Verordening sociaal medisch geïndiceerde kinderopvang Kerkrade 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening sociaal medisch geïndiceerde kinderopvang Kerkrade 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko);

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade.

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Kerkrade.

    • d.

      uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet, evenals een uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ en de bijzondere bijstand.

    • e.

      vergoeding: een bijdrage in de kosten van kinderopvang op basis van sociaal medische gronden.

    • f.

      sociaal medische gronden: lichamelijke, psychische of verstandelijke beperkingen van een ouder of diens kind waardoor het afnemen van kinderopvang ten behoeve van het kind noodzakelijk is.

    • g.

      belastingtabel: de op grond van artikel 8 Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang geldende tabel, aan hand waarvan het inkomensafhankelijke percentage voor de kinderopvangtoeslag wordt bepaald.

Artikel 2 Doelgroep

Tot de doelgroep van deze verordening behoort:

  • a.

    de ouder met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking die een kind heeft voor wie kinderopvang nodig is om zich goed en gezond te kunnen ontwikkelen en waarbij de noodzaak verband houdt met de door de ouder ondervonden beperkingen;

  • b.

    de ouder van een kind dat een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking heeft en voor wie kinderopvang nodig is om zich goed en gezond te kunnen ontwikkelen. Daarbij dient er een verband te bestaan tussen de door het kind ondervonden beperkingen en de noodzaak tot het gebruik maken van kinderopvang.

Artikel 3 Aanspraak op een vergoeding

  • 1. De ouder als bedoeld in artikel 2 van deze verordening komt in aanmerking voor een vergoeding van de kosten van kinderopvang op sociaal medische gronden voor zover er sprake is van noodzakelijke kosten.

  • 2. Bij de bepaling van de noodzaak houdt het college rekening met kosteloze alternatieven met betrekking tot de opvang van het kind.

  • 3. Het college kan een onafhankelijk onderzoek laten verrichten naar de noodzaak tot het afnemen van kinderopvang.

Artikel 4 De omvang en de duur van de opvang

  • 1. De vergoeding wordt slechts verleend voor het aantal uren per week gedurende welke de inzet van kinderopvang op sociaal medische gronden naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

  • 2. De vergoeding wordt verleend voor de periode gedurende welke de inzet van kinderopvang op sociaal medische gronden naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

  • 3. De in het tweede lid genoemde periode duurt uiterlijk tot de eerste dag van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 5 Maximale uurprijs en maximum aantal af te nemen uren

De regels, die op grond van artikel 1.7 van de wet gelden met betrekking tot de maximale uurprijs en het maximum aantal af te nemen uren voor de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag, zijn van overeenkomstige toepassing voor de bepaling van de hoogte van vergoedingen op basis van deze verordening.

Hoofdstuk 2 De aanvraag van een vergoeding

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag

  • 1. Het college geeft nadere regels betreffende de gegevens die de klant moet aanleveren voor het kunnen vaststellen van een vergoeding.

  • 2. De aanvraag dient te geschieden met behulp van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. De aanvraag dient ondertekend te worden door de ouder en, indien van toepassing, de partner.

Hoofdstuk 3. Verlening van een vergoeding

Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een voorlopig besluit over de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

  • 2. Het college kan het in het eerste lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouder schriftelijk in kennis van het verdagen.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

Het college geeft nadere regels betreffende de informatie die opgenomen wordt in de beschikking.

Artikel 9 De uitbetaling van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Betaling vindt plaats nadat een kopie van de factuur van de kinderopvangorganisatie over de betreffende kalendermaand door de gemeente is ontvangen.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de toekomst verleend, in de regel per de feitelijke plaatsingsdatum van het kind.

Artikel 11 Hoogte van de vergoeding

  • 1. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld conform de berekeningswijze van de Belastingdienst.

  • 2. Het op basis van het eerste lid vastgestelde bedrag wordt vermeerderd met een gemeentelijke toeslag van 4.5% van de daadwerkelijke opvangkosten voor het eerste kind en 3.5% voor ieder ander kind uit hetzelfde gezin.

  • 3. In afwijking van lid 1 en lid 2 wordt geen vergoeding verstrekt indien de vergoeding voor het eerste kind op grond van de belastingtabel nul procent bedraagt

Artikel 12 Weigeringsgronden

Er bestaat geen recht op een vergoeding indien:

  • a.

    de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 van deze verordening,

  • b.

    niet wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 13, 14 of 15 van deze verordening.

Hoofdstuk 4. Verplichtingen van de ouder

Artikel 13 Beperking noodzaak

  • 1. De ouder of partner doet al het mogelijke om ervoor te zorgen dat de periode waarin noodzakelijke kinderopvang moet worden afgenomen, zo kort mogelijk is.

  • 2. De ouder of partner doet al het mogelijke om ervoor te zorgen dat het aantal uren waarop noodzakelijke kinderopvang moet worden afgenomen, zo gering mogelijk is.

Artikel 14 Inlichtingenplicht

  • 1. De belanghebbende doet direct uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem en zijn partner redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de aanspraak op en de hoogte van de vergoeding.

  • 2. De ouder doet desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, mededeling van alle feiten omstandigheden waarvan hem en zijn partner duidelijk is dat deze voor de aanspraak op en de hoogte van de vergoeding van belang zijn.

Artikel 15 Overleggen facturen

  • 1. De ouder dan wel zijn of haar partner verstrekt maandelijks aan het college een kopie van de factuur van het kinderopvangcentrum of het gastouderbureau.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde factuur wordt uiterlijk in de derde week van de volgende kalendermaand verstrekt.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 16. Hardheidsclausule

Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze verordening, afwijken van deze verordening.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening sociaal medisch geïndiceerde kinderopvang Kerkrade 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2014
De voorzitter, De griffier,  

Nota-toelichting

Algemene toelichting

Naast de doelgroepen zoals omschreven in artikel 1.6 van de Wko in samenhang met artikel 1.22 Wko, kan de gemeente eigen doelgroepen aanwijzen die buiten de Wko om ook aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente. In de Wko is immers geen uitputtende regeling getroffen voor het verlenen van subsidies in de kosten van kinderopvang. Daarom zijn gemeenten bevoegd uit eigen middelen doelgroepen, die niet worden genoemd in de Wko, tegemoet te komen. Hoewel deze vorm van subsidiëring niet valt onder de reikwijdte van de Wko, kunnen gemeenten desgewenst aansluiten bij de systematiek van deze wet.

De gemeente kan dus een tegemoetkoming toekennen aan specifiek gemeentelijke doelgroepen. Dit geldt ook ten aanzien van de doelgroep 'sociaal-medische indicatie'. De artikelen in de Wko met betrekking tot de doelgroep met een sociaal-medisch indicatie (artikel 1.6 lid 1 onderdeel k Wko, artikel 1.6 lid 1 onderdeel l Wko en artikel 1.23 Wko) treden vooralsnog niet in werking. De wetgever heeft het benodigde budget toegevoegd aan de algemene middelen van het gemeentefonds voor kinderopvang voor de doelgroep 'sociaal-medische indicatie'. Gemeenten worden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik.

Deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vanaf 2010 structureel voortgezet.

Het college is van mening dat het niet wenselijk is de aanzienlijke kosten van kinderopvang geheel voor eigen rekening te laten komen voor personen die op sociaal medische gronden op kinderopvang zijn aangewezen. Om ervoor te zorgen dat ouders wel gestimuleerd worden zoveel mogelijk gebruik te maken van goedkopere alternatieven is gekozen voor een systematiek van inkomensafhankelijke vergoedingen.

De vergoeding op grond van deze verordening is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de vergoedingen.

De meeste gemeenten beschikken over een subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening sociaal medisch geïndiceerde kinderopvang Kerkrade 2012 en een andere subsidieverordening, en meer in het bijzonder of de subsidieverordening ook van toepassing is op vergoedingen voor de kosten van sociaal medisch geïndiceerde kinderopvang.

Deze verordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van andere subsidieverordeningen. Andere subsidieverordeningen zijn daarom niet van toepassing op vergoedingen voor de kosten van sociaal medisch geïndiceerde kinderopvang.

Deze verordening treedt op 1 juli 2012 in werking. Vanaf 1 januari 2012 tot 1 juli 2012 worden aanvragen SMI in overeenstemming met deze verordening afgehandeld.

In de verordening Kinderopvang Kerkrade 2005 was eveneens de sociaal medische indicatie (SMI)opgenomen, omdat toen nog de verwachting bestond dat artikel 23 van de wet, dat over SMI gaat, vrij snel wel in werking zou treden. Wij zijn nu 7 jaar verder en nog altijd is artikel 23 niet in werking getreden. De verwachting is dan ook, dat dit niet meer gaat gebeuren. Daarom hebben de Parkstadgemeenten besloten een aparte verordening SMI te maken.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de vergoedingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de vergoedingen door Kerkrade vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel Kerkrade, als de aanvragers van de vergoeding zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is, dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de vergoedingen zo goed mogelijk beheersbaar is.

De verstrekking van de vergoeding anders dan bij de reguliere kinderopvang op grond van de Verordening Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen vindt in één keer plaats. De belastingdienst is immers geen partij in deze. En de gemeente kiest er niet voor het daadwerkelijke jaarinkomen van betrokkenen achteraf opnieuw vast te stellen, met de eventuele consequenties van dien voor de tegemoetkoming kinderopvang.

Artikelsgewijze toelichting

De artikelsgewijze toelichting is beperkt tot die artikelen die ook daadwerkelijk toelichting behoeven.

Artikel 2 Doelgroep

Een vergoeding op grond van deze verordening wordt alleen verstrekt indien is gebleken dat er sprake is van een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking van een ouder of diens kind. De beperking moet van dien aard zijn dat het kind waarvoor een vergoeding wordt aangevraagd zich zonder de inzet van kinderopvang niet goed en gezond zou kunnen ontwikkelen.

Artikel 3 Aanspraak op een vergoeding

Een vergoeding wordt slechts verstrekt indien vast staat dat de inzet van kinderopvang noodzakelijk is. Indien blijkt dat er ook kosteloze alternatieven zijn die passend zijn, dan is er geen sprake van noodzakelijke kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan familieleden of kennissen die het kind kunnen opvangen. Ook kan bijvoorbeeld bezien worden of er mogelijkheden zijn voor een partner om zijn werktijden te wijzigen zodat hij het kind in de betreffende uren kan opvangen. Dit laatste zal echter alleen het geval kunnen zijn als er alleen naschoolse opvang nodig is. Desgewenst kan een onafhankelijke instantie worden ingeschakeld om een advies te geven met betrekking tot de noodzaak en eventuele alternatieven te onderzoeken.

Artikel 4  De omvang en de duur van de opvang

Het college stelt na onderzoek en met gebruikmaking van rapportages van deskundigen vast hoeveel uur opvang er voor welke periode noodzakelijk lijkt te zijn.

De toekenning van een vergoeding kan nooit het kalenderjaar overschrijden. Wanneer de opvang het kalenderjaar overschrijdt, dient de ouder en diens eventuele partner aan het begin van het nieuwe kalenderjaar een nieuwe aanvraag in te dienen.

Artikel 5 Maximale uurprijs en maximum aantal af te nemen uren

Het rijk hanteert een maximale uurprijs. Deze kan periodiek geïndexeerd worden. Daarnaast geldt er op basis van de wet een maximaal aantal uren. Ook dit maximaal aantal uren kan wijzigen. Deze regels zijn opgenomen in artikel 1.7 van de wet. Om te voorkomen dat de verordening telkens aangepast dient te worden, worden de regels van artikel 1.7 van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag

Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval de volgende gegevens:

a. naam, adres en BSN van de ouder;

b. indien van toepassing: naam en BSN van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

c. naam, adres, geboortedatum en BSN van het kind waarop de aanvraag betrekking heeft;

d. het aantal uren per volledige maand en de periode waarin kinderopvang volgens de aanvrager noodzakelijk zal zijn;

e. een offerte of de overeenkomst van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, waarin in ieder geval wordt aangegeven:

- het aantal uren kinderopvang per kind per maand,

- de kostprijs per uur,

- de ingangsdatum van de overeenkomst met het kinderopvangcentrum dan wel het gastouderbureau,

- de einddatum van de overeenkomst met het kinderopvangcentrum dan wel het gastouderbureau;

f.bewijsstukken waaruit blijkt dat de afname van kinderopvang ten behoeve van het betreffende kind op grond van lichamelijke, psychische of verstandelijke beperkingen van de ouder of het kind zelf noodzakelijk is;

g.bewijsstukken waaruit blijkt hoe hoog het bruto jaarinkomen van de ouder en diens eventuele partner is;

h.overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

Naast de genoemde gegevens kan het college ook andere gegevens vragen die het nodig acht om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verklaring met betrekking tot de werktijden van een ouder, bewijsstukken met betrekking tot de ondervonden beperkingen en bewijsstukken met betrekking tot mogelijke behandelingen van de ondervonden beperkingen die van invloed zouden kunnen zijn op de noodzaak tot het afnemen van kinderopvang. Dit is uiteraard geen limitatieve opsomming.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

1. Het besluit naar aanleiding van een aanvraag voor een vergoeding op sociaal medische gronden bevat in ieder geval de volgende gegevens:

a. de naam en geboortedatum van het kind waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

b. de naam en het adres van het kindercentrum of het gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

c. het aantal uren kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

d. de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

e. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

f. de voor de ouder(s) geldende verplichtingen.

Artikel 9 De uitbetaling van de vergoeding

De vergoeding wordt op declaratiebasis uitbetaald. Zowel de cliënt als diens partner als de kinderopvangorganisatie kunnen de maandelijkse factuur inleveren bij de gemeente.

Artikel 10 Ingangsdatum van de vergoeding

Aanvragen van een vergoeding met terugwerkende kracht is niet mogelijk. De gemeente moet eerst de gelegenheid krijgen de noodzaak van de opvang vast te stellen. Pas daarna kan de opvang ingaan.

Artikel 11 Hoogte van de vergoeding

Uitgangspunt is dat ouders ook indien zij op sociaal medische gronden gebruik moeten maken van kinderopvang een eigen bijdrage verschuldigd dienen te zijn. Op deze wijze worden ouders gestimuleerd om er zelf alles aan te doen om het aantal uren en de periode waarin kinderopvang wordt afgenomen zo beperkt mogelijk te houden.

Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding is daarom aansluiting gezocht bij de wettelijke bepalingen die gelden voor de kinderopvangtoeslag. Ten behoeve hiervan wordt gebruik gemaakt van de proefberekening op Toeslagen.nl. (Er moet dan ook bij gehuwden wel ingevuld worden dat het om een alleenstaande ouder gaat. Is er een partner met inkomen, dan wordt het inkomen van die partner gebruikt om het toetsingsinkomen vast te stellen.) Het toetsingsinkomen leidt dan naar een bedrag dat voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt.

Het conform deze berekening te vergoeden bedrag wordt verhoogd met een gemeentelijke toeslag van 4.5% van de daadwerkelijke kosten van de opvang voor het eerste kind. Voor ieder volgend kind is dit 3.5% (lid 2).

In afwijking van lid 1 en lid 2 wordt geen vergoeding verstrekt indien de vergoeding voor het eerste kind op grond van de belastingtabel nul procent bedraagt.

Wanneer er volgens de belastingtabel een vergoeding van 0% geldt voor het eerste kind dan bestaat er voor geen enkel tot het gezin behorend kind meer aanspraak op een vergoeding. Op deze wijze wordt voorkomen dat gezinnen met een aanzienlijk eigen inkomen aanspraak kunnen maken op een vergoeding van Kerkrade.