Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ

Geldend van 01-03-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ

Artikel 1 Begripsbepalingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

    • 2.

      In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      het college: het college van de gemeente Kerkrade;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      WWB: de Wet werk en bijstand.

    • i.

      invordering: alle handelingen, inclusief dwanginvordering, die het college verricht om de vordering te innen;

    • j.

      dwanginvordering: tenuitvoerlegging van een executoriale titel

Artikel 2 Algemene bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college is verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

  • 1.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • 2.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

  • 3.

    bruteert het college de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling.

  • 4.

    kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.

Artikel 3 De betalingsverplichting / betalingsregeling

  • 1.

    Het bedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderings-, invorderings- of boetebesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 2.

    De belanghebbende kan een schriftelijk verzoek indienen tot gespreide betaling, tot verlaging van de maandelijks vastgestelde betalingsverplichting of tot tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat hij niet in staat is deze schuld ineens of volgens de vastgestelde termijnen te voldoen.

  • 3.

    Een ingediend bezwaar tegen het terugvorderings- of boetebesluit en/of de vastgestelde betalingsregeling heeft geen schorsende werking.

Artikel 4 Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

  • 1.

    Bij het vaststellen van de aflossingsverplichting wordt er naar gestreefd dat de vordering zo snel mogelijk wordt afgelost.

  • 2.

    Aflossing van teruggevorderde bedragen vindt plaats met inachtneming van de beslagvrije voet als genoemd in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 5 Verrekening/beslag

  • 1.

    Indien de belanghebbende een betalingsverplichting niet (meer ) nakomt, wordt aan de belanghebbende een aanmaning verzonden.

  • 2.

    Het college zal,  wanneer aan betreffende persoon een uitkering ( WWB, IOAW of IOAZ) wordt verleend, onmiddellijk na het terugvorderings- en/of boetebesluit overgaan tot verrekening op grond van artikel 60 lid 4 WWB.

  • 3.

    Ingeval verrekening met een uitkering van de gemeente Kerkrade niet mogelijk is, wordt er twee weken na bekendmaking van de aanmaning op grond afdeling 4.4.4.2 van de Awb in samenhang met artikel 60 lid 2 WWB een dwangbevel uitgevaardigd t.a.v. belanghebbende.

  • 4.

    Het dwangbevel wordt aan belanghebbende betekend per (aangetekende) brief of door een deurwaarder.

  • 5.

    Het dwangbevel wordt ten uitvoer gelegd door vereenvoudigd derdenbeslag overeenkomstig de artikelen 475 t/m 479a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 6.

    Indien moet worden overgegaan tot verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag, wordt de vordering verhoogd met de 3% incassokosten.

  • 7.

    Indien verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, wordt beoordeeld of inschakeling van een derde voor de invordering wenselijk is.

  • 8.

    In het geval dat het college de invordering overdraagt aan een derde worden de met de invordering verband houdende incasso- en executiekosten door deze derde doorberekend aan de belanghebbende.

Artikel 6 Schuldregeling

  • 1.

    Het college kan op verzoek van de belanghebbende, die een schuldregeling (niet zijnde WSNP) wil opstarten, besluiten mee te werken aan een (gedeeltelijke) kwijtschelding op grond van die schuldregeling indien er geen sprake is van een vordering als genoemd in artikel 58 eerste lid WWB. Deze vorderingen zijn in artikel 60c WWB uitgesloten van een schuldregeling.

  • 2.

    Het college kan akkoord gaan met de schuldregeling indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van het college wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 3.

    De kwijtscheldingsregeling als bedoeld in het eerste lid treedt niet in werking voordat een besluit of overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen en succesvol is doorlopen.

Artikel 7 Intrekkings- en wijzigingsgronden van de schuldregeling

  • 1.

    Het besluit tot akkoordverklaring met een schuldregeling als bedoeld in artikel 6 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    de belanghebbende zijn schuld aan het college niet overeenkomstig de regeling als bedoeld in artikel 6 lid 1 voldoet; of

  • b.

    de schuldregeling niet correct wordt doorlopen of;

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 8 Kwijtschelden of buiten invordering stellen van de vordering in overige gevallen

  • 1.

    Het college besluit van (verdere) terugvordering of van (verdere) invordering af te zien en over te gaan tot kwijtschelding indien:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde incassokosten, alsnog is betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment verricht zullen gaan worden; of

    • d.

      belanghebbende een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 2.

    Besluiten tot afzien van verdere terugvorderingen worden individueel beoordeeld. Bij deze beoordeling worden in ieder geval de volgende punten meegewogen.

  • a.

    ontstaansgrond van de vordering;

  • b.

    regelmaat van aflossing;

  • c.

    de aflossingstermijn in relatie tot de financiële draagkracht;

  • d.

    het reeds afgeloste bedrag in relatie tot de hoofdsom;

  • e.

    niet financiële omstandigheden van belanghebbende;

  • f.

    relatie tot handhaving.

3. Ten aanzien van terugvorderingsbesluiten van vóór 1 maart 2013 geldt het oude regime.

Artikel 9 Afzien van kwijtschelding

In afwijking van artikel 6 en artikel 8 van deze beleidsregels vindt er geen kwijtschelding plaats indien het een vordering betreft die door pand of hypotheek op een goed of goederen is gedekt, behoudens voor zover deze niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 10 (Her)onderzoeken

Het college voert, voor zover nodig, ieder jaar een onderzoek uit ter bewaking van de invordering.

Artikel 11 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Kerkrade’.

Artikel 12 Inwerkingtreding en vervallen bestaande beleidsregels

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 maart 2013.

  • 2.

    Met ingang van 1 maart 2013 vervallen de ‘Beleidsregels inzake terugvordering Wet werk en bijstand Gemeente Kerkrade 2004’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Kerkrade in zijn vergadering van 19 februari 2013.
De burgemeester, de loco-secretaris,
J.J.M. Som, R.M.J.S. Stijns

Nota-toelichting

Algemene toelichting

 

Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verleend, de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de ‘Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten’ (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de ‘Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten’ (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

a. een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering ; en

b. een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering vóór 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de WWB ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

a. de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de WWB en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

b. de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

c. de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de WWB en artikel 25, vijfde lid (v/h vierde lid) van de IOAW en IOAZ).

Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

ad a. Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes in dit kader (waarbij in meer algemene zin van intrekking/herziening over bepaalde periodes wordt afgezien) op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter – tot op dit moment – juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen (denk aan: beperking onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook de periode van intrekking/herziening, voor zover dit de slagkracht van de handhaving niet ten goede komt);

ad b. Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft – indien mogelijk – verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

Ad c. Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en omdat tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.t Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is een algemene maatregel van bestuur die weliswaar op de WWB is gebaseerd (art. 78f WWB), maar ten aanzien van terugvordering daarvan afwijkt omdat terugvordering in het Bbz nog een verplichtend karakter heeft. Om die reden wordt het Bbz niet in deze beleidsregels meegenomen.

 

Boete afronden

In de wet Boetebesluit socialezekerheidswetten (artikel 2, lid 2) staat dat men het boetebedrag naar boven naar boven dient af te ronden. Echter, dit is strijdig met de Wwb (art. 18a),  waarin staat dat de hoogte van de boete maximaal het benadelingsbedrag is.

De mogelijkheden zijn derhalve:  

a) Boete opleggen ter hoogte van het benadelingsbedrag

b) Boete afronden naar boven

c) Boete afronden naar beneden

Besloten is om de bedragen niet af te ronden, maar de hoogte van de boete gelijk te stellen aan het benadeelde bedrag. Dit is overigens ook wettelijk vastgelegd.

Welke vordering het eerst

Voordat een boete wordt opgelegd is er al een (te allen tijde verplicht) terugvorderingsbesluit gemaakt. Dit is meestal een netto bedrag. Als het goed is wordt door de consulent dan gebruik gemaakt van de verrekeningsbevoegdheid om deze terugvordering te innen. De gemeente mag zelf besluiten welke vordering zij als eerste gaat innen, de terugvordering of de boete.

a) Eerst boete, dan terugvordering;

b) Eerst terugvordering, dan boete.

Besloten wordt om de boete als eerste te incasseren bij verrekeningsbevoegdheid, met andere woorden wanneer klant nog in uitkering zit.  In dat geval bestaat wel de mogelijkheid dat de terugvordering aan het eind van het jaar gebruteerd zal worden. Maar zodra de uitkering van de cliënt beëindigd wordt en hij niet aan zijn betalingsverplichting voldoet,  kan makkelijker beslag gelegd worden voor een terugvordering dan voor een boete. Immers, de terugvordering is een preferente vordering en de boete een concurrente vordering.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen die artikelen, die nadere toelichting behoeven, worden genoemd.

Artikel 2 lid d

‘kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien. ‘

Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Het enkele feit dat betrokkene en diens minderjarige gezinsleden door de verrekening niet kunnen voorzien in het bestaan, kan niet als dringend worden beschouwd. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden waarin de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden door de verrekening (komen te) verkeren op geen andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van verrekening volstrekt onvermijdelijk is (artikel 60b WWB).

Artikel 5 lid 7 Indien verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, wordt beoordeeld of inschakeling van een derde voor de invordering wenselijk is.’

De hier genoemde ‘derde’ is in de regel een deurwaarder.

Artikel 6 lid 3 ‘De kwijtscheldingsregeling als bedoeld in het eerste lid treedt niet in werking voordat een besluit of overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen en succesvol is doorlopen.’

In lid 1 staat ‘Het college kan op verzoek van de belanghebbende, die een schuldregeling (niet zijnde WSNP) wil opstarten, besluiten mee te werken aan een (gedeeltelijke) kwijtschelding op grond van die schuldregeling indien er geen sprake is van een vordering als genoemd in artikel 58 eerste lid WWB.’

Onderdeel van een schuldenregeling kan zijn (en is ook meestal) het kwijtschelden van in ieder geval een deel van de schuld, die betrokkene aan de gemeente heeft. Immers, net als de andere schuldeisers krijgt de gemeente maar een bepaald percentage van het bedrag dat betrokkene kan betalen.

Artikel 8 Kwijtschelden of buiten invordering stellen van de vordering in overige gevallen

1. Het college besluit van (verdere) terugvordering of van (verdere) invordering af te zien en over te gaan tot kwijtschelding indien:

a. gedurende tien jaar volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan;

b. gedurende tien jaar niet volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde incassokosten, alsnog is betaald;

c. gedurende tien jaar geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment verricht zullen gaan worden; of

d. belanghebbende een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

2. Besluiten tot afzien van verdere terugvorderingen worden individueel beoordeeld. Bij deze beoordeling worden in ieder geval de volgende punten meegewogen.

a. ontstaansgrond van de vordering;

b. regelmaat van aflossing;

c. de aflossingstermijn in relatie tot de financiële draagkracht;

d. het reeds afgeloste bedrag in relatie tot de hoofdsom;

e. niet-financiële omstandigheden van belanghebbende;

f. relatie tot handhaving.

3. Ten aanzien van terugvorderingsbesluiten van vóór 01.03.2013 geldt het oude regime.  

 

Het college kan op grond van artikel 58 lid 7 WWB onder de in lid 1 a tot en met d beschreven situaties de restantschuld kwijtscheld of afzien van invordering van die restschuld. Het college wenst van deze mogelijkheid gebruik te maken, reden waarom de ‘kan-bepaling’ weg is gelaten uit deze beleidsregels. Echter, het college moet een besluit tot kwijtschelding of het afzien van invordering altijd afwegen in relatie tot de criteria, genoemd in het tweede lid.

Pas als het antwoord op al deze criteria ten gunste van betrokkene is, neemt het college het besluit tot kwijtschelding of afzien van invordering.