Regeling vervallen per 23-01-2014

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 22-01-2014

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek 2013

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE LAARBEEK 2013

De raad van de gemeente Laarbeek;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 november 2012;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet;

besluit:

tot vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • b.

    Compensatiebeginsel: het treffen van voorzieningen voor een persoon die beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, en die hem in staat stellen tot het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

  • c.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

  • d.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.

  • e.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

  • f.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

  • g.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van snelle beschikbaarheid en die een snelle en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.

  • h.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

i. Eigen bijdrage: een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek vast te stellen geldelijke bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek van toepassing zijn.

  • j.

    Eigen aandeel: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen geldelijk aandeel in de kosten, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek van toepassing zijn.

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • l.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek te stellen regels van toepassing zijn.

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • n.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

  • o.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.

  • p.

    Huisgenoot: iedere minderjarige of meerderjarige persoon die met de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

  • q.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • r.

    Inkomen:

    • -

      het netto-inkomen van de persoon met beperkingen;

    • -

      het gezamenlijk netto-inkomen van de ouders of pleegouders van de persoon met be- perkingen, indien de persoon met beperkingen jonger is dan 18 jaar en geen echt- genoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 van de wet;

    • -

      het gezamenlijk netto-inkomen van de persoon met beperkingen en zijn echtgenoot, indien de persoon met beperkingen een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 van de wet.

  • s.

    Het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek.

Artikel 1.2 Toegang.

1.

Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

  • a.

    deze langdurig noodzakelijk is ter compensatie van de beperkingen die een aanvrager ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie en hem in staat stelt tot het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden; de hulp bij het huishouden kan hierop een uitzondering vormen;

  • b.

    deze, wanneer naar objectieve maatstaven gemeten meerdere voorzieningen adequaat zijn, als de minst dure voorziening kan worden aangemerkt.

2.

Voor zover ze adequaat zijn hebben algemene voorzieningen voorrang boven individuele voorzieningen. Dit primaat van de algemene voorzieningen geldt voor alle hoofdstukken binnen deze verordening.

3.

Geen voorziening kan worden toegekend:

  • a.

    indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Laarbeek;

  • c.

    voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d.

    voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • e.

    voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • f.

    voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en waarvan de noodzaak niet meer kan worden vastgesteld. Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening op grond van dit artikel te weigeren, indien het college uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van de kosten;

  • g.

    indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

  • h.

    indien het compenseren van de beperking tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager wordt gerekend;

i.voorzover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling of enige privaatrechtelijke verbintenis bestaat.

Artikel 1.3 Besluitvorming en nadere regels.

1. Voorzover in deze verordening geen beperkingen zijn opgelegd is het college bevoegd tot alle besluitvorming ter uitvoering van deze verordening en de wet.

2. Het college stelt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek vast alsmede andere voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke nadere regels.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 2.1 Keuzevrijheid.

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek neergelegde criteria.

Artikel 2.2 Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.3 Persoonsgebonden budget.

1.

Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b.

    de omvang van het persoonsgebonden budget en de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek.

2.

De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

3.

Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

4.

Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager danwel de eigenaar van de woning ingeval het een bouwkundige of woontechnische voorziening betreft.

5.

Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

Artikel 2.4 Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet kan van de aanvrager een eigen bijdrage gevraagd worden of kan de financiële tegemoetkoming worden afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2 Recht op hulp bij het huishouden.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.1 vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg en/of het vrijwilligerswerk

het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken.

Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg.

In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien 1 of meer huisgenoten wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Nadere regels terzake worden door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek vastgesteld.

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt, op elk niveau, uitgedrukt in uren, afgerond naar halve uren, per week.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruik van de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    verwijderd.

Artikel 4.2 Recht op een woonvoorziening.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.1 vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, dit noodzakelijk maken.

Artikel 4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 4.1 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een voorziening voor verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving.

Artikel 4.4 Primaat van de verhuizing.

1.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het normale gebruik van de woning belemmeren.

2.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de minst dure adequate voorziening is.

3. Het primaat van verhuizing als genoemd in het eerste en tweede lid zal in elk geval buiten beschouwing blijven indien de in artikel 4.3 aanhef en onder b en c genoemde woonvoorziening een bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek niet te boven gaat.

4.

Wanneer op een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet, het primaat van verhuizing als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, kan deze persoon besluiten om niet te verhuizen en voor het aanpassen van zijn huidige woning aanspraak maken op een gemaximeerd bedrag zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel en genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek. De kosten boven dit bedrag komen dan voor eigen rekening.

Artikel 4.5 Gereedmelding.

Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder b., maar uiterlijk binnen 6 maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid en overlegt daarbij de definitieve rekeningen. Uitzondering hierop vormen de aanpassingen van een woning en waarvan de kosten een bedrag zoals bedoeld in artikel 4.4 lid 3 niet te boven gaan.

Artikel 4.6 Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur, AWBZ-instellingen en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 4.7 Hoofdverblijf.

1.

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

2.

In afwijking van het gestelde in het eerste lid, artikel 1.2 lid 3 onderdeel b en artikel 4.8 lid 1 onderdeel d kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

3.

De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente Laarbeek.

4.

De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek vast te leggen maximumbedrag.

5.

Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 4.8 Beperkingen.

1.

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten;

d. de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden of verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere

instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • e.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning;

  • f.

    de beperkingen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

2.

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 sub a van dit hoofdstuk kan eveneens worden geweigerd indien de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

3.

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt als volgt begrensd:

Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening is gemaximeerd op een plafondbedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek.

Artikel 4. 9 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 4.3 onder b. betreft het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een persoonsgebonden budget verlenen voor de extra te verwerven grond tot het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.10 Woonwagen

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 4.11 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.3 onder d overeenkomstig de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek vast te stellen regels.

Artikel 4.12 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

1.

Het college kan een persoonsgebonden budget in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet moet worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

  • a.

    zijn huidige woonruimte;

  • b.

    de door de persoon nog te betrekken woonruimte.

2.

Het persoonsgebonden budget als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woonvoorziening niet bewoond kan worden en de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan, die hij redelijkerwijs niet had kunnen voorzien.

3.

Het college kan in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning de periode bepalen gedurende welke een persoonsgebonden budget als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt.

Artikel 4.13 Huurderving

1.

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college een persoonsgebonden budget verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

2.

Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek bepalen dat het eerste lid niet wordt toegepast indien het bedrag waarvoor de woning is aangepast minder bedraagt dan een door hen in bedoeld Besluit vastgesteld bedrag.

3.

Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek de duur van de periode bepalen gedurende welke een persoonsgebonden budget als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 5.2 Het recht op een algemene voorziening.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer

onmogelijk maken.

Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer.

1.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, onder a., onmogelijk maken dan wel

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, onder a., niet aanwezig is.

2.

Een persoon als bedoeld in artikel 1 eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan in aanvulling op het eerste lid voor de in artikel 5.1, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1 onder a. niet toereikend c.q. adequaat is.

Artikel 5.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

Vervallen.

Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers.

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel of sportvoorziening;

  • e.

    vervallen

Artikel 6.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel.

1.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

2.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken, de in artikel 6.1 onderdeel a vermelde voorziening niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

3.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.2 lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 7.1 Gebruik aanvraagformulier.

1.

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

2.

Op elke hierna genoemde aanvraag wordt uiterlijk binnen de daarachter genoemde termijn na ontvangst van een ontvankelijke aanvraag een beslissing genomen:

  • a.

    in geval van een voorziening voor hulp bij het huishouden als bedoeld in artikel 3.1 uiterlijk binnen 16 weken;

  • b.

    in geval van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 sub c uiterlijk binnen 8 weken;

  • c.

    in geval van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 sub a uiterlijk binnen 16 weken;

  • d.

    in geval van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 sub b uiterlijk binnen 39 weken;

  • e.

    in geval van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1 sub a uiterlijk binnen 8 weken;

  • f.

    in geval van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1 sub b en c uiterlijk binnen 16 weken;

  • g.

    in geval van een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 6.1 uiterlijk binnen 16 weken.

3.

Indien gelijktijdig aanvragen voor verscheidene voorzieningen worden ingediend is de langste termijn maatgevend.

4.

De termijnen als bedoeld in het tweede en het derde lid kunnen worden verdaagd met ten hoogste vier weken.

Artikel 7.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

1.

De persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet dient zijn aanvraag in te dienen bij een gemeentelijk loket op een door het college aan te wijzen plaats op welke plaats zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend..

2.

De persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4,5 en 6 van de wet die een voorziening in het kader van deze verordening aanvraagt, dient een geldig identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

1.

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of die reeds een voorziening ontvangt:

  • a.

    op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

  • b.

    op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

2.

De raad wijst het CIZ aan als indicatieorgaan.

3.

Het college vraagt het indicatieorgaan om advies in de gevallen genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek.

4.

Een aanvrager dan wel de persoon die reeds een voorziening ontvangt is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voortzetting van het recht op een voorziening.

5.

Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

6.

De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.4 Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager. Het college kan besluiten dit onderzoek zelf te doen met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.3 lid 3.

Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening

Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verorde- ning;

  • b.

    op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Artikel 7.7 Terugvordering

1.

Het college kan de op grond van deze verordening verleende voorziening terugvorderen indien het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.6 is ingetrokken.

2.

Ingeval het recht op een in natura verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden ingenomen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 8.1 Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

In gevallen, de uitvoering van de wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Indexering.

Het college zal jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Evaluatie.

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt na één jaar en vervolgens eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na 2 jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 8.6 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Laarbeek.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Laarbeek van 12 december 2012.

De raad voornoemd,

De plv. griffier, De wnd. voorzitter

J.M.Th.M. Sprengers W.P.H. van Osch