Regeling vervallen per 04-12-2013

Besluit maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-03-2011 t/m 03-12-2013

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Besluit maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording

1.1.

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

1.2.

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • 1.

    het een vervoersvoorziening betreft waar het collectief vervoerssysteem in kan voorzien;

  • 2.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • 3.

    op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoongebonden budget.

1.3.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.557,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

1.4.

Het hoofd van de Afdeling Samenleving stelt regels over de verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 2. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

2.1.

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.636,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 22.636,00.

2.2.

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 15.838,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 15.838,00.

2.3.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 27.902,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 27.902,00.

2.4.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.100,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 22.100,00.

Artikel 3 Eigen bijdragen bij hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, scootmobielen en aangepaste fietsen.

3.1

Een persoon aan wie hulp bij het huishouden, een woonvoorziening, een scootmobiel of een aangepaste fiets is verstrekt, is een eigen bijdrage verschuldigd ter hoogte van het bepaalde in artikel 2 van dit besluit.

3.2

De eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden en huurvoorzieningen is verschuldigd over de totale periode waarover deze voorziening wordt verstrekt.

3.3

Indien de voorziening bestaat uit een voorziening in natura, het in eigendom verschaffen van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht ter hoogte van het bepaalde in artikel 2 dit besluit.

3.4

De eigen bijdrage wordt gemaximeerd op de kosten van de voorziening c.q. de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Artikel 4. Besparingsbijdrage

Er wordt geen besparingsbijdrage gevraagd bij verstrekking van een driewielfiets, een fiets in bijzondere uitvoering of een scootmobiel.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

5.1

De hoogte van het Pgb wordt vastgesteld op basis van het geïndiceerde aantal uren hulp bij het huishouden per week. Op jaarbasis bedraagt dit bedrag bij HH1 € 803,40 per geïndiceerd uur en bij HH2 € 1.044,68 per geïndiceerd uur.

5.2

Aan ontvangers van HH1 via Thuishulpen BV Vierstroomzorgring wordt per jaar een bedrag beschikbaar gesteld van € 886,60 per geïndiceerd uur.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 6.

6.1.

De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

6.2.

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt bij:

1 persoon

€ 2.261,-

2 personen echtpaar

€ 2.261,-

3 personen echtpaar

€ 2.904,-

4 personen en meer

€ 3.548,-

6.3

De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 lid 1, onder f van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt:

  • a)

    de werkelijke kosten met een maximum van € 525,00 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte, zulks gedurende maximaal 6 maanden;

  • b)

    de werkelijke kosten met een maximum van € 525,00 per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, zulks gedurende maximaal 6 maanden.

6.4

De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening als bedoeld in artikel 15 lid 1 onder g van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt de werkelijke kale huur van de woonruimte met een maximum van € 525,00 per maand.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een scootmobiel bedraagt € 2.783,00 en voor een opvouwbare scootmobiel € 1.835,00, welke bedragen bedoeld zijn als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van de betreffende scootmobiel voor een periode van 7 jaar.

  • 2. De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van opladen van een scootmobiel of elektrische rolstoel van een persoon die dagelijks permanent op het gebruik hiervan is aangewezen, bedraagt voor een volwassene € 65,00 per kalenderjaar en voor een kind € 130,00 per kalenderjaar.

Artikel 8.

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 37 lid 6 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt 1,5 maal de krachtens de Wet Werk en Bijstand van toepassing zijnde norm.

Artikel 9.

  • 1. De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 36, onder c sub 2 t/m sub 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, is een forfaitaire (of gemaximeerde) vergoeding. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende normbedragen:

    • a.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto geldt een normbedrag van € 823,00 per kalenderjaar;

    • b.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van € 578,00 per kalenderjaar;

    • c.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een normbedrag van € 1.147,00 per kalenderjaar;

    • d.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het alleengebruik (volledig leefvervoer) van een taxi geldt een normbedrag van € 1.602,00 per kalenderjaar;

    • e.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 1.933,00 per kalenderjaar;

    • f.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het alleengebruik (volledig leefvervoer) van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 2.609,00 per kalenderjaar.

  • 2. Indien de gehandicapte tevens in het bezit is van een in het kader van de Wvg of Wmo verstrekte scootmobiel worden de in artikel 9 lid 1 genoemde tegemoetkomingen verlaagd met een percentage van 25.

  • 3. Degenen die per 31 december 2010 een autokostenvergoeding ontvangen komen bij ongewijzigde omstandigheden in aanmerking voor een overgangsregeling gedurende drie jaar, inwerkingtreding 1 januari 2011. De toegekende autokostenvergoeding wordt jaarlijks met 33,3% verminderd. Jaarlijks wordt ter vervanging van de verlaagde auto-kostenvergoeding tevens de aanspraak op een taxikostenvergoeding toegekend (2011: 33,3%, 2012 66,6% en 2013: 100%).

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate huurprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11. Verplicht advies

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 47 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 5.000,00.

Artikel 12. Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 47 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 14. Citeertitel

Dit Besluit kan worden aangehaald als “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Krimpen aan den IJssel 2011”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel op 14 december 2010.

De secretaris, De burgemeester,

Artikelsgewijze toelichting.

Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording

1.1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

1.2.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen.

a.Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

Geen pgb kan ook aan de orde zijn bij de algemene vervoersvoorziening. In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat de mogelijkheid om de klant te laten kiezen voor een pgb niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een naturavoorziening wegvallen.

  • b.

    Daarnaast zal ook in situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat.

  • c.

    In situaties dat het ziektebeeld dat de aanvrager heeft dermate progressief is dat bij verstrekking van de voorziening al duidelijk is dat binnen korte tijd deze voorziening weer vervangen zal moeten worden door een (meer) aangepaste voorziening kan ook besloten worden geen persoonsgebonden budget toe te passen, omdat snelle opvolging van voorzieningen een persoonsgebonden budget onwerkbaar maakt.

1.3.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

1.4.

Behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Staatsblad 2006, 450, handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in bovengenoemd besluit. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn.

Artikel 3. Eigen bijdragen bij woonvoorzieningen, scootmobielen en aangepaste fietsen.

Artikel 3. Eigen bijdragen bij woonvoorzieningen, scootmobielen en aangepaste fietsen.

Ter uitvoering van het Raadsbesluit van 11 november 2010 wordt per 1 januari 2011 de eigen bijdragesystematiek voor wat betreft woonvoorzieningen gewijzigd en een eigen bijdrageplicht bij gebruik van een scootmobiel ingevoerd. Omdat een aangepaste fiets gelijk valt te schalen met een scootmobiel, worden deze fietsen nu ook onder de eigen bijdrageregeling geschaard.

Voor de hoogte en duur van de eigen bijdrage wordt aangesloten bij de werkwijze zoals deze al gangbaar is bij de verlening van hulp bij het huishouden. Voor zover er sprake is van een maximering van de eigen bijdrage in duur, is aangesloten bij de maximale periode die volgens artikel 4 lid 1 sub 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is toegestaan.

Artikel 4. Besparingsbijdrage.

Behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

5.1.a

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Bij de vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt allereerst het uurbedrag vastgesteld. Dit uurbedrag bedraagt 75% van de kosten van zorg in natura zoals door de gemeente maximaal overeengekomen met de dienstverlenende organisaties die deze zorg biedt. Het principe van deze korting met 25% is overgenomen uit de AWBZ en gebaseerd op het ontbreken van overhead in gevallen dat men zelf iemand inhuurt.

Onder HH1 worden de navolgende huishoudelijke werkzaamheden verstaan:

Schoonmaken, boodschappen doen, broodmaaltijd/warme maaltijd bereiden, licht huishoudelijk werk, de was doen en huishoudelijke spullen in orde houden.

Bij HH2 gaat het om:

  • 1.

    de organisatie van het huishouden, waaronder verstaan wordt:

  • -

    anderen helpen in huis met zelfverzorging;

-anderen helpen in huis bij het bereiden van maaltijden;

-de dagelijkse organisatie van het huishouden;

2.hulp bij ontregelde huishouding in verband met een psychische stoornis waaronder verstaan wordt:

-psychosociale begeleiding;

-advies, instructie en voorlichting.

5.1.b

Op basis van recente jurisprudentie is voor dit onderdeel de klasse-indeling verlaten en wordt het budget bepaald op basis van het aantal geïndiceerde aantal uren hulp per week.

5.2

Vanwege een wetswijziging mag een thuiszorginstantie voor hulp bij het huishouden geen zelfstandige alfahulp meer inzetten. Dit om te voorkomen dat de hulpontvanger onbedoeld werkgever van de zelfstandige alfahulp wordt. Thuishulp BV Vierstroomzorgring bemiddelt bij HH1 tussen de hulpvragers en de zelfstandige alfahulpen. De hulpvragers die goed geïnformeerd bewust kiezen voor een zelfstandige alfahulp kunnen van deze bemiddeling gebruik maken. Thuishulp BV Vierstroomzorgring regelt de financiële afhandeling en brengt voor elk uur hulp een bedrag van € 17,05 in rekening. Dit is gebaseerd op het voor 2009 contractueel overeen gekomen tarief voor de inzet van een alfahulp, verhoogd met de overeengekomen indexering van 3%.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 6.

In artikel 6, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 7.

Artikel 7.1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening.

Artikel 7.2 geeft de forfaitaire bedragen voor oplaadkosten ten behoeve van rolstoelen of scootmobielen. Met ingang van 1 januari 2011 is de groep rechthebbenden beperkt tot de personen die volledig rolstoel dan wel scootmobiel gebonden zijn. Onder rolstoelgebonden wordt verstaan het voor het verplaatsen in en om de woning volledig en permanent aangewezen zijn op het gebruik van een rolstoel of een scootmobiel. Voor diegenen die vanwege de verscherpte toegang tot deze voorziening niet meer voor deze voorziening in aanmerking komen, eindigt het recht op 1 januari 2012.

Artikel 8.

Artikel 8 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht.

Artikel 9.

Artikel 9 tenslotte legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10.

Omdat de gemeente rolstoelen huurt wordt een bedrag beschikbaar gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud en reparatie. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11. Verplicht advies.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 47 lid 2 dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In artikel 11 staat dit bedrag vermeld.

Artikel 12. Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 47 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 13. Inwerkingtreding.

Behoeft geen toelichting.

Artikel 14. Citeertitel.

Behoeft geen toelichting.