Beleidsregel bijzondere bijstand Kerkrade 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel bijzondere bijstand Kerkrade 2021

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE RICHTLIJNEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    a. het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade;

    b. de wet: de Participatiewet;

    c. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    d. algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    e. bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de wet, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de wet, en de individuele studietoeslag, bedoeld in artikel 36b van de wet;

    f. bijstandsnorm: de bijstandsnorm zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 van de wet;

    g. kindgebonden budget: een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op het kindgebonden budget;

    h. de voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

    i. adequate voorziening; de meest goedkope passende voorziening;

    j. draagkracht; het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen;

    k. netto inkomen: de middelen zoals bedoeld in artikel 31, derde lid van de wet.

    l. de eigen verantwoordelijkheid: de mate waarin de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van zijn kosten, via voorliggende voorzieningen;

    m. maatwerk: bijzondere bijstand wordt primair op grond van de wettelijke bepalingen, vaste jurisprudentie en deze beleidsregels vastgesteld, maar bij (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die de belanghebbende, zijn sociale omgeving of zijn gezin of kinderen kunnen raken dient de bijstand afgestemd te worden op de individuele situatie.

  • 2. Begrippen die in deze beleidsregel gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Algemene bepalingen bijzondere bijstand

  • 1. De in deze beleidsregels bedoelde kosten kunnen, voor zover zij voldoen aan de nadere bepalingen die in deze regels zijn opgenomen, worden gezien als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan die naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het inkomen en vermogen, zoals genoemd in artikel 35, lid 1 van de wet en nader bepaald in hoofdstuk 1 van deze regels, en komen derhalve in aanmerking voor bijstandsverlening, conform de bepalingen die ter zake in de beleidsregels zijn opgenomen.

  • 2. Voor de verstrekking van bijzondere bijstand geldt als uitgangspunt dat de meest goedkope en eenvoudige voorziening als een adequate noodzakelijke oplossing wordt beschouwd.

  • 3. Geen recht op bijzondere bijstand bestaat als er sprake is van een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doelstelling passend en toereikend kan worden geacht.

  • 4. Geen recht op bijzondere bijstand bestaat als reeds is voorzien in de kosten.

  • 5. Ten aanzien van periodieke bijzondere bijstand wordt de aanvraag toegekend voor de duur van twaalf maanden, tenzij gedurende deze twaalf maanden de noodzaak voor de betreffende kosten niet langer meer vastgesteld kan worden. Als er eveneens sprake is van een lopende bijstandsuitkering kan de aanvraag toegekend worden voor een langere periode.

  • 6. Het college kan heronderzoeken uitvoeren om het recht op periodieke bijzondere bijstand tussentijds opnieuw vast te stellen.

Artikel 3 Vormen van bijzondere bijstand.

  • 1. De bijzondere bijstand wordt verstrekt als een uitkering om niet, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

  • 3. Indien de behoefte aan bijzondere bijstand is ontstaan door tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijzondere bijstand verleend worden in de vorm van een geldlening.

  • 4. Indien de behoefte aan bijzondere bijstand is ontstaan door tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de vorm van onverantwoord interen van vermogen, dan zullen de kosten uit het eventueel resterende vermogen voldaan moeten worden.

Artikel 4 Moment van aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen ingediend worden tot 12 maanden na het moment waarop de bijzondere kosten zijn ontstaan.

Artikel 5 Draagkracht

  • 1. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere kosten zijn ontstaan en heeft de duur van 12 maanden.

  • 2. De draagkracht voor de individuele bijzondere bijstand bedraagt 110 % van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de vakantietoeslag, zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 van de Participatiewet.

  • 3. Voor de vaststelling van de draagkracht wordt 5 % vakantietoeslag van het inkomen gehanteerd.

  • 4. Het vermogen boven de voor belanghebbende geldende vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 Participatiewet wordt gezien als draagkracht.

  • 5. Bij de vaststelling van het inkomen worden de inkomensbestanddelen die bij de verlening van algemene bijstand niet tot de middelen worden gerekend, ook niet tot het inkomen gerekend bij de bijzondere bijstand.

  • 6. Indien een aanvrager toegelaten is tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of als er sprake is van de Minnelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen (MSNP) kan het college enkel de draagkracht berekenen over middelen waarover de belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE RICHTLIJNEN

Artikel 6 Jongerentoeslag

De hoogte van de bijzondere bijstand ex artikel 12 Participatiewet is het verschil tussen de van toepassing zijnde jongerennormen ex artikel 20 en de norm als bedoeld in artikel 21 onder a Participatiewet, dan wel artikel 22a indien de kostendelersnorm van toepassing is.

Artikel 7. Bewindvoerderskosten schuldenbewind, mentorschap en curatele.

  • 1. Indien er sprake is van beschermingsbewind, curatele of mentorschap kan bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van hetgeen in de beschikking van de kantonrechter dienovereenkomstig is bepaald aan de hand van de richtlijnen van de Regeling Beloning Curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 3. Indien wordt overgegaan tot opheffing van bewindvoering, mentorschap en curatele, wordt met ingang van de datum van opheffing, de vergoeding in het kader van de individuele bijzondere bijstand voor bewindvoering, mentorschap en curatele eveneens beëindigd.

  • 4. Indien bij beëindiging van de individuele bijzondere bijstand voor bewindvoering, mentorschap en curatele blijkt dat er sprake is van een onverschuldigde betaling, zal deze teruggevorderd worden.

Artikel 8 Eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1. Voor vergoeding komen enkel in aanmerking de kosten op grond van artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand.

  • 2. Rechtshulp van het Juridisch Loket is een voorliggende voorziening op de rechtsbijstand van een advocaat.

  • 3. Met inachtneming van lid 2, zal de vergoeding van de eigen bijdrage verminderd worden met de wettelijk bepaalde korting op de eigen bijdrage.

  • 4. Indien sprake is van een proceskostenvergoeding bestaat er geen recht op bijzondere bijstand en zal deze teruggevorderd worden.

Artikel 9 Woonkostentoeslag huurwoning

  • 1. De wet op de huurtoeslag (WHT) wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

  • 2. De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de maximale duur van een jaar met daaraan gekoppeld de verplichting tot het zoeken naar goedkopere huisvesting.

  • 3. De woonkostentoeslag wordt berekend conform de WHT-systematiek.

Artikel 10 Woonkostentoeslag eigendomswoning

  • 1. De voorlopige teruggave hypotheekrente wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

  • 2. De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de maximale duur van een jaar met daaraan gekoppeld de verplichting tot het zoeken naar goedkopere huisvesting.

  • 3. De woonkostentoeslag wordt berekend conform de WHT-systematiek.

HOOFDSTUK 3 CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 11 Gemeentelijke Collectieve Zorgverzekering

  • 1. Aan de gemeentelijke collectieve zorgverzekering kan deelnemen de belanghebbende die:

    a. 18 jaar of ouder is (personen jonger dan 18 jaar zijn meeverzekerd bij de ouders);

    b. een inkomen heeft dat niet hoger is dan 150% van de normen als bedoeld in artikel 20,21,22 of 23.

  • 2. Belanghebbenden die in de maand januari van een kalenderjaar deelnemen aan de uitgebreide collectieve zorgverzekering en die in de maand januari van datzelfde kalenderjaar een inkomen hebben van maximaal 110% van de toepassing zijnde bijstandsnorm, komen in aanmerking voor een gemeentelijke bijdrage in de premie zorgverzekering van € 180,- per kalenderjaar per premiebetalende belanghebbende, mits er geen premieachterstand is en/of belanghebbende meewerkt aan het oplossen van een ontstane premieachterstand.

  • 3. Belanghebbenden die in de maand januari van een kalenderjaar deelnemen aan de compacte collectieve zorgverzekering en die in de maand januari van datzelfde kalenderjaar een inkomen hebben van maximaal 110% van de toepassing zijnde bijstandsnorm, komen in aanmerking voor een gemeentelijke bijdrage in de premie zorgverzekering van € 90,- per kalenderjaar per premiebetalende belanghebbende, mits er geen premieachterstand is en/of belanghebbende meewerkt aan het oplossen van een ontstane premieachterstand.

  • 4. De in het tweede en derde lid genoemde gemeentelijke bijdrage in de premie zorgverzekering wordt verstrekt op aanvraag. Deze aanvraag kan ingediend worden vanaf de eerste dag van februari in het kalenderjaar.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Beleidsregel bijzondere bijstand Kerkrade 2021” en treedt in werking op 1 januari 2021, onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregel bijzondere bijstand Kerkrade 2020”.

Ondertekening

Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Kerkrade.

Het college, De secretaris,

dr. T.P. Dassen-Housen H.J.M. Coumans