Havenverordening Ouderkerk aan den IJssel, Gouderak en Lageweg 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Havenverordening Ouderkerk aan den IJssel, Gouderak en Lageweg 2017

§ 1 Algemene bepalingen

Havenverordening Ouderkerk aan den IJssel, Gouderak en Lageweg 2017.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Autosteiger: een aanlegplaats in de vorm van een steiger ten behoeve van het

aan boord zetten van een auto, te weten het noordoostelijk havenfront van Steiger OU1 en Steiger OU4;

Binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

College: college van burgemeester en wethouders;

Exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

Haven: wateren die in het beheer zijn van de gemeente Krimpenerwaard en die voor de scheepvaart openstaan, alsmede alle daartoe behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven en los- en laadplaatsen, zoals aangegeven op de kaarten in bijlage 1 bij deze verordening;

Havenmeester: degene, die als zodanig door burgemeester en wethouders is

aangewezen, alsmede diens plaatsvervanger;

Historisch vaartuig: een vaartuig dat aanvankelijk is gebouwd als bedrijfsvaartuig, dat een leeftijd heeft van minimaal 30 jaar en dat qua uiterlijk zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat van bouw en uitrusting wordt gehouden en niet meer bedrijfsmatig wordt ingezet;

Ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

Pleziervaartuig: een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor

niet-bedrijfsmatige d.w.z. sportieve of recreatieve doeleinden;

Ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van huishoudelijk afval;

Schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, eendraagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

Schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

Tankschip: schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

Woonschip: een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als, of te

oordelen naar de constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd als hoofdverblijf ten behoeve van het dag- en/of nachtverblijf door een of meerdere personen;

Zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructieuitsluitend of in hoofdzaak voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document, afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven, waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing in de haven.

Artikel 1.3 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen 4 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag deze termijn eenmaal met ten hoogste 4 weken verlengen.

Artikel 1.4 Te late indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kunnen burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door burgemeester en wethouders aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

  • Het college kan aan een vergunning, vrijstelling of ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 1.6 Geldigheidsduur

  • 1. Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor de duur van 1 jaar.

  • 2. Een ontheffing voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.

Artikel 1.7 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

  • Het college kan een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:

    • a.

      dit in het belang van de orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven, of de kwaliteit van de dienstverlening in de haven noodzakelijk is;

    • b.

      de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • c.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de verlening daarvan, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan deze is vereist;

    • d.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • e.

      hiervan geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • f.

      de houder dit verzoekt.

Artikel 1.8 Verplichtingen van houders van toestemmingen

  • Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 1.9 Normadressaat

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Bij afwezigheid van een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 1.10 Aanwijzing havenmeester

  • Het college wijst een havenmeester aan.

Artikel 1.11 Nadere regels

  • Het college kan nadere regels stellen in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:

    • a.

      de gegevens die aan de havenmeester moeten worden gemeld voordat met een schip een haven wordt aangedaan, voordat ligplaats wordt ingenomen of voordat bepaalde activiteiten worden ondernomen;

    • b.

      de wijze waarop de melding, bedoeld onder a, dient plaats te vinden;

    • c.

      de wijze waarop een aanvraag om een vergunning dient plaats te vinden;

    • d.

      de voorwaarden waaronder schepen zich in een door het college aangewezen gebied mogen bevinden, welke betrekking kunnen hebben op daar te ondernemen activiteiten en op eisen waaraan schepen of bemanning moeten voldoen om deze activiteiten te mogen ondernemen;

    • e.

      de wijze van afmeren van schepen en het innemen van een ligplaats.

§ 2 Orde in en gebruik van de haven

Artikel 2.1 Verkeerstekens

  • 1. Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en deze voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2. Het is verboden te handelen in strijd met verkeerstekens of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.2 Innemen ligplaats

  • 1. Het is de schipper verboden met zijn schip een ligplaats in te nemen, tenzij dit geschiedt in het gedeelte van de haven dat volgens de bij deze verordening gevoegde en gewaarmerkte kaarten, bestemd is voor het type schip waarmee ligplaats wordt ingenomen. Het is niet toegestaan om af te meren tegen kademuren of de remmingwerken ter plaatse van steiger OU4 en OU5. Deze remmingwerken zijn door hun constructie ongeschikt.

  • 2. Alleen historische schepen mogen permanent ligplaats innemen aan de drijvende steiger, genaamd Steiger OU5.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning met een schip ligplaats in te nemen aan Steiger OU5, die bedoeld is voor historisch schepen. Deze vergunning wordt uitgegeven op basis van het 'Havenreglement historische vaartuigen Ouderkerk aan den IJssel 2017'.

  • 4. Het drijvende gedeelte van steiger OU4 en houten remmingwerk is niet bedoeld om af te meren. Het kort afmeren, maximaal 30 minuten, aan de drijvende steiger mag alleen plaats vinden ten behoeve van het aan of van boord gaan van passagiers.

  • 5. Het is verboden om een ligplaats in te nemen anders dan voor het onmiddellijk laden of lossen van de personenauto op het vaste gedeelte van Steiger OU4. Bij een situatie waarin onvoldoende ligplaatsen beschikbaar zijn , kan de Steiger OU4 tijdelijk worden vrijgegeven voor het afmeren van binnenvaart, dit ter beoordeling van de havenmeester.

  • 6. De overige ligplaatsen van de historische steiger OU5, alsmede de ligplaatsen aan de steiger G1, zijn bestemd voor pleziervaartuigen. Het gaat hierbij om passantenligplaatsen.

  • 7. Steiger OU3 is bestemd voor het innemen van ligplaatsen door binnenvaartschepen en pleziervaartuigen. Dit volgens de regel dat binnenvaart gaat voor pleziervaart.

    Alleen schepen zonder deklast zijn toegestaan.

  • 8. De steigers OU1 en 2 zijn alleen bestemd voor binnenvaartschepen. Voor het innemen van een ligplaats is havengeld verschuldigd. De hoogte van de tarieven is afhankelijk van de kenmerken van het vaartuig, de duur en de periode van het verblijf. Zie de Verordening havengelden Krimpenerwaard van het kalenderjaar.

  • 9. Het innemen van een vaste ligplaats met een woonschip is uitsluitend toegestaan na verkregen vergunning van burgemeester en wethouders.

  • 10. Het is verboden om ligplaats in te nemen zonder vergunning aan steiger L1 en L2.

  • 11. De vergunning voor steiger L1 en L2 wordt voor een periode van een jaar verleend. De vergunning wordt verleend zolang er ruimte beschikbaar is aan de steiger.

  • 12. De onderscheiden steigers zijn weergegeven op de kaarten van bijlage 1.

Artikel 2.3 Verbod nemen ligplaats

  • 1. Het is verboden een schip ligplaats te doen nemen of zich met een schip te bevinden op een plaats die:

    • a.

      daartoe niet is bestemd;

    • b.

      is bestemd voor schepen van een andere categorie; of

    • c.

      is bestemd voor ligplaatsvergunninghouders.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet als dit geschiedt in overeenstemming met de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder c, geldt niet voor ligplaatsvergunninghouders.

Artikel 2.4. Gebruik autosteiger

  • 1. Het is verboden de autosteiger bij Steiger OU4 voor een ander doel te gebruiken dan voor het kort afmeren, maximaal 30 minuten, ten behoeve van het aan of van boord zetten van een personenauto. De auto mag niet worden geparkeerd.

  • 2. Het is verboden de steigers OU 1 en 4 te belasten met (een) voertuig (en) met een gewicht groter dan 3.500 kg.

Artikel 2.5 Verbod schepen met gevaarlijke stoffen

Het is verboden met een schip dat een teken voert als bedoeld in artikel 3.14 jo. artikel 3.32 van het Binnenvaartpolitiereglement of dat na het vervoer van de in artikel 3.14 bedoelde stoffen, nog niet van die stof is schoongemaakt, een ligplaats in te nemen in de haven of daarvan op andere wijze gebruik te maken.

Artikel 2.6 Duur verblijf steiger OU5 en G1

  • 1. Het is verboden met een pleziervaartuig langer dan 48 uur achtereen te verblijven aan steiger OU5 en G1.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.7 Voorzieningen en voorwerpen

  • 1. Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, als daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.8 Verhalen van schepen

  • 1. Het college kan een exploitant of schipper (schriftelijk) opdragen een schip te verhalen of te doen verhalen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de orde, de veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven noodzakelijk is.

  • 2. Als geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht een schip te verhalen kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.

  • 3. In spoedeisende gevallen of als de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 2.9 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1. Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken als het schip:

    • a.

      gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt; of

    • b.

      ter hoogte van de kade of oever wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.

  • 2. Tijdens het gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven is een persoon die bekend is met de bediening van het schip in de stuurhut aanwezig.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.10 Overlast aan vaartuigen

Tenzij bij of krachtens deze verordening anders bepaald is het anderen dan de eigenaar of schipper van een schip niet toegestaan, zonder goedkeuring van de eigenaar of schipper dat schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.

Artikel 2.11 Voorkomen schade; veiligheid

  • 1. De schipper is verplicht zodanige voorzorgen te nemen, dat met zijn schip of een onderdeel daarvan in de haven geen ongeval of schade wordt veroorzaakt en in het algemeen de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht.

  • 2. Het is de schipper verboden op zodanige wijze te varen, dat daardoor schade aan andere schepen of hun meermiddelen dan wel aan kaden of andere havenwerken wordt toegebracht, of redelijkerwijze is aan te nemen, dan daardoor schade aan die schepen of werken kan ontstaan.

  • 3. De schipper is verplicht, wanneer met zijn schip of een onderdeel daarvan schade aan de haven is veroorzaakt, het college van burgemeester en wethouders of de havenmeester hieromtrent ten spoedigste in kennis te stellen.

Artikel 2.12 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende vaartuigen

  • 1. Het college kan indien naar zijn oordeel een vaartuig in slechte staat van onderhoud is, ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de orde met zich meebrengt of kan brengen:

    • a.

      een verbod opleggen om met dat vaartuig de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat vaartuig op een ligplaats bevinden, of;

    • b.

      maatregelen opleggen aan de kapitein of de schipper van het vaartuig dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt.

  • 2. Degene aan wie het verbod is of de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

Artikel 2.13 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1. Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, of per e-mail.

Artikel 2.14 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

  • 1. Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.1 daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

  • 2. De schipper van een schip in de haven waarvoor bij vorst of ijsgang een ligplaats in de haven is aangewezen dient gelegenheid te geven het zich tussen zijn schip en die ligplaats bevindende ijs te breken of te doen breken.

§ 3 Veiligheid en bescherming milieu in en in de omgeving van de haven

Artikel 3.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

  • 1. Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is een ieder verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 3.3 Afvalstoffen

  • 1. Het is verboden as, vuilnis of andere afvalstoffen, alsmede voorwerpen van welke aard dan ook in de haven te werpen of te laten vallen, of brandbare of verontreinigde vloeistoffen in de haven te pompen, te werpen of te laten vloeien.

  • 2. Het is verboden afvalstoffen op de wal of kade te plaatsen of geplaatst te houden.

  • 3. Huishoudelijk afval dient in de daartoe bestemde containers te worden gedeponeerd.

Artikel 3.4 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

  • a.

    daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester; en

  • b.

    de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 3.5 Veilige toegang

  • 1. Een afgemeerd schip beschikt over een toegang welke geen gevaar of schade aan personen kan veroorzaken.

  • 2. Het eerste lid geldt niet met betrekking tot binnenschepen waarbij:

    • a.

      de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen; of

    • b.

      het afmeren van korte duur is.

Artikel 3.6 Verbod gebruik hoofdmotor

  • 1. Het is verboden op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, met uitzondering van direct voor vertrek van het schip.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.7 Wijze van meren

  • 1. Het is de schipper verboden zijn schip in de haven op een andere wijze te meren, dan aan de daarvoor bestemde steigers en meerpalen, of aan een ander schip dat hiervan gebruik maakt.

  • 2. De schipper is verplicht er zorg voor te dragen, dat zijn schip in de haven, zolang het stilligt, behoorlijk is vastgelegd.

Artikel 3.8 Walstroom

  • 1. De schipper die afgemeerd is in de Haven is altijd verplicht voor zijn energievoorziening gebruik te maken van aanwezige walstroomvoorzieningen ondergebracht in de aanwezige havenkasten. Het gebruik van generatoren en aggregaten in de haven is vanuit milieuoogpunt en geluidsoverlast niet toegestaan . Bij storingen aan havenkasten, of in een situatie waarin onvoldoende capaciteit kan worden geboden , beslist de havenmeester over een mogelijk tijdelijk gebruik van de generatoren en aggregaten.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.9 Verbod laden en lossen

  • 1. Het is verboden een schip in de haven te laden en te lossen.

  • 2. Aan de autosteigers is het toegestaan om een personenauto aan of van boord te zetten overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.4.

Artikel 3.10 Verrichten van werkzaamheden

  • 1. Het is een ieder verboden om aan boord, buiten boord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

    • a.

      het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend; of

    • b.

      per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste zeven in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:

      • 1°.

        als de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftankvan een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

      • 2°.

        dat doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelenbekend zijn beschikbaar zijn en;

      • 3°.

        de werkzaamheden plaatsvinden op ten minste 25 meter van gevaarlijke stoffen ofbrandbaar materiaal.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.11 Ontsmetten van schepen

  • 1. Het is verboden een schip of de lading te ontsmetten door het te behandelen met gassen of stoffen die gassen afstaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het verboden een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, en voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

§ 4 Handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzingen

  • 1. Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer, het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 4.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 4.3 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de havenmeesters en de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aangewezen personen.

  • 2. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

§ 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De “Havenverordening Ouderkerk 2014” wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Havenverordening Ouderkerk aan den IJssel, Gouderak en Lageweg 2017.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op dinsdag 13 december 2016.
de griffier, drs. K.E. Driehuijs
de voorzitter, mr. R.S. Cazemier

Bijlage 1 Situatie havens Ouderkerk aan den IJssel en Gouderak

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

Toelichting

Algemeen

Deze verordening bevat de kaderstellende regels die van toepassing zijn op schepen wanneer deze een haven aandoen die wordt beheerd door de gemeente. Hiermee worden de gemeentelijke belangen beschermd en tegelijkertijd worden de rechten en plichten van zowel de scheepvaart als de havenbeheerders inzichtelijker gemaakt. Daarbij heeft deze verordening voor ogen dit alles op een overzichtelijke, duidelijke manier te regelen, ontdaan van overbodige regels en administratieve lasten.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikelen 1.1 en 1.2

Haven en toepassingsbereik

Het begrip haven omvat die wateren die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan, met inbegrip van de daartoe behorende havenwerken (kades, meeraangelegenheden, etc.). Ter afbakening en verduidelijking is de haven op de kaarten in bijlage 1 aangegeven. Deze verordening is daarmee in beginsel van toepassing op alle wateren binnen de gemeentegrenzen die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan, evenals de daartoe behorende havenwerken. Binnen het toepassingsbereik vallen ook wateren omvatten die aan anderen toebehoren, als de gemeente deze beheert en deze een openbaar karakter hebben en op enigerlei wijze voor het publiek toegankelijk zijn.

Artikel 1.6 Geldigheidsduur

Het tweede lid bepaalt dat een ontheffing, als deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden. Een gedraging of handeling die langer duurt dan zes maanden kan worden beschouwd als een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer.

Artikel 1.7 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Onder het bepaalde in onderdeel c worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.

Artikel 1.9 Normadressaat

De schipper is in beginsel verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, tenzij anders is bepaald. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op die artikelen waarin expliciet is bepaald dat ’eenieder’ zich aan dat voorschrift dient te houden.

In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

Artikel 2.1 Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl de verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, orde en veiligheid).

Artikel 2.3 Verbod nemen ligplaats

In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in de onderdelen a tot en met c van toepassing is.

Artikel 2.8 Verhalen van schepen

In bepaalde gevallen moeten schepen - in verband met de orde, veiligheid of het milieu - verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er in overeenstemming met de daarvoor toepasselijke regels of met toestemming van het college.

Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, is in het eerste lid bepaald dat de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt als dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt.

De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Als medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.

Het derde lid regelt dat schepen in verband met de veiligheid of het milieu met spoed – en voor rekening en risico van de exploitant - verhaald kunnen worden als zich een calamiteit voordoet in de haven of als de exploitant onbekend is. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidentenbestrijdingsvaartuigen.

Artikel 2.9 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren; als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.

Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of als men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd ligt in het feit dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen als een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

Artikel 2.13 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. Een voorbeeld hiervan is het niet functioneren van de inert gasinstallatie op een tankschip. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen.

Artikel 3.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Het in het eerste lid gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip; handelingen gepleegd aan wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een schip , door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt .

Op grond van het tweede lid kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld als dit bij kan dragen aan het voorkomen van een schoorsteenbrand bij een schip dat al langer stilligt.

Artikel 3.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemende gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd, is het verboden afvalverbrandingsovens aan boord van schepen te gebruiken. Afval kan afgegeven worden aan de daartoe bestemde inzamelaars.

Artikel 3.4 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.

Artikel 3.5 Veilige toegang

In de havenpraktijk doen zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor. Daarom wordt voorgeschreven dat schepen in principe over een toegang dienen te beschikken waardoor – in redelijkheid – geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

Voor met name binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om bij dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.

Artikel 3.6 Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Het artikel betreft geen absoluut verbod, maar is afhankelijk van een aanwijzing van gebieden door het college. Bovendien kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld ten dienste van proefdraaien van de hoofdmotor.

Artikel 3.7 Deugdelijk afmeren

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Om hiertegen op te kunnen treden is dit artikel opgenomen. De hier geformuleerde norm richt zich tot ‘eenieder’; hierdoor kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting.

Artikel 3.8 Gebruik walstroom door binnenschepen

Het is verboden om in een door het college aan te wijzen gebied aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken. In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de openbare ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd. Op het moment dat het op een ligplaats dermate druk is met binnenschepen dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens kerst of andere feestdagen), of voor binnenschepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben dan de walstroomvoorziening kan leveren, kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod.

Artikel 3.9 Verbod laden en lossen

Het is verboden een schip in de haven te laden en te lossen.

Artikel 3.10 Verrichten van werkzaamheden

Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen; hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden. Het verbod richt zich tot ‘een ieder’.

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen.

Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste zeven werkdagen mag duren. Als de werkzaamheden langer dan zeven werkdagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.

Artikel 3.11 Ontsmetten van schepen

Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het havengebied is dit in beginsel verboden.

Het verbod te ontsmetten van het tweede lid is beperkt tot schepen die zijn geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. Er wordt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In de praktijk zal de havenmeester namens het college bepalen of in het specifieke geval mag worden ontsmet en waar dat, met het oog op de veiligheid van de omgeving, dient plaats te vinden.