Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening 2013

Geldend van 01-04-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening 2013

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2013

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 eerste lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers

besluit:

  • 1.

    de Re-integratieverordening 2009 in te trekken

  • 2.

    vast te stellen de volgende

RE-INTEGRATIEVERORDENING 2013

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

1.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.

2.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

b.

IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

c.

IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d.

het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

e.

de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

f.

uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;

g.

Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

h.

Nuggers: personen als bedoeld in de WWB, artikel 6 lid 1 onder a;

i.

doelgroep: uitkeringsgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en werk-nemers in gesubsidieerde arbeid voor zover zij de pensioengerechtigde leeftijd leeftijd niet hebben bereikt, aan wie door het college ondersteuning kan worden geboden, alsmede personen die tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1 Wet participatiebudget behoren en die naar oordeel van het college ondersteuning nodig hebben;

j.

voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet, artikel 34 van de IOAW of artikel 34 van de IOAZ; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding dan wel behoud van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder mede wordt verstaan zelfstandig ondernemerschap, weg te nemen;

k.

participatieplaats: participatieplaatsen zijn gericht op bijstandsgerechtigden die het moeilijkst aan een baan kunnen komen. Deze groep krijgt de mogelijkheid om met behoud van uitkering te werken en zo te re-integreren;

l.

werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

m.

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV): UWV Werkbedrijf is het onderdeel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen waar arbeidsbe-middeling en re-integratie bij elkaar komen. In het Werkbedrijf zijn vanaf 1 januari 2009 de activiteiten van het CWI (Centrum voor Werk en Inkomen) en de re-integratieactiviteiten van UWV gebundeld.

HOOFDSTUK 2. doelgroep en financiën

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3. Uitbreiding doelgroep

  • 1. Het college kan, in overeenstemming met het UWV, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt.

  • 2. Het college kan het participatiebudget ook aanwenden voor andere personen, mits hiermee op termijn de re-integratie en/of participatie redelijkerwijs wordt bevorderd.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 5. Verplichtingen van de doelgroep

  • 1. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de kosten van de verstrekte voorzieningen dan wel geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6. Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen drie maanden na inschrijving bij het UWV Werkbedrijf een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid. Deze termijn kan door het college categoriaal worden verlengd indien de omstandigheden van de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geven.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan besluiten om uitkeringsgerechtigden werk aan te bieden volgens de principes van Work First, door het aanbod van werken met behoud van uitkering, door het aanbod van onbetaalde of betaalde stages en door het aanbod van betaald werk. Het college stelt nadere regels via een sporenmodel, waaruit de mate van re-integratie en/of participatie blijkt.

  • 4. Het college stelt nadere regels voor het werken met behoud van uitkering, voor het werken met loon via een loonkostenvergoeding, scholing, werkleeraanbod en andere vormen van re-integratie en/of participatie.

  • 5. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die met toepassing van het vierde lid noodzakelijk zijn. Het college stelt nadere beleidsregels vast ten aanzien van de noodzakelijkheid, de duur en de maximale hoogte van de vergoedingen. Geen aanspraak op vergoeding bestaat indien een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien aard en doel passend wordt geacht te zijn.

Artikel 7. Budgetplafonds

  • 1. Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3. Voorzieningen WWB, IOAW en IOAZ

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de WWB, IOAW en IOAZ niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 3. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

    • c.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • d.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van vergoedingen.

Artikel 9. Participatieplaatsen

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 10a van de wet, artikel 38 van de IOAW en artikel 38 van de IOAZ, een participatieplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de participatieplaats is maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar regulier werk.

  • 3.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn

plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

4.In een schriftelijke overeenkomst worden ten minste vastgelegd het doel van de participatieplaats, de duur van de participatieplaats, het aantal te werken uren per week en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 10. Loonkostenvergoedingen

  • 1. Het college kan een loonkostenvergoeding verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid 2 onder f een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur, de hoogte en de verplichtingen die aan de loonkostenvergoedingen worden verbonden. Voor de verantwoording kan het college nadere regels stellen.

Artikel 11. Premies

  • 1. Het college kan aan personen bedoeld in artikel 1 lid 2 onder i een activeringspremie toekennen ter bevordering van de aanvaarding of het behoud van werk gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Deze premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het deelnemen aan een voorziening;

    • c.

      het met goed gevolg beëindigen van een voorziening;

    • d.

      het verrichten van onbeloonde additionele arbeid in een participatieplaats als bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

  • 3. De premie bedraagt maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder j van de wet.

  • 4. Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in lid 2 en 3 van dit artikel.

  • 5. Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien een persoon bedoeld in artikel 1, reguliere arbeid aanvaardt bij die werkgever.

  • 6. Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in lid 5.

  • 7. Het college verstrekt aan diegene die algemene bijstand ontvangt en onbeloonde additionele arbeid verricht conform artikel 10a, zesde lid van de wet (participatieplaats), en als bedoeld in lid 2, onderdeel d van dit artikel, elk half jaar een premie.

  • 8. De hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de belanghebbende wordt in richtlijnen verder uitgewerkt.

  • 9. Het recht op een premie als bedoeld in lid 2, onderdeel d en lid 4 van dit artikel, wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 10. De premie als bedoeld in lid 2, onderdeel d en lid 4 van dit artikel, wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorgaande zes maanden heeft geschonden.

Artikel 12. Scholing of opleiding

  • 1. Het college kan, indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van belanghebbende, scholing of opleiding aanbieden.

  • 2. Voor zover de belanghebbende, werkzaam in een participatieplaats als bedoeld in artikel 9 van deze verordening en artikel 10a van de wet, niet beschikt over een startkwalificatie wordt 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van diegene in wiens opdracht de belanghebbende de werkzaamheden uitvoert, evenals;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder met een kind jonger dan 5 een verzoek indient zoals bedoeld in artikel 9a lid 1 van de wet, biedt het college binnen 6 maanden scholing aan.

  • 4. De scholing als bedoeld in lid 3 heeft tot doel een startkwalificatie te behalen en de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 5. Indien de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder reeds beschikt over een startkwalificatie, biedt het college op verzoek een opleiding aan, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

Artikel 13. Specifieke kosten in verband met scholing of opleiding

Voor de scholing of opleiding die met toepassing van artikel 12 wordt gevolgd komen in ieder geval de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking:

  • a.

    opleidingskosten, cursusbijdragen en reiskosten;

  • b.

    een naar het oordeel van het college, al dan niet forfaitair, vast te stellen bedrag dat voldoende is om de indirecte kosten in verband met scholing of opleiding te voldoen;

  • c.

    boeken en leermiddelen die door het opleidings- of scholingsinstituut verplicht zijn gesteld, dan wel die naar het oordeel van het college nodig zijn voor het volgen van de scholing of opleiding.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Richtlijnen

  • 1. Het college stelt ter uitvoering van deze verordening beleidsregels vast in de vorm van richtlijnen. De richtlijnen worden algemeen op papier beschikbaar gesteld en worden gepubliceerd op de gemeentelijke website.

  • 2. Iedere burger heeft recht op een persoonlijke toelichting op de strekking van de richtlijnen in het licht van eventuele bijzondere individuele omstandigheden.

  • 3. Bij het opstellen en uitvoeren van de verordening respectievelijk de richtlijnen wordt rekening gehouden met de beleidsaanbevelingen inzake subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden.

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening 2013.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

  • 2.

    Gelijktijdig wordt ingetrokken de Re-integratieverordening 2009.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel in zijn openbare vergadering van 21 maart 2013

De griffier, De voorzitter,

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Volgens de WWB heeft het college de opdracht gekregen voor de re-integratie van de doelgroep (artikel 1) te zorgen. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid WWB.

Uit de wet vloeit voort dat – naast het re-integratiebeleid in algemene zin – in of via de verordening tenminste de volgende zaken moeten worden geregeld:

  • ·

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • ·

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken.

In deze verordening is, uit oogpunt van vermindering van administratieve lasten, gekozen voor een procedurele verordening. Slechts ten aanzien van loonkostenvergoeding en participatieplaatsen zijn algemene artikelen opgenomen; de aard van deze voorzieningen maakt regeling in de verordening noodzakelijk. Beleidsmatige aspecten worden zo nodig verwerkt in de jaarlijks door de gemeenteraad vast te stellen programmabegroting en de richtlijnen.

Relatie met de Afstemmingsverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. De Re-integratieverordening en de Afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB en de Awb. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen. Uiteraard kunnen in dit artikel ook andere subdoelgroepen omschreven worden.

Daarbij wordt ten opzichte van de vorige verordening de doelgroep van de re-integratieverordening wel uitgebreid tot de doelgroep van het participatiebudget. De doelgroep van het participatiebudget omvat iedereen die ouder is dan 18 jaar.

Artikel 2, 3 en 4. Opdracht college, Uitbreiding doelgroep en Aanspraak op ondersteuning

De WWB, IOAW, IOAZ en het participatiebudget geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien.

Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren. De wet verplicht tot een evenwichtige aanpak van de diverse doelgroepen. Ook de Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) hebben recht op een evenredig aandeel.

In het eerste lid van artikel 2 is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

Artikel 5. Verplichtingen van de doelgroep

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6. Sluitende aanpak

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om uitgangspunten te formuleren voor het aanbieden van een participatieplaats, gesubsidieerde arbeid, Work First en scholingstrajecten. Tevens is er mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing van de arbeidsverplichting indien er sprake is van in de persoon gelegen belemmeringen, die inschakeling op de arbeidsmarkt tegen gaan.

Artikel 7. Budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, in de programmabegroting een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening een budgetplafond instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat naar een ander instrument wordt uitgeweken. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de loonkostenvergoeding aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze Re-integratieverordening van toepassing is.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage (derde lid onder d) heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Het derde lid onder e geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij loonkostenvergoeding de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 9. Participatieplaatsen

Op 1 januari 2009 is de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) van kracht geworden. In deze wet zijn onder meer de participatieplaatsen geregeld. Bijstandsgerechtigden die heel moeilijk aan werk kunnen komen, kunnen gemeenten een participatieplaats aanbieden. Dat betekent dat zij twee jaar met behoud van hun uitkering bij de gemeente of in het bedrijfsleven kunnen werken aan hun terugkeer op de arbeidsmarkt. Deze termijn mag alleen onder strenge voorwaarden worden verlengd. Aan mensen die geen startkwalificatie hebben, moeten gemeenten na zes maanden werken op een participatieplaats scholing of een opleiding aanbieden, tenzij dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet bijdraagt aan hun kansen op de arbeidsmarkt. Na iedere periode van zes maanden werken op een participatieplaats moet de gemeente een premie toekennen als degene op de participatieplaats voldoende heeft gedaan om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Artikel 10. Loonkostenvergoedingen

Voor het verstrekken van loonkostenvergoeding is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen die deze basis biedt. De hoogte van de loonkostenvergoedingen wordt door het college vastgesteld in aanvullende richtlijnen (artikel 15).

Artikel 11. Premies

Dit artikel maakt het mogelijk om door middel van een algemene richtlijn die door het college is vastgesteld premies te geven aan mensen die bijstand ontvangen en die arbeid in loondienst aanvaarden wat leidt of zal leiden tot volledige arbeidsinschakeling.

Daarnaast worden in dit artikel regels gesteld ten aanzien van het verstrekken van een halfjaarlijkse premie aan uitkeringsgerechtigden werkzaam in een participatieplaats. De participatieplaatsen hebben als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een instelling of bedrijf, waardoor uitstroom naar betaald werk (op termijn) mogelijk wordt gemaakt.

De Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) maakt het nodig om hierover regels te stellen. Het gaat hierbij om het stellen van regels met betrekking tot het verlenen van een premie en over het aanbieden van scholing of opleiding aan die belanghebbende die niet beschikt over een startkwalificatie. De hoogte van de premie wordt vastgesteld in richtlijnen en wordt op basis van dwingende wettelijke voorschriften iedere 6 maanden verstrekt. Aansluiting zal gezocht gaan worden bij de vergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk.

Artikel 12. Scholing of opleiding

Met dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om personen die behoren tot de doelgroep scholing of opleiding aan te bieden voor zover dit naar het oordeel van het college bij kan dragen aan de arbeidsinschakeling. Ook scholing of opleiding die gericht is op zelfstandig ondernemerschap kan als voorziening worden ingezet.

Alleenstaande ouders, die de zorg voor een kind hebben dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt worden op verzoek ontheven van de arbeidsplicht. Deze ontheffing ontslaat hen echter niet van de re-integratieplicht. Het college dient de ontheven ouder binnen 6 maanden een re-integratietraject aan te bieden. Voor de alleenstaande ouder die niet beschikt over een startkwalificatie (diploma MBO vanaf niveau 2, diploma HAVO, diploma VWO) voorziet

dit traject ten minste in scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert en voor de alleenstaande ouder die al beschikt over een startkwalificatie op diens verzoek een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2. lid 2 onderdeel a van de Wet educatie en beroepsonderwijs (MBO, beroepsopleidende leerweg). Het college biedt dit traject niet aan, of wijst een verzoek af, als de scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande

ouder naar het oordeel van het college te boven gaan. Hierbij moet dan gedacht worden aan een verstandelijke of lichamelijke beperking of een taalbarrière. In dat geval kunnen educatieopleidingen worden ingezet. Als belanghebbende cognitief niet in staat is een hoger opleidingsniveau te bereiken dan dient het college een ander re-integratietraject in te zetten, gericht op maatschappelijke participatie. Als de belanghebbende al een startkwalificatie bezit is scholing niet verplicht, maar kan het wel als instrument worden ingezet op het onderhouden van competenties en vaardigheden, bijvoorbeeld door stages of vrijwilligerswerk. Scholing kan voor deze alleenstaande ouders ook omscholing betekenen. Het niveau van de omscholing kan het college in samenspraak met de alleenstaande ouder zelf bepalen. Een hoger niveau dan de startkwalificatie behoort tot de mogelijkheden.

Artikel 13. Specifieke kosten in verband met scholing of opleiding

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van kostensoorten in verband met scholing of opleiding die in ieder geval voor vergoeding in aanmerking komen. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welke specifieke kosten in verband met de scholing of opleiding voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 14. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15. Richtlijnen

De beschikbare richtlijnen worden op de gemeentelijke website gepubliceerd en worden tevens desgewenst op papier ter beschikking gesteld. De burger heeft recht op een persoonlijke toelichting door de betrokken klantmanager over de strekking en reikwijdte in zijn/haar geval.

De algemene opmerkingen inzake subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden bieden de basis voor het voorkomen van onrechtmatige staatssteun. De beleidsaanbevelingen worden opgevolgd bij de uitvoering van de verordening.