voorziening.

Artikel 12

Vanaf 1 januari 2013 kan het gaan gebeuren dat personen, die gebruik maken van een voorliggende uitkering, op die uitkering gesanctioneerd gaan worden in verband met het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.

 

Deze personen houden weliswaar recht op die voorliggende uitkering, maar het recht komt niet tot uitbetaling vanwege de sanctie. In deze situatie zullen deze mensen een beroep moeten en willen doen op de WWB om in het bestaan te kunnen voorzien. Echter, ook de gemeente is gehouden deze personen een maatregel op te leggen. Wel mag de gemeente de hoogte van die maatregel vaststellen, alsmede de randvoorwaarden.

De gemeente Kerkrade kiest er voor om, in lijn met de ‘Verordening Verrekening boete bij recidieve’, een maatregel op te leggen van 50% van de voor die persoon geldende bijstandsuitkering voor de duur van 3 maanden.

Door een maatregel van 50% op te leggen, blijft de cliënt in staat zijn vaste lasten (grotendeels) te voldoen. Hiermee voorkomen wij dat, omdat wij mensen aan de voorzijde een 100% maatregel opleggen, aan de achterkant een duur schuldhulpverleningstraject voor hen moeten starten. Want ook die verplichting ligt bij de gemeente.

 

Wanneer betreffende cliënt zich niet onmiddellijk na het opleggen van de sanctie door de voorliggende uitkering bij de gemeente meldt voor een bijstandsuitkering, maar er in slaagt enige tijd te gaan werken en daarmee in die periode bijstandsonafhankelijk wordt, wordt de termijn van de verlaging aangepast. Werkt hij bijvoorbeeld 6 weken en vraagt hij pas na die 6 weken bijstand aan, dan wordt de bijstandsuitkering, indien toegekend, nog voor de resterende periode verlaagd.

Werkt die persoon bijvoorbeeld 4 maanden en komt hij daarna pas bijstand aanvragen, dan zal er op de toegekende bijstandsuitkering geen verlaging toegepast worden.

 

Artikel 13  Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

Het college kan alleen een verlaging opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering. De WWB, maar ook de IOAW en IOAZ bevatten immers geen afzonderlijke plicht tot het nalaten van zeer ernstige misdragingen.

Het recht op uitkering kan daarom alleen worden afgestemd wegens het zich zeer ernstig misdragen als dit heeft plaatsgevonden bij het (niet) nakomen van een (andere) aan de uitkering verbonden verplichting (zie bijvoorbeeld CRvB 06-07-2010, nr. 08/2025 WWB, LJN BN0660). Vandaar dat in artikel 15 van deze verordening wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB, IOAW of IOAZ.

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt, geheel los van een aan de uitkering verbonden verplichting - hij komt bijvoorbeeld uit eigen beweging ophef maken - dan is binnen de WWB (respectievelijk IOAW en IOAZ) tegen deze gedraging geen sanctie mogelijk.

 

Het zich zeer ernstig misdragen ten opzichte van het college in de zin van artikel 18 lid 2 WWB omvat tevens het zich misdragen ten opzichte van een medewerker van het re-integratiebureau, omdat deze personen werken in opdracht van het college en de misdraging van negatieve invloed is op de op belanghebbende uit hoofde van de WWB rustende verplichting tot arbeidsinschakeling (zie Rechtbank Rotterdam 26-03-2008, nr. 07/1478, LJN BC9884).

 

Gedragingen in deze categorie kennen een percentage van minimaal 50% voor de duur van maximaal 3 maanden. Dit is aan de consulent ter beoordeling.

 

Artikel 14 Samenloop van gedragingen

In dit artikel is de situatie geregeld waarin sprake is van verschillende gedragingen die samenlopen. Voor iedere afzonderlijke gedraging moet een verlaging worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is. Daarvoor moet altijd gekeken worden naar de individuele omstandigheden. De verlaging wordt dan over meerdere maanden uitgesmeerd.

 

Artikel 15 Recidive

Indien binnen 2 jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging.

Indien een belanghebbende binnen twee jaar na de tweede verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag vertoont, zullen de hoogte en de duur van de verlaging individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden.

 

Artikel 16  Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2013.

 

Artikel 17 Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.