Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Krimpen aan den IJssel houdende regels tegenprestatie Verordening Tegenprestatie gemeente Krimpen aan den IJssel 2015

Geldend van 16-12-2016 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Krimpen aan den IJssel houdende regels tegenprestatie Verordening Tegenprestatie gemeente Krimpen aan den IJssel 2015

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Verordeningtegenprestatie Participatieweten IOAW / IOAZ

Krimpen aan den IJssel 2015

De raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014;

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

Gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Participatiewet en;

Gelet op artikel 35, lid 1, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

besluit vast te stellen de Verordening Tegenprestatie Krimpen aan den IJssel 2015

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • b.

    kleine afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • c.

    mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • d.

    vrijwilligerswerk: werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

HOOFDSTUK 2 TEGENPRESTATIE NAAR VERMOGEN

Artikel 2. Uitvoering

  • a. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • b. Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • c. Het college is bevoegd het vaststellen van nadere regels te mandateren aan het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling IJSSELgemeenten.

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

  • a.

    naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • b.

    niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;

  • c.

    worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

  • d.

    niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen.

  • 2. Het college kan een belanghebbende met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

  • 3. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen;

    • d.

      als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht dan wel zelf aandraagt, moet daarmee rekening worden gehouden.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1. De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van drie maanden.

  • 2. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 8 tot 12 uren per week.

  • 3. De tegenprestatie kan binnen 12 maanden slechts tweemaal worden opgedragen.

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2. Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen 12 maanden of wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Artikel 7. Ontheffing van een tegenprestatie

  • 1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht.

  • 2. Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende minimaal 8 tot 12 uur per week vrijwilligerswerk verricht.

  • 3. Het college bepaalt op welke wijze dient te worden aangetoond dat sprake is van een ontheffingsgrond als bedoeld in lid 1 en lid 2.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8. Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Tegenprestatie gemeente Krimpen aan den IJssel 2015”.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel in zijn openbare

vergadering van 11 december 2014.

De griffier, De voorzitter,

Algemene toelichting Verordening Tegenprestatie Participatieweten IOAW/IOAZ

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Deze verplichting geldt voor een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd vanaf de dag van melding. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en artikel 37, lid 1, onderdeel f van de IOAW/IOAZ. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden de aan de persoon op te leggen tegenprestatie, waarbij het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht moet nemen terzake de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie.

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken – aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid van de Participatiewet).

De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid van de Participatiewet).

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Tegenprestatie is geen re- integratie

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Bij re-integratie is het doel toeleiding van de klant naar de arbeidsmarkt. Ook werken met behoud van uitkering (bijvoorbeeld een Proefplaatsing, Werkstage of Participatieplaats) is een vorm van re-integratie gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt en verschilt daarin van de tegenprestatie. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Tegenprestatie is geen vrijwilligerswerk

De gangbare definitie van vrijwilligerswerk is:

“Vrijwilligerswerk is werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.”

Deze definitie heeft vier elementen: onbetaald, ten goede van anderen of samenleving, enig georganiseerd verbad en onverplicht. De eerste twee elementen zijn ook van toepassing op de tegenprestatie en de derde kan dat ook zijn. De tegenprestatie onderscheidt zich echter van vrijwilligerswerk doordat het een verplichting is. Verder geldt dat vrijwilligerswerk van veel langere duur en omvang kan zijn dan de tegenprestatie. Er wordt door sommigen gesteld dat een bijstandsklant een tegenprestatie kan weigeren op grond van het feit dat vrijwilligers dezelfde werkzaamheden (in georganiseerd verband) uitvoeren. Omdat de tegenprestatie beperkt is in duur en omvang is er echter een verschil met vrijwilligerswerk. De tegenprestatie kan dus wel bestaan uit dezelfde werkzaamheden als die vrijwilligers verrichten.

Verordeningsplicht

De wet legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet en in artikel 35, lid 1, onderdeel d van de IOAW/IOAZ.

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onder c van de Participatiewet en artikel 34, eerste lid van de IOAW/IOAZ..

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Grote afstand tot de arbeidsmarkt

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip ‘grote afstand tot de arbeidsmarkt’. Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening.

K leine afstand tot de arbeidsmarkt

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip ‘kleine afstand tot de arbeidsmarkt’. Onder een kleine afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de WMO). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip ‘mantelzorg’ is van belang omdat artikel 7 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip ‘mantelzorg’ zoals neergelegd in de WMO volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

  • ·

    er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

  • ·

    mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

  • ·

    het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

  • ·

    het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Vrijwilligerswerk

De gehanteerde definitie is de meest gangbare definitie. Zie verder de algemene toelichting.

Artikel 2. Uitvoering

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en artikel 34, eerste lid van de IOAW/IOAZ.

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van de tegenprestatie.

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

In artikel 3 van deze verordening is bepaald dat het college onbeloonde, maatschappelijk nuttige werkzaamheden kan inzetten als tegenprestatie. Additioneel betekent dat er in deze tijd en op deze plaats geen enkele bereidheid is om daar een geldelijke beloning voor te betalen. Het zijn aanvullende activiteiten die onder normale bedrijfseconomische omstandigheden niet rendabel zijn om een gezonde bedrijfsvoering op orde te houden. Dit is plaats- en tijdgebonden. Het onderscheid tussen reguliere betaalde en niet-reguliere onbetaalde werkzaamheden, is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt. Elk jaar controleert het college of deze omstandigheden ongewijzigd zijn.

Het college kan werkzaamheden als tegenprestatie inzetten, wanneer rekening wordt gehouden met een aantal voorwaarden die zijn beschreven in onderdeel a tot en met d..

Tegenprestatie is geen re-integratie

Het doel van re-integratie is dat de klant aan het werk gaat. Doel van de tegenprestatie is dat onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden worden verricht. De tegenprestatie is dus niet gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt (onderdeel a) en is het niet bedoeld als re-integratie-instrument (onderdeel b). Daarnaast mag de tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis.

Tegenprestatie naast reguliere arbeid / geen verdringing

Het moet gaan om werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid (onderdeel c) en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt (onderdeel d). Dit betekent dat reguliere werkzaamheden niet mogen worden ingezet als tegenprestatie. Ook betekent het dat er geen vacature mag openstaan voor dezelfde of vergelijkbare activiteiten en/of beloning mag plaatsvinden van een ander die dezelfde werkzaamheden verricht of waarvoor korter dan een jaar geleden betaald werd.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.

Artikel 4 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, zal het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht.

In artikel 4, eerste en tweede lid, van deze verordening is neergelegd dat het college in beginsel uitsluitend aan personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdraagt. Aan personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt kan uitsluitend een tegenprestatie worden opgedragen indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt dienen zich immers volledig te richten op de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen. Bij personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt kan redelijkerwijs worden verwacht dat hun inspanningen eerder zullen leiden tot uitstroom. Daarom wordt in beginsel aan personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt geen tegenprestatie opgedragen. De tegenprestatie mag immers het accepteren van passende arbeid of de re-integratie- inspanningen niet belemmeren en omdat werk boven uitkering het uitgangspunt is.

Het tweede lid bepaalt derhalve dat het college een belanghebbende met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie kan opdragen als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten worden verricht door belanghebbende en het verrichten van re-integratieactiviteiten op korte termijn redelijkerwijs niet kan worden verwacht. In dat geval bestaat er ruimte een tegenprestatie op te leggen.

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, lid 2 Participatiewet).

Weigering tegenprestatie

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen.

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 4, derde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.

a.Tegenprestatie ‘naar vermogen’

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term ‘naar vermogen’ heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde.

b.Persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring. Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren. Voorts wordt bij het opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

c.Persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten. Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in nadere regels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door de belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet de activiteit voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet de activiteit beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een activiteit op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

d.Maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende

Het college houdt bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is. Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie.

Ook kan de omstandigheid dat een belanghebbende een maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een voorbeeld van een maatschappelijke activiteit is de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt rekening met de duur en de omvang.

Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college kan besluiten vrijwilligerswerk van 8 uur per week aan te merken als tegenprestatie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de minimale en maximale duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 5 van deze verordening. Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen. Het college zal nadere regels stellen m.b.t. uitvoering van dit artikel.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie, met inachtneming van de in de verordening neergelegde criteria. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden.

Maximale duur tegenprestatie in maanden

Artikel 5, eerste lid regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van drie maanden. Uit het onderzoeksrapport “Voor wat hoort wat” blijkt dat bij ongeveer de helft van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren de gemiddelde duur korter is dan een half jaar en bij iets minder dan de helft is de gemiddelde duur meer dan een half jaar.

Maximale duur tegenprestatie in uren

Artikel 5, tweede lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 12 uur per week. Voor het maximaal aantal uren is gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn.

Artikel 5, derde lid, regelt dat het opdragen van een tegenprestatie binnen een periode van twaalf maanden slechts tweemaal kan worden opgedragen. Deze bepaling waarborgt dat de tegenprestatie voor een beperkte periode wordt ingezet. Een beperkte duur en omvang van de tegenprestatie is wettelijk vereist en ook noodzakelijk om aan de veilige kant van de internationale bepalingen met betrekking tot het verbod op dwangarbeid en verplichte arbeid te blijven (artikel 4 EVRM).

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 6 van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen 12 maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening. Het college zal nadere regels stellen m.b.t. uitvoering van dit artikel.

Artikel 7. Ontheffing van een tegenprestatie

In het eerste lid van dit artikel is vastgelegd dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijs noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de Nota van wijziging van de wet.

Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op.

Een ontheffing is ook mogelijk bij degene die vrijwilligerswerk verricht (lid 2). Deze reden voor ontheffing is niet genoemd in de wet, maar is opgenomen omdat degene die vrijwilligerswerk doet van enige omvang al een bijdrage levert aan de samenleving.

In lid 3 is geregeld dat het college nadere regels kan vaststellen voor het uitvoeren van artikel 7 van deze verordening.

Artikel 8. Onvoorziene omstandigheden

In dit artikel is neergelegd dat het college een besluit neemt in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 9. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b. van de Participatiewet en in artikel 35, lid 1, onderdeel d van de IOAW/IOAZ de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.