Regeling vervallen per 01-01-2022

Beleidsregels Boete Krimpenerwaard 2020

Geldend van 07-03-2020 t/m 31-12-2021

Intitulé

Beleidsregels Boete Krimpenerwaard 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard;

gelet op:

  • Artikel 18a van de Participatiewet (Pw);

  • artikel 20a van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • artikel 20a van de Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • artikel 2, 2a en 2aa van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten (het Boetebesluit);

  • artikel 2 en 3 van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Krimpenerwaard 2015;

  • Titel 4:3 en artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegende dat het college bevoegd is beleidsregels vast te stellen voor de beoordeling van de oplegging van de boete, de hoogte van de boete en de wijze van invordering

besluit

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels Bestuurlijke Boete Krimpenerwaard 2020

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      Belanghebbende: de persoon die de inlichtingenverplichting heeft geschonden;

    • c.

      Boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Pw, artikel 20a eerste lid van de IOAW/IOAZ;

    • d.

      Bijstandsnorm:

      • 1°.

        toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Pw; of

      • 2°.

        grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAZ;

    • e.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard;

    • f.

      Inlichtingenplicht: de verplichting als genoemd in artikel 17, eerste lid van de Pw, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI;

    • g.

      IOAW: de Wet inkomensvoorzieningen oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • h.

      IOAZ: Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • i.

      Pw: de Participatiewet;

    • j.

      Uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een inkomensvoorziening op grond van de IOAW of de IOAZ;

    • k.

      Wet SUWI: de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 2. De begripsbepalingen van de Pw, Ioaw en Ioaz zijn op deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

Hoofdstuk 2 Schending inlichtingenplicht en boete

Artikel 2 Schending inlichtingenplicht

  • 1. Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing.

  • 2. Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk een maand gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn.

Artikel 3 Onderzoek

  • 1. Bij een gebleken schending van de inlichtingenplicht vindt er een onderzoek plaats naar het opleggen van een boete.

  • 2. Het boeteonderzoek bevat tenminste het onderzoek naar de gedraging, het onderzoek naar de zienswijze van belanghebbende, een indringende toets aan het evenredigheidsbeginsel, de fictieve draagkracht van de belanghebbende en individuele beoordeling. De resultaten van het onderzoek worden vastgelegd in een rapportage.

  • 3. Indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt er afgezien van het opleggen van een boete.

Artikel 4 Afstemming boete op de financiële omstandigheden

  • 1. Bij het bepalen van de hoogte van de boete wordt rekening gehouden met het feit dat de boete binnen een redelijke termijn van maximaal 24 maanden kan worden afbetaald.

  • 2. De hoogte van de boete wordt als volgt bepaald in combinatie met de ernst van de gedraging:

    • a.

      bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • b.

      bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • c.

      bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • d.

      bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering:

    • a.

      wordt aangesloten bij het bepaalde in het eerste en tweede lid, en wordt het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm buiten beschouwing gelaten;

    • b.

      wordt met het vermogen dat hoger is dan de toegestane vermogensgrens als bepaald in artikel 34, derde lid van de Pw, geen rekening gehouden.

  • 4. De bepalingen van het eerste tot en met het derde lid zijn tevens van toepassing bij het bepalen van de hoogte van de hoogte van de recidive-boete.

Hoofdstuk 3 Waarschuwing

Artikel 5 Waarschuwing

  • 1. Het college kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:

    • a.

      de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag dat hoger is dan € 150,00;

    • b.

      de belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar hij binnen een redelijke termijn van een maand nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt, alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt;

    • c.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 2. In situaties zoals genoemd in het eerste lid wordt een boete van € 150,00 opgelegd, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 6 Bevoegdheid college

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden de dag na bekendmaking in werking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Bestuurlijk Boete.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op 18 februari 2020.

De secretaris,

J. Hennip (wnd)

de burgemeester,

mr. R.S. Cazemier

Algemene toelichting

Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. De doelstelling van deze wet is:

  • fraude mag niet lonen;

  • zwaardere sancties;

  • recidive leidt tot verhoogde boete.

Op grond van deze wet werd bij overtreding van de inlichtingenverplichting een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd.

Dit regime is per 1 januari 2017 gewijzigd.

De directe aanleiding is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) over de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid in de sociale zekerheid. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in november 2014 uitgesproken dat bij de beoordeling van boete een indringende evenredigheidstoets moet plaatsvinden; bij het opleggen van een boete en de vaststelling van de hoogte ervan dient rekening te worden gehouden met (I) de ernst van de overtreding, (II) de mate van verwijtbaarheid en (III) de omstandigheden van de betrokkene. De boete kan vervolgens 100% van het benadelingsbedrag bij opzet, 75% bij grove schuld 75%, 50% bij normale verwijtbaarheid en 25% bij verminderde verwijtbaarheid. Deze methode is met ingang van 1 januari 2017 in wet- en regelgeving vastgelegd.

In januari 2016 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2016:12) de uitvoering verder aangescherpt door aan te geven dat bij de bepaling van de hoogte van de boete tevens rekening moet worden gehouden met de fictieve draagkracht: de boete dient binnen een redelijke termijn te worden terugbetaald. De CRvB koppelt aan opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid een vast aantal maanden (24 maanden, 18 maanden, 12 maanden en 6 maanden). Ook deze uitspraak levert een aanzienlijke bijstelling van de hoogte van de boete naar beneden op.

In deze beleidsregels wordt uitvoering gegeven aan de nieuwe voorschriften omtrent het opleggen van een boete. Verder is zoveel mogelijk ruimte gelaten om alle feiten en omstandigheden mee te nemen in de besluitvorming. De beleidsregels laten dus voldoende ruimte open voor de individuele afweging.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 2 Schending inlichtingenplicht en boete

Artikel 2 Schending inlichtingenplicht

In artikel 17, eerste lid van de Pw, artikel 13, eerste lid van de Ioaw/Ioaz, is de inlichtingenplicht benoemd. In dit artikel wordt bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

In artikel 2 van de beleidsregels wordt nader uitgewerkt wat wordt verstaan onder onverwijld uit eigen beweging: de belanghebbende dient in het kader van een boeteafweging binnen een termijn van uiterlijk een maand gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn melding te maken van de feiten/omstandigheden die van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Met deze termijn wordt aangesloten bij de inkomstenformulieren die klanten maandelijks dienen in te leveren bij inkomsten. Tevens wordt met deze termijn rekening gehouden met de toezending van wijzigingsformulieren.

Artikel 3 Onderzoek

Bij de procedure van het opleggen van een boete kan onderscheid worden gemaakt in een zware en een lichte procedure. Bij een boete van maximaal € 340,00 wordt de lichte procedure gevolgd, bij een boete hoger dan € 340,00 dient de zware procedure gevolgd te worden. Met de maximale boete wordt het benadelingsbedrag bedoeld en 150% van het benadelingsbedrag bij recidive.

Het verschil tussen de zware en de lichte procedure is dat het college bij de lichte procedure niet verplicht is om een boeterapport op te maken en om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Verder geldt bij de lichte procedure geen verplichte functiescheiding (artikel 4:12 en 5:53 Awb). Het college mag dit wel doen bij de lichte procedure, het is immers een bevoegdheid.

In dit artikel wordt bepaald dat zowel bij de zware als lichte procedure de belanghebbende in staat wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, tevens wordt in beide procedures een rapportage opgesteld.

Voor het verhoor over de boetewaardige gedraging wordt de belanghebbende medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden (artikel 5:10a Awb).

Bij een gebleken schending van de inlichtingenplicht vindt er een onderzoek plaats naar het opleggen van een boete. Dit boeteonderzoek wordt opgestart nadat de bezwaartermijn van de terugvorderingsbeschikking is verstreken. Dit is zes weken na dagtekening + 1 dag van de terugvorderingsbeschikking. Is belanghebbende niet in bezwaar gegaan, dan kan het boeteonderzoek worden gestart. Is belanghebbende wel tegen het terugvorderingsbesluit in bezwaar gegaan, dan betekent dit dat het boeteonderzoek nog niet opgestart kan worden. Pas nadat de beslissing op bezwaar is genomen waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard wordt het boeteonderzoek gestart. Indien het besluit op bezwaar gegrond is verklaard, dan moet er gekeken worden naar de inhoud van de gegrondverklaring. Afhankelijk van de motivatie wordt er een boeteonderzoek gestart.

Een eventueel ingestelde beroepsprocedure wordt niet afgewacht.

De verplichte aandachtspunten van een boeteonderzoek worden in dit artikel benoemd.

Artikel 4 Afstemming boete op de financiële omstandigheden

De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving heeft vanaf 1 januari 2013 een veel forser sanctieregime geïntroduceerd. De CRvB heeft geoordeeld dat geen sprake is van een gefixeerd boetestelsel en dat vanwege het forsere sanctieregime de bestuurlijke boete in het individuele geval indringend moet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel zoals dat is neergelegd in artikel 5:46 lid 2 Awb (zie CRvB 24-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754). In deze indringende evenredigheidstoets worden de volgende onderdelen betrokken:

  • de aard en ernst van de overtreding (zie Benadelingsbedrag)

  • de mate van verwijtbaarheid van de overtreder (zie Hoogte van de boete)

  • de omstandigheden van het geval (zie Bijzondere omstandigheden en Fictieve draagkracht)

Benadelingsbedrag

De hoogte van de boete bedraagt ten hoogste 100% van het benadelingsbedrag als de schending van de inlichtingenplicht heeft geleid tot een benadelingsbedrag (artikel 18a lid 1 Pw). De boete kan behoudens recidive dus nooit hoger zijn dan het benadelingsbedrag.

Onder benadelingsbedrag wordt verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (artikel 18a lid 2 Pw). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor de vaststelling van het benadelingsbedrag moet worden uitgegaan van het nettobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (zie TK 2011-2012, 33 207, nr. 3, p. 43). Dit betekent dus dat geen rekening wordt gehouden met een eventuele brutering van de vordering die achteraf nog plaatsvindt.

Als een belanghebbende inkomsten heeft verzwegen, kan het college tot 6 maanden van tevoren ontvangen middelen verrekenen met de algemene bijstand (artikel 58 lid 4 Pw). In dit geval is er geen sprake van een benadelingsbedrag, omdat belanghebbende door de verrekening van de inkomsten niet ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand heeft ontvangen. Van herziening of intrekking van het recht op bijstand is namelijk geen sprake.

Hoogte van de boete

De bepalingen omtrent de hoogte van de boete zoals genoemd in artikel 18a Pw, 20a van de IOAW, artikel 20a van de IOAZ en artikel 2 van het Boetebesluit worden in acht genomen. Ook de bepalingen omtrent verminderde verwijtbaarheidssituaties zoals genoemd in artikel 2, lid 5, en 2a, lid 2 van het Boetebesluit worden in acht genomen.

Bijzondere omstandigheden

Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen die een matiging van de boete rechtvaardigen om zo tot een evenredige boete te komen zoals bedoeld in artikel 5:46 lid 2 Awb. Hierbij kan worden gedacht aan psychische of sociale omstandigheden als voorbeeld van bijzondere omstandigheden.

Fictieve draagkracht

Bij het bepalen van de maximale hoogte van de boete wordt uitgegaan van fictieve draagkracht. Hierbij wordt uitgegaan van de beslagvrije voet (95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm), zodat maandelijks 5% van de van toepassing zijnde norm het uitgangspunt is voor het vaststellen van de hoogte van de boete. Verder gelden de volgende kaders:

  • a.

    voor opzet geldt dat de belanghebbende de boete binnen 24 maanden dient te kunnen voldoen;

  • b.

    Voor grove schuld geldt dat de belanghebbende de boete binnen 18 maanden dient te kunnen voldoen;

  • c.

    Voor geen opzet en geen grove schuld geldt dat de belanghebbende de boete binnen 12 maanden dient te kunnen voldoen;

  • d.

    Voor de verminderde verwijtbaarheid geldt dat de belanghebbende de boete binnen zes maanden dient te kunnen voldoen.

Indien de feitelijke draagkracht afwijkt van de fictieve draagkracht wordt bij de invordering rekening gehouden met de feitelijke draagkracht. Dit betekent dat een belanghebbende in principe altijd minimaal over 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm blijft beschikken. Bij het bepalen van de hoogte van de boete zoals in dit artikel van de beleidsregels is omschreven wordt rekening gehouden met de fictieve draagkracht.

Indien de belanghebbende een inkomen heeft dat hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vindt een zelfde berekening plaats als bij de belanghebbende die een uitkering ontvangt, er wordt geen rekening gehouden met het overige inkomen. Tevens wordt geen rekening gehouden met het vermogen van de belanghebbende.

Er bestaat geen aanleiding om de hoogte van de boete te matigen op grond van de vaste draagkrachtjurisprudentie indien actuele gegevens over de financiële situatie van een belanghebbende ontbreken en belanghebbende uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om daarover uitsluitsel gegeven. (zie ook CRvB 26-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2917).

Hoofdstuk 3 Waarschuwing

Voor een toelichting op het begrip benadelingsbedrag wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.

Artikel 5 Waarschuwing

Lid 1 onder b

Het gaat hier om een zogenoemde zelfmelder. Er wordt gekozen voor het opleggen van een waarschuwing als een belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar deze binnen een redelijke termijn alsnog uit eigen beweging verstrekt. De termijn waarmee voldaan zou zijn aan de inlichtingenplicht (zie artikel 2 van deze beleidsregels, dit betreft een periode van een maand, gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn) is reeds verstreken. Als redelijke termijn wordt een periode van maximaal een maand gehanteerd. De termijn van een maand vangt aan vanaf het moment dat belanghebbende niet meer voldoet aan de inlichtingenplicht zoals is bepaald in artikel 2 van deze beleidsregels. Er is geen sprake van een zelfmelder als het college de overtreding al had geconstateerd of als belanghebbende de inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht. Dit kan een handhavingsonderzoek zijn maar bijvoorbeeld ook een heronderzoek. Deze opsomming is niet limitatief.

Lid 2

Er kan niet worden volstaan met het geven van een waarschuwing indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven. (artikel 18a lid 4 van de Pw). Er dient dan te worden aangesloten bij artikel 23 Sr als er sprake is van geen benadeling (artikel 18a lid 3 van de Pw, artikel 20a lid 3 IOAW en artikel 20a lid 3 IOAZ). In dit lid is vastgelegd dat de boete in deze gevallen € 150,00 bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 6 Bevoegdheid college

Dit artikel spreekt voor zich.

Verder is de hardheidsclausule conform artikel 4:84 van de Awb van toepassing.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.