Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregels re-integratie Kerkrade 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Beleidsregelsre-integratieKerkrade2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet, onderscheidenlijk de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • b.

      college; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade;

    • c.

      de doelgroep: de doelgroep als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen

Paragraaf 1. Algemene bepalingen over voorzieningen

Artikel 2. Weigeren en beëindigen van voorzieningen

  • 1. Het college weigert een voorziening in het kader van deze beleidsregels in ieder geval, indien:

    • a.

      de niet-uitkeringsgerechtigde, dan wel diens partner, een inkomen geniet dat minimaal gelijk is aan 150 procent van het netto wettelijk minimumloon;

    • b.

      de niet-uitkeringsgerechtigde of de Anw-er eerder een voorziening krachtens de Participatiewet dan wel de Wet werk en bijstand verwijtbaar heeft beëindigd;

    • c.

      de persoon niet langer tot de doelgroep van de Participatiewet, dan wel de Participatieverordening behoort.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen, indien:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen dienaangaande niet nakomt;

    • b.

      de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de verordening;

    • c.

      de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

Paragraaf 2. Voorzieningen

Artikel 3. Re-integratietraject

Het college kan aan personen uit de doelgroep een re-integratietraject aanbieden. Een dergelijk traject kan bestaan uit activiteiten bij de re-integratieketenpartners van het college, uit één of meer voorzieningen als bedoeld in de volgende paragraaf, dan wel uit een combinatie hiervan. Tevoren dient in een plan te worden beschreven welke stappen naar het oordeel van het college dienen te worden gezet. Het plan komt in samenwerking met de belanghebbende tot stand, maar behoeft niet noodzakelijkerwijs diens instemming. Het plan wordt als bijlage bij een beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt.

Artikel 4. Werkervaringsplaats

  • 1. Het college kan personen uit de doelgroep, uitgezonderd de niet-uitkeringsgerechtigde, een werkervaringsplaats aanbieden. De werkervaringsplaats bestaat uit het werken met behoud van uitkering, gedurende een bepaalde periode.

  • 2. Het doel van de werkervaringsplaats kan bijvoorbeeld zijn het vervullen van een stage, het leren functioneren in een arbeidsrelatie, het opdoen van werkervaring, en is steeds gericht op reguliere uitstroom.

  • 3. De werkervaringsplaats mag maximaal drie maanden worden ingezet, op individuele gronden bij dezelfde werkgever eenmalig te verlengen tot een totaal van maximaal zes maanden.

  • 4. In bijzondere situaties is het toegestaan om nogmaals een werkervaringsplaats aan te bieden bij een andere werkgever, waarbij het bepaalde in het derde lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 5. Het college plaatst de persoon alleen, indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en daardoor evenmin verdringing plaatsvindt.

  • 6. In een plan wordt tenminste vastgelegd het doel van de werkervaringsplaats, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 7. In een overeenkomst tussen de werkgever en de persoon, bedoeld in het eerste lid, wordt minimaal vastgelegd dat de werkgever ten behoeve van deze persoon de noodzakelijke verzekeringen afsluit.

Artikel 5. Sociale activering

  • 1. Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op de start van een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van een sociaal isolement.

Artikel 6. Scholing

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan scholing worden aangeboden. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2. Als een persoon additionele werkzaamheden verricht en niet beschikt over een startkwalificatie, bekijkt het college na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt kan bevorderen. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van belanghebbende te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 7. Participatieplaats

  • 1. Het college kan aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.

  • 2. Het doel van een participatieplaats is personen die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn door middel van het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3. Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid dient een belanghebbende onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden te verrichten.

  • 4. Het college plaatst de persoon alleen, indien met zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien met zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die zowel door het college, de werkgever als de belanghebbende wordt getekend. In deze overeenkomst wordt minimaal vastgelegd dat de werkgever ten behoeve van deze persoon de noodzakelijke verzekeringen afsluit.

  • 6. Er kan door het college na een periode van drie maanden een vergoeding in rekening worden gebracht bij de inlenende organisatie.

  • 7. Er wordt aan de betrokkene geen vergoeding verstrekt voor de kosten van premie en reiskosten als de werkgever een vergoeding geeft voor deze kosten.

Artikel 8. Verwervingskosten

  • 1. Het college kan in het kader van de arbeidsinschakeling kosten vergoeden die verband houden met deelname aan een door het college aangeboden voorziening in het kader van deze verordening en die buiten het bereik van de andere voorzieningen liggen, Er dient daarbij sprake te zijn van kosten die naar het oordeel van het college in redelijkheid niet voor rekening van betrokkene behoeven te komen.

  • 2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat, indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 9. Budgetplafond

Het college kan jaarlijks een budgetplafond vaststellen voor de financiering van de aanspraak op de in deze beleidsregels genoemde voorzieningen. Een dergelijk plafond dient uiterlijk in de eerste maand van het desbetreffende kalenderjaar te worden vastgesteld en gepubliceerd.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Artikel 12. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels re-integratie Kerkrade 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Kerkrade in zijn vergadering van 22 december 2014.
Het college, de secretaris
J.J.M. Som H.P.M. Coumans MPM

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt bij de begripsomschrijvingen aansluiting gezocht bij de Participatiewet, de Ioaw en de Ioaz, alsmede bij de algemene bestuursrechtelijke wetten Awb en Gemeentewet.

 

Artikel 2. Weigeren en beëindigen van voorzieningen

In het eerste lid van dit artikel wordt een aantal situaties geschetst, waarin het college verplicht is om de eerder aangeboden voorziening te beëindigen. In het tweede lid gaat het om situaties, waarin het college hiertoe weliswaar bevoegd maar niet verplicht is.

Artikel 3. Re-integratietraject

In artikel 2 wordt aangegeven dat elke voorziening deel dient uit te maken van een plan dat is gericht op verbetering van de arbeidsmarktpositie van de belanghebbende. Een dergelijk plan kan worden aangeduid met de term ‘re-integratietraject’. Elementair aan deze bepaling is dat een individuele voorziening een logische stap moet zijn in een gezamenlijke poging van de belanghebbende en het college om de belanghebbende dichter bij de arbeidsmarkt te brengen. Uiteindelijk is het overigens wel het college aan wie de beslissingsbevoegdheid toekomt. Een voorziening wordt immers aangeboden in de vorm van een (appellabel) besluit.

Artikel 4. Werkervaringsplaats

In dit artikel zijn de twee voormalige instrumenten ‘werkstage’ en ‘werken met behoud van uitkering’ samengevoegd. Deze instrumenten hadden weliswaar een andere achtergrond, in de praktijk bleken ze erg veel op elkaar te lijken. Daarom is besloten ze in deze beleidsregels in één gezamenlijke bepaling onder te brengen. Ook het wel gebruikte begrip ‘participatieplaats’ kan min of meer als synoniem hiervan gezien worden. In alle gevallen gaat het erom te pogen de belanghebbende via daadwerkelijke werkzaamheden dichter bij de arbeidsmarkt te brengen. Daarvoor gelden wel bepaalde randvoorwaarden die eveneens in dit artikel zijn verwoord, waarvan het verbod op verdringing van regulier werk, alsmede het verbod op verstoring van de concurrentieverhoudingen, de belangrijkste zijn. In beginsel is het de bedoeling dat een werkervaringsplaats bij één werkgever gedurende maximaal drie maanden wordt ingezet, zo nodig te verlengen met nog eens drie maanden. In uitzonderlijke situaties mag bij een andere werkgever nog eens drie plus drie maanden worden ingezet. Er dient voor elke verlening individueel bekeken te worden hoe noodzakelijk deze wordt geacht. Uitgangspunt dient hierbij te zijn de inschatting van de voortgang inzake de tevoren gestipuleerde doelen ten aanzien van de belanghebbende (en niet de belangen van de werkgever).

Artikel 5. Sociale activering

Aan het begrip ‘sociale activering’ is in feite niets veranderd. Wel wordt erop gewezen dat intussen ook de zogenaamde ‘tegenprestatie’ in de wet is opgenomen. Beide zaken kunnen in de praktijk erg dicht bij elkaar liggen. In theorie gaat het echter om andere zaken. Sociale activering dient een eerste stap in de benadering van de arbeidsmarkt te zijn voor personen die daarvan zeer ver afstaan. Dat geldt niet voor de tegenprestatie. Dat is nadrukkelijk een verplichting die op de belanghebbende rust vanwege het enkele feit dat hij een uitkering ontvangt. Sociale activering dient in beginsel beperkt te worden tot een periode van maximaal één jaar, eventueel te verlengen met nog eens maximaal één jaar.

 

Artikel 6. Scholing

Dit artikel dient te worden gezien als een optie in situaties, waarin het college van mening is dat scholing een goede optie voor een belanghebbende zou kunnen zijn, terwijl Wsf-gefinancierde opleidingen niet openstaan. Het instrument zal vermoedelijk echter maar weinig worden ingezet.

Artikel 7. Participatieplaats op grond van de Wet stimulering arbeidsparticipatie

Het gaat hier om specifieke participatieplaatsen, waarvan de rechtsgrond is gelegen in de Wet Stap. In de praktijk is dit instrument tot op heden niet van groot belang gebleken. Vooralsnog wordt echter voorgesteld het instrument niet af te schaffen.

Artikel 8. Verwervingskosten

Indien een belanghebbende kosten dient te maken voor de deelname aan een voorziening, dan wel voor de deelname aan werk, welke kosten aan de belanghebbende niet anderszins worden vergoed, dan kan hiervoor langs deze weg een oplossing worden gevonden. Het is immers niet de bedoeling dat iemand met een uitkering die zich actief opstelt om onafhankelijk van die uitkering te worden materieel achterblijft bij iemand die een uitkering geniet die dergelijke activiteiten niet verricht. Gedacht dient te worden aan vergoeding van dagelijks noodzakelijke zaken als schoeisel en kleding, een fiets of reiskosten.

Artikel 9. Budgetplafond

Om sturing op de kosten te houden kan het zinvol zijn om een budgetplafond te hanteren. Verplicht is dit niet. Wel dient een dergelijk plafond vroegtijdig openbaargemaakt te worden. Hier is gekozen voor vaststelling en publicatie uiterlijk in de eerste maand van het jaar, waarop het plafond betrekking heeft.

Artikel 10. Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11. Inwerkingtreding Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 12. Citeertitel

Deze bepaling behoeft geen toelichting.