Vergunningen, Toezicht en Handhavingsbeleidsplan 2019-2023

Geldend van 04-02-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 02-07-2019

Intitulé

Vergunningen, Toezicht en Handhavingsbeleidsplan 2019-2023

1. Inleiding

Dit vergunningen, toezicht en handhavingsbeleidsplan (VTH beleidsplan) is het kader voor de uitvoering van de gemeentelijke taken die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), plaatselijke verordeningen (zoals de Algemene Plaatselijke Verordening, Marktverordening en Afvalstoffenverordening) en diverse bijzondere wetten (zoals de Drank- en Horecawet en de Wet op de kansspelen). Het beleidsplan is de onderlegger voor de jaarlijkse integrale uitvoeringsprogramma’s. Dit beleid vervangt het vigerende Handhavingsbeleid 2016-2020.

Voor vergunningverlening had de gemeente nog geen beleidsplan. Het nieuwe Besluit Omgevingsrecht (Bor) van juli 2017 verplicht gemeenten echter ook voor vergunningverlening een beleidsplan te hebben. Om integraliteit te borgen is gekozen om één beleidsplan te maken voor zowel vergunningverlening, als toezicht en handhaving. Dit plan is geldig voor de periode 2019 tot 2023.

De milieucomponent van de Wabo kent een plan “Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving gemeentelijke milieutaken 2019-2022” van 18 januari 2019 dat is opgesteld door de Omgevingsdienst Midden-Holland. Het onderhavige beleidsplan ziet toe op de bouwregelgeving, de ruimtelijke regelgeving en de regelgeving inzake brandveilig gebruik. Daarnaast ziet het op de genoemde regelgeving rondom openbare orde en veiligheid.

1.1 Doel van het VTH beleidsplan

Met dit VTH beleidsplan wordt inzichtelijk gemaakt hoe de gemeentelijke vergunning-, toezichts- en handhavingstaak (VTH) wordt uitgevoerd en welke prioriteiten er gesteld zijn. Op basis van dit integrale VTH beleidsplan wordt jaarlijks (of voor meerdere jaren) een uitvoeringsprogramma gemaakt, zodat de uitvoering van de VTH taken de landelijke en gemeentelijke actualiteiten en taakstellingen volgen.

1.2 Opbouw VTH beleidsplan

In voorliggend beleidsplan wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op algemene punten inzake het VTH beleid. Hieruit volgt de risicoanalyse en prioritering. Vervolgens komen de uitvoeringsdoelstellingen, werkwijzen, technieken en instrumenten aan bod. Tot slot wordt beschreven hoe de uitvoering van het VTH beleidsplan is geborgd.

2. Algemeen

2.1 Missie, visie op het gebied van VTH

In 2015 is de gemeente ontstaan vanuit een fusie van een vijftal gemeenten. De gemeente Krimpenerwaard heeft een oppervlakte van ruim 160 km² en heeft circa 55.000 inwoners. Het grondgebied van de gemeente bestaat uit een elftal kernen met elk een eigen identiteit en een uniek veenweidegebied.

Een veilige, duurzame en leefbare woon- en werkomgeving waarin inwoners en bedrijven kunnen rekenen op professionele en transparante dienstverlening is waar de gemeente voor staat.

Voor de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving betekent dit dat de gemeente een goede balans voorstaat tussen de verantwoordelijkheid van inwoners en bedrijven om gezamenlijk tot oplossingen voor onderlinge geschillen te komen en de verantwoordelijkheid van het college om de bereidheid tot naleving te stimuleren en zo nodig handhavend op te treden ter bescherming van de fysieke leefomgeving.

Hierbij wordt ingezet op:

  • veiligheid;

  • eigen verantwoordelijkheid van de inwoners;

  • transparante en tijdige communicatie en besluitvorming;

  • goede samenwerking met elkaar en met de buitenwereld.

Aangezien de gemeente Krimpenerwaard een fusiegemeente betreft is het uniformeren van werkprocessen en beleid van de voormalige gemeenten een proces dat continu aandacht vraagt en dat de komende periode afgerond dient te worden.

2.2 Wettelijk kader

Bij de uitvoering van onze VTH-taken vormen de volgende wetten, verordeningen en (beleids)documenten onze belangrijkste (beleids)kaders:

Wetten:

  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Besluit omgevingsrecht (Bor), en Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor);

  • Wet ruimtelijke ordening (Wro);

  • Drank en Horeca Wet (DHW);

  • Woningwet;

  • Besluit brandveiligheidgebruik;

  • Havenbeveiligingswet;

  • Wet op de kansspelen;

  • Bouwbesluit 2012.

Beleidsdocumenten/verordeningen:

  • Nota ruimtelijke kwaliteit 2017;

  • Gemeentelijke Bouwverordening 2016;

  • Algemene plaatselijke verordening (APV);

  • Marktverordening 2016;

  • Afvalstoffenverordening 2019;

  • Beleidsregel buitenplanse afwijkingsbevoegdheid 2015 (Regeling kruimelgevallen).

2.3 Relevante ontwikkelingen

De komende periode zijn er aantal (organisatorische, juridische- en maatschappelijke) ontwikkelingen die van invloed zijn op het samenstellen van het VTH beleid. In de jaarlijks te verschijnen uitvoeringsprogramma’s wordt ingegaan op wat deze ontwikkelingen voor dat jaar betekenen en welke activiteiten daaruit volgen.

2.3.1 Wet VTH

In de Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (Wet VTH) is de vernieuwing van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving vastgelegd. Deze wet legt de basis voor de omgevingsdiensten en het basistakenpakket omgevingsrecht dat zij uitvoeren. De wet VTH is de verankering van de afspraken tussen de rijksoverheid, de provincies en gemeenten om vergunningverlening, toezicht en handhaving van het omgevingsrecht te verbeteren en te borgen. Gemeenten dienen een kwaliteitsverordening op te stellen, waarin de gewenste kwaliteit van de vergunningverlening en handhaving van hun Wabo taken worden opgenomen. De gemeente Krimpenerwaard heeft al een dergelijke verordening.

De wet VTH is in april 2016 gepubliceerd en per 1 juli 2017 van kracht geworden. Het betreft geen volledig nieuwe wet, maar een wijziging van de Wabo. Daarom is ook het Bor per 1 juli 2017 aangepast. In het nieuwe Bor zijn verschillende proceseisen die reeds verplicht waren voor handhaving, ook verplicht gesteld voor vergunningverlening. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opstellen van een beleidsplan en uitvoeringsplan. Met voorliggend beleidsplan geeft de gemeente uitvoering aan deze verplichting.

2.3.2 Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) strekt tot verbetering van de bouwkwaliteit door versterking van de privaatrechtelijke positie van de bouwconsumenten en door de introductie van een nieuw stelsel van kwaliteitsborging voor bouwwerken. Binnen het nieuwe stelsel is de aanvrager van de omgevingsvergunning primair verantwoordelijk om aan te tonen dat het bouwwerk voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Om dit doel te kunnen behalen, zal voor ieder vergunningplichtig bouwwerk een onafhankelijke kwaliteitsborger ingeschakeld moeten worden, die door toepassing van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging zal moeten verklaren dat het bouwwerk daadwerkelijk voldoet aan het Bouwbesluit. Het bevoegd gezag heeft bij de toetsing van de aanvraag geen inhoudelijke rol meer met betrekking tot de bouwtechnische voorschriften en zal niet meer toetsen of het aannemelijk is dat het bouwwerk hieraan voldoet. Het bevoegd gezag toetst nog wel aan welstand, ruimtelijke ordening en omgevingsveiligheid en blijft hier ook toezicht op houden. Dit nieuwe stelsel vraagt om een nieuwe werkwijze van de gemeente.

Op 14 mei 2019 is het voorstel Wkb behandeld in de Eerste Kamer. Het voorstel is aangenomen. Het nieuwe stelstel treedt stapsgewijs in werking en geldt vanaf 1 januari 2021 eerst voor bouwwerken in de laagste risicoklasse (bijv. eengezinswoningen en eenvoudige bedrijfspanden). Met dit nieuwe stelstel zal komende jaren in de uitvoeringsprogramma’s rekening mee worden gehouden.

2.3.3 Omgevingswet

De Omgevingswet behelst een grootschalige transitie van het Omgevingsrecht. In 2021 treedt de Omgevingswet volgens de huidige planning in werking. Door regelgeving op het gebied van omgevingsrecht te bundelen en te vereenvoudigen, ontstaat er meer samenhang in het beleid.

De wijzigingen in wet- en regelgeving vereisen een nieuwe manier van werken van overheden. Namelijk meer integraal, participatief, digitaal en gebruikmakend van lokaal maatwerk.

De gemeente bereidt zich de komende jaren voor op de Omgevingswet. In eerste instantie door het uitvoeren van verschillende pilots.

2.3.4 Terugtredende politie

Door de toenemende werkdruk en beperkte aanwezigheid van middelen is al langere tijd zichtbaar dat de politie een terugtrekkende beweging maakt. Dit vraagt in sommige gevallen extra inzet van de gemeente op het gebied van toezicht en handhaving. Met de extra inzet van BOA’s pakt de gemeente deze taak (deels) op. Ook zet de gemeente projecten op die naleving van wet- en regelgeving bevorderen zoals de aanpak tegen heling en de aanpak horeca buitengebied. Uiteraard blijft de gemeente in gesprek met de politie over de optimale verdeling van taken. Tegelijkertijd is het ook zaak om te bezien of zaken niet anders ingevuld kunnen worden. Zo is de gemeente terughoudender bij het ingrijpen bij (het toenemend aantal) burenruzies. De gemeente verwacht hier meer zelfredzaamheid van haar inwoners. Daar waar inzet van de gemeente toch nodig is gaat mediation voor handhavend optreden. Wanneer een burger een conflict of bezwaar wil maken, kan mediation een uitkomst beiden. Onder begeleiding van een onafhankelijke mediator wordt geprobeerd tot een oplossing te komen. Door met elkaar te praten, komt de geschiedenis, emotie en/of het probleem naar boven en kunnen misverstanden over de inhoud van een zaak opgehelderd worden. Mediation raakt steeds meer ingeburgerd als instrument voor conflictmanagement. Voordelen van mediation zijn dat burgers invloed kunnen uitoefenen op de oplossing van het geschil. Daarnaast zijn de totale kosten voor mediation vaak lager dan de juridische kosten van een gerechtelijke procedure. Ook ga je samen op zoek naar een oplossing, waarbij beide partijen inspraak hebben en vaker tevreden zijn over de oplossing.

2.3.5 Asbestvrije daken

Het is nog niet duidelijk of en wanneer nieuwe regelgeving komt voor het verwijderen van asbestdaken. Op dit moment beraadt de minister zich hierop. In juni 2019 heeft de Eerste Kamer namelijk het wetsvoorstel dat asbestdaken verbiedt weggestemd.

Met het wetsvoorstel werd beoogd dat eigenaren van gebouwen met asbesthoudende dakbedekking deze moeten verwijderen. Hierbij maakt het niet uit of dit dak in bezit is van een particulier, een bedrijf of de overheid. Ook de toestand van het dak is niet relevant voor het verbod. Het verbod op asbestdaken is een middel om de hoeveelheid asbest in de leefomgeving te verminderen. Verweerde asbestdaken leveren een bijdrage aan de gestage emissie van asbestvezels in het milieu. Dit komt omdat bijna alle asbestdaken in Nederland matig tot ernstig zijn verweerd.

Door het verbod op asbestdaken ligt het in de lijn der verwachting dat het aantal sloopmeldingen met asbest zal toenemen. Verder ligt er bij de gemeente een taak ten aanzien van informatievoorziening. De gemeente heeft taken rondom asbest deels uitbesteed aan de omgevingsdienst (ODMH). De gemeente zal deze ontwikkeling dan ook in samenwerking met de ODMH oppakken.

3. Risicoanalyse en prioriteitenberekening

3.1 Inleiding

Omdat er nooit voldoende capaciteit zal zijn om alle taken uitputtend uit te voeren, betekent VTH beleid opstellen ook keuzes maken en prioriteiten stellen. Dit gebeurt aan de hand van een risicoanalyse, waarmee de beschikbare middelen adequaat ingezet kunnen worden. Om de medewerkers zo effectief mogelijk in te zetten, moet bepaald worden welke activiteiten binnen de gemeente prioriteit hebben en welke minder. Gebruikelijk is dat de nadruk ligt op zaken waarbij het risico tot een calamiteit het hoogst is, wanneer er te weinig aandacht aan besteed wordt en waar het naleefgedrag laag is. Deze afweging vindt plaats door de toepassing van een risicomodel. Het model biedt de mogelijkheid om op basis van een risico inschatting en prioritering de inzet te bepalen. Hierbij kan gedacht worden aan de diepgang van toetsing en toezicht, de bezoekfrequentie van toezicht en de prioritering bij handhaving.

3.2 Methodiek

Voor alle relevante activiteiten (Wabo, APV en bijzondere wetten) is een risico inschatting gedaan. Dit risico is bepaald middels een vaste methodiek waarbij verschillende beoordelingscriteria (zie bijlage 1) in acht zijn genomen, te weten:

  • gezondheid;

  • veiligheid;

  • leefomgeving bij Wabo en leefbaarheid bij APV en bijzondere wetten;

  • financieel;

  • bestuur.

Deze vijf beoordelingscriteria zijn gescoord van 0 tot 4. Per activiteit is voor elk criterium een inschatting gedaan van het effect van slecht naleefgedrag. Aanvullend is het risico op slecht naleefgedrag beoordeeld. Deze inschatting is gedaan in samenspraak met verschillende medewerkers. Zoals aangegeven is het risico bepalend voor de prioriteit. Dit varieert van zeer lage tot zeer hoge prioriteit.

3.3 Prioriteiten

De volledige risico inschattingen en prioriteringen voor Wabo, APV en bijzondere wetten zijn te vinden in bijlage 2. In bijlage 3 worden de verschillende activiteiten uit de risicoanalyse toegelicht. De uitkomsten van de risicoanalyse worden gebruikt om de jaarlijkse prioriteiten vast te stellen in het uitvoeringsprogramma. In onderstaande tabel staat de top 10 van activiteiten die in de gemeente Krimpenerwaard de meeste prioriteit hebben.

Top 10

Wabo

APV en bijzondere wetten

1

Industriefuncties

DHW vergunning commercieel

2

Agrarische functies

Overig APV

3

Illegale bouwwerken

Evenement C

4

Monumenten

Exploitatievergunning horeca

5

Slopen met asbest

Wijziging DHW vergunning

6

Ondermijning

Ondermijning

7

Woonfunctie onder Wkb gevolgklasse 2 en 3

Afval

8

Handelen in strijd met bestemmingsplan uitgebreid

Evenement B

9

Onderwijsfunctie

Vuurwerk en carbidschieten

10

Bijeenkomstfunctie kinderopvang

Overlast (stank, geluid, ongedierte)

4. Uitvoeringsdoelstellingen

4.1 Inleiding

Op basis van de missie, visie, ontwikkelingen en de risicoanalyse zijn verschillende uitvoeringsdoelstellingen bepaald. Deze doelstellingen worden in dit hoofdstuk beschreven.

4.2 Uitvoeringsdoelstellingen en bijbehorende activiteiten

4.2.1 Risico gestuurd werken

Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 stelt de gemeente aan de hand van een risico inschatting prioriteiten ten aanzien van VTH. De komende periode wordt meer op basis van deze prioriteiten gewerkt. Voor vergunningverlening heeft dit gevolgen voor de diepgang van toetsing, voor toezicht voor de bezoekfrequentie en diepgang van toezicht en tot slot voor handhaving voor de mate waarin en de snelheid waarmee tot handhaving wordt overgegaan.

Meer risico gestuurd gaan werken, doet een organisatie niet van de ene op de andere dag. Het op verantwoorde wijze implementeren van de bestuurlijke keuzes is een proces dat tijd kost en monitoring van de gevolgen vergt. Dit is een proces dat de komende periode zijn beslag krijgt. In 2019 wordt de prioritering geïmplementeerd in de werkprocessen en eerste ervaringen daarmee opgedaan en vanaf 2020 wordt het risico gestuurd werken in uitvoering gebracht.

4.2.2 Communicatie inzetten om naleefgedrag en draagvlak te bevorderen

Voor de naleving en handhaving van wet- en regelgeving is extern draagvlak van belang. Dit begint ermee dat burgers, bedrijven en instellingen binnen de gemeente weten welke visie de gemeente heeft op vergunningverlening, toezicht en handhaving en op het evenwicht in verantwoordelijkheid tussen overheid en burger. Daarom zal via lokale en sociale media bekendheid worden gegeven aan het beleid en de activiteiten die de gemeente onderneemt. Gedacht kan worden aan handhavingsactiviteiten en gericht en actief informeren over vigerende wet- en regelgeving (bijvoorbeeld regelgeving ten aanzien van evenementen in het evenementenseizoen of regelgeving ten aanzien van vuurwerk rondom de jaarwisseling).

4.2.3 Investeren in wat de Omgeving(swet) van ons vraagt

Door de komst van de Omgevingswet verwacht de gemeente dat er meer zaken vergunningvrij zullen worden. De zaken waar toch nog een vergunning voor nodig is, worden complexer. Echter de tijd om te komen tot een besluit wordt korter. Het is dus zaak om te investeren in de voorkant van het proces. Dit betekent onderzoeken wat er nodig is om het vooroverleg verder te verbeteren. De praktijk leert dat meer vergunningvrij betekent dat er meer toezicht en handhaving nodig is. Deze ontwikkeling volgt de gemeente op de voet.

Voor het gehele VTH domein wordt het meer van belang dat toezichthouders beleidsmakers adviseren bij de totstandkoming van beleid. De uitvoering kan namelijk als geen ander inschatten wat de gevolgen zijn van het beleid in de uitvoeringsfase. Zijn regels bijvoorbeeld wel toetsbaar of handhaafbaar?

Daarnaast vraagt de Omgevingswet en de omgeving ook een cultuurverandering, door meer integraal te werken, de omgeving meer te betrekken en te denken vanuit oplossingen en niet vanuit wat mag conform vigerende wet- en regelgeving. Zo kan in veel gevallen een telefoontje naar een aanvrager of klager het proces versnellen of onderliggende problemen bloot leggen en oplossen.

In onderstaande tabel zijn de beleidsdoelstellingen opgenomen en daarbij zijn activiteiten opgenomen die de komende beleidsperiode worden ondernomen om de beleidsdoelstellingen te bewerkstellingen. In de uitvoeringsprogramma’s worden de activiteiten nader uitgewerkt en wordt bepaald wat we in dat jaar gaan doen.

Beleidsdoelstelling

Activiteiten

1

Risico gestuurd werken

Plan maken voor risico gestuurd werken

Uitvoering geven aan plan en gevolgen monitoren

2

Communicatie inzetten om naleefgedrag en draagvlak te bevorderen

Periodiek lokale en social media inzetten voor voorlichting en preventie

3

Investeren in wat de Omgevingswet van ons vraagt

Vooroverleg verder verbeteren

Investeren in klantcommunicatie

5. Werkwijzen, technieken en instrumenten

5.1 Inleiding

Om invulling te geven aan de uitvoeringsdoelstellingen van de gemeente worden onderstaande werkwijzen, technieken en instrumenten gehanteerd.

5.2 Toetsingsprotocol

De uitvoering van vergunningstaken staat gezien de hoeveelheid en de diversiteit van de werkzaamheden onder druk. Dit heeft invloed op het toetsingsniveau van alle aanvragen. De wettelijke termijn blijft lopen en initiatiefnemers willen graag zo snel mogelijk aan de gang. De omvang van het huidige takenpakket maakt het daarom nodig om bij het werkproces onderbouwde keuzes te maken. Door keuzes te maken ten aanzien van de basiswerkwijze voor het verlenen van vergunningen, wordt gekomen tot kortere procedures en een (lichte) deregulering. Bijlage 4 legt per omgevingsvergunning de criteria waaraan een aanvraag getoetst moet worden vast. Daarnaast legt het per omgevingsvergunning vast op welk niveau en in welke mate er toezicht wordt gehouden. Uitgangspunt hierbij is dat er meer risico gestuurd gewerkt gaat worden. De komende periode wordt gewerkt aan een plan om hier op een verantwoorde manier invulling aan te geven. De borging van de werkwijzen vindt plaats in de procesbeschrijvingen en het workflow managementsysteem dat de gemeente hanteert.

Bijlage 4 gaat niet in op de werkwijze bij de omgevingsvergunningen met de activiteit bouwen en de werkwijze bij vergunningen in het kader van APV en bijzondere wetten. De ervaring leert dat met name bij de activiteit bouwen mogelijkheden voor risico gestuurd werken zijn. Dit betekent dus dat de huidige werkwijze tegen het licht gehouden dienen te worden. Om deze reden is er voor gekozen om deze niet op te nemen in dit beleidsstuk. In 2019 wordt bepaald hoe het risico gestuurd werken verantwoord zijn beslag kan krijgen in de organisatie. Dit zal resulteren in nieuwe werkprocessen en een nieuw toets- en toezichtprotocol. Wanneer deze zijn vastgesteld zullen deze onderdeel worden van dit beleidsplan. Dit geldt ook voor APV en bijzondere wetten.

5.3 Nalevingsstrategie

Een bekend spreekwoord luidt: ‘voorkomen is beter dan genezen’. Helaas ligt de nadruk bij handhaving vooral op het genezen. Bestuursrechtelijk wordt voornamelijk handhavend opgetreden tegen reeds begane overtredingen, terwijl juist het voorkomen van die overtredingen vele malen doelmatiger is voor alle betrokkenen. Voor het verbeteren van de naleving van de regels zijn grofweg de volgende instrumenten beschikbaar:

  • Het bevorderen van naleving (preventiestrategie);

  • Het uitoefenen van controles en het houden van toezicht (toezicht- en controlestrategie);

  • Het toepassen van sancties (sanctiestrategie);

  • Het gedogen van situaties (gedoogstrategie).

In bijlage 5 wordt uitgebreid ingegaan op bovenstaande 4 punten. Dit is in grote mate conform de landelijke handhavingsstrategie (in afwijking daarvan wordt in gevallen van overtredingen in het ruimtelijk domein in de gemeente Krimpenerwaard (nog) geen gebruik gemaakt van bestraffende bestuursrechtelijke maatregelen. Mogelijkheden hiertoe, mede in relatie tot de Omgevingswet, worden komende jaren onderzocht). Voor de keuze om over te gaan tot handhaving zal de komende periode gebruik gemaakt worden van de prioriteitstelling uit bijlage 2. Gedogen is alleen toegestaan in uitzonderlijk gevallen en wanneer beperkt in tijd en omvang.

5.4 Samenwerking met externe partijen

Een goede samenwerking tussen de gemeente en haar partners is van belang. De zorg voor de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving verbetert als de samenwerkende partners elkaar versterken. Samenwerking levert kwalitatief betere adviezen, gebaseerd op gedeelde informatie en uitgangspunten. Belangrijke ketenpartners zijn:

Samenwerking externe partijen

Doel

Hoe

Veiligheidsregio Hollands Midden

De veiligheidsregio adviseert op het gebied van brandveiligheid en bereikbaarheid bij bouwplannen volgens de procesafspraken. Daarnaast adviseert de VRHM op gebied van externe veiligheid bij bestemmingsplannen en evenementen.

Advisering via het Omgevingsloket Online en gezamenlijke controles. Bij handhaving verloopt contact via de mail.

Omgevingsdienst

Midden Holland

en

Omgevingsdienst

Zuid-Holland Zuid

De omgevingsdienst adviseert afhankelijk van het project op het gebied brede milieuaspecten zoals bodem en geluid, natuurwetgeving, archeologie en Activiteitenbesluit bedrijven. Indien wordt afgeweken wordt van het bestemmingsplan kan expertise worden verlangd ter motivering van de milieutechnische aspecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De Omgevingsdienst Midden Holland vraagt indien nodig ook advies aan de GGD (o.a. volksgezondheidsaspecten).

Advisering via het Omgevingsloket Online en gezamenlijke controles. Bij handhaving verloopt contact via de mail.

Omgevingsdienst Haaglanden

Verlenen van de ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming.

Advisering via het Omgevingsloket Online en gezamenlijke controles. Bij handhaving verloopt contact via de mail.

Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Deze commissie is belast met het beoordelen van het project aan de redelijke eisen van welstand en op het gebied van monumenten. De commissie adviseert het college van burgemeester en wethouders.

Wekelijkse zitting via zaaksysteem.

Rijksdienst cultureel erfgoed (RCE)

Afhankelijk van de impact van het ontwerp adviseert RCE over het behoud van het cultureel erfgoed.

Advies intern via beleidsmedewerker monumenten, die wanneer nodig de RCE raadpleegt.

Provincie Zuid-Holland

Bij ruimtelijke afwegingen die vallen onder de uitgebreide procedure dient afstemming gezocht te worden.

Afstemming via

e-formulier.

Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, Stichtse Rijnlanden en Rijnland

Bij ruimtelijke afwegingen die vallen onder de uitgebreide procedure en die van invloed zijn op het oppervlaktewater of de wijze hoe omgegaan wordt met de afvoer naar het oppervlaktewater dient afstemming gezocht te worden.

Afhankelijk van de aanvraag vindt afstemming plaats via het Omgevingsloket online of via de mail.

Rijkswaterstaat

Afstemmen indien een aanvraag in het invloed gebied van rijkwaterstaat ligt.

Afstemming en meldingen bij evenementen via de mail en bij omgevingsvergunningen via het Omgevingsloket online.

Politie en openbaar ministerie

Afstemmen over strafrechtelijke handhaving.

Afstemming via afdeling OOV en bij handhaving verloopt contact via de mail.

Agrarische beoordelingscommissie

Adviseert bij aanvragen voor uitbreiding agrarische bestemming en bij aanvragen voor nieuwbouw agrarische bouwwerken.

Advisering via de mail.

6. Borging uitvoering

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de uitvoering van het VTH beleidsplan geborgd wordt.

6.2 Uitvoeringsorganisatie

De uitvoering van de vergunningen, toezicht en handhavingswerkzaamheden is bij de gemeente Krimpenerwaard ondergebracht bij de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling (team Toezicht en Handhaving en team Ruimtelijke Ordening) en de afdeling Bestuur- en managementondersteuning (team Openbare orde en handhaving). Hierbij werken wij samen met onze partners. Zie paragraaf 5.4 voor een overzicht van onze partners.

In bijlage 2 is voor alle activiteiten die VTH uitvoert een prioritering bepaald. Voor elk van de activiteiten zijn kengetallen voor urenbesteding vastgesteld door de ervaring van de gemeente. Door dit te combineren met een prognose van de verwachte aantallen kan een goed indicatief beeld gegeven worden van de verwachte benodigde formatie, wanneer alle activiteiten volledig worden uitgevoerd.

Meer risico gestuurd gaan werken doet de gemeente niet van de ene op de andere dag. Het op verantwoorde wijze implementeren van de bestuurlijke keuzes is een proces dat tijd kost en monitoring van de gevolgen vergt. Dit is een proces dat de komende periode ingezet wordt.

Er is capaciteit nodig voor de VTH werkvoorraad. Dit ziet toe op het proces van vergunningverlening (ontvankelijkheidstoets, inhoudelijke beoordeling, opstellen en versturen beschikking en legesbrief, inclusief een juridische toets van de beschikking in 10% van de gevallen), het proces van toezicht op de vergunningsvoorwaarden tijdens de realisatie van het project (toezichtbezoeken en rapportage, inclusief een hercontrole in 20% van de gevallen en een juridische toets/ consultatie in 10% van de gevallen) en het proces van handhaving (juridische handhaving van overtredingen en de inzet van de BOA’s bij overtredingen).

Er is echter ook capaciteit benodigd voor zaken als het behandelen van klachten, vooroverleg, mediation bezwaar en beroep en projecten. Dit zijn activiteiten die minder goed te prognosticeren zijn. In het uitvoeringsprogramma wordt hier meer diepgaand op ingegaan.

Tot slot is het belangrijk om te beseffen dat het omgevingsrecht in transitie is. De komst van de Omgevingswet maakt dat de manier waarop VTH taken worden uitgevoerd zullen veranderen. Dit maakt dat het meer risico gestuurd werken niet direct als een vermindering in de benodigde capaciteit gezien kan worden. Er komen namelijk nieuwe uitdagingen op de gemeente af die inzet zullen vergen. Ook hier zal in de uitvoeringsprogramma’s rekening mee gehouden worden.

6.3 Uitvoeringsprogramma’s

Dit VTH beleidsplan vormt de basis voor de uitvoeringsprogramma’s. Aan de hand van de prioriteitstelling uit dit VTH beleidsplan en de actuele behoefte wordt in de uitvoeringsprogramma’s bepaald welke taken (en op welke wijze bijvoorbeeld de diepgang van toetsing en het aantal controles) er op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving worden uitgevoerd. Dat kan per jaar verschillen. De behoefte wordt bepaald door bijvoorbeeld veranderende wetgeving, meldingen/klachten over hetzelfde onderwerp (denk bijvoorbeeld aan fout parkeren in een bepaald gebied) etc. Tevens kan er ook een behoefte ontstaan omdat de raad bijvoorbeeld een nieuwe beleidsplan heeft vastgesteld.

De uitvoeringsprogramma’s gaan ook in op de vraag of de taken uitgevoerd kunnen worden met de huidige capaciteit of dat er bijvoorbeeld tijdelijk extra ondersteuning nodig is of dat bepaalde taken niet worden uitgevoerd.

6.4 Evaluatie uitvoeringsprogramma’s en monitoring beleidsdoelstellingen

De uitvoeringsprogramma’s worden jaarlijks (of voor meerdere jaren) geëvalueerd. Hierbij wordt minimaal beoordeeld of:

  • voorgenomen (operationele) activiteiten uit het uitvoeringsprogramma zijn uitgevoerd;

  • de uitvoering van deze activiteiten uit het uitvoeringsprogramma hebben bijgedragen aan de voortgang van de beleidsdoelstellingen uit het VTH beleidsplan;

  • het VTH beleidsplan naar aanleiding hiervan eventueel aangepast dient te worden.

6.5 Evaluatie VTH beleidsplan

Na het verstrijken van een beleidsperiode wordt het VTH beleidsplan geëvalueerd. Deze evaluatie dient als bron bij het opstellen van een nieuw VTH beleidsplan.

Evaluatie kan alleen plaatsvinden, indien de uitvoering van het beleid gemonitord wordt. De jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden geëvalueerd waarbij ook gedurende het jaar gemonitord wordt in hoeverre de geplande uitvoering overeenkomt met de gerealiseerde uitvoering.

Ondertekening

Vastgesteld door het college op 2 juli 2019

Bijlage 1: Criteria voor risico inschatting

Criteria risico inschatting Wabo

Gezondheid

Veiligheid

Leefomgeving

Financieel

Bestuur

In hoeverre is er een afname van een gezond leefklimaat voor de mens

(afwijkingen Bouwbesluit)

In hoeverre is er directe schade aan mensen, dieren en goederen

(constructie en omgevings-veiligheid)

In hoeverre wordt de leefomgeving aangetast

(uiterlijk aanzien en ruimtelijke ordening)

Wat zijn de kosten voor de gemeenschap

Wat is de impact (imagoschade) voor het bestuur

0

geen effect

geen effect

geen effect

geen effect

geen effect

1

gevaar voor de gezondheid

pijn of letsel bij een individu

enige verstoring van de leefomgeving

€ 1 tot € 10.000 kosten voor de gemeenschap

nauwelijks bestuurlijke imagoschade / impact

2

groot gevaar voor de volksgezondheid

letsel bij meerderen of zwaar letsel bij enkelen

aantasting van de leefomgeving

€ 10.000 tot € 200.000 kosten voor de gemeenschap

lokaal bestuurlijk imagoschade / impact

3

veel gevallen van ziekten

dood bij een enkeling en zwaar letsel bij meerderen

aantasting van de leefomgeving voor langere duur

€ 200.000 tot

€ 1000.000 kosten voor de gemeenschap

regionaal bestuurlijk imagoschade / impact

4

sterfgevallen

meerdere doden

permanente schade aan de leefomgeving

> € 1.000.000 kosten voor de gemeenschap

landelijk bestuurlijk imagoschade / impact

Criteria risico inschatting APV en Drank- en Horecawet

Gezondheid

Veiligheid

Leefbaarheid

Financieel

Bestuur

In hoeverre is er een afname van een gezond leefklimaat voor de mens

In hoeverre is er directe schade aan mensen, dieren en goederen

In hoeverre leidden de gevolgen tot afbreuk van het sociale leefmilieu (verloedering, gevoel van veiligheid, etc.)

Wat zijn de kosten voor de gemeenschap

Wat is de impact (imagoschade) voor het bestuur

0

geen effect

geen effect

geen effect

geen effect

geen effect

1

gevaar voor de gezondheid

pijn of letsel bij een individu

toename onveiligheidsgevoel

€ 1 tot € 10.000 kosten voor de gemeenschap

nauwelijks bestuurlijke imagoschade/impact

2

groot gevaar voor de volksgezondheid

letsel bij meerderen of zwaar letsel bij enkelen

redelijke toename van het onveiligheidsgevoel

€ 10.000 tot € 200.000 kosten voor de gemeenschap

lokaal bestuurlijk imagoschade/impact

3

veel gevallen van ziekten

dood bij een enkeling en zwaar letsel bij meerderen

grote toename van het onveiligheidsgevoel

€ 200.000 tot

€ 1000.000 kosten voor de gemeenschap

regionaal bestuurlijk imagoschade/impact

4

sterfgevallen

meerdere doden

Zeer grote toename van het onveiligheidsgevoel

> € 1.000.000 kosten voor de gemeenschap

landelijk bestuurlijk imagoschade/impact

Bijlage 2: Risico inschatting

Risico inschatting Wabo 15 februari 2018

afbeelding binnen de regeling

Risico inschatting APV en Drank- en Horecawet 15 februari 2018

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3: Uitleg categorieën

Hieronder volgt per categorie waar nodig een uitleg.

Categorie

Uitleg

Woonfunctie onder Wkb Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken

Bouwwerken bij een woning die vanwege hun ligging niet vergunningsvrij zijn, zoals een dakkapel aan de voorzijde van een woning

Woonfunctie onder Wkb gevolgklasse 1

Eenvoudige bouwwerken waar gewoond wordt zoals een grondgebonden woning

Woonfunctie onder Wkb gevolgklasse 2 en 3

Complexe bouwwerken waar gewoond wordt zoals een appartementencomplex

Bijeenkomstfunctie kinderopvang

Bouwwerken die bedoeld zijn voor kinderopvang

Bijeenkomstfunctie horeca

Bouwwerken die bedoeld zijn voor horeca

Bijeenkomstfunctie overig

Alle bouwwerken waar groepen mensen samenkomen anders dan horeca of kinderopvang

Handelen in strijd met bestemmingsplan regulier

Een afwijking van het bestemmingsplan waar beleid voor is

Handelen in strijd met bestemmingsplan uitgebreid

Een afwijking van het bestemmingsplan waar geen beleid voor is

Gezondheidszorgfunctie (met bedgebied)

Een bouwwerk bedoeld voor gezondheidszorg waar geslapen wordt

Gezondheidszorgfunctie (overig)

Een bouwwerk bedoeld voor gezondheidszorg waar niet geslapen wordt

Industriefuncties

Agrarische functies

Kantoorfunctie

Logiesfunctie

Onderwijsfunctie

Winkelfunctie

Bouwwerk geen gebouw zijnde

Tunnels, viaducten, bruggen, kunst, etc. in de buitenruimte

Aanlegactiviteiten

Grondwerkzaamheden die het aanzicht van het land veranderen

Uit- inrit

Slopen

Slopen met asbest

Kappen

Monumenten

Evenementen

Bouwwerken op een evenement zoals een tribune of een tent

Illegale bouwwerken

Vergunning plichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd

Open erven en terreinen

DHW vergunning (inrichtingseisen)

Ondermijning

Activiteiten om ondermijnende criminaliteit tegen te gaan

Havenveiligheid

Inrichtingseisen haven

DHW vergunning commercieel

Toestemming voor het schenken en verkopen van alcohol met een commercieel doeleinde in bijvoorbeeld een kroeg

DHW vergunning para-commercieel (inclusief artikel 2:34b APV)

Toestemming voor het schenken en verkopen van alcohol met zonder commercieel doeleinde in bijvoorbeeld een sportkantine

Slijterij

Toestemming voor de verkoop van alcohol in een winkel

Ontheffing sluitingstijden

Eénmalige toestemming om langer open te blijven voor winkels en horeca

Ontheffing artikel 35 DHW

Eénmalige tapvergunning

Exploitatievergunning horeca

Toestemming om een horecabedrijf de exploiteren

Wijziging DHW vergunning

Toevoegen of wijzigen van naam op de vergunning

Kansspelen

Evenement A

Kleine evenementen (zie evenementenbeleid)

Evenement B

Middelgrote evenementen (zie evenementenbeleid)

Evenement C

Grote evenementen (zie evenementenbeleid)

Meldingsplichtige evenementen

Evenementen waarvoor geen vergunning nodig is (zie evenementenbeleid)

Incidentele festiviteiten

Instellingen hebben de mogelijkheid om per jaar maximaal 12 incidentele festiviteiten te organiseren

Seksbedrijf

Standplaatsen overig

Een standplaats anders dan een marktstandplaats

Voorwerpen op of aan de weg

Containers, driehoekborden, reclame, terrassen, uitstallingen, steigers, etc.

Gebruik weg of weggedeelte anders dan overeenkomstig publieke functie

Foutparkeren of fietsen in een voetgangersgebied

Vuurwerk en carbidschieten

Overig APV

o.a. verontreiniging door honden en/of paarden, overlast distels, collecteren etc.

Parkeren van kampeermiddelen e.d. langer dan 3 dagen op de weg

Overige parkeerovertredingen

Voertuigwrakken, parkeren van grote/uitzichtbelemmerende voertuigen,

Overlast (stank, geluid, ongedierte)

Afval

Overtredingen dieren

(honden, paarden e.d.)

Havenveiligheid

Inrichtingseisen haven

Jeugd (hangplekken, vandalisme, alcohol)

Basisregistratie Personen (BRP)

Ondermijning

Activiteiten om ondermijnende criminaliteit tegen te gaan

Marktstandplaats

Bijlage 4: Toetsprotocol en werkwijzen vergunningverlening en meldingen

Het verlenen van vergunningen en het afhandelen van meldingen dient plaats te vinden op basis van een strategie gebaseerd op objectieve criteria. In deze bijlage worden ten aanzien van de diverse omgevingsvergunningen en omgevingsmeldingen de basiswerkwijzen uiteengezet.

Basiswerkwijze omgevingsvergunningen

Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (artikel 2.1, onder b Wabo)

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de voormalige aanlegvergunning) wordt getoetst aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In dit plan zijn ook regels opgenomen over de toelaatbaarheid van het werk of de werkzaamheden, waarbij veelal advies van een ter zake deskundige noodzakelijk is.

In geval van:

  • cultuurhistorische waarden wordt advies gevraagd bij de Omgevingsdienst Midden-Holland en/of bij de beleidsmedewerker Monumenten;

  • landschappelijke of natuurlijke waarden wordt advies gevraagd bij de landschapsdeskundige van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling;

  • natuurwetgeving wordt advies gevraagd bij de Omgevingsdienst Midden-Holland;

  • waterstaatkundige belangen wordt advies gevraagd bij het betreffende hoogheemraadschap.

Indien uit de advisering blijkt dat het werk of de werkzaamheden niet toelaatbaar zijn kan er geen medewerking worden verleend aan het plan, tenzij deze middels een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik alsnog vergund kunnen worden (zie hierna).

Planologisch strijdig gebruiken (artikel 2.1, onder c Wabo)

Een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik kan voor een afzonderlijke gebruiksactiviteit worden aangevraagd, maar ook in combinatie met bijvoorbeeld een aanvraag om het bouwen van een bouwwerk of het uitvoeren van een werk of werkzaamheden. Voor wat betreft de basiswerkwijze bij de toetsing van dit onderdeel maakt het geen verschil.

Wanneer een dergelijke omgevingsvergunning wordt aangevraagd, worden eerst de in het bestemmingsplan opgenomen (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheden onderzocht. In het bestemmingsplan zijn vaak voorwaarden opgenomen waarbinnen medewerking kan worden verleend aan een afwijking van de bouw- of gebruiksregels.

Indien er ten aanzien van de strijdige activiteit geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk is, wordt aan de hand van het kruimelgevallenbeleid beoordeeld of een buitenplanse afwijking een optie biedt. Dit kruimelgevallenbeleid vormt een inkadering van de wettelijke mogelijkheden genoemd in artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Indien niet aan de in dit beleid opgenomen eisen wordt voldaan, moet in principe de vergunning worden geweigerd. Bij de weigering kan worden volstaan met een motivering en verwijzing naar het kruimelgevallenbeleid.

In gevallen waarin een binnenplanse afwijking of het kruimelgevallenbeleid niet voorziet, wordt in eerste instantie in overleg met de RO-accounthouder bepaald of toch medewerking kan worden verleend. Hetzij met een buitenplanse afwijking met het toepassen van de hardheidsclausule, hetzij met een projectafwijkingsbesluit. Dit wordt via een principeverzoek (met of zonder ontwerp) beoordeelt door het college.

Brandveilig gebruik (artikel 2.1, onder d Wabo)

Een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik van een bouwwerk wordt geweigerd indien de brandveiligheid met het oog op het voorziene gebruik na toetsing op het Bouwbesluit niet voldoende verzekerd is. Hieromtrent wordt de Veiligheidsregio Hollands Midden om advies gevraagd. Dit advies (weigeren, verlenen of verlenen onder voorwaarden) wordt verwerkt in een besluit.

Oprichten of wijzigen inrichting (artikel 2.1, onder e Wabo)

De Omgevingsdienst Midden-Holland behandelt, namens de gemeente Krimpenerwaard, de aanvragen om een omgevingsvergunning voor het oprichten of wijzigen van een inrichting. De basiswerkwijze die zij hanteren is vastgelegd in hun VTH beleid.

Wijzigen rijks- of gemeentelijk monument (artikel 2.1, onder f en artikel 2.2, onder b Wabo)

Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. In dit verband wordt in eerste instantie een beleidsmedewerker Monumenten van de afdeling RO om advies gevraagd. Vervolgens wordt de aanvraag voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Slopen op grond van het bestemmingsplan of slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 2.1, onder g en h en artikel 2.2, onder c Wabo)

In het bestemmingsplan kan een sloopvergunningstelsel worden opgenomen, vergelijkbaar met het vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden. In dit plan zijn dan ook regels opgenomen omtrent de toelaatbaarheid van de sloopwerkzaamheden. In alle voorkomende gevallen wordt advies van een beleidsmedewerker Monumenten van de afdeling RO gevraagd en indien nodig ook van de stedenbouwkundige en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Aanleggen van een weg (artikel 2.2, onder d Wabo en artikel 2:11 APV)

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een weg wordt getoetst aan de weigeringsgronden uit de APV. Indien naar het oordeel van een verkeersmedewerker van de afdeling RO geen van de weigeringsgronden zich voordoet, wordt de omgevingsvergunning verleend.

Maken van een uitweg (artikel 2.2, onder e Wabo en artikel 2:12 APV)

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg wordt getoetst aan de weigeringsgronden uit de APV en het onderliggende inrittenbeleid. Indien naar het oordeel van een verkeersmedewerker van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en civiel medewerker van de afdeling Openbare Werken geen van de weigeringsgronden zich voordoet, wordt de omgevingsvergunning verleend.

Hebben van een alarminstallatie (artikel 2.2, onder f Wabo)

Ten aanzien van dit onderwerp is in het kader van deregulering geen regeling opgenomen in een plaatselijke verordening. Voor het hebben van een alarminstallatie is derhalve geen omgevingsvergunning benodigd.

Vellen van houtopstand (artikel 2.2, onder g Wabo en artikel 4:10 APV1)

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom wordt getoetst aan de weigeringsgronden uit de APV en de onderliggende Bomenverordening. Indien naar het oordeel van een boomdeskundige van de afdeling Openbare Ruimte en mogelijk ook een landschapsdeskundige van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling geen van de weigeringsgronden zich voordoet, wordt de omgevingsvergunning verleend.

Maken van handelsreclame of het toestaan daarvan (artikel 2.2, onder h en artikel 2.2, onder i Wabo)

Ten aanzien van dit onderwerp is tot op heden geen regeling opgenomen in de APV. Voor het maken van handelsreclame of het toestaan daarvan is derhalve geen omgevingsvergunning benodigd.

Opslaan van roerende zaken of het toestaan daarvan (artikel 2.2, onder j en artikel 2.2, onder k Wabo)

Ten aanzien van dit onderwerp is tot op heden geen regeling opgenomen in een plaatselijke verordening. Voor het opslaan van roerende zaken of het toestaan daarvan is derhalve geen omgevingsvergunning benodigd, tenzij dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. In dat geval is een vergunning benodigd voor het planologisch strijdig gebruik.

Basiswerkwijze omgevingsmeldingen

Brandveilig gebruik (artikel 1.18 Bouwbesluit 2012)

Indien een gebruiksmelding wordt ingediend, wordt deze ter advisering voorgelegd aan de Veiligheidsregio Hollands Midden. Veiligheidsregio Hollands Midden werkt met toetsingsprotocollen en sjablonen. In de adviesbrief aan de gemeente wordt aangegeven waaraan het betreffende bouwplan is getoetst. Daarnaast hanteert de veiligheidsregio toetsingsrapporten waarbij artikelsgewijs de artikelen over brandveiligheid worden getoetst.

Indien de melding als ontvankelijk wordt beoordeeld, ontvangt de melder de acceptatie van de gebruiksmelding. Op advies van de veiligheidsregio kunnen aan deze acceptatie nadere voorwaarden worden gehangen.

Slopen zonder asbest (artikel 1.26 Bouwbesluit 2012)

Indien een sloopmelding wordt gedaan waarbij geen sprake is van asbestverwijdering maar wel 30 m3 sloopafval vrijkomt, wordt er gecontroleerd of de melding voldoet aan de indieningsvereisten. Als blijkt dat dit niet het geval is, wordt aan de melder een brief toegezonden dat de melding niet is geaccepteerd en niet tot sloop mag worden overgegaan. De toezichthouder wordt hierop geattendeerd.

Indien de melding voldoet aan de wettelijk gestelde eisen, ontvangt de melder een acceptatie waarin wordt verwezen naar de algemene voorwaarden uit het Bouwbesluit 2012.

Slopen met asbest (artikel 1.26 Bouwbesluit 2012)

Indien een sloopmelding wordt gedaan waarbij sprake is van asbestverwijdering, wordt naast de algemene ontvankelijkheidstoets gecontroleerd of het asbestinventarisatierapport is opgesteld door een gecertificeerd bedrijf. Als blijkt dat er niet voldaan is aan de indieningsvereisten, wordt aan de melder een brief toegezonden dat de melding niet is geaccepteerd en er niet tot sloop mag worden overgegaan. De toezichthouder wordt hierop geattendeerd.

Indien de melding voldoet aan de wettelijk gestelde eisen, ontvangt de melder een acceptatie waaraan nadere voorwaarden kunnen worden gehangen.

Basiswerkwijze meervoudige vergunningen

In de voorgaande paragrafen is uitgegaan van aanvragen om enkelvoudige omgevingsvergunningen. Het kan voorkomen dat bijvoorbeeld zowel het bouwen van een bouwwerk, als het vellen van houtopstand en het maken van een uitweg tegelijkertijd worden aangevraagd. Ten aanzien van dergelijke aanvragen wordt de volgende basiswerkwijze gehanteerd:

  • Indien zich weigeringsgronden voordoen en door de aanvrager niet is aangegeven dat blokkerende onderdelen mogen worden weggelaten, dient de gehele vergunning te worden geweigerd.

  • Indien zich weigeringsgronden voordoen en door de aanvrager is aangegeven dat blokkerende onderdelen mogen worden weggelaten, wordt één besluit op de aanvraag genomen. Dit betekent dat in het besluit dus één of meerdere activiteiten kunnen worden geweigerd.

  • Indien er een besluit is genomen op de aangevraagde vergunningen, wordt dit doorgegeven aan de toezichthouders en aan betrokken adviseurs (intern en extern).

Bijlage 5: Nalevingsstrategie

Een bekend spreekwoord luidt: ‘voorkomen is beter dan genezen’. Helaas ligt de nadruk bij handhaving vooral op het genezen. Bestuursrechtelijk wordt voornamelijk handhavend opgetreden tegen reeds begane overtredingen, terwijl juist het voorkomen van die overtredingen vele malen doelmatiger is voor alle betrokkenen. Voor het verbeteren van de naleving van de regels zijn grofweg de volgende instrumenten beschikbaar:

  • Het bevorderen van spontane naleving (preventiestrategie);

  • Het uitoefenen van controles en het houden van toezicht (toezicht- en controlestrategie);

  • Het toepassen van sancties (sanctiestrategie);

  • Het gedogen van situaties (gedoogstrategie).

Preventiestrategie

Het bevorderen van de spontane naleving richt zich op het vergroten van de bewustwording bij burgers en bedrijven. Het doel is om de betrokkenheid en het draagvlak voor spontane naleving van wet- en regelgeving te vergroten. Het gevolg daarvan is dat er minder correctie van gemeentewege hoeft plaats te vinden, omdat er minder overtredingen worden gepleegd. Vanuit de gedachte dat burgers en bedrijven zelf primair verantwoordelijk zijn voor het naleven van wet- en regelgeving en dat de gemeente onmogelijk op alle wet- en regelgeving kan toezien, speelt de preventiestrategie een belangrijke rol. De gemeente Krimpenerwaard baseert haar preventiestrategie op de volgende pijlers:

Communicatie en voorlichting

Qua landelijke regelgeving is het een roerige tijd: wijzigingen in het Bouwbesluit, een toekomstig verbod op asbestdaken, de eerdergenoemde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en opnieuw een stelselherziening van het omgevingsrecht. Ook op gemeentelijk niveau worden verordeningen en beleidsstukken geharmoniseerd. Over dergelijke veranderingen wordt goed, veel en consequent gecommuniceerd, ter voorkoming van ongewenste situaties. De ervaring leert dat op deze wijze een aanzienlijk deel van de potentiële overtreders zich alsnog en blijvend houdt aan geldende regelgeving. De website van de gemeente Krimpenerwaard, maar ook de sociale media, worden hiervoor gebruikt. Conform doelstelling uit hoofdstuk 4 wordt hier de komende tijd verder op ingezet.

Goede bereikbaarheid en klantgerichtheid

Op vragen, verzoeken, meldingen en klachten van burgers en bedrijven wordt snel en adequaat gereageerd. De professionaliteit van de medewerkers is belangrijk, maar ook de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de juiste informatie.

Een anonieme melding wordt niet opgepakt, tenzij de medewerkers beoordelen dat het in verband met veiligheid of gezondheid wel noodzakelijk is dat het opgepakt wordt.

Eigen verantwoordelijkheid

Burgers en bedrijven worden gezien als partners. Overleg, voorlichting en andere positieve stimuleringsmaatregelen, zoals campagnes en brieven worden ingezet om gewenst gedrag te belonen. De gemeente is terughoudender bij het ingrijpen bij (het toenemend aantal) burenruzies. Zeker in het licht van de komende Wet kwaliteitsborging voor het bouwen komt meer en meer de nadruk te liggen op de verantwoordelijkheid van de bouwer.

Beleidsontwikkeling

De gemeente streeft naar heldere en handhaafbare regels, omdat dit wordt gezien als kritische succesfactor voor een adequate naleving. Multi-interpretabele regels vergroten de kans dat deze overtreden worden, aangezien burgers en bedrijven er een andere lezing op na kunnen houden dan de gemeente.

Kwalitatief goede controles

Een hoge mate van professionaliteit wordt van de toezichthouder verwacht, zodat de controlemomenten kwalitatief in orde zijn. De kwaliteit van deze controles wordt verbeterd door de ontwikkeling van de deskundigheid en de vaardigheden van de toezichthouders.

Calculerend en repeterend gedrag streng aanpakken

Een calculerende burger is prima op de hoogte van de regelgeving, maar overtreedt deze bewust. In de veronderstelling dat de pakkans toch klein is, gokt hij er op dat zijn overtreding niet gesanctioneerd wordt. Repeterend gedrag uit zich in het telkens opnieuw (bewust) overtreden van de regels. In de sanctiestrategie wordt daarom rekening gehouden met calculerend en repeterend gedrag. Indien hiervan sprake is, zal strenger gehandhaafd worden.

Toezicht strategie

Wanneer regels niet spontaan worden nageleefd, is handhaving nodig. Voordat hiertoe over gegaan kan worden, zal echter eerst door een toezichthouder onderzocht moeten worden welke overtreding precies begaan is of wordt. Het houden van toezicht en het uitoefenen van controles vormt daarmee een belangrijk fundament voor en tijdens latere acties. De wijze waarop het houden van toezicht en het uitvoeren van een controle plaats vindt dient dan ook zorgvuldig te gebeuren. Op voorhand wil de gemeente vastleggen hoe controles worden voorbereid en uitgevoerd, hoe vaak gecontroleerd wordt en hoe hierover gerapporteerd wordt. De gemeente kent verschillende vormen van toezicht.

Regulier toezicht

Dit gaat primair over het toezicht op de verleende omgevingsvergunningen, tijdens de bouwfase/de uitvoeringsfase.

Een meer specifieke vorm van regulier bouwtoezicht betreft het objectgerichte toezicht tijdens de gebruiksfase van bedrijven, instellingen, gebouwen en evenementen door de Brandweer Regio Hollands Midden. De Brandweer Hollands Midden doet hiertoe jaarlijks een voorstel, dat onderdeel uitmaakt van het uitvoeringsprogramma.

Voor wat betreft de APV en bijzondere wetten wordt onder regulier toezicht verstaan het toezicht dat gehouden wordt op de evenementenvergunning en daaraan verwante toestemmingen (zoals de tijdstippen waartussen een geluidsontheffing geldt of een ontheffing van de Drank- en Horecawet). Objectgericht toezicht vindt plaats tijdens de gebruiksfase van horeca-inrichtingen aan de hand van de Drank- en Horecavergunningen.

Gebiedsgericht toezicht

Onder het gebiedsgericht toezicht valt het toezicht (over meerdere jaren) op activiteiten binnen een vooraf gedefinieerd geografisch gebied die plaatsvinden zonder vergunning of activiteiten waarbij algemene regels worden overtreden. Denk bijvoorbeeld aan linten of bedrijventerreinen die projectmatig worden opgepakt of het verkeerd aanbieden van huisvuil, overlast van hondenpoep en hangjongeren. Bij het gebiedstoezicht wordt zo veel als mogelijk aangesloten bij op handen zijnde/ lopende actualisaties van bestemmingsplannen.

Los van deze projectmatige aanpak, vormt signaaltoezicht een specifiekere vorm van het gebiedsgerichte toezicht. Tussen de toezichthouders, de BOA’s, de brandweer en de ODMH zijn afspraken gemaakt over het houden van signaaltoezicht. Alle toezichthouders van een bepaalde vakdiscipline hebben hierin de taak om vermeende overtredingen te signaleren en aan de andere vakdisciplines door te geven.

Reactief toezicht

Buiten het reguliere toezicht en het gebiedsgerichte toezicht, komen er regelmatig klachten en meldingen binnen. Op basis van de prioritering en de handhaving strategie bepaalt de handhavingsjurist hoe het vervolg is.

Repressief toezicht

Voor wat betreft het repressieve toezicht in het kader van bestuurlijke handhavingstrajecten moet worden gedacht aan de her-controles die gedurende een handhavingsprocedure plaatsvinden.

Controlestrategie

Deze paragraaf zet uiteen op welke wijze het houden van toezicht feitelijk vorm krijgt. Hierbij is aandacht voor de frequentie, de voorbereiding, de uitvoering en de rapportering.

Frequentie

De frequentie van controles verschilt al naar gelang het onderwerp. Per onderwerp is in hoofdstuk 3 een prioriteitstelling bepaald. Deze is bepalend voor de bezoekfrequentie.

Voor andere activiteiten in de fysieke leefomgeving (vellen van houtopstand, uitvoeren van een werk enz.) is slechts één controlemoment nodig: na gereedkoming. Intensiever toezicht op deze activiteiten is vanuit het oogpunt van de veiligheid en de volksgezondheid niet nodig.

Het toezicht op brandveilig gebruik vindt in principe, op voorstel van het uitvoeringsplan van de Brandweer Hollands Midden, plaats.

Ten aanzien van de BOA-taken op het vlak van evenementen vindt ten minste een opstellingscontrole plaats, maar ook tijdens de evenementen wordt toezicht gehouden. De frequentie verschilt uiteraard afhankelijk van de aard en de grootte van het evenement, maar ook het schenken van alcohol of de aanwezigheid van bouwwerken kan de frequentie vergroten.

Voorbereiding

Bouwfase

Voorafgaand aan het uitvoeren van een controle tijdens de bouwfase neemt de toezichthouder de vergunning met daarbij horende bouwtekeningen door. Hierbij controleert de toezichthouder of aan alle voorwaarden uit de vergunning voldaan is, of er nog aanvullende gegevens aangeleverd moeten worden en of de ingediende aanvullende gegevens juist zijn.

Gebruiksfase

Indien het een controle naar aanleiding van een melding betreft, bekijkt de toezichthouder vooraf luchtfoto’s om te kunnen bepalen op welk perceel de melding betrekking heeft en raadpleegt hij het vergunningenarchief op eventueel verleende vergunningen.

Indien het een her-controle betreft, neemt de toezichthouder de verstuurde handhavingsbrieven nog eens door om na te gaan welke zaken gecontroleerd moeten worden. Bij eventuele vragen over de uit te voeren her-controle raadpleegt hij een van de juridische handhavers. Indien dit mogelijk is, wordt (doorgaans) telefonisch een afspraak gemaakt met de eigenaar c.q. overtreder.

Uitvoering

Bouwfase

Tijdens de bouwfase wordt zowel op vaste momenten, als periodiek gecontroleerd. Vaste momenten zijn de controle op de heiwerkzaamheden, het keuren van de wapening van betonconstructies, het controleren van overige constructies, de controle op brandpreventie en de oplevering van het bouwwerk. Bij 95% van vergunningen worden controles gehouden of gebouwd wordt conform de verleende vergunning en de geldende regelgeving. De afweging om te controleren ligt aan de prioritering en het nieuw vast te stellen toetsing- en toezichtprotocol.

Gebruiksfase

Controles in de gebruiksfase worden door de toezichthouder in nauw overleg met de juridische handhavers uitgevoerd. In gevallen waarin dit nodig is, gaat een juridisch handhaver mee met de toezichthouder tijdens de controle. Vanwege de juridische consequenties van handhaving worden de bevindingen van de controle door de toezichthouder nauwkeurig vastgelegd in een rapport met foto’s, voorzien van dagtekening en handtekening.

Rapportage en vervolg

Voor het rapporteren is een standaard constateringsrapport opgesteld dat wordt gegenereerd vanuit het workflowmanagementsysteem. Hierin dient, naast adres- en eigendomsgegevens, te worden weergegeven waar gecontroleerd is, wat geconstateerd is en wat de aanbevelingen zijn van de toezichthouder. Het rapport en de daarin neergelegde bevindingen vormen de basis voor een bestuursrechtelijk, reparatoir, handhavingstraject.

Sanctiestrategie

Aan de hand van de bevindingen van de toezichthouder, moet het bevoegd gezag bepalen op welke wijze zij intervenieert om de overtreding te (laten) beëindigen. In de Landelijke Handhavingsstrategie is daartoe een interventiematrix ontwikkeld, die richting geeft aan de wijze waarop opgetreden wordt. In deze paragraaf wordt het stappenplan uit de Landelijke Handhavingsstrategie uitgewerkt voor de gemeente Krimpenerwaard.

Interventiematrix2

afbeelding binnen de regeling

Positionering overtreding

De handhavingsjurist bepaalt aan de hand van de volgende aspecten in welk segment van de interventiematrix de overtreding is gepositioneerd:

  • 1.

    De gevolgen van de overtreding voor milieu, natuur, water, veiligheid, gezondheid en/of maatschappelijke c.q. bestuurlijke relevantie:

    • Vrijwel nihil;

    • Beperkt;

    • Van belang (er is sprake van aanmerkelijk risico dat de bevinding maatschappelijke c.q. bestuurlijke onrust geeft en/of milieuschade, natuurschade, waterverontreiniging en/of doden/zieken of gewonden tot gevolg heeft), of;

    • Aanzienlijk, dreigend en/of onomkeerbaar (in geval van maatschappelijke c.q. bestuurlijke onrust en/of ernstige milieuschade, ernstige natuurschade, ernstige waterverontreiniging en/of doden, zieken of gewonden).

  • 2.

    Het type normadressaat3:

    • Goedwillend, proactief en geneigd de regels te volgen;

    • Onverschillig, reactief;

    • Opportunistisch en calculerend, of;

    • Bewust en structureel de regels overtredend en/of crimineel of deel uitmakend van een criminele organisatie.

  • 3.

    Verzwarende aspecten:

    • Verkregen financieel voordeel (winst of besparing);

    • Status verdachte c.q. voorbeeldfunctie;

    • Ontbreken effect financiële sanctie;

    • Combinatie met andere relevante delicten (valsheid in geschrifte, corruptie of witwassen);

    • Medewerking van deskundige derden;

    • Normbevestiging nodig door middel van het openbaar afleggen van verantwoording (onderzoek ter terechtzitting of persbericht bij transactie of strafbeschikking), en

    • Waarheidsvinding nodig (in geval bestuursrechtelijke middelen ontoereikend zijn).

Indien verzwarende aspecten aanwezig zijn, wordt de in de interventiematrix gepositioneerde bevinding één segment naar rechts en vervolgens één segment naar boven verplaatst. Bij verzachtende omstandigheden (waaronder mogelijkheid tot legalisatie) is de verplaatsing één segment naar links en vervolgens één segment naar onder. Als er meer verzachtende of verzwarende aspecten zijn, levert dit toch maar één verplaatsing op. Hierbij geldt echter wel: hoe meer verzwarende aspecten, des te groter de reden om naast bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk te handhaven.

Overleg met politie en OM

Op basis van de voorgaande beoordeling en de plaats van de bevinding in de interventiematrix, bepaalt de handhavingsjurist of overleg met de politie en/of het Openbaar Ministerie noodzakelijk is. Dit overleg ziet met name op de vraag of bestuursrechtelijk, bestuurs- en strafrechtelijk of enkel strafrechtelijk wordt opgetreden.

De interventiematrix kan hierbij als richtlijn dienen. Voor de lichte segmenten is bestuursrechtelijk optreden aangewezen. Voor de zware segmenten is strafrechtelijk optreden in ieder geval aangewezen, terwijl in veel gevallen bestuursrechtelijk optreden ook is aangewezen. Ten aanzien van de middensegmenten geldt dat bestuursrechtelijk, bestuursrechtelijk én strafrechtelijk of strafrechtelijk optreden is aangewezen. Strafrechtelijk opreden komt dan vooral in beeld wanneer er meerdere verzwarende aspecten zijn.

Als wordt geconcludeerd dat overleg noodzakelijk is, wordt gehandeld op basis van de afspraken die zijn gemaakt tussen de gemeente, de politie en het Openbaar Ministerie. Voor situaties waarin deze afspraken niet voorzien, wordt een afzonderlijke beoordeling gemaakt.

Optreden

In lijn met de Landelijke Handhavingsstrategie kiest de gemeente Krimpenerwaard voor het zo licht mogelijk starten met het op herstel gericht interveniëren en het vervolgens inzetten van zwaardere interventies als naleving uitblijft. Uiteraard worden de bestuursrechtelijke middelen ingezet totdat sprake is van naleving. In de volgende paragraaf wordt dit handhavingstraject nader uitgewerkt.

Bestraffend handhavingstraject

Uit de voorgaande matrix volgt dat er twee vormen van bestuursrechtelijke handhaving mogelijk zijn: bestraffend/punitief of herstellend/reparatoir. Bestraffend optreden vindt uitsluitend plaats bij overtredingen van de plaatselijke verordeningen of de bijzondere wetten. De mogelijkheden tot punitief optreden (door middel van een bestuurlijke boete) zijn binnen het ruimtelijk domein (op dit moment) nog te beperkt, maar de toepassing wordt in het licht van de komende Omgevingswet onderzocht.

Keuze en invulling herstelsanctie

In tegenstelling tot herstellend optreden, kent bestraffend handhaven geen drie-stappenplan. In principe is er sprake van lik-op-stukbeleid: bij vaststelling van een overtreding, volgt direct een bestraffende sanctie. Wat in relatie tot de overtreding een passende bestuursrechtelijke maatregel is, is afhankelijk van de situatie. Per geval wordt gekozen voor het meest doelmatige handhavingsinstrument, waarbij de volgende sancties tot het instrumentarium behoren.

Bestuurlijke boete

Titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de bepalingen omtrent de bestuurlijke boete. Hieronder wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom aan het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan. Deze sanctie wordt vooralsnog alleen gehanteerd ten aanzien van bepaalde overtredingen van de Drank- en Horecawet.

In grote lijnen ziet het proces rond het opleggen van een bestuurlijke boete er als volgt uit. Na vaststelling van een overtreding, maakt de BOA een zogenoemd boeterapport op. Dit bevat de handtekening van de opsporingsambtenaar, de naam van de overtreder, de overtreding en het overtreden voorschrift en (indien mogelijk) een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd. Hiertoe is een standaard ontwikkeld, zodat altijd aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan.

Na het opstellen van het boeterapport, wordt dit bekend gemaakt aan de overtreder. Daarbij wordt hij op de hoogte gebracht van het voornemen van het bevoegd gezag om een bestuurlijke boete op te leggen en krijgt hij de gelegenheid daarover binnen twee weken zijn zienswijze uit te brengen. De hoogte van de boete wordt vastgesteld met behulp van de bijlage bij het Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet. Hierin worden alle bestuurlijk beboetbare feiten opgesomd met daaraan gekoppeld de bijbehorende hoogte van de het boetebedrag. Herhaling van de overtreding (recidive), grootte van het bedrijf (aantal werknemers), bijzondere omstandigheden en samenloop van feiten (meerdere nauw samenhangende beboetbare feiten) bepalen mede de hoogte van het boetebedrag.

Als een zienswijze wordt ingediend op de voorgenomen bestuurlijke boete, zijn er drie mogelijke uitkomsten.

  • Het bevoegd gezag beslist naar aanleiding van de zienswijze géén boete op te leggen;

  • Het bevoegd gezag beslist naar aanleiding van de zienswijze de overtreding strafrechtelijk te laten handhaven door de officier van justitie, of;

  • Het bevoegd gezag beslist een boete op te leggen, omdat de zienswijze geen aanleiding geeft daarvan af te zien. Deze beslissing moet binnen 13 weken na dagtekening van het boeterapport genomen zijn en vermeldt ten minste de naam van de overtreder en het bedrag van de boete.

Na het opleggen van de bestuurlijke boete wordt deze geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau in Leeuwarden. Het invorderingstraject wordt derhalve niet uitgevoerd door de gemeente. Het indienen van een bezwaarschrift tegen de boete dient wel bij de gemeente te gebeuren.

Bestuurlijke strafbeschikking

De BOA’s leggen uitsluitend een bestuurlijke strafbeschikking op bij strafbare feiten die staan opgenomen in de feitenlijst in de bijlage bij het Besluit OM-afdoening. Zij gaan na het constateren van een overtreding (direct) over tot het geven van een kennisgeving of aankondiging van een strafbeschikking aan de verdachte. Een strafbeschikking wordt niet uitgevaardigd als niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het feit heeft begaan. Daarnaast betekent dit dat de bestrafte die in de strafbeschikking berust, achteraf niet kan beweren dat zijn schuld niet is vastgesteld.

Indien dat niet mogelijk is, wordt het afschrift toegezonden aan het adres van de verdachte/bestrafte. Naderhand wordt een proces-verbaal opgesteld en toegestuurd aan het CJIB. Het CJIB verzendt vervolgens de strafbeschikking naar het adres van de verdachte. Als de bestrafte het niet eens is met de strafbeschikking, kan hij in verzet gaan bij de rechter.

Schorsen of intrekken vergunning

Als reactie op een overtreding van de vergunningsvoorwaarden of het misbruiken van de vergunning, kan in wettelijk bepaalde gevallen besloten worden tot het schorsen van een vergunning. Zodoende kan met een schrikmiddel geprobeerd worden te bereiken dat de vergunninghouder zich weer aan de voorwaarden houdt. Als de overtreding herhaald wordt of van zeer ernstige aard is, kan het bevoegd gezag ook besluiten tot intrekken van de vergunning. Hiermee wordt dan bereikt dat de overtreder hoe dan ook niet de kans krijgt de overtreding te herhalen. Voor het intrekken van de vergunning is veelal een wettelijke grondslag vereist, al impliceert een weigeringsbevoegdheid van een bestuursorgaan ook een schorsings- c.q. intrekkingsbevoegdheid.

Na vaststelling van een overtreding van de vergunning(voorwaarden), maakt de BOA een constateringsrapport. Dit rapport wordt ten grondslag gelegd aan een voorgenomen beschikking, die aan de overtreder bekend wordt gemaakt. Aangezien het schorsen of intrekken van een vergunning een beschikking vormt waarom de overtreder niet heeft gevraagd, krijgt hij de gelegenheid om binnen twee weken zijn zienswijze daarop kenbaar te maken.

Sanctiestrategie BOA-taken

Het bevoegd gezag heeft binnen de openbare orde en veiligheid een keur aan bestraffende en herstellende (zie hierna) sancties. De sanctiestrategie bij overtredingen van de Drank- en Horecawet is conform de sancties in de bijlage van de Drank- en Horecawet. De sanctiebepaling van de APV staat in de vigerende Algemene plaatselijke verordening Krimpenerwaard.

De in de strategie opgenomen sancties betreffen die waarvan op dit moment veelal gebruik gemaakt wordt. De BOA’s zijn aangewezen voor een breder takenpakket (op grond van de domeinlijst van het Ministerie van Justitie), maar het voert in dit verband te ver daar uitgebreide strategieën voor vast te stellen. De frequentie van dergelijke overtredingen is zodanig laag dat een ad-hoc benadering beter past, waarbij de uitgangspunten van onderhavig beleid zonder meer gelden.

Herstellend handhavingstraject

Herstellend handhaven vindt met name plaats bij overtredingen van de Wabo, maar beperkt zich daar niet toe. Ook bij overtredingen van plaatselijke verordening of de bijzondere wetten kan herstellen meer bewerkstelligen dan bestraffen. Het navolgende geldt dan ook voor beide domeinen, al ligt de nadruk op de fysieke leefomgeving. Dit is een uitvloeisel van de wettelijke vereisten die worden gesteld aan de beleidsdocumenten uit de Wabo.

Een herstellend handhavingstraject kent in principe de volgende drie stappen, waarbij in elke stap een begunstigingstermijn wordt gegeven om de overtreding te beëindigen:

  • Waarschuwingsbrief;

  • Voornemen herstelsanctie;

  • Herstelsanctie.

Uitzonderingen

Als sprake is van een bedreigende situatie of van calculerend/repeterend gedrag wordt de herstelsanctie voorbereid in twee stappen:

  • Voornemen herstelssanctie (zonder begunstigingstermijn, slechts een redelijke termijn voor het geven van een zienswijze);

  • Herstelsanctie.

    • De eerste stap uit het voornoemde traject, de waarschuwingsbrief, wordt overgeslagen.

    • Er sprake is van een bedreigende situatie in bijvoorbeeld de volgende gevallen:

      • Directe schade voor de mens: slopen asbest zonder vergunning, externe onveiligheid, wonen in een gebouw dat in wezen onbewoonbaar is of ernstige vervuiling van open erven en terreinen;

      • Directe, onomkeerbare schade, voor het natuurlijk milieu, stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit: vernietigen van waardevolle landschapselementen en wijzigen van een monument zonder vergunning;

      • Directe, onomkeerbare schade, voor de bewegingsruimte van de mens (wonen, bedrijfsvoering, voorziening in eerste levensbehoeften): ernstige hinder en overlast in relatie tot functie gebied / gebouw en onbereikbaarheid van bouwwerken en open erven / terreinen;

      • Constructieve en brandonveilige situaties, die alleen met veel moeite achteraf zijn te corrigeren: blokkeren van vluchtwegen, niet goed functionerende brandmeldinstallaties en gebouw in gebruik nemen zonder gebruiksvergunning of -melding.

Onder calculerend gedrag wordt verstaan een handelen of nalaten waaruit kan worden afgeleid dat de overtreder doelbewust niet de wettelijke procedures volgt om financieel of procedureel voordeel te behalen. Repeterend gedrag vindt plaats als een overtreder (bewust) telkens opnieuw dezelfde overtreding begaat.

Daarnaast kan er ook aanleiding bestaan om direct over te gaan tot het opleggen van een herstelsanctie. Dit is met name aan de orde wanneer (ernstige) volksgezondheid-, openbare orde en/of veiligheidsaspecten in het geding zijn of wanneer voortduring van de overtreding tot onomkeerbare effecten leidt. Dan zal het college direct tot het toepassen van een passende bestuursrechtelijke maatregel besluiten.

Keuze en invulling herstelsanctie

Wat in relatie tot de overtreding een passende bestuursrechtelijke maatregel is, is afhankelijk van de situatie. Per geval wordt gekozen voor het meest doelmatige handhavingsinstrument. In de meeste gevallen kiest de gemeente Krimpenerwaard voor het opleggen van een last onder dwangsom.

Tot een last onder bestuursdwang wordt ten aanzien van de fysieke leefomgeving niet snel besloten. Bestuursdwang kan hier slechts aan de orde zijn als er een spoedeisend belang is, als op voorhand duidelijk is dat de overtreder de overtreding niet zelf ongedaan zal (laten) maken of als een eerdere last onder dwangsom niet tot beëindiging van de overtreding heeft geleid.

Voor wat betreft overtredingen in het domein van de BOA’s wordt eerder besloten tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Veelal is dan sprake van de (directe) toepassing van spoedeisende bestuursdwang, zoals het verwijderen van onjuist aangeboden huisvuil of het wegslepen bij parkeerexcessen. In die gevallen is namelijk altijd sprake van een spoedeisend belang of een (onbekende) overtreder die de overtreding niet zelf ongedaan zal (laten) maken.

Varianten last onder dwangsom

Op grond van artikel 5:32b, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn er drie dwangsomsoorten:

  • een bedrag ineens;

  • een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd;

  • een bedrag per overtreding van de last.

In de gemeente is gekozen om in principe een dwangsom ineens op te leggen. Dit is effectiever vanwege de hoogte van het bedrag en legt een kleiner beslag op de toezichtcapaciteit. Slechts bij het overtreden van voorschriften inzake het onderhoud van brandinstallaties is gekozen voor een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, vanwege de vereiste snelheid waar dergelijke gebreken verholpen kunnen en moeten zijn.

Verder wordt voor een bedrag per tijdseenheid of per overtreding van de last slechts in uitzonderlijke gevallen gekozen. Dit wordt dan ook per casus beoordeeld en beargumenteerd.

Hoogte dwangsom

Het opleggen van een dwangsom heeft tot doel overtredingen ongedaan te maken en eventuele vervolgovertredingen te voorkomen. De hoogte van een dwangsom is afhankelijk van de aard van de overtreding en staat in (redelijke) verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang (artikel 5:32 van de Awb). De hoogte van een dwangsom is verder afhankelijk van:

  • de dwangsom moet voldoende prikkel geven de overtreding te beëindigen;

  • voorkoming van herhaling, beperking van schade en herstel in de oorspronkelijke toestand;

  • de bevestiging van normen gesteld in het bestuurlijk belang;

  • de (geschatte) kosten die de overtreder moet maken om de overtreding op te heffen;

  • het wegnemen van ongerechtvaardigd voordeel dat de overtreder heeft genoten.

In zijn algemeenheid zijn dwangsommen zodanig hoog dat deze in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. In het geval dat een overtreding een afwijking van deze tabel (bijlage 6) rechtvaardigt wordt dit gemotiveerd in de herstelsanctie.

Begunstigingstermijn herstelsanctie

Zowel de toepassing van bestuursdwang als het verbeuren van een dwangsom kan slechts plaatsvinden nadat de overtreder de gelegenheid heeft gehad om de overtreding ongedaan te maken. Een uitzondering is de spoedeisende bestuursdwang. De uiteindelijke begunstigingstermijn hangt mede af van het feit of een overtreding eenvoudig kan worden beëindigd, of sprake is van enig gevaar en of de overtreding hinder of overlast veroorzaakt voor derden.

In de tabel in bijlage 6 zijn de begunstigingstermijnen opgenomen die de gemeente Krimpenerwaard hanteert per type overtreding. Het gaat hierbij om minimaal op te nemen begunstigingstermijnen: een langere termijn is mogelijk indien de overtreding dat met zich meebrengt. Er is dus weinig vrijheid om hier in een concreet geval van af te wijken voor een kortere termijn dan opgenomen; dit kan slechts met een goede motivering.

Bouw-, gebruik- of sloopstop

Op grond van artikel 5.17 van de Wabo kan een herstelsanctie inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen. Dit vormt daarmee een specifieke vorm van bestuursdwang, waarbij de bouwstop de meest gebruikte vorm is. In de navolgende tekst kan ‘bouwstop’ echter ook worden vervangen door ‘gebruikstop’ of ‘sloopstop’.

Het opleggen van een bouwstop heeft tot doel de situatie te bevriezen. Het staken van de werkzaamheden voorkomt dat de illegale situatie in ernst en omvang toeneemt. De bouwstop voorkomt daarnaast dat voor de betrokkene extra kosten voortvloeien uit het aanpassen van het werk aan de geldende regels of het verwijderen van het werk. Het opleggen van een bouwstop kan niet voorkomen dat de overtreder toch doorbouwt zonder dat daar een sanctie aan verbonden is. Dit wordt slechts voorkomen door het tegelijk met de bouwstop opleggen van een preventieve last onder dwangsom, omdat het gevaar van het opnieuw begaan van de overtreding zich kennelijk voordoet (zie ook de volgende paragraaf).

Indien de gezondheid of de veiligheid in het geding is wordt in ieder geval een bouw-, gebruik- of sloop- stop opgelegd. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat:

  • gebouwd wordt zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning;

  • gebouwd wordt, maar daarbij evident niet voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit.

Voorts wordt in een bouwstop opgelegd als belanghebbenden in hun positie worden benadeeld en hierom verzoeken.

De toezichthouder legt een mondelinge bouwstop op welke schriftelijk wordt bevestigd of reikt een reeds opgelegde bouwstop uit, waarop niet verder doorgebouwd mag worden. Hierbij wordt uiteraard wel het redelijkheidscriterium gehanteerd: een halfopen dak bijvoorbeeld mag worden afgedekt met een zeil of een tijdelijke bedekking.

Het eventueel niet opleggen van een bouwstop betekent overigens niet dat een niet te legaliseren overtreding niet ongedaan moet worden gemaakt. Het bouwen zonder vergunning komt te allen tijde voor rekening en risico van de overtreder.

Het college kan besluiten een bouwstop op te heffen en de hieraan verbonden last onder dwangsom in te trekken. Dit geschiedt in de volgende situaties:

  • wanneer het illegaal gebouwde is gelegaliseerd met een omgevingsvergunning;

  • nadat u schriftelijk aan de gemeente heeft medegedeeld dat het oorspronkelijk vergunde bouwplan wordt uitgevoerd en dit door onze toezichthouder is bevestigd;

  • indien alsnog wordt voldaan aan de bouwregelgeving en dit door onze toezichthouder is bevestigd.

Preventieve herstelsanctie

In situaties waar sprake is van klaarblijkelijk gevaar van een overtreding in de toekomst, kan al een preventieve last onder dwangsom worden opgelegd (vergelijk artikel 5:7 van de Awb). Het gaat dan om de combinatie met een bouwstop, een aankondiging van een illegale situatie in de krant of via internet of wanneer dezelfde overtreding eerder heeft plaatsgevonden. Ook een preventieve last onder bestuursdwang kan in voorkomende gevallen worden opgelegd.

Naar aanleiding van een verzoek wordt na 1 jaar de preventieve herstelsanctie heroverwogen en beoordeelt of de sanctie kan worden ingetrokken.

Voortduren overtreding

Indien na het verstrijken van de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom blijkt dat de overtreder geen gehoor heeft gegeven en de overtreding nog steeds voortduurt, vindt opnieuw een overweging plaats over het in te zetten instrument. Er kan gekozen worden om de nieuwe dwangsom te verhogen of een last onder bestuursdwang op te leggen. Hiervoor wordt opnieuw een besluit door het bevoegd gezag genomen.

In geval van een nieuwe herstelsanctie wordt geen waarschuwingsbrief verzonden. In het voornemen wordt, in afwijking van het voorgaande, ook geen begunstigingstermijn gegeven (slechts een redelijke termijn voor het geven van een zienswijze).

Indien opnieuw een last onder dwangsom is voorgenomen, bedraagt de hoogte van de dwangsom het dubbele van de eerder opgelegde last onder dwangsom.

Verlengen begunstigingstermijn en opschorten looptijd handhavingsbesluiten

De begunstigingstermijn is op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen door gebruik te maken van bijlage 6. Dit houdt in dat de termijn voldoende lang is om de opgelegde last te kunnen uitvoeren en in de omstandigheden van het geval, redelijk is. Uitgangspunt is dan ook dat de begunstigingstermijn niet verlengd wordt. Slechts in enkele bijzondere gevallen kan overgegaan worden tot verlenging van de begunstigingstermijn. Hieronder worden deze gevallen opgesomd:

  • Indien de overtreder om een verlenging van de begunstigingstermijn verzoekt en aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk kan maken dat hij de opgelegde last niet binnen de daartoe gestelde termijn kan uitvoeren. Hierbij moet de overtreder tevens een concrete termijn geven waarbinnen hij de opgelegde last wel kan uitvoeren. Als een overtreder zelf te laat is begonnen met het aanvragen van offertes of het geven van een opdracht, wordt de begunstigingstermijn niet verlengd.

  • Indien de overtreder aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk maakt dat opheffing van de illegale situatie (bijvoorbeeld door bedrijfsverplaatsing/ omzetting van de bedrijfsvorm/pensionering) in het vooruitzicht ligt. Ook hierbij geldt dat de overtreder een concrete termijn voor het opheffen van de illegale situatie moet geven.

Bezwaarfase

Indien tijdens de bezwaarfase wordt verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn, wordt hiermee ingestemd tenzij belangen van derden onevenredig worden geschaad of er gevaar is voor de veiligheid of volksgezondheid of onomkeerbare gevolgen optreden. De verlenging van de begunstigingstermijn duurt tot maximaal de in de bestreden beschikking gegeven begunstigingstermijn na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Aan een verzoek om opschorting van de looptijd wordt niet meegewerkt of dit wordt desgewenst aangemerkt als een verzoek om het verlengen van de begunstigingstermijn.

Beroepsfase of hoger beroepsfase

Indien tijdens de beroepsfase of hoger beroepsfase wordt verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn of om opschorting van de looptijd totdat op het beroep of hoger beroep is beslist, wordt daar in principe niet mee ingestemd. Dan geldt in principe de weg van de voorlopige voorziening.

Voorlopige voorziening hangende beroep of hoger beroep

Indien de rechtbank verzoekt om de werking van een handhavingsbesluit op te schorten totdat op het verzoek is beslist, wordt hiermee in principe ingestemd tenzij belangen van derden onevenredig worden geschaad of er gevaar is voor de veiligheid of volksgezondheid of onomkeerbare gevolgen optreden.

Kostenverhaal bestuursdwang

Op grond van artikel 5:25, eerste lid van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. In het verlengde hiervan worden de gemaakte kosten dan ook altijd ingevorderd, waarbij de hoogte bij kostenbeschikking wordt vastgesteld. In lijn met het derde lid van genoemd artikel worden voorbereidingskosten altijd verhaald, zelfs na het beëindigen van de overtreding na afloop van de begunstigingstermijn maar voor de uitvoeringsdatum van bestuursdwang.

Meenemen en opslaan van zaken

Bij de toepassing van bestuursdwang komt het college de bevoegdheid toe tot het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken. Van dit meevoeren en opslaan wordt een proces-verbaal opgemaakt waarvan bij het bekendmaken van de kostenbeschikking (zo mogelijk binnen zes weken na de uitvoeringsdatum) een afschrift wordt verstrekt aan degene die de desbetreffende zaken onder beheer had. Na het meevoeren van de zaken draagt de gemeente zorg voor de bewaring van de opgeslagen goederen en geeft deze zaken in principe terug aan de rechthebbende.

De teruggave van meegevoerde zaken wordt binnen de gemeente Krimpenerwaard, op grond van artikel 5:29, vierde lid van de Awb, opgeschort totdat de totale bestuursdwangkosten zijn voldaan. Dit betreffen naast de voorbereidings- en de uitvoeringskosten, dus ook de opslagkosten van meegevoerde en opgeslagen zaken.

Wanneer de meegevoerde en opgeslagen zaken niet aan de overtreder toebehoren, geldt het retentierecht slechts in verband met de kosten van bewaring c.q. opslag van de meegevoerde zaken. De vordering die de eigenaar daarna heeft op de overtreder, is een privaatrechtelijk geding waarin de gemeente geen partij is.

Parate executie

Wanneer de in het kader van de uitoefening van bestuursdwang meegevoerde en opgeslagen zaken niet binnen dertien weken aan de rechthebbende kunnen worden teruggegeven, is het college gerechtigd deze te verkopen, om niet aan een derde over te dragen of te laten vernietigen (vergelijk artikel 5:30, eerste en vijfde lid van de Awb). Het college mag dit ook eerder doen, wanneer de bestuursdwangkosten samen met de voor overdracht of vernietiging geraamde kosten in verhouding tot de waarde van de desbetreffende zaken onevenredig hoog worden. Hierbij moet wel een termijn van twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal van meevoeren in acht worden genomen. Dit is uiteraard anders in geval van gevaarlijke stoffen of aan bederf onderhevige stoffen.

Het college van de gemeente Krimpenerwaard geeft op de volgende manier invulling aan de bevoegdheden die uit artikel 5:30 van de Awb voortvloeien:

  • Wanneer zaken niet binnen dertien weken aan de rechthebbende kunnen worden teruggegeven:

    • Geschiedt de verkoop in eerste instantie aan één van drie vaste opkopers tegen een marktconform tarief;

    • Wordt een verkoopadvertentie in het lokale huis-aan-huisblad gezet, indien alle drie de opkopers van koop hebben afgezien;

    • Wordt bezien of de zaken om niet aan een kringloopwinkel of vergelijkbare instelling kunnen worden overgedragen, indien binnen veertien dagen geen reactie is ontvangen op de advertentie in het huis-aan-huisblad;

    • Worden de zaken vernietigd, indien deze niet aan een dergelijke instelling kunnen worden overgedragen.

  • Wanneer de bestuursdwangkosten samen met de voor overdracht of vernietiging geraamde kosten onevenredig hoog zijn, geldt voor het gestelde onder a. dat een termijn van twee weken (na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal) wordt gehanteerd.

  • Gevaarlijke stoffen of aan bederf onderhevige stoffen worden direct vernietigd.

  • Degene die op het tijdstip van verkoop eigenaar was, heeft gedurende drie jaar na dat tijdstip recht op het restant van de opbrengst dat overblijft na aftrek van de kosten voor de toepassing van bestuursdwang en de kosten van de verkoop. Na het verstrijken van deze termijn vervalt een batig saldo aan het college.

Invordering verbeurde dwangsom

Het belang van een effectieve handhaving vergt dat verbeurde dwangsommen in beginsel ook worden ingevorderd. Gebeurt dat niet dan ondermijnt dat de dreiging die van een last onder dwangsom hoort uit te gaan. Het belang van een effectieve handhaving is echter een algemeen belang en geen te individualiseren rechtstreeks belang van degene die om handhaving heeft verzocht. De invordering van verbeurde dwangsommen maakt immers geen einde aan de overtreding.

Indien een overtreder na het verstrijken van de begunstigingstermijn aan de opgelegde last geen gehoor heeft gegeven, verbeurt de dwangsom van rechtswege (artikel 5:32a, tweede lid en artikel 5:33 van de Awb). Alle verbeurde dwangsommen worden ingevorderd, waarbij alle invorderingskosten worden op de overtreder verhaald. Een en ander wordt middels een invorderingsbeschikking kenbaar gemaakt aan de overtreder.

Gedoogstrategie

Een evenwichtig handhavingsbeleid houdt in, dat op systematische wijze aan alle overtredingen die aandacht wordt besteed die nodig is om een adequaat niveau van normbevestiging en naleving te bereiken. Dit niveau van handhaving kan verschillen per beleidsterrein en per soort norm. Voor een evenwichtige rechtshandhaving is het nodig noch wenselijk dat alles op alles wordt gezet om iedere overtreding van iedere norm te achterhalen. Een evenwichtig handhavingsbeleid noopt tot een zekere prioriteitstelling. Indien daardoor ten aanzien van bepaalde normovertredingen geen actief handhavingsbeleid wordt gevoerd, is er geen sprake van gedogen.

Gedogen kan slechts in uitzonderingsgevallen aanvaardbaar zijn. Daarbij geldt steeds dat de afweging die de wetgever heeft gemaakt, niet op uitvoerend en handhavend niveau mag worden overgedaan. In de volgende situaties kan gedogen evenwel gerechtvaardigd of soms zelfs geboden zijn:

  • handhaving zou leiden tot aperte onbillijkheden;

  • het achterliggende belang is evident beter gediend met gedogen;

  • een zwaarder wegend belang rechtvaardigt gedogen.

Dat gedogen slechts in uitzonderingsgevallen aanvaardbaar kan worden geacht, brengt ook met zich mee dat de mate waarin wordt gedoogd zoveel mogelijk in omvang en/of tijd moet worden beperkt. Het gedogen dient niet langer te duren en niet in grotere mate plaats te vinden dan gerechtvaardigd wordt door de anders optredende onbillijkheid of door het achterliggende of zwaarder wegende belang dat het gedogen rechtvaardigt. Als het gedogen omvangrijk of structureel dreigt te worden, dient heroverweging van de norm zelf plaats te vinden. Onder omstandigheden kan gedogen voor langere tijd aanvaardbaar zijn, indien en zolang geen structurele verbetering van de norm mogelijk is.

Bijlage 6: Richtlijnen last onder dwangsom

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

Juncto artikel 1:2 en bijlage F, artikel 1:8, artikel 1:18, artikel 1:30 en artikel 1:33 van de Bomenverordening

Noot
2

Gebruikte afkortingen: BSBm – Bestuurlijke Strafbeschikking milieu, PV – Proces Verbaal, LOB – Last onder bestuursdwang en LOD – Last onder dwangsom

Noot
3

Als geen normadressaat kan worden getypeerd, is typering B (onverschillig, reactief) het vertrekpunt.