Regeling vervallen per 01-12-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 30-11-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • -

    algemene voorziening: een aanbod van diensten en activiteiten dat zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en buiten de landelijke eigenbijdrage regeling valt en dat is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie of opvang en voorliggend op een maatwerkvoorziening, mits uit onderzoek is gebleken dat dit een passende oplossing biedt voor het probleem van de inwoner;

  • -

    gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden;

  • -

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • -

    bijdrage in de kosten (eigen bijdrage): betreft de bijdrage die de cliënt zelf dient te betalen en bij de cliënt, of diens wettelijke vertegenwoordiger, wordt geëind. Conform artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • -

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2. Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. De cliënt, diens mantelzorger(s) of diens vertegenwoordiger meldt de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning bij het college.

  • 2. Het college bevestigt schriftelijk en/of digitaal de ontvangst van de melding.

  • 3. In de ontvangstbevestiging informeert het college de cliënt dan wel diens mantelzorger(s) of diens vertegenwoordiger over:

    • a.

      de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure;

    • b.

      de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheid een persoonlijk plan in te dienen.

Artikel 3. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt, binnen de wettelijke termijn van zes weken, alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4. Onderzoek

  • 1. Een gesprek met de cliënt, dan wel met zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk met zijn mantelzorger en voor zover nodig met zijn familieleden, maakt deel uit van het onderzoek. Als de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning voldoende bekend is, kan in overleg met de cliënt worden afgezien van een gesprek.

  • 2. Tijdens het gesprek over de hulpvraag tussen het college, de cliënt en mogelijk andere betrokkenen komt aan de orde de mogelijkheden:

    • a.

      van de inwoner om zelf of met ondersteuning uit het sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • b.

      een beroep te doen op een of meer voorliggende voorzieningen;

    • c.

      gebruik te maken van een of meerdere algemene voorzieningen;

    • d.

      een of meerdere maatwerkvoorzieningen aan te vragen.

  • 3. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek bevat tevens een verslag van het gesprek. Het verslag bevat:

    • a.

      de melding van de hulpvraag;

    • b.

      het verslag van het gesprek

    • c.

      een eventueel ingediend persoonlijk plan

    • d.

      een conclusie over de (mogelijke) oplossingsrichting voor de hulpvraag.

  • 4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan de schriftelijke weergave toegevoegd.

  • 5. De cliënt tekent de schriftelijke weergave voor gezien of akkoord. Het college verzoekt de cliënt het verslag voor gezien of akkoord te ondertekenen.

  • 6. Het college is bevoegd om in het belang van het onderzoek de cliënt of bij gebruikelijke hulp diens huisgenoten:

    • a.

      op te roepen om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem of hen te bevragen;

    • b.

      op een door of namens het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen hem of hen te doen bevragen en/of te onderzoeken.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1. De cliënt kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk bij het college indienen.

  • 2. Een aanvraag kan worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het college kan een ondertekende weergave van het onderzoek aanmerken als aanvraag, indien de cliënt dit daarop heeft aangegeven.

  • 4. Op de aanvraag wordt binnen de wettelijke termijn van twee weken beslist.

HOOFDSTUK 3. Maatwerkvoorziening

Artikel 6. Criteria voor maatwerkvoorziening

De cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • 1.

    ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    • i.

      op eigen kracht;

    • ii.

      met gebruikelijke hulp;

    • iii.

      met mantelzorg;

    • iv.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • v.

      met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening; of

    • vi.

      met gebruikmaking van een algemene voorziening.

  • De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zolang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

  • 2.

    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    • i.

      op eigen kracht;

    • ii.

      met gebruikelijke hulp;

    • iii.

      met mantelzorg;

    • iv.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • v.

      met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening; of

    • vi.

      met gebruikmaking van een algemene voorziening.

  • 3.

    voor beschermd wonen, voor zover hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met vrijwilligerswerk of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving;

  • 4.

    Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt beoordeeld op welke wijze een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met algemene voorzieningen, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

Artikel 7. Weigeringsgronden voor maatwerkvoorziening

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met vrijwilligerswerk of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van het besluit op de aanvraag heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan de cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • f.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • g.

      voor zover deze niet als de goedkoopste compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • h.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      indien het een algemeen gebruikelijke voorziening betreft;

    • b.

      indien deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • c.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Krimpenerwaard.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie;

    • e.

      indien de kosten van de woonvoorzieningen meer bedragen dan 7.000 geldt het primaat van verhuizen, tenzij er argumenten zijn die tegen verhuizen pleiten;

    • f.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • g.

      indien de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel renovatie van de woning om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning of aan het wooncomplex mogen worden gesteld;

Artikel 8. Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget:

    • a.

      is toereikend om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopste compenserende in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een hulpmiddel: op basis van de kostprijs van het hulpmiddel dat de cliënt zou hebben ontvangen als het hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      een dienst:

      • 1°.

        verricht door een professionele persoon of organisatie: op het toepasselijke tarief per uur dat voor dergelijke hulp wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

      • 2°.

        verricht door een ZZP’er: op 75% van het toepasselijke tarief per uur dat voor dergelijke hulp wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

      • 3°.

        verricht door een mantelzorger: op een uurtarief overeenkomstig het minimumloon en de minimumvakantiebijslag op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 3.

    De cliënt ten behoeve van wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan geen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, tenzij een duidelijke meerwaarde is aangetoond. In voorkomend geval:

    • a.

      krijgt deze persoon een lager tarief betaald voor zijn diensten dan het minimumloon, inclusief vakantietoeslag op grond van de Wet minimumloon en mimimumbijslag.

    • b.

      mogen tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

  • 4.

    De verschillende Persoonsgebonden tarieven zijn opgenomen in de nadere regels.

Artikel 9. Controle

  • 1. Het college kan onderzoeken, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor deze zijn verstrekt.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op het gebruik of de besteding.

Artikel 10. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen, waaronder pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Als het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, zal deze voorziening worden teruggevorderd.

HOOFDSTUK 4. Bijdrage in kosten

Artikel 11. Bijdrage in kosten maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      persoonsgebonden budget is gelijk aan de hoogte van het verstrekte persoonsgebonden budget.

  • 4. Voor een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de factoren die een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage.

  • 6. Het college regelt door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd.

HOOFDSTUK 5. Kwaliteit en veiligheid

Artikel 12. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat de beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard; en

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders. Het college kan daartoe een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek doen en kan zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse de geleverde voorzieningen controleren.

Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gesteldeverplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college stelt nadere regels voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6. Waardering mantelzorgers

Artikel 15. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

HOOFDSTUK 7. Klachtregeling, medezeggenschap en inspraak

Artikel 16. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op het bestaan en de werking van de klachtregeling door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 17. Medezeggenschapsregeling

  • 1. Aanbieders beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op het bestaan en de werking van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, onder wie in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan ter uitvoering van het tweede en derde lid nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 8. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 19. Nadere regels, beleidsregels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het gestelde in deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015 wordt ingetrokken per 31-12-2017.

  • 2. Een maatwerkvoorziening die op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015 is verstrekt en waarvan de duur bij inwerkingtreding van deze verordening nog niet is verstreken, wordt geacht op grond van deze verordening te zijn verstrekt.

  • 3. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015, totdat het college een nieuwe beschikking heeft genomen. Het nieuwe besluit wordt genomen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op een bezwaarschrift dat is ingediend tegen een door het college op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015 en voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening genomen besluit, wordt beslist met toepassing van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 5. Van het in lid 2, lid 3 en lid 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Wmo verordening 2018.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op 12 december 2017.
de griffier, drs. K.E. Driehuijs
de voorzitter, mr. R.S. Cazemier

Toelichting

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Voor het opstellen van de verordening is gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. Daarnaast is de uitgave ‘100 ideeën voor de gemeentelijke regelgever’ van de VNG als leidraad gehanteerd.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities in artikel 1 is beperkt, omdat de wet (in artikel 1.1.1) al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.

Artikel 2. Melding

De procedure voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in de artikelen 2.3.2 tot en met 2.3.5 van de wet geregeld. De artikelen 2 tot en met 4 van deze verordening geven hierop een aanvulling. Doublures zijn zoveel mogelijk vermeden.

Voordat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, doet hij een melding bij het college waarin hij zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (hulpvraag) aangeeft. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

De ontvangst van de melding wordt schriftelijk bevestigd. Omdat het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan, is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

Indien de cliënt er voor kiest een persoonlijk plan aan te leveren dan dient hij daarin te beschrijven welke oplossing volgens hem de beste is:

  • -

    Gezien de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt te benoemen.

  • -

    In acht nemende de eigen mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid te bevorderen.  

Artikel 3. en 4 Vooronderzoek en Onderzoek

Op grond van de wet wijst het college de cliënt voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

 

Een gesprek met de cliënt, zijn vertegenwoordiger, zijn mantelzorger en / of zijn familieleden, maakt deel uit van het onderzoek, tenzij dat niet nodig is, bijvoorbeeld omdat de cliënt genoegzaam bekend is. Van het gesprek wordt een schriftelijk verslag gemaakt.

 

De cliënt is verplicht mee te werken aan een onderzoek door deskundigen, bijvoorbeeld aan een medisch onderzoek. Bij gebruikelijke hulp geldt deze verplichting indirect ook voor de huisgenoten.

 

Artikel 5. Aanvraag

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekende weergave van het onderzoek als aanvraag aan te merken.

 

De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid).

Wanneer het college niet redt om binnen de beslistermijn van 2 weken een beschikking af te geven, is het aan het college om daarover in gesprek te treden met de cliënt en instemming te vragen met uitstel van de beslistermijn op aanvraag, zo volgt uit (TK 2013-2014, 33 841, nr. 64, p. 81-82). Wanneer de cliënt niet instemt met het uitstel, kan het college de beslistermijn éénmaal verlengen door toepassing te geven aan artikel 4:14 Awb.

    

Artikel 6. Criteria voor maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid en participatie levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

De maatwerkvoorziening voor beschermd wonen of opvang levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

Bij maatwerkvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende voorzieningen:

Hulp bij het huishouden, woonvoorziening, vervoervoorziening: (Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, auto aanpassing, scootmobiel) , rolstoelvoorziening, begeleiding, dagbesteding  en opvang.

 

Artikel 7. Weigeringsgronden voor maatwerkvoorziening

De in het eerste lid opgenomen weigeringsgronden gelden voor alle maatwerkvoorzieningen en zijn complementair aan de criteria in artikel 5. De weigeringsgronden zijn terug te voeren op het criterium dat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met vrijwilligerswerk of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen.

 

De in het tweede lid opgenomen weigeringsgronden zijn alleen van toepassing op maatwerkvoorzieningen gericht op zelfredzaamheid en participatie. Voor woonvoorzieningen zijn in het derde lid nog concretere weigeringsgronden opgenomen. Daarbij wordt nadrukkelijk (bijvoorbeeld onder g.) ook gekeken naar de verantwoordelijkheid van de Vereniging van Eigenaren of Woningbouwvereniging.

 

Het in het derde lid onder e genoemde primaat van verhuizen wordt niet toegepast als de kosten meer bedragen dan €7000 als er argumenten zijn die tegen verhuizen pleiten. Factoren die een rol kunnen spelen bij de belangenafweging zijn onder andere: sociale omstandigheden, werksituatie, verandering in woonlasten,.

  

Artikel 8. Hoogte persoonsgebonden budget

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in natura krijgt. Als de cliënt dat wenst, bestaat de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget te verstrekken.

 

In artikel 8 van de verordening wordt aangegeven op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

 

De hoogte van een persoonsgebonden budget is niet hoger dan de kostprijs die de gemeente zou moeten betalen voor een maatwerkvoorziening in natura. In de situatie dat de maatwerkvoorziening van de beoogde aanbieder duurder is dan het aanbod van het college, dient de cliënt zelf de meerkosten te betalen. Wanneer de cliënt een voorziening nodig heeft die niet verstrekt wordt door een van de gecontracteerde aanbieders, dan wordt er geen korting doorgevoerd.

 

Het uitgangspunt van de wetgever is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etcetera. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ. Dit protocol wordt reeds binnen de huidige AWBZ gehanteerd en door veel gemeenten ook voor de hulp bij het huishouden in de Wmo. Onder de Wmo 2015 wordt niet meer gesproken van gebruikelijke zorg maar van gebruikelijke hulp.

 

Het betalen van hulp die anders zonder betaling geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de cliënt wordt door het college als niet wenselijk geacht. Derhalve wordt een pgb niet verstrekt aan een niet-professionele zorgverlener als de mate van verplichting gering is. Dit is het geval als de hulp overgeslagen kan worden zonder dat gevolgen heeft voor de cliënt. (voorbeelden: hulpverlener is ziek of op vakantie waardoor de hulp wordt overgeslagen, cliënt is op vakantie, etc).

 

Met betrekking tot de hoogte van het mantelzorgerstarief wordt opgemerkt dat het minimumloon voor mantelzorgers, aansluit bij bovengenoemde uitgangspunten. De Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat een pgb-tarief op basis van het minimumuurloon voor niet-professionele hulp redelijk is. (Rb Den Haag 27-02-2017 Zaaknummer AWB - 16 _ 276)

 

In lid 3 is geregeld dat er een vergoeding verstrekt kan worden aan het sociale netwerk voor bijvoorbeeld bouwkundige werkzaamheden. Een dergelijke vergoeding kan verstrekt worden omdat in dit geval de inzet van een professional wordt voorkomen waardoor de uitgaven lager zullen zijn. Wel dienen er vooraf afspraken gemaakt te worden over de in te zetten manuren zodat vooraf duidelijk is welke kosten vergoed dienen te worden voor de werkzaamheden die zijn uitgevoerd. Het uurtarief wat hiervoor beschikbaar is gesteld is altijd lager dan het minimumloon.

 

Artikel 9. Controle

Het gaat hier zowel om het voorkomen van fouten, waarbij regels door onwetendheid of vergissingen niet opzettelijk worden overtreden, als het aanpakken van doelbewuste fraude, waarbij opzettelijk de regels worden overtreden met eigen of andermans gewin als doel.

 

De wet bevat in de artikelen 2.3.8 tot en met 2.4.3 een regeling van de mededelingsplicht van de cliënt, de herziening, intrekking en terugvordering van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening en het verhaal van kosten.

 

Artikel 10 Voorkoming en bestrijding van oneigenlijk gebruik en misbruik

Artikel 10 is toegevoegd vanuit de wens een meer volledig beeld te schetsen van het proces en de rechten van de cliënt. Zo dient de cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college een mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande het recht op een maatwerkvoorziening of een pgb. Wanneer de cliënt dit nalaat dan zal het college op grond van deze verordening de beschikking herzien dan wel intrekken. Het college zal dit doen als het vaststelt dat bijvoorbeeld onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen, toereikend vinden of het voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

 

Lid 3 van artikel 10 betreft een kan bepaling. Er bestaat voor het college geen verplichting tot terugvordering (discretionaire bevoegdheid). Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het college. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de casus.

  

Artikel 11. Bijdrage in kosten maatwerkvoorziening

De bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening in nature of een persoonsgebonden budget is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening en het persoonsgebonden budget. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels gesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in deze verordening passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt. De kostprijs is vastgelegd in het derde lid.

 

Voor een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd.

 

De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

  

Artikel 12. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende eisen aan de kwaliteit van voorzieningen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Naar aanleiding van landelijke discussie over de wijze waarop inkooptarieven door een college worden vastgesteld, is dit artikel ontstaan. Op deze wijze waarborgen wij een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de kwaliteitseisen en sluiten wij aan bij de al sinds jaar en dag bestaande uitvoeringspraktijk binnen de Krimpenerwaard.​

 

Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, die door het college is aangewezen, onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 12 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Artikel 15. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse waardering van mantelzorgers wordt geregeld in de nadere regeling. Het maximum budget wordt vastgesteld door de raad.

 

Artikel 16. Klachtregeling

In artikel 14 is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen. In het tweede lid zijn instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de klachtregelingen door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

 

Voor klachten over de gemeente is hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 17. Medezeggenschapsregeling

In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. In het tweede lid zijn instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

 

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Het wordt aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap over beleid vorm te geven.

 

Artikel 19. Nadere regels, beleidsregels en hardheidsclausule 

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen en te besluit indien de verordening in een bepaalde situatie niet voorziet.

 

Artikel 20. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Door intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015 komen ook de daarop gebaseerde nadere regels (Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Krimpenerwaard 2015) en beleidsregels (Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Krimpenerwaard 2015) te vervallen.

In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende maatwerkvoorzieningen op basis van de oude verordening; een lopende maatwerkvoorziening wordt geacht op grond van de nieuwe verordening te zijn verstrekt.

Deze nieuwe verordening heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat op een aanvraag die is ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015 waarop nog niet is beslist voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met toepassing van deze verordening. In het derde lid is voor lopende bezwaarschriften een uitzondering gemaakt: lopende bezwaarschriften worden volgens de oude verordening afgedaan.