Regeling vervallen per 20-10-2017

Algemene Subsidieverordening Koggenland 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m 19-10-2017

Intitulé

Algemene Subsidieverordening Koggenland 2016

De raad van de gemeente Koggenland:

heeft het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2015 gelezen, neemt de onderbouwing daarvan over en

BESLUIT

vast te stellen de Algemene Subsidieverordening Koggenland 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    College:

    Het college van de gemeente Koggenland.

  • b.

    Professionele instelling:

    Een instelling waarvan de taken voornamelijk worden uitgevoerd door één of meer personen in dienst op grond van een landelijke CAO of een anderszins centraal dan wel decentraal gereguleerde arbeidsovereenkomst, of als zodanig door het college is aangewezen.

  • c.

    Raad:

    De gemeenteraad van de gemeente Koggenland.

  • d.

    Rechtspersoon:

    Een rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die zich, zonder winstoogmerk, de behartiging van de belangen van ideële of materiële aard van (een deel van) de bevolking van de gemeente Koggenland ten doel stelt.

  • e.

    Subsidie:

    De aanspraak op financiële middelen zoals geformuleerd in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • f.

    Subsidieprogramma:

    Het door het college vastgestelde overzicht van subsidiabele maxima per beleidsterrein en de verdeling naar de instellingen, een en ander in samenhang met de ingediende subsidieaanvragen.

  • g.

    Wet:

    Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening/bevoegdheid.

  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle subsidieaanvragen en subsidiebesluiten van het college die betrekking hebben op de in het volgende lid genoemde beleidsterreinen.

  • 2. Tot de in lid 1 genoemde beleidsterreinen behoren:

    • a.

      cultuur en recreatie

    • b.

      maatschappelijke zorg

    • c.

      onderwijs

    • d.

      vrijwilligers- en mantelzorgbeleid

    • e.

      welzijn

    • f.

      door het college in het subsidieprogramma nader te benoemen andere beleidsterreinen.

  • 3. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 4. Het college stelt beleidsregels op waarin worden omschreven:

    • -

      De te subsidiëren activiteiten;

    • -

      De doelgroepen waarvoor de subsidieverlening is bedoeld;

    • -

      De criteria voor de verdeling van de subsidie per beleidsterrein als bedoeld in het tweede lid;

    • -

      De richtlijnen voor het financieren van onderhoud, uitbreiding, renovatie, herbouw en nieuwbouw van accommodaties die geen gemeentelijk eigendom zijn.

Artikel 3 Rechtspersoonlijkheid / rechtsbevoegdheid.

  • 1. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in acht neming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond.

  • 2. Subsidie kan slechts worden verstrekt aan rechtspersonen met een volledige rechtsbevoegdheid. Dit met uitzondering van die rechtspersonen waarbij sprake is van subsidiebedragen lager dan € 1.000,-.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in het tweede lid, subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of (een groep van) natuurlijke personen.

  • 4. De in deze verordening opgenomen bepalingen vinden, voor zover mogelijk, overeenkomstige toepassing op de in lid 3 genoemde instellingen en natuurlijke personen.

  • 5. Een aanvraag door een niet volledige rechtsbevoegdheid bezittende rechtspersoon dient ondertekend te zijn door ten minste twee, van deze rechtspersoon deel uitmakende, natuurlijke personen.

Artikel 4 Te subsidiëren activiteiten.

  • 1. Subsidiëring van activiteiten vindt slechts plaats voor zover deze naar de mening van het college in voldoende mate van een direct aanwijsbaar belang zijn voor de gemeente en haar inwoners en door het college als subsidiabel worden aangemerkt.

  • 2. Niet subsidiabel zijn activiteiten die partijpolitiek, godsdienstig of levensbeschouwelijk van aard zijn, voortvloeien vanuit partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke motieven of niet openstaan voor een ieder, zonder onderscheid in sociaal, godsdienstig, levensbeschouwelijk of politiek opzicht.

  • 3. Subsidiëring van activiteiten vindt slechts plaats indien de instelling niet zelf in de kosten daarvan kan voorzien, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden of een combinatie daarvan.

Artikel 5 Algemene verplichtingen.

  • 1. De instelling dient geen winst te beogen met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • 2. Het college kan nadere voorwaarden stellen inzake:

    • a.

      het werken met vrijwilligers,

    • b.

      de toegankelijkheid van gesubsidieerde activiteiten,

    • c.

      het betrekken van deelnemers, gebruikers, vrijwilligers en beroepskrachten bij het beleid van de instelling,

    • d.

      het gebruik van gemeentelijke dan wel door de gemeente gesubsidieerde accommodaties ten behoeve van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond, begrotingsvoorbehoud en subsidieprogramma.

Artikel 6 Vaststelling subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud.

  • 1. De raad stelt, na het door haar vaststellen van de begroting, het subsidieplafond vast conform afdeling 4.2.2. van de wet.

  • 2. De raad kan het subsidieplafond wijzigen indien voor de desbetreffende begrotingspost of het voor het desbetreffende beleidsterrein beschikbare budget:

    • a.

      tussentijds wordt verhoogd,

    • b.

      tussentijds wordt verlaagd.

Artikel 7 Vaststelling Subsidieprogramma.

  • 1. Nadat de gemeenteraad de begroting en het subsidieplafond heeft vastgesteld, stelt het college het subsidieprogramma vast voor het desbetreffende begrotingsjaar.

  • 2. Dit onder lid 1 genoemde programma bevat een overzicht van de activiteiten die in dat jaar voor subsidie in aanmerking komen en het daarvoor maximaal ter beschikking staande subsidiebudget per beleidsveld, eventueel gespecificeerd per instelling.

  • 3. Het subsidieprogramma wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de door de instellingen ingediende activiteitenprogramma’s en begrotingen, het door de raad vastgestelde subsidieplafond en de door het college per beleidsterrein vastgestelde budgetten.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie

Artikel 8 Subsidiesoorten.

  • 1. Als soorten van subsidie worden onderscheiden:

    • a.

      structurele subsidies:

      Jeugdsubsidie

      Maatschappelijke subsidie

      Budgetsubsidie

    • b.

      incidentele subsidie:

      Investeringssubsidie

  • 2. De voorwaarden waaronder en de vorm waarin met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten subsidie wordt verleend, zijn opgenomen in de beleidsregels als bedoeld in artikel 2.4.

  • 3. Het college bepaalt welke subsidiesoort op welke aanvraag tot subsidieverlening betrekking heeft en kan per subsidiesoort te hanteren aanvraagformulieren vaststellen.

Artikel 9 Subsidiabele kosten.

  • 1. Met betrekking tot de budgetsubsidies worden ten aanzien van de professionele instellingen de volgende subsidiabele kosten onderscheiden:

    • a.

      personeelskosten

    • b.

      huisvestingskosten

    • c.

      organisatie- / materiële kosten

    • d.

      activiteitenkosten

    • e.

      afschrijvingskosten

    • f.

      accountantskosten.

  • 2. Op de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid worden de volgende baten in mindering gebracht:

    • a.

      eigen bijdragen van leden / deelnemers

    • b.

      ontvangsten van renten van beleggingen

    • c.

      ontvangsten van derden voor verrichte diensten

    • d.

      uitkeringen van verzekeringen

    • e.

      andere inkomsten waaronder sponsoring en donaties van gelieerde organisaties en instellingen.

    De baten worden in mindering gebracht op de kostensoorten waarop zij betrekking hebben.

  • 3. Niet in mindering gebracht worden de baten van incidentele acties die er specifiek op zijn gericht inkomsten te verwerven. Dat met in achtneming van het gestelde in artikel 25 betreffende de egalisatiereserve.

Artikel 10 Tijdstip indiening aanvraag.

  • 1.

    • a.

      een aanvraag tot verlening van een structurele subsidie wordt ingediend vóór 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de activiteiten plaatsvinden.

    • b.

      een aanvraag tot verlening van een investeringssubsidie waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is, wordt ingediend tenminste zestien weken voorafgaand aan het moment waarop bij de gemeente de bouwvergunning wordt aangevraagd.

    • c.

      een aanvraag tot verlening van een investeringssubsidie waarvoor geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, wordt ingediend tenminste zestien weken voorafgaand aan het moment waarop de opdracht tot de investering wordt gegeven.

  • 2. Het college besluit de aanvraag buiten behandeling te laten indien de aanvraag tot subsidieverlening niet op het in lid 1 bedoeld tijdstip is ingediend.

  • 3. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die weliswaar tijdig, maar niet correct of volledig zijn ingediend. Alvorens hiertoe te besluiten geeft het college de instelling een termijn waarbinnen men het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan, besluit het college de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 11 Vereisten aanvraag.

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt bij voorkeur digitaal ingediend met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Een aanvraag om subsidie bevat naast de in artikel 4:2, eerste lid van de wet en – indien van toepassing – artikel 4:61 van de wet genoemde gegevens. Ter uitwerking van artikel 4:2, tweede lid van de wet bevat de aanvraag minimaal de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de instelling,

    • b.

      samenstelling van het bestuur,

    • c.

      een raming van de met de in het activiteitenplan vermelde activiteiten samenhangende inkomsten en uitgaven,

    • d.

      een inhoudelijk en financieel verslag van het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend,

    • e.

      gegevens over de aard en omvang van het eigen vermogen van de instelling.

  • 3. Eerste subsidieaanvraag:

    Indien een instelling voor de eerste keer subsidie aanvraagt, wordt naast de gegevens die worden genoemd in het eerste en tweede lid, een exemplaar van de oprichtingsakte, statuten of reglement overgelegd.

  • 4. Het college kan met betrekking tot de subsidieaanvraag nadere regels vaststellen en is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in dit artikel genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende zijn.

  • 5. Extra te verstrekken gegevens bij een aanvraag budgetsubsidie: Naast de in het eerste en tweede lid genoemde gegevens bevat deze aanvraag tevens:

    • a.

      een inhoudelijk en financieel verslag van het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend,

    • b.

      een beschrijving van bestuurlijke, organisatorische dan wel andersoortige verhoudingen met andere instellingen en de wijze van samenwerking daarbij,

    • c.

      een beschrijving van de beoogde resultaten en effecten van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen, uitgedrukt in meetbare resultaten,

    • d.

      een opgave van de mogelijkheden tot het verwerven van andere inkomsten van gemeentelijke subsidie en de mate waarin daarvan gebruik is of zal worden gemaakt,

    • e.

      een begroting van de baten en lasten van het lopende boekjaar, het volgende boekjaar en een toelichting daarop,

    • f.

      een globaal inhoudelijk en financieel plan voor de volgende drie boekjaren.

  • 6. Extra te verstrekken gegevens bij een aanvraag investeringssubsidie: Naast de in het eerste en tweede lid genoemde gegevens bevat de aanvraag tevens:

    • a.

      Een inhoudelijk en financieel verslag van het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend.

    • b.

      Een materieel en financieel uitgewerkt investeringsplan in de vorm van een programma van eisen en bestek.

    • c.

      Door het college goedgekeurde (bouw)tekeningen alsmede een kadastrale perceelaanduiding indien dat voor de investering vereist is.

    • d.

      Twee, door verschillende ondernemingen, aan te leveren offertes indien de raming van de investeringslasten hoger is dan € 10.000.

    • e.

      Een meer jaren exploitatieopzet waarin de instelling aantoont dat zij de mogelijkheid heeft tot financiering voor de periode van vijf jaar

    • f.

      Het college kan bepalen dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag inzicht wordt verschaft in de door de instelling te verkrijgen andere inkomsten.

  • 7. Aan het verstrekken van een investeringssubsidie worden de volgende nadere voorwaarden gesteld:

    • a.

      De ondergrond dient in beginsel eigendom te zijn van de gemeente.

    • b.

      Indien de grond of accommodatie geen eigendom is van de gemeente moeten zekerheden worden verkregen ten aanzien van

      • -

        de continuïteit van het huisvesten van de door de gemeente gewenste of gesubsidieerde activiteiten;

      • -

        het aanwezig zijn van een sluitende meer jaren exploitatie over een periode van vijf jaar van de (ver)nieuw(d) accommodatie.

    • c.

      De afschrijvingstermijn dient te worden gebaseerd op de functionele of economische levensduur van de investering, een en ander ter beoordeling van en goedkeuring door het college.

Artikel 12 Hersteltermijn.

Wanneer de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals bedoeld in artikel 4:5 lid 1c Awb, wordt een hersteltermijn gehanteerd om de aanvraag aan te vullen.

Hoofdstuk 4 Verlening van de subsidie

Artikel 13 Meerjarige subsidie.

  • 1. Het college kan subsidie verlenen voor een periode van meerdere jaren.

  • 2. Deze verlening geschiedt met toepassing van begrotingsvoorbehoud.

  • 3. Indien het college gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde vorm van subsidiëring, kan jaarlijks een uitvoeringsovereenkomst worden afgesloten.

  • 4. Van een uitvoeringsovereenkomst kan slechts sprake zijn bij budgetsubsidies.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 14 Subsidiebesluit

  • 1. Het college beslist op de aanvraag voor een structurele subsidie voor 1 januari van het jaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd. Deze beslissing houdt tevens een beoordeling in van alle door de aanvrager over te leggen bescheiden. De beslissing wordt uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft bekendgemaakt.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening kan door het college worden aangegeven welk (deel van het) budget verbonden is aan welke activiteiten en voor welk tijdvak, alsmede op welke wijze verantwoording van de te ontvangen subsidie plaats vindt.

  • 3. Indien een uitvoeringsovereenkomst wordt afgesloten wordt daarin vastgelegd dat de subsidie ontvangende instelling zich verplicht de overeengekomen activiteiten en de prestaties conform de vastgelegde kwalitatieve en kwantitatieve eisen te realiseren. Dit volgens het gestelde in artikel 4:36 lid 2 van de wet.

  • 4. Bij het besluit tot verlening van de subsidie kan de gemeente aangeven op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 5. Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking te verbinden met betrekking tot beheer en gebruik van de subsidie.

  • 6. Het college beslist op de aanvraag voor een investeringssubsidie binnen zestien weken nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 7. Indien de beschikking niet binnen de onder lid 1, 6 of 7 gestelde termijn kan worden afgegeven, deelt het college dit mee aan de aanvrager en noemt daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 15 Betaling en bevoorschotting.

  • 1. Structurele subsidies, lager dan € 10.000,- worden in één termijn betaald op een nader door het college te bepalen tijdstip.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen wanneer betaalbaarstelling plaatsvindt. Indien besloten wordt tot bevoorschotting, wordt met toepassing van artikel 4:53 van de wet, tevens opgenomen op welke wijze het college de voorschotten verleent.

  • 3. Indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46 lid 2 van de wet aanleiding geven tot een lagere vaststelling van de subsidie over het betreffende jaar, vindt verrekening zo mogelijk plaats door inhouding op de voorschotbetalingen in het jaar waarin het besluit tot subsidievaststelling wordt genomen.

  • 4. Betaalbaarstelling van een investeringssubsidie vindt plaats in termijnen. In de beschikking wordt opgenomen op welke wijze het college de voorschotten verleent.

Hoofdstuk 5 Weigering van de subsidie

Artikel 16 Weigeringsgronden.

  • 1. Een aanvraag kan worden geweigerd indien de activiteiten van de aanvrager naar de mening van het college niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar inwoners of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente of haar inwoners.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de instelling kan aantonen dat er behoefte is aan de door de instelling georganiseerde dan wel voorgenomen activiteiten.

    • b.

      de Europese, rijks- of provinciale gelden die op het moment van de vaststelling van de gemeentebegroting als bijdrage in de kosten van uitvoering van het beleid verwacht mochten worden, ook daadwerkelijk worden verkregen.

  • 3. Subsidieverlening wordt, naast op de in artikel 4:35 van de wet genoemde gronden, geweigerd als er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de uitvoering van het gemeentelijke beleid of naar de mening van het college in onvoldoende mate van een direct aanwijsbaar belang zijn voor de gemeente en haar inwoners;

    • b.

      de aanvrager naar het oordeel van het college ook zonder de gevraagde subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden of een combinatie daarvan kan of zou kunnen beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • c.

      de instelling niet of niet tijdig alle wettelijk voorgeschreven dan wel door de subsidieverstrekker gevraagde informatie verstrekt die naar het oordeel van de subsidieverstrekker nodig is voor de beoordeling van het subsidieverzoek

  • 4. Subsidieverlening wordt geweigerd indien de instelling subsidie aanvraagt voor activiteiten die binnen de gemeente, naar het oordeel van het college, al door een andere, al dan niet gesubsidieerde, instelling worden verzorgd op een kwalitatief en qua toegankelijkheid tenminste gelijkwaardige wijze.

  • 5. De structurele subsidieverstrekking aan een instelling kan op grond van algemene, financiële of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door het college te nemen besluit.

  • 6. De subsidieverstrekking aan een instelling wordt beëindigd wanneer:

    • a.

      de instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden;

    • b.

      bij de instelling conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel daarvan;

    • c.

      aan de instelling surseance van betaling is verleend;

    • d.

      het faillissement over de instelling is uitgesproken.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 17 Van toepassing verklaring afdeling 4.2.8 van de Algemene wetbestuursrecht

  • 1. Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing op budgetsubsidies. Het college kan bepalen dat deze afdeling van de wet ook op andere aanvragen van toepassing is.

  • 2. De ontvangers van een structurele subsidie, behoeven de toestemming van het college voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 3. Artikel 4:76 is van toepassing op het financiële verslag van de ontvangers van een budgetsubsidie. Het college kan bepalen dat dit artikel ook op ontvangers van andere vormen van subsidie van toepassing is.

Artikel 18 Administratie en verzekering.

  • 1. Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37 van de wet legt het college de subsidieontvanger de volgende verplichtingen op:

    • a.

      de instelling verleent aan het college, of de door hem aangewezen personen, desgevraagd inzage in de administratie.

      Daarnaast verstrekt de instelling inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie en voor het naleven van de voorschriften die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden;

    • b.

      de instelling volgt de aanwijzingen op die het college in het belang van een doelmatig beheer en goede administratie kan geven.

  • 2. De administratie van de instelling wordt op een overzichtelijke wijze gevoerd en is zodanig ingericht dat op eenvoudige wijze inzicht wordt verkregen in de bezittingen, reserves, voorzieningen, vorderingen, schulden en exploitatieresultaten van de instelling.

  • 3. De instelling is verplicht de navolgende verzekeringen af te sluiten:

    • a.

      een aanvullende verzekering tegen het risico van aansprakelijkheid ten aanzien van derden;

    • b.

      een opstalverzekering, op basis van herbouwwaarde, ten aanzien van gebouwen die eigendom zijn van de instelling;

    • c.

      een inboedelverzekering, op basis van vervangingswaarde, ten aanzien van roerende goederen die eigendom zijn van de instelling;

    • d.

      een aanvullende ongevallenverzekering voor de vrijwilligers, stagiairs en medewerkers die betrokken zijn bij de uitvoering van door de gemeente gesubsidieerde, maar door professionele instellingen uit te voeren activiteiten;

    • e.

      andere door het college aan te wijzen verzekeringen.

Artikel 19 Overige verplichtingen.

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college onmiddellijk schriftelijk:

    • a.

      over besluiten of procedures die zijn gericht op het geheel of gedeeltelijk staken van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      over relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhoudingen met derden;

    • c.

      zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of niet of niet geheel aan de aan de beschikking verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

    • d.

      bij wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon of het doel van de rechtspersoon;

    • e.

      in geval van opheffing en liquidatie.

  • 3. Indien sprake is van omstandigheden als bedoeld in lid 2 sub e, dient een met subsidie verworven batig liquidatiesaldo, met toepassing van het bepaalde in artikel 4:41 van de wet, zo spoedig mogelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het bedrag dat in totaliteit over de laatste vijf jaren aan subsidie is verstrekt.

  • 4. Op grond van artikel 4:38 van de wet legt het college subsidieontvangers in ieder geval de volgende verplichtingen op:

    • a.

      een ruimtelijke voorziening dient naar aard, omvang, inrichting, situering, tariefstelling en openstellingsuren regelmatig en doelmatig gebruikt te kunnen worden voor het laten plaatsvinden van subsidiabele activiteiten.

    • b.

      de instelling dient er zorg voor te dragen, dat waar de activiteiten plaatsvinden in een ruimtelijke voorziening:

      • -

        deze waar mogelijk en nodig geschikt is voor de in zijn bewegingen beperkte mens;

      • -

        de openstellingen zo veel mogelijk afgestemd zijn op de wensen, behoeften en mogelijkheden van de doelgroep(en), de organisatoren en deelnemers van gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 20 Goedkeuring.

Instellingen waarbij de personeelsformatie een van de subsidiegrondslagen is, hebben voor de subsidiabele personeelsformatie, alsmede wijziging daarin, vooraf schriftelijke goedkeuring van het college nodig. Het college treedt daarbij niet in de rechten en verplichtingen van de desbetreffende werkgever.

Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 21 Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid sub f. en 4:44 lid 2 van de wet, legt het college subsidie ontvangende instellingen de volgende verplichtingen op:

    • a.

      instellingen die een structurele subsidie ontvangen, dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

    • b.

      instellingen die een budgetsubsidie ontvangen dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 4:75 lid 1 van de wet in bij het college.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde financieel verslag bevat:

    • a.

      een exploitatierekening die betrekking heeft op de gehele instelling;

    • b.

      een balans die betrekking heeft op de gehele instelling.

    • c.

      bij een subsidie die een hoger subsidiebedrag betreft dan € 25.000,-: een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:78 van de wet.

  • 3 Indien de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten minder bedragen van € 25.000,- bepaalt het college de wijze waarop de controle plaatsvindt.

  • 4. de financiële verantwoording wordt op dezelfde wijze ingericht als de begroting.

  • 5. het tweede tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op maatschappelijke subsidies.

  • 6. het college kan bepalen dat ook andere, of minder, dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

  • 7. het college kan bepalen dat lid 2 sub c, ook van toepassing is op een aanvraag met een subsidiebedrag lager dan € 25.000,-.

  • 8. Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid sub f. en 4:44 lid 2 van de wet, legt het college instellingen die een incidentele subsidie ontvangen de verplichting op om binnen drie maanden na oplevering een financieel verslag met betrekking tot de investering te verstrekken.

Artikel 22 Hersteltermijn.

Wanneer de aanvraag tot vaststelling qua verslaglegging niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in de wet en / of hetgeen is gesteld in artikel 21, wordt een hersteltermijn gehanteerd van maximaal vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 23 Vaststelling subsidie.

  • 1. Het college beslist binnen zes maanden op een volledige aanvraag om subsidievaststelling.

  • 2. Indien na afloop van de termijn zoals genoemd in artikel 22 de aanvraag tot vaststelling nog steeds niet volledig is, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

  • 3. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in artikel 21 lid 1 of lid 8 genoemde tijdstip is ontvangen, gaat het college binnen zes weken na een eenmalig rappel over tot ambtshalve vaststelling.

Hoofdstuk 8 Reserves, voorzieningen en afschrijvingen

Artikel 24 Reservevorming en afschrijvingen.

Op dit hoofdstuk is artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

Artikel 25 Egalisatiereserve.

  • 1. Een instelling die structureel subsidie ontvangt kan een egalisatiereserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Het vormen dan wel het voeden van een egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden, is uitsluitend mogelijk wanneer er sprake is van een positief jaarresultaat. Dit voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het college kan met betrekking tot een egalisatiereserve, of de hoogte daarvan, voor zover opgebouwd uit subsidiegelden, nadere regels vaststellen. Daarbij wordt rekening gehouden met andere inkomsten dan subsidie.

Artikel 26 Bestemmingsreserve.

  • 1. Een instelling die structureel subsidie ontvangt kan een bestemmingsreserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Het vormen van, dan wel het doen van toevoegingen aan, een bestemmingsreserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.

  • 3. Aan de reserve dient een plan ten grondslag te liggen, waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      het doel van de reserve,

    • b.

      de onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve.

  • 4. Het college kan met betrekking tot een bestemmingsreserve, of de hoogte daarvan, voor zover opgebouwd uit subsidiegelden, nadere regels vaststellen of nadere gegevens verlangen.

Artikel 27 Voorzieningen.

  • 1. Een instelling die structureel subsidie ontvangt en verplichtingen heeft ten aanzien van het groot planmatig onderhoud van gebouwen, kan een voorziening vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Een voorziening kan gevormd worden voor toekomstige kosten die een periode van tenminste twee jaar omvatten en:

    • a.

      niet binnen de jaarlijkse exploitatie of via de egalisatiereserve opgevangen kunnen worden, en

    • b.

      nu reeds te voorzien zijn, en

    • c.

      onvermijdelijk zijn, en

    • d.

      hun oorzaak in het verleden hebben, en

    • e.

      kwantificeerbaar en berekenbaar zijn.

  • 3. Aan de voorziening dient een plan ten grondslag te liggen waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a.

      het doel van de voorziening,

    • b.

      de onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de voorziening,

    • c.

      een planmatige onderbouwing van de meerjarige opbouw van en onttrekkingen uit de voorziening.

    Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

Artikel 28 Afschrijvingen.

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op professionele instellingen die een budgetsubsidie ontvangen.

  • 2. Het gemeentelijk afschrijvingsbeleid geldt als algemeen door gesubsidieerde instellingen te hanteren uitgangspunt.

  • 3. Investeringen / aankopen met een individuele aanschafwaarde van minimaal € 10.000,- moeten worden geactiveerd en over meerdere jaren afgeschreven.

  • 4. Investeringen / aankopen van minder dan € 10.000,- moeten rechtstreeks ten laste van het resultaat van het jaar van aanschaf worden gebracht.

  • 5. De vaste activa worden gewaardeerd op de aanschafwaarde.

  • 6. Afgeschreven wordt over de aanschafwaarde van goederen, verminderd met de nog te verwachten restwaarde.

  • 7. Voor het afwijken van de richtlijnen als vermeld in lid 1 tot en met 6, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 29 Niet van toepassing verklaren artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4:24 van de wet is niet van toepassing.

Artikel 30 Ontheffing, buiten toepassing laten van (delen van) de verordening.

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 31 Bijzondere gevallen.

In gevallen waarin deze verordening niet of niet voldoende voorziet beslist het college.

Artikel 32 Intrekking / Inwerkingtreding

Onder intrekking van de Algemene Subsidieverordening Koggenland 2014 treedt deze verordening in werking met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 33 Overgangsbepaling

Aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend worden behandeld op basis van de Algemene Subsidieverordening Koggenland 2014.

Artikel 34 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als “Algemene Subsidieverordening Koggenland 2016”.

Ondertekening

De raad van de gemeente Koggenland,
DATUM 30 november 2015, agendapunt 3.05.
de griffier, de voorzitter,
mevrouw drs. P.M. Tromp, R. Posthumus

Algemene toelichting

Een Algemene Subsidie Verordening (ASV) is vooral een juridisch stuk. Het gaat daarin vooral om de procedures, de ‘werkafspraken’, die van toepassing zijn op de subsidieverstrekking. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de algemene voorwaarden, de te hanteren termijnen, de subsidiesoorten en het al dan niet van kracht laten zijn van bepaalde (facultatieve) artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb is namelijk de landelijk te hanteren grondslag. De ASV is de nadere invulling ervan op lokaal niveau.

De Awb biedt de gemeente veel vrijheid bij de invulling van het subsidiebeleid.

De opzet van de ASV is dusdanig dat daarin de algemene regels omtrent de subsidieverstrekking zijn opgenomen. Regels die alleen betrekking hebben op speciale onderwerpen of beleidsterreinen worden vastgelegd in beleidsregels.

Bij subsidieverstrekking is er sprake van het ‘eenzijdig’ afgeven van een beschikking (een specifiek besluit). Subsidiegeld is bestemd voor de uitvoering van door het college benoemde activiteiten die direct gericht zijn op de bevolking. Er is geen heffing van omzetbelasting (BTW) van toepassing.

Het leveren van goederen en diensten aan het college, zoals pc’s of adviezen, valt dus niet onder het begrip subsidie. Dit betreft immers een tweeledige contractrelatie, waarbij sprake is van een (privaatrechtelijke) inkooprelatie.

Ook gemeenschappelijke regelingen vallen niet onder het subsidiebeleid.

In de nota subsidiebeleid is een hoofdstuk opgenomen waarin het subsidiebegrip wordt gedefinieerd.

Ten slotte nog speciale aandacht voor “wachtgeldverplichtingen”.

Hoewel dit niet in de ASV is geregeld, is het wellicht toch van belang hier enige aandacht aan te schenken.

Er is namelijk een breed verbreid misverstand over wachtgeldverplichtingen.

De regelgeving is dat een gemeente die niet specifiek anders heeft geregeld in haar wet- en regelgeving, niet aansprakelijk is voor wachtgeldverplichtingen, of uitkeringen die aanvullend zijn op de bij enigerlei wet vastgestelde uitkeringen. Ook niet als die rechtstreeks voortvloeien uit een besluit tot vermindering en / of beëindiging van subsidie. In die gevallen treedt namelijk ‘alleen’ artikel 4:51 van de Awb in werking: het verlagen van een structurele subsidie mag alleen met inachtneming van een redelijke termijn. Kosten die uit een eventueel deeltijdontslag voortvloeien, komen niet in aanmerking voor een gemeentelijke tegemoetkoming!

Artikelsgewijze toelichting.

1. In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt dat in de verordening wordt gehanteerd.

2. De ASV is van toepassing op alle subsidieaanvragen. ‘Donaties’ en ‘giften’ zijn niet bekend binnen het bestuursrecht en moeten dan ook worden beschouwd als subsidies. Zij moeten daarom voldoen aan de daaraan gestelde voorwaarden!

In dit artikel staan de beleidsterreinen opgenomen waarop de ASV van toepassing is. Het subsidieprogramma, vastgesteld door het college, omvat het totaaloverzicht van alle ingediende aanvragen en de besluitvorming daarover door het college. Het college besluit binnen de door de raad vastgestelde kaders en kan dus geen subsidies verlenen die niet stroken met de door de raad vastgestelde regels.

3. Bij een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of bij een stichting, is een bestuurslid niet persoonlijk aansprakelijk voor schade of schulden.

Bij een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid is een bestuurslid wel zelf aansprakelijk als de organisatie schulden maakt of als er iets mis gaat. Om dat te voorkomen is het uitgangspunt alleen subsidie te verstrekken aan stichtingen en verenigingen die beschikken over statuten die ”bij de notaris zijn gepasseerd”.

Alleen in uitzonderingsgevallen kan een ‘groep van natuurlijke personen’ subsidie ontvangen. Zij zijn dan zelf persoonlijk aansprakelijk voor het geval een activiteit bijvoorbeeld ‘letterlijk (of figuurlijk) in het water valt’ en voor de daaruit voortvloeiende (meestal nadelige) financiële gevolgen. Ook zijn zij persoonlijk en hoofdelijk verantwoordelijk en aansprakelijk voor de aan de naleving van de aan het subsidiebesluit verbonden verplichtingen. Daartoe dienen zij een door het college voor te leggen verklaring voor akkoord te ondertekenen.

4. Alleen activiteiten die passend zijn binnen het gemeentelijke beleid komen in aanmerking voor subsidie. Bovendien dient een aanzienlijk deel van de doelgroep van de inwoners uit de gemeente deel te nemen aan de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

De statuten van een organisatie zijn leidend voor de activiteiten die de organisatie uitvoert of wil uitvoeren. De gemeente bepaalt echter of een activiteit in aanmerking komt voor subsidie en zo ja, hoe hoog die zal zijn en onder welke voorwaarden die wordt verstrekt.

Vanwege de scheiding tussen kerk en staat, komen kerkelijke, politieke en levensbeschouwelijke activiteiten (kerkkoren, politieke actiegroepen, zondagschool en dergelijke) niet in aanmerking voor subsidie. Ook activiteiten die niet voor iedereen openstaan, komen niet voor subsidieverlening in aanmerking.

Jaarlijks stelt de raad het subsidieplafond vast: niet alleen het maximale subsidiebudget, maar ook de verdeling van de bedragen over de diverse beleidsvelden.

5. Geen subsidie wordt verstrekt aan instellingen die uit zijn op het maken van winst door middel van gesubsidieerde activiteiten. Overigens kan het college voorwaarden stellen die te maken hebben met het bevorderen van het uitvoeren van haar beleid door middel van het verstrekken van subsidie.

6. De gemeenteraad stelt jaarlijks het subsidieplafond vast. Het is niet toegestaan dit plafond te overschrijden.

7. Nadat de gemeenteraad de gemeentebegroting en het subsidieplafond heeft vastgesteld, stelt het college het subsidieprogramma vast. Dit omvat een totaaloverzicht van de subsidiebedragen die naar verwachting zullen worden verleend op basis van de ingediende aanvragen.

8. Er zijn twee soorten subsidies: de structurele en de incidentele. Om een duidelijk verschillende aanpak te kunnen realiseren tussen de vrijwilligersorganisaties en de professionele instellingen, is binnen de categorie ‘structurele subsidies’ een scheiding aangebracht tussen de maatschappelijke subsidies en de budgetsubsidies.

Structurele subsidies:

a.  jeugdsubsidies en maatschappelijke subsidies worden met name verstrekt aan vrijwilligersorganisaties. Ze zijn bedoeld om die organisaties mede in stand te houden.

Dit ten behoeve van het uitvoeren van in het gemeentelijk beleid passende activiteiten. De bedragen hoeven qua hoogte geen relatie te hebben met de aard en omvang van de activiteiten. De afhandeling is zo veel mogelijk vereenvoudigd; verlenen en vaststellen van de subsidie gebeurt in één handeling.

b. de budgetsubsidie is vooral van toepassing op professionele instellingen zoals bijvoorbeeld het peuterspeelzaalwerk. Met aanvragers van deze subsidiesoort worden concrete afspraken gemaakt over de te verzorgen activiteiten / producten / prestaties en de daaruit voortvloeiende prestaties en effecten. Over het algemeen zijn hier hogere bedragen mee gemoeid waarvoor adequate verantwoording moet worden afgelegd met betrekking tot de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende besteding van de subsidiegelden!

Incidentele subsidie:

investeringssubsidie:

Deze subsidie is een tegemoetkoming in de kosten die gepaard gaan met het doen van investeringen. Voor kosten die worden gemaakt voor het verwerven, nieuw bouwen, dan wel verbouwen van opstallen kan een investeringssubsidie worden verstrekt onder de voorwaarde dat deze primair wordt gebruikt voor het huisvesten van door de gemeente gewenste en gesubsidieerde activiteiten. Een en ander is uitgewerkt in de beleidsregel “Accommodatiebeleid in Koggenland”.

Aan deze subsidiesoort worden relatief hoge eisen gesteld omdat het vaak over respectabele bedragen gaat met een lange doorlooptijd en daaruit voortvloeiende langjarige verplichtingen.

9. Niet alle kosten zijn subsidiabel. Alleen kosten die direct verband (kunnen) houden met de uitvoering van het gemeentelijke beleid komen voor bekostiging vanuit subsidie in aanmerking. Opbrengsten van acties (zoals oliebollen- en oud papieracties) worden niet op de subsidie gekort.

10. Structurele aanvragen dienen uiterlijk 1 oktober in het bezit te zijn van de gemeente. Voor incidentele aanvragen geldt een afwijkende bepaling. Een te laat ingeleverde of onvolledig ingevulde aanvraag betekent in principe dat, na het hanteren van een hersteltermijn, een aanvraag niet in behandeling mag en kan worden genomen. ‘Een beetje te laat’ geldt niet in het bestuurs- en subsidierecht! Een besluit om de aanvraag niet te behandelen moet aan de aanvrager bekend gemaakt worden binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (art 4:5 Awb)!

11. Een aanvraag tot subsidieverlening moet aan een aantal eisen voldoen.

De basisgegevens zijn voor alle aanvragen gelijk, maar per subsidiesoort variëren de eisen. Instellingen die een jeugd- of maatschappelijke subsidie ontvangen kunnen volstaan met een globale omschrijving van de activiteiten en een eenvoudig ingerichte begroting, exploitatierekening en balans. Deze eisen zijn aanzienlijk lager dan die aan andere subsidiesoorten worden gesteld. De specifieke eisen zijn zoveel mogelijk verwerkt in de aanvraagformulieren.Een extra eis die bijvoorbeeld wordt gesteld bij een investeringssubsidie is dat er sprake moet zijn van een sluitende meerjarenexploitatie. Die moet onder meer bevatten:

  • -

    een jaarlijkse dotatie in de voorziening groot planmatig onderhoud buitenschil en binnenschil op basis van een door het college goedgekeurd meerjaren onderhoudsplan.

  • -

    de jaarlijkse bekostiging van het door de instelling zelf te financieren aandeel in de bouwkosten. Dit door het in de exploitatie opnemen van de af te schrijven kapitaallasten en de te betalen rente.

De te verwachten gemeentelijke subsidie mag hierin worden meegenomen.

12. Als de aanvraag onvolledig is wordt een hersteltermijn gehanteerd. De aanvrager krijgt dan een periode (maximaal vier weken) de tijd om de aanvraag conform de eisen aan te vullen. Als aan die eis niet wordt voldaan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

13. Het college kan besluiten tot subsidieverlening over een periode langer dan één jaar. Als dat gebeurt vindt dat plaats onder ‘begrotingsvoorbehoud’. Dat wil zeggen dat de raad ieder jaar het laatste woord heeft en dus kan afwijken van de verlening. De aanzienlijke en niet voorspelbare financiële risico’s (loon- en prijsontwikkelingen versus de inkomsten vanuit het gemeentefonds) blijven dan voor zowel de gemeente als de professionele instellingen beperkt.

14. In dit artikel is opgenomen dat organisaties die een structurele subsidie aanvragen, voor 1 januari van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft, weten welk subsidiebedrag wordt verleend. Dat is ruim binnen acht weken (de wettelijke “redelijke termijn”) nadat de gemeentebegroting door de raad is vastgesteld.

15. Indien op een aanvraag voor een jeugd- of maatschappelijke subsidie een beschikking wordt gegeven lager dan € 10.000,- vindt betaling van het gehele bedrag in één keer plaats in de maand april van het jaar waarvoor de subsidieaanvraag is bedoeld.

De manier van bevoorschotting van het verleende subsidiebedrag wordt in de beschikking vermeld.

Indien op een aanvraag voor een jeugd- of maatschappelijke subsidie een beschikking wordt gegeven hoger dan € 10.000,- vindt betaling plaats in vier gelijke termijnen. De eerste termijn wordt begin april betaald, de tweede begin juli, de derde begin oktober en de laatste begin december van het jaar waarvoor de subsidie is bedoeld.

Voor andere soorten subsidie kan het college besluiten om maximaal 80% te bevoorschotten en af te rekenen na verantwoording en vaststelling van de subsidie.

De uiteindelijke betaling van de subsidie na de vaststelling ervan gebeurt met verrekening van de verstrekte voorschotten.

16. In dit artikel staan enige algemene weigeringsgronden. Van belang is dat er zekerheid moet zijn dat de subsidie ook werkelijk aan de bedoelde activiteiten wordt besteed. Verder is hier bepaald dat de gemeente niet financieel garant staat als subsidies van “hogere” overheden lager uitvallen dan verwacht. Bovendien dient een aanzienlijk deel van de doelgroep van de inwoners uit de gemeente deel te nemen aan de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

17. Dit artikel bepaalt dat instellingen die een budgetsubsidie ontvangen moeten voldoen aan de eisen zoals die zijn gesteld in afdeling 4.2.8. van de Awb. Hierin zijn ondermeer eisen opgenomen met betrekking tot de aanvraag, inrichting van de administratie, verantwoording en subsidievaststelling.

Andere organisaties hoeven niet te voldoen aan de daarin opgenomen zware eisen, tenzij het college die eis oplegt.

Wel van een bredere toepassing is artikel 4:71 van de Awb. Besluitvorming over zaken als fuseren, het wijzigen van de statuten, het vaststellen van de tarieven die gelden voor gesubsidieerde activiteiten en het opheffen van de organisatie mag alleen maar na toestemming van de gemeente.

18. Aanvragers van subsidie moeten aan een aantal algemene eisen voldoen. Deze gaan over de toegankelijkheid en de inzichtelijkheid van de administratie. Het college kan zelfs aanwijzingen geven over de wijze waarop de administratie moet zijn ingericht. Verder zijn gesubsidieerde instellingen verplicht verzekeringen af te sluiten. Dit om te voorkomen dat bij de genoemde calamiteiten de gemeente kans loopt te worden aangesproken om aanvullende subsidie te verlenen.

De gemeente heeft een ongevallenverzekering afgesloten voor de vrijwilligers die zich inzetten bij vrijwilligersorganisaties.

Professionele organisaties dienen zelf zorg te dragen voor verzekering van hun medewerkers, vrijwilligers en stagiaires.

19. De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens de daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht.

In dat geval wordt de subsidie lager of op nihil vastgesteld.

Soms is het mogelijk nadere afspraken te maken over het aanpassen van de verplichtingen (bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten).

Bij het niet voldoen aan de meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.

Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het gehele subsidiebedrag, kan in een dergelijk geval proportioneel worden geacht. De ontvanger maakte immers misbruik van het gegeven vertrouwen dat ten grondslag ligt aan de subsidieverordening.

Naast een aantal in de Awb opgenomen wettelijke verplichtingen moeten gesubsidieerde instellingen bovendien zorgen voor een goede huisvesting van hun activiteiten en voor een zo doelmatig mogelijk gebruik van hun accommodaties. Verder zijn voorschriften opgenomen die van kracht worden bij het staken van de activiteiten. Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent de verantwoording alsmede die betreffende de vaststelling van de subsidie, van overeenkomstige toepassing.

20. Het kan voorkomen dat de personeelsformatie de basis is voor subsidieverstrekking. In die gevallen mogen de instellingen daarin geen wijzigingen aanbrengen zonder toestemming van het college.

21. Behalve bij de jeugd- en maatschappelijke subsidie vindt het verstrekken van subsidie plaats in twee fasen: de fase van de subsidieverlening (voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten plaatsvinden) en de fase van de subsidievaststelling na afloop ervan.

Het zijn twee gescheiden trajecten met aparte besluitvorming waarbij in beide fasen sprake is van de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar. De beschikking tot de subsidievaststelling is gebaseerd op de inhoudelijke en financiële verantwoording (jaarverslag en jaarrekening) door de subsidieontvanger. De verantwoording moet bij subsidies hoger dan € 25.000,- zijn voorzien van een beoordelingsverklaring van een accountant. Daarin moet expliciet worden vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed in overeenstemming met het bepaalde in of krachtens de ASV. Bovendien moet aandacht worden besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten.

22. Indien een aanvraag tot subsidievaststelling niet volledig is, geldt een hersteltermijn van maximaal vier weken.

23. Als de aanvraag tot subsidievaststelling ook na de hersteltermijn nog niet voldoet aan de eisen wordt de subsidie ‘ambtshalve’ vastgesteld. Dat kan, zo blijkt uit jurisprudentie, leiden tot het volledig moeten terugbetalen van de al ontvangen subsidie.

24. Instellingen mogen in principe een egalisatie- of risicoreserve vormen.

25. Een egalisatiereserve is bestemd voor het opvangen van fluctuaties betreffende de inkomsten en de uitgaven. Deze mag niet worden opgebouwd vanuit niet bestede subsidiegelden die het gevolg zijn van het niet of niet geheel doorgang gevonden hebben van activiteiten. In die gevallen moet subsidie worden terugbetaald aan de gemeente.

Het college bepaalt het bedrag van de toegestane egalisatiereserve. De berekening wordt mede gerelateerd aan de hoogte van andere inkomsten dan subsidie.

Hoe hoger de inkomsten vanuit andere bronnen, des te hoger is vaak het risico! Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het peuterspeelzaalwerk waar ouderbijdragen een belangrijke bron van inkomsten vormen.

26. Een bestemmingsreserve is bestemd voor het financieren van bijzondere activiteiten. Te denken valt aan een jubileumvoorstelling, -toernooi of -festival waarvoor een aantal jaren gespaard moet worden. Deze mag niet worden opgebouwd vanuit niet bestede subsidiegelden die het gevolg zijn van het niet of niet geheel doorgang gevonden hebben van activiteiten. In die gevallen moet subsidie worden terugbetaald aan de gemeente.

Ook kan een bestemmingsreserve worden opgebouwd voor grote uitgaven, die de jaarlijkse exploitatie te boven gaan, niet zijnde verplichtingen voor groot (planmatig) onderhoud.

27. Voorzieningen behoren, in tegenstelling tot de reserves, tot ‘vreemd vermogen’. Onder een voorziening ligt een bestedingsplan over een reeks van jaren. De daaraan verbonden kosten zijn niet vanuit de lopende exploitatie op te vangen. Te denken valt aan de onontkoombare kosten die zijn verbonden aan het verzorgen van het groot planmatig onderhoud van een gebouw, zowel aan de buiten- als de binnenkant.

28. Vooral professionele instellingen schaffen goederen aan waarop afgeschreven dient te worden. Er worden afschrijvingstermijnen gehanteerd waardoor de vervanging van goederen gefaseerd plaatsvindt.

29. Op grond van dit wetsartikel zou de gemeente minimaal iedere vijf jaar een verslag moeten publiceren over doeltreffendheid en effecten van de subsidies in de praktijk.

Dit artikel is niet van toepassing verklaard, gezien de aard en omvang van de subsidieverstrekking.

30. Dit is de zogenaamde hardheidsclausule. In individuele gevallen kan het college gemotiveerd van de subsidieverordening afwijken.

31. Het college heeft het recht te beslissen in die gevallen waarin de verordening niet of niet voldoende voorziet.

32/33. De overgang van de oude naar de nieuwe ASV wordt hierin geregeld. Deze ASV is van toepassing op aanvragen die na 31 december 2015 zijn ingediend.

De raad van de gemeente Koggenland,

DATUM 30 november 2015, agendapunt XXXX

de griffier, de voorzitter,

mevrouw drs. P.M. Tromp, R. Posthumus