Regeling vervallen per 01-01-2022

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Krimpenerwaard 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2021

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Krimpenerwaard 2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Wettelijke grondslag

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht: “Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.’’ Deze beleidsregels zijn gebaseerd op artikel 35 van de Participatiewet.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      alleenstaande ouderkop: de verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2 lid 6 van de Wet op het kindgebonden budget, die door de Belastingdienst/Toeslagen wordt verstrekt;

    • b.

      Awir: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

    • c.

      bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c van de wet, waarbij de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet bij het vaststellen van de draagkracht buiten toepassing blijft;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard;

    • e.

      de wet: de Participatiewet;

    • f.

      draagkracht: het (restant) gedeelte van de middelen die moet worden gebruikt om de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan te betalen;

    • g.

      draagkrachtruimte: het deel van de middelen waarover de draagkracht wordt berekend. Er wordt onderscheid gemaakt naar draagkrachtruimte in het inkomen en in het vermogen;

    • h.

      draagkrachtloos inkomen: het grensbedrag tot welke hoogte er geen sprake is van draagkrachtruimte in het inkomen;

    • i.

      draagkrachtpercentage: het percentage van de draagkrachtruimte dat als draagkracht wordt aangemerkt;

    • j.

      inkomen: het inkomen en/of bijzonder inkomen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de wet;

    • k.

      jongmeerderjarigen: personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar;

    • l.

      middelen: alle vermogens- en inkomensbestanddelen als bedoeld in artikel 31 van de wet;

    • m.

      toeslagpartner: de persoon die als ‘partner’ wordt aangemerkt als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir);

    • n.

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • o.

      voorliggende voorziening: de voorziening als bedoeld in artikelen 5 onder e en 15 van de wet;

    • p.

      woning: hieronder valt een zelfstandige huur- dan wel koopwoning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Als woning wordt ook een woonwagen op een erkende standplaats of een woonschip aangemerkt;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.3 Reikwijdte beleidsregels

  • 1.

    Deze beleidsregels hebben betrekking op de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet, ten behoeve van ingezetenen van gemeente Krimpenerwaard.

  • 2.

    Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn woonplaats heeft in Krimpenerwaard.

  • 3.

    Iemand heeft zijn woonplaats in Krimpenerwaard indien:

    • a.

      hij staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) op een woonadres in Krimpenerwaard; en

    • b.

      daar ook feitelijk woonachtig is.

  • 4.

    Het college kan op grond van bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in het vorige lid onder a.

Artikel 1.4 Advisering

  • 1.

    Het college kan om deskundigenadvies vragen indien dat voor het vaststellen van het recht en/of hoogte van de bijzondere bijstand noodzakelijk is.

  • 2.

    De belanghebbende dient desgevraagd zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen dat nodig is voor het advies als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college vraagt in ieder geval advies aan de GGD Hollands Midden bij een (eerste) aanvraag om bijzondere bijstand voor:

    • a.

      dieetkosten;

    • b.

      meerkosten stoken;

    • c.

      extra waskosten;

    • d.

      meerkosten kledingslijtage.

  • 4.

    Het vragen van een deskundigenadvies kan achterwege blijven als:

    • a.

      het jaarlijks terugkerende kosten betreft en het overduidelijk is dat de (medische) situatie sinds het laatste deskundigenadvies niet is gewijzigd of wanneer herbeoordeling door de GGD Hollands Midden in het voorgaande advies niet wordt geadviseerd;

    • b.

      de medische noodzaak op een andere wijze is vastgesteld en de kosten bovendien lager zijn dan het door de GGD gehanteerde tarief voor sociaal medische advisering, tenzij het naar verwachting gaat om een meerjarige verstrekking.

Artikel 1.5 Hoogte van de bijzondere bijstand

  • 1.

    Het college stelt de hoogte van de bijzondere bijstand vast op basis van de meest recente Nibud-prijzengids, tenzij de beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    In gevallen waarin de Nibud-prijzengids niet voorziet, wordt uitgegaan van de feitelijke noodzakelijke kosten, waarbij het uitgangspunt van de goedkoopst adequate voorziening geldt. Daarbij kan het college richtprijzen, normbedragen en tweedehands prijzen hanteren.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten (duurzame gebruiksgoederen en stofferingskosten) wordt vastgesteld aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen tabel met normbedragen. De tabel wordt jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 1.6 Nadere verplichtingen

Het college kan aan de bijzondere bijstand nadere verplichtingen verbinden op grond van artikel 55 van de wet:

  • a.

    die verband houden met de aard en het doel van de bijzondere bijstand; of

  • b.

    die gericht zijn op beëindiging of vermindering van de bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten

Artikel 2.1 Algemene voorwaarden

  • 1.

    Het college beoordeelt de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de wet indien de wettelijke afwijzingsgronden in paragraaf 2.2 van de wet niet van toepassing zijn.

  • 2.

    Er bestaat alleen aanspraak op bijzondere bijstand voor kosten die in Nederland zijn opgekomen en aan Nederland zijn verbonden.

Artikel 2.2 Voorliggende voorziening

  • 1.

    Onder een voorliggende voorziening wordt een voorziening verstaan buiten de Participatiewet waarop een beroep kan worden gedaan ter verwerving van middelen of bekostiging van specifieke uitgaven.

  • 2.

    Een aanvullende (collectieve) zorgverzekering wordt eveneens aangemerkt als een voorliggende voorziening indien de belanghebbende daarover beschikt en voor zover de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd door de aanvullende (collectieve) zorgverzekering worden vergoed.

  • 3.

    Als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet wordt in ieder geval aangemerkt de:

    • a.

      Wet langdurige zorg;

    • b.

      Zorgverzekeringswet;

    • c.

      Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • d.

      Wet op de rechtsbijstand;

    • e.

      Wet op de huurtoeslag;

    • f.

      Wet kinderopvang.

Artikel 2.3 Geen noodzakelijke kosten

  • 1.

    De kosten genoemd in artikel 14 van de wet komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2.

    De kosten beheer persoonsgebonden budget voor bewindvoerders zijn geen noodzakelijke kosten.

Artikel 2.4 Bijzondere omstandigheden: reservering

  • 1.

    Voor incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geldt een reserveringsplicht.

  • 2.

    Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid vallen in ieder geval:

    • a.

      eerste aanschaf of vervanging duurzame gebruiksgoederen;

    • b.

      verhuiskosten;

    • c.

      de kosten van woninginrichting en stoffering;

    • d.

      aanschaf of vervanging van een identiteitsbewijs dan wel leges voor de aanschaf of verlenging verblijfsdocument;

    • e.

      woonkosten tijdens detentie.

  • 3.

    Indien er recht bestaat op bijzondere bijstand voor kostensoorten als bedoeld in het tweede lid die in verschillende vormen wordt verstrekt, wordt het door belanghebbende gereserveerde bedrag dan wel het bedrag dat belanghebbende redelijkerwijs had kunnen reserveren bij voorrang in mindering gebracht op de bijzondere bijstand die om niet wordt verstrekt.

Artikel 2.5 Bijzondere omstandigheden: overig

  • 1.

    Voor incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van bestaan, anders dan de algemene kosten als bedoeld in artikel 2.4 lid 1 van deze beleidsregels, beoordeelt het college of er sprake is van bijzondere omstandigheden. Voor deze kosten geldt geen reserveringsplicht.

  • 2.

    Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid vallen in ieder geval:

    • a.

      dieetkosten;

    • b.

      extra waskosten;

    • c.

      meerkosten kledingslijtage;

    • d.

      bewindvoeringskosten.

Hoofdstuk 3 De aanvraag

Artikel 3.1 Indienen aanvraag

  • 1.

    De aanvraag om bijzondere bijstand wordt schriftelijk dan wel digitaal ingediend op een door het college vastgesteld formulier.

  • 2.

    Het college kan het recht om bijzondere bijstand ambtshalve vaststellen indien een schriftelijke of digitale aanvraag niet mogelijk is op grond van individuele omstandigheden.

  • 3.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend voordat de kosten opkomen of worden gemaakt.

  • 4.

    Het college kan afwijken van het bepaalde in lid 3 indien:

    • a.

      de kosten zijn gemaakt of opgekomen vóór de datum van aanvraag met dien verstande dat de originele nota’s niet ouder mogen zijn dan 1 maand; en

    • b.

      het college de noodzaak van de kosten nog kan vaststellen en de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 35 van de wet.

Hoofdstuk 4 Draagkrachtregels

Artikel 4.1 Algemene beleidsuitgangspunten

  • 1.

    Het college past artikel 35, tweede lid, van de wet niet toe.

  • 2.

    De individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de wet, en de individuele studietoeslag, bedoeld in artikel 36b van de wet, worden niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van de draagkracht.

  • 3.

    Het college wijst de aanvraag om bijzondere bijstand af indien de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten naar het oordeel van het college kunnen worden bekostigd uit de toepasselijke bijstandsnorm of een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    Voor de draagkrachtberekening geldt de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in de artikelen 20, 21, 22, 23 of 24 van de wet. Het college houdt daarbij geen rekening met kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a van de wet of verlaging van de norm in de artikelen 20 en 21 als bedoeld in artikel 27 van de wet.

  • 5.

    Bij het vaststellen van de draagkracht gaat het college uit van het beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken over de in aanmerking te nemen middelen.

  • 6.

    Indien en zolang de belanghebbende die is toegelaten tot een minnelijk of wettelijk schuldhulpverleningstraject voldoet aan de voorwaarden van dat traject, gaat het college ervan uit dat redelijkerwijs niet kan worden beschikt over middelen.

  • 7.

    Een eenmaal vastgestelde draagkracht kan alleen tijdens het draagkrachtjaar worden gewijzigd bij een ingrijpende wijziging in de omstandigheden. Het college beoordeelt dat in het individuele geval.

Artikel 4.2 Draagkrachtperiode inkomen en vermogen

  • 1.

    Het college stelt de draagkrachtperiode in beginsel vast op 12 maanden. De draagkrachtperiode begint op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstand is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de draagkrachtperiode voor een kortere periode vaststellen als daar in het individuele geval of op basis van de kostensoort aanleiding voor is.

  • 3.

    Indien een aanvraag wordt ingediend binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode, dan wordt er geen nieuwe draagkrachtperiode vastgesteld.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten en de (resterende) draagkracht.

Artikel 4.3 Draagkracht en inkomen

  • 1.

    Het college merkt het inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 4.1 lid 4 van deze beleidsregels aan als draagkrachtloos inkomen. In dat geval is er geen sprake van draagkracht.

  • 2.

    Van het inkomen tussen 110% en 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt 20% als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    Van het inkomen tussen 120% en 150% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt bovendien 40% als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 4.

    Van het inkomen dat meer bedraagt dan 150% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt bovendien 100% als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 5.

    Het in aanmerking te nemen inkomen wordt vastgesteld volgens de regels voor algemene bijstand in de Participatiewet.

  • 6.

    De verschuldigde eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg wordt aangemerkt als buitengewone uitgave waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen.

  • 7.

    Indien binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag bijzondere bijstand wordt ingediend, stelt het college de nog te verrekenen draagkracht uit inkomen vast op basis van de resterende draagkracht in die draagkrachtperiode.

Artikel 4.4 Draagkracht en vermogen

  • 1.

    Het college merkt het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de wet aan als 100% draagkracht.

  • 2.

    Indien binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, stelt het college de nog te verrekenen draagkracht uit vermogen vast op basis van de draagkrachtruimte uit vermogen die eerder nog niet met het recht op bijzondere bijstand kon worden verrekend.

Hoofdstuk 5 Kosten in verband met wonen

§ 1 Woonkostentoeslag

Artikel 5.1 Woonkostentoeslag huurders

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een woonkostentoeslag (Wkt) als de Wet op de huurtoeslag niet als passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor een periode van maximaal 12 maanden aan de belanghebbende die een woning huurt met woonkosten boven de van toepassing zijnde maximaal subsidiabele huurgrens als de woonkosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Aan de bijstand als bedoeld in het vorige lid verbindt het college de verplichting dat belanghebbende actief een goedkopere woning zoekt en deze accepteert (“verhuisplicht”). In de beschikking worden concrete activiteiten voor deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.

  • 4.

    Indien de belanghebbende, als bedoeld in lid 2, zich in voldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de noodzakelijke kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, als bedoeld in lid 2, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven en hem dit te verwijten valt, wijst het college de nieuwe aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

  • 6.

    In het geval het college zeer bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand toch eenmalig met maximaal 6 maanden worden verlengd. De bijzondere bijstand wordt dan verstrekt in de vorm van een lening omdat sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 48 lid 2 onder b van de wet.

  • 7.

    Indien en zolang het college de verhuisplicht niet oplegt is de bijzondere bijstand in principe niet aan de maximale termijn gebonden als bedoeld in lid 2.

Artikel 5.2 Woonkostentoeslag woningeigenaren

  • 1.

    Het college sluit bij de vaststelling van het recht en de hoogte van de bijzondere bijstand aan op de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen indien de woonkosten lager zijn dan de toepasselijke maximaal subsidiabele huurgrens en deze noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Het college kan bijzondere bijstand voor een periode van maximaal 12 maanden verlenen aan de belanghebbende met woonkosten boven de maximaal subsidiabele huurgrens.

  • 4.

    Aan de bijstand als bedoeld in het vorige lid verbindt het college de verplichting dat belanghebbende actief een goedkopere woning zoekt en deze accepteert. In de beschikking worden concrete activiteiten voor deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, als bedoeld in lid 3, zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot het verkopen van de eigen woning en/of het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de noodzakelijke kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 6.

    Indien de belanghebbende, als bedoeld in lid 3, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven en hem dit te verwijten valt, wijst het college de nieuwe aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

  • 7.

    In het geval het college zeer bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand toch eenmalig met maximaal 6 maanden worden verlengd. De bijzondere bijstand wordt dan verstrekt in de vorm van een lening omdat sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 48 lid 2 onder b van de wet.

  • 8.

    De woonkosten van eigenaren die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag zijn:

    • a.

      de hypotheekrente, niet zijnde de aflossing of de premie van een spaarhypotheek;

    • b.

      het rioolrecht;

    • c.

      het eigenaarsdeel waterschapslasten voor zover geen kwijtschelding is verleend;

    • d.

      de erfpachtcanon;

    • e.

      de premie opstalverzekering;

    • f.

      het eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting voor zover geen kwijtschelding is verleend.

  • 9.

    De (te verkrijgen) voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting in verband met renteaftrek eigen woning van de Belastingdienst wordt in mindering gebracht op de bijzondere bijstand.

§ 2 Verhuiskosten en inrichtingskosten

Artikel 5.3 Verhuiskosten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor verhuiskosten als sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Daarvoor stelt het college eerst de noodzaak van de verhuizing vast.

  • 2.

    Er is in ieder geval sprake van een noodzakelijke verhuizing indien de belanghebbende aan wie de verhuisplicht als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.2 van deze beleidsregels is opgelegd, verhuist naar een woning met woonkosten lager dan de maximale huurgrens.

  • 3.

    Onder verhuiskosten in dit artikel worden aangemerkt:

    • a.

      de eerste (gebroken) maand huur of dubbele huur en administratiekosten;

    • b.

      de waarborgsom;

    • c.

      de transportkosten.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de eerste maand huur of dubbele huur en administratiekosten en/of de waarborgsom wordt vastgesteld op basis van de feitelijk uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 5.

    De bijzondere bijstand voor de eerste (gebroken) maand huur of dubbele huur en administratiekosten wordt om niet verstrekt.

  • 6.

    De bijzondere bijstand voor de kosten waarborgsom wordt in de vorm van een lening verstrekt.

  • 7.

    De bijzondere bijstand voor transportkosten wordt om niet verstrekt.

Artikel 5.4 Inrichtingskosten (duurzame gebruiksgoederen en stofferingskosten)

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van woninginrichting (“inrichtingskosten”) indien de kosten aangemerkt kunnen worden als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 2.

    De kosten voor woninginrichting worden onderscheiden in:

    • a.

      duurzame gebruiksgoederen; en

    • b.

      stofferingskosten, zoals verf, behang, raambekleding en vloerbedekking.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen tabel met normbedragen. De tabel wordt jaarlijks geïndexeerd.

  • 4.

    Het college bevordert de aanschaf van tweedehands duurzame gebruiksgoederen door de belanghebbende voorlichting te geven over de omvang van de aflossingsperiode en op welke wijze de duurzame gebruiksgoederen aangeschaft kunnen worden.

  • 5.

    De bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in beginsel in de vorm van een lening verstrekt en voor stofferingskosten om niet.

  • 6.

    Wanneer sprake is van een minnelijk of wettelijk schuldhulpverleningstraject waarbij geen nieuwe schulden gemaakt mogen worden, kan in het individuele geval worden afgeweken van het genoemde in het vorige lid en kan de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen worden verstrekt als een lening met uitgestelde aflossing die wordt omgezet in bijstand om niet als men het schuldhulpverleningstraject succesvol heeft afgerond.

§ 3 Overige kosten in verband met wonen

Artikel 5.5 Doorbetaling huur bij verblijf in detentie

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende die als alleenstaande wordt aangemerkt en huurder is van een woning of een kamer bijzondere bijstand verlenen voor de doorbetaling huur indien:

    • a.

      belanghebbende in Nederland in detentie verblijft; en

    • b.

      de periode van detentie (ononderbroken) langer duurt dan 1 maand maar niet meer dan 6 maanden.

  • 2.

    De bijstand als bedoeld in lid 1 wordt verstrekt gedurende maximaal 6 maanden.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.3 en 4.4 van deze beleidsregels geldt dat alle middelen uit het inkomen en vermogen in aanmerking worden genomen en eerst moeten worden aangesproken. Er is geen vrijlatingsgrens van toepassing.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt rechtstreeks uitbetaald aan de verhuurder, onder aftrek van de huurtoeslag.

  • 5.

    Indien pas ná de datum van besluit bekend wordt dat de totale periode van detentie meer dan 6 maanden bedraagt, dan beëindigt het college de toegekende bijzondere bijstand per de eerste dag van de volgende maand na het bekend worden van de detentieduur.

  • 6.

    Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor doorbetaling huur tijdens verblijf in detentie bij:

    • a.

      een huurachterstand van 2 maanden of meer;

    • b.

      medebewoning van de woning, waarbij de huurverplichting redelijkerwijs overgenomen kan worden;

    • c.

      zelfgekozen detentie in plaats van het betalen van een boete;

    • d.

      verlies van de woning;

    • e.

      een detentieperiode van langer dan 6 maanden;

    • f.

      verblijf in detentie in het buitenland.

  • 7.

    Bijzondere bijstand voor doorbetaling huur tijdens detentie wordt slechts eenmaal aan een belanghebbende verstrekt.

  • 8.

    De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend, tenzij:

    • a.

      er naar het oordeel van het college sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      er nog middelen te verwachten zijn, bijvoorbeeld een teruggaaf energielasten, dan wordt de bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een lening.

Artikel 5.6 Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in inrichting

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende zonder partner en/of medebewoners die tijdelijk verblijft in een inrichting vanwege medische of sociale omstandigheden bijzondere bijstand verlenen voor de doorbetaling van de vaste lasten indien het aanhouden van de woning noodzakelijk is.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is eveneens van toepassing in geval van gehuwden of voor de wet daaraan gelijkgesteld en beide partners tijdelijk in een inrichting verblijven.

  • 3.

    Onder de vaste lasten als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      de huur na aftrek van de huurtoeslag; en

    • b.

      de kosten van het vastrecht voor gas, water en elektra; en

    • c.

      de kosten van de inboedelverzekering.

  • 4.

    De periode waarin het college bijzondere bijstand kan verlenen bedraagt ten hoogste 6 maanden.

§ 4 Bijstand aan jongmeerderjarigen

Artikel 5.7 Jongmeerderjarigen (18, 19 of 20 jaar)

  • 1.

    Een persoon van 18, 19 of 20 jaar wordt een “jongmeerderjarige” genoemd. Deze jongmeerderjarige kan recht hebben op aanvullende bijzondere bijstand indien de noodzakelijke kosten van het bestaan meer bedragen dan de voor hem geldende bijstandsnorm omdat de jongmeerderjarige zelfstandig woont én hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

    • a.

      de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn; of

    • b.

      de jongmeerderjarige redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2.

    De jongmeerderjarige kan zijn onderhoudsrecht in ieder geval niet te gelde maken indien hij:

    • a.

      ouderloos is of de ouders (onbereikbaar) in het buitenland wonen, dan wel anderszins onbereikbaar zijn;

    • b.

      buiten het gezinsverband van de ouder(s) is geplaatst in het kader van de Jeugdwet;

    • c.

      niet verantwoord nog langer bij de ouder(s) kan wonen; of

    • d.

      de zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen

    • e.

      een zeer ernstig verstoorde relatie heeft met zijn ouders.

  • 3.

    De noodzakelijke kosten als bedoeld in lid 1 hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      zelfstandige huisvesting indien de jongmeerderjarige daarop is aangewezen;

    • b.

      kosten waarin niet wordt voorzien door de inrichting waar de jongmeerderjarige verblijft.

  • 4.

    De hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand als bedoeld in het vorige lid sub a bedraagt tezamen met de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 20 van de wet niet meer dan de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de wet.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in lid 3 sub b van dit artikel bedraagt maximaal de norm als bedoeld in artikel 20 lid 1 onder a van de wet.

  • 6.

    Het recht op bijzondere bijstand wordt in ieder geval beëindigd met ingang van de datum waarop de 21-jarige leeftijd wordt bereikt.

  • 7.

    Indien het college bijzondere bijstand verstrekt aan de jongmeerderjarige wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot verhaal als bedoeld in artikel 62 van de wet.

Hoofdstuk 6 Medische kosten en kosten van medische aard

Artikel 6.1 Medische kosten algemeen

  • 1.

    Voor medische kosten worden de Zvw, de Wlz en de Wmo 2015 beschouwd als passende en toereikende voorliggende voorzieningen op grond van artikel 15 lid 1 van de wet.

  • 2.

    Indien de belanghebbende een aanvullende (collectieve) zorgverzekering heeft afgesloten op grond waarvan voor deze kosten mogelijk wel een vergoeding kan worden verstrekt, geldt de aanvullende (collectieve) zorgverzekering eveneens als voorliggende voorziening.

  • 3.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand voor (wettelijke) eigen bijdragen op grond van de Zvw, de Wlz en de Wmo 2015.

  • 4.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage die belanghebbende is verschuldigd op grond van de (collectieve) aanvullende verzekering.

  • 5.

    Voor kosten van het wettelijk en vrijwillig eigen risico wordt geen bijzondere bijstand verleend.

Artikel 6.2 Dieetkosten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor dieetkosten indien belanghebbende om medische redenen is aangewezen op een bepaald dieet én de kosten van dat dieet meerkosten met zich meebrengen.

  • 2.

    Voor de kosten van dieetpreparaten en diëtetiek wordt geen bijzondere bijstand verleend.

  • 3.

    Het college stelt de noodzaak van de bijzondere bijstand vast aan de hand van een deskundigenadvies.

  • 4.

    Uitgangspunt voor het bepalen van de meerkosten is de meest recente Nibud-prijzengids.

Artikel 6.3 Meerkosten verwarming

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor meerkosten verwarming indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten vanwege een medische oorzaak.

  • 2.

    Indien en voor zover de meerkosten het gevolg zijn van een slecht geïsoleerde woning komen die kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 3.

    Het college stelt de noodzaak van de bijzondere bijstand vast aan de hand van een deskundigenadvies.

  • 4.

    De meerkosten worden bepaald op basis van het verschil tussen de laatste jaarlijkse energienota en het gemiddeld energieverbruik ten behoeve van verwarming stookkosten per vergelijkbaar huishouden zoals vermeld in de Nibud-prijzengids.

Artikel 6.4 Meerkosten waskosten en kledingslijtage

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor extra waskosten en extra kosten van slijtage van kleding, schoeisel of beddengoed, indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 2.

    Onder de extra kosten als bedoeld in het eerste lid worden de kosten verstaan die zich voordoen wanneer vanwege een medische oorzaak meer slijtage van kleding, schoeisel of beddengoed dan wel extra bewassing noodzakelijk is ten opzichte van wat gebruikelijk is.

  • 3.

    Het college stelt de noodzaak van de bijzondere bijstand vast aan de hand van een deskundigenadvies.

  • 4.

    Bij de bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt onderscheid gemaakt in 4 categorieën functie- en activiteitsstoornissen die de extra kosten kunnen veroorzaken met bijbehorende normbedragen per jaar:

    • a.

      gevolgen van het dragen van een prothese € 288,-;

    • b.

      stoornissen van houding en bewegingsapparaat € 342,-;

    • c.

      stoornissen van interne organen € 424,-;

    • d.

      voortdurende zalfbehandeling € 490,-.

  • .

    Voor kinderen tussen 4 en 15 jaar geldt 75% van genoemde bedragen. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 6.5 Kleding

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen in de kosten van aanschaf van kleding indien de noodzakelijke kosten het gevolg zijn van een plotselinge toename of afname van het lichaamsgewicht vanwege een medische oorzaak.

  • 2.

    Het college stelt de noodzaak van de bijzondere bijstand vast aan de hand van een deskundigenadvies.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de Nibud-prijzengids.

Hoofdstuk 7 Reiskosten

Artikel 7.1 Reiskosten voor bezoek gezinsleden of naaste familieleden

  • 1.

    Onder gezinsleden of naaste familieleden worden verstaan: de partner of bloedverwanten in de eerste of tweede graad.

  • 2.

    Onder reiskosten worden kosten verstaan in verband met:

    • a.

      het bezoek aan een gezinslid of naast familielid dat verblijft in een ziekenhuis, mits dat verblijf langdurig van aard is. Daarvan is sprake indien het afleggen van de bezoeken langer dan 2 weken voortduurt. Alleen reiskosten die ná 2 weken worden gemaakt kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen;

    • b.

      het bezoek aan een gezinslid of naast familielid, dat verblijft in een instelling, niet zijnde ziekenhuis, als bedoeld in de wet of de Wet langdurige zorg of thuis wordt verzorgd dan wel verpleegd;

    • c.

      het bezoek van de ouder(s) voor het bezoek aan de instelling, niet zijnde een ziekenhuis, waar hun kind verblijft;

    • d.

      het bezoek aan een in Nederland gedetineerd gezinslid of naast familielid.

  • 3.

    Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor reiskosten indien er geen sprake is van een voorliggende voorziening en deze kosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De reiskosten van minderjarige kinderen van de belanghebbende als bedoeld in lid 1 kunnen ook voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in lid 2 onder a tot en met c wordt in beginsel gebaseerd op een bezoekfrequentie van maximaal een keer per week. Daarvan kan het college afwijken rekening houdend met de aard van de (familie)relatie die de belanghebbende heeft met de persoon aan wie de bezoeken worden afgelegd.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in lid 2 onder d wordt in beginsel gebaseerd op een bezoekfrequentie van maximaal een keer per maand voor twee personen of twee keer per maand voor een persoon. Daarvan kan het college afwijken rekening houdend met de aard van de (familie)relatie die de belanghebbende heeft met de persoon aan wie de bezoeken worden afgelegd of indien de reclassering of de inrichting daartoe een gemotiveerd verzoek indient.

  • 6.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan het OV-tarief volgens de 2e klasse (niet zijnde een toeslagtrein) rekening houdend met het gebruik van een eventuele kortingskaart of reductietarief.

Artikel 7.2 Reiskosten in verband met scholing minderjarige kinderen

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke reiskosten van minderjarige (ten laste komende) kinderen indien:

    • a.

      geen sprake is van bijzonder leerlingenvervoer; en

    • b.

      geen vergelijkbaar onderwijsinstituut dichterbij huis is waar het kind onderwijs kan volgen; en

    • c.

      de reisafstand enkele reis tussen de woning van het kind en de school meer bedraagt dan 10 kilometer, gerekend over de kortste afstand; en

    • d.

      het kind voltijds onderwijs volgt op de betreffende school; en

    • e.

      het onderwijs noodzakelijk is voor het betreffende kind.

  • 2.

    De reiskosten van het minderjarige kind dat een voltijdopleiding doet aan mbo, hbo of universiteit komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Het studentenreisproduct van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voorziet in de kosten en is daarom een passende en toereikende voorliggende voorziening.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan het OV-tarief volgens de 2e klasse (niet zijnde een toeslagtrein) rekening houdend met het gebruik van een eventuele kortingskaart of reductietarief.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld voor maximaal 10 maanden per schooljaar.

Hoofdstuk 8 Kosten financieel beheer

Artikel 8.1 Kosten beschermingsbewind, curatele en mentorschap

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten bewindvoering.

  • 2.

    Onder kosten bewindvoering worden verstaan kosten in verband met:

    • a.

      curatele;

    • b.

      beschermingsbewind;

    • c.

      mentorschap,die worden gemaakt op basis van een beschikking van de kantonrechter.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Artikel 8.2 Kosten budgetbeheer

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van budgetbeheer indien de noodzaak is vastgesteld door een consulent schulddienstverlening.

  • 2.

    De hoogte en duur van de te verstrekken (periodieke) bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de schriftelijke indicatie van de consulent schulddienstverlening.

Hoofdstuk 9 Overige kosten

Artikel 9.1 Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand indien aan de belanghebbende een toevoeging is verleend.

  • 2.

    De noodzakelijke kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden vastgesteld op basis van de verschuldigde eigen bijdrage verminderd met de verlaging, als bedoeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, die belanghebbende redelijkerwijs had kunnen krijgen.

  • 3.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor griffierecht, mits de belanghebbende gebruik maakt van de mogelijke kortingsregelingen voor griffierechten.

  • 4.

    Andere bijkomende kosten die door een advocaat in rekening mogen worden gebracht en in aanmerking komen voor bijzondere bijstand zijn:

    • a.

      kosten voor getuigen en deskundigen;

    • b.

      kosten voor uittreksels uit openbare registers.

  • 5.

    Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      vertaalkosten;

    • b.

      reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen.

Artikel 9.2 Kinderopvang

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor (de eigen bijdrage) van kinderopvang op basis van een door de GGD vastgestelde sociaal-medische indicatie (SMI).

  • 2.

    Voor de hoogte van de bijzondere bijstand sluit het college aan bij de maximale uurtarieven en het maximaal aantal opvanguren die gehanteerd worden in het Besluit kinderopvangtoeslag van het Ministerie van SZW.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt gedurende maximaal 12 maanden verstrekt.

  • 4.

    Er moet gebruik gemaakt worden van een geregistreerde kinderopvanginstelling (dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang).

  • 5.

    De (in ontwikkeling zijnde) regeling die voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van een sociaal-medische indicatie, geldt – per datum dat genoemde regeling in werking treedt - als voorliggende voorziening. Indien de belanghebbende op grond van deze regeling een inkomensafhankelijke eigen bijdrage is verschuldigd, kan voor de eigen bijdrage bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 9.3 Compensatie alleenstaande ouderkop

  • 1.

    Op aanvraag kan aan de belanghebbende van 21 jaar of ouder periodieke bijzondere bijstand verleend worden ter compensatie van het gemis van de alleenstaande ouderkop (alo-kop).

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand ter compensatie van de ontbrekende alo-kop moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a.

      belanghebbende is 21 jaar of ouder en is alleenstaande ouder in de zin van artikel 4 lid 1 sub b van de Participatiewet; en

    • b.

      belanghebbende heeft een toeslagpartner als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Awir waardoor er geen recht op de alo-kop bestaat; en

    • c.

      belanghebbende bewoont een zelfstandige woonruimte en kan de noodzakelijke kosten van het bestaan niet delen met een ander.

  • 3.

    De hoogte van de bijstand is maximaal gelijk aan de alo-kop die belanghebbende had kunnen ontvangen als hij geen fiscaal toeslagpartner had gehad.

  • 4.

    De bijstand wordt toegekend per kalenderjaar over een gesloten periode voor maximaal 12 maanden en wordt beëindigd zodra een beroep gedaan kan worden op de alo-kop of zodra het inkomen meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm plus het maximale bedrag van de alo-kop.

Artikel 9.4 Overbruggingsuitkering

  • 1.

    Het college kan in bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke kosten van bestaan indien de belanghebbende niet beschikt over middelen om de periode tussen de bijstandsaanvraag en de eerste betaling van de uitkering zelf te overbruggen en hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 2.

    Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in lid 1 kan sprake zijn:

    • a.

      bij het verlaten van een asielzoekerscentrum (statushouders);

    • b.

      na einde langdurige detentie;

    • c.

      bij verlating door partner bij echtscheiding.

  • 3.

    De hoogte van de in lid 1 bedoelde bijzondere bijstand bedraagt, onder aftrek van alle eventueel aanwezige middelen, maximaal de toepasselijke bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag, berekend naar de periode van de ingangsdatum van het recht op algemene bijstand tot de eerste betaling ervan. Daarnaast moet rekening worden gehouden met algemeen noodzakelijke kosten die over betreffende periode al zijn voldaan.

  • 4.

    De te overbruggen periode betreft maximaal een maand.

Artikel 9.5 Uitvaartkosten

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende die als erfgenaam wordt of kan worden aangemerkt bijzondere bijstand verlenen voor noodzakelijke uitvaartkosten indien en voor zover de nalatenschap geen of onvoldoende middelen bevat of nog niet bekend is of dat het geval is of zal zijn.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal de in aanmerking te nemen kosten van € 3.675,- of een bedrag naar rato hiervan in het geval van meerdere erfgenamen.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van het bedrag genoemd in het tweede lid.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Uitbetaling

De betaling van de bijzondere bijstand vindt uitsluitend plaats op de volgende wijze:

  • a.

    rechtstreeks aan de leverancier: op verzoek van belanghebbende op basis van een prijsopgave, offerte dan wel pro forma nota; of

  • b.

    rechtstreeks aan belanghebbende: als deze in bezit is van de definitieve nota dan wel andere bewijsstukken; of

  • c.

    rechtstreeks aan belanghebbende: op verzoek van belanghebbende op basis van een prijsopgave, offerte dan wel pro forma nota waarbij belanghebbende op grond van artikel 55 van de wet de verplichting heeft om achteraf het definitieve betalingsbewijs of andere bewijsstukken waaruit de betaling blijkt, te overleggen; of

  • d.

    rechtstreeks aan derden als voorwaarde aan de bijstandsverlening.

Artikel 10.2 Aflossing van leenbijstand

Wanneer de bijzondere bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening, zijn voor de aflossing de bepalingen van toepassing zoals die zijn vastgelegd in de beleidsregel Invordering van de gemeente Krimpenerwaard.

Artikel 10.3 Terugvordering

De bepalingen betreffende terugvordering zoals genoemd in artikel 58 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op de bijzondere bijstand.

Artikel 10.4 Bevoegdheid college

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 10.5 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 10.6 Overgangsbepaling

Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze beleidsregels, maar waarop na inwerkingtreding nog niet is beslist, worden behandeld en beoordeeld volgens deze beleidsregels.

Artikel 10.7 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand 2019.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard van 4 december 2018.

de secretaris, Mw. mr. M. Plantinga

de burgemeester, mr. R.S. Cazemier

Bijlage 1 bij toekenning bijzondere bijstand voor woninginrichting

(prijspeil 2018)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

De bedragen in de volgende overzichten zijn van toepassing wanneer sprake is van een volledige inrichting (totale som inrichtings- en stofferingskosten). Hierbij is uitgegaan van ‘alles nieuw’, dus zonder overname.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling