Regeling vervallen per 28-06-2012

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Laarbeek 2009

Geldend van 08-05-2009 t/m 27-06-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

De raad van de gemeente Laarbeek;

gezien het advies van de Cliëntenraad Wet werk en bijstand en de Commissie Maatschappelijke Zaken;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 april 2009;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende, dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Laarbeek 2009.

I. Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet werk en bijstand

  • b.

    WTOS: Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten.

  • c.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

  • d.

    Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • e.

    Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat.

  • f.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zin ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

Artikel 2 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

II. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 – Langdurig, laag inkomen

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die:

    • a.

      onvoldoende naar vermogen heeft getracht diens inkomenspositie te verbeteren boven de in lid 1 genoemde grens;

    • b.

      een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000;

    • c.

      op de peildatum of in de twaalf maanden daaraan voorafgaand in een verpleeghuis verblijft.

Artikel 4 – Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden: 38% van de voor hen geldende maandelijkse bijstandsnorm per 1 januari zonder gemeentelijke verlaging;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 38% van de voor hen geldende maandelijkse bijstandsnorm per 1 januari met een gemeentelijke toeslag van 20%; en

    • c.

      voor alleenstaanden: 38% van de voor hen geldende maandelijkse bijstandsnorm per 1 januari met een gemeentelijke toeslag van 20%.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurig-heidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 5 – Hardheidsclausule

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

III. Slotbepalingen

Artikel 6 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Laarbeek 2009.

Artikel 7 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 8 mei 2009 en werkt terug tot 1 januari 2009.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Laarbeek van 22 april 2009.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

M.H.C.M. van der Aa. J.J.P.M. Gilissen. Toelichting verordening langdurigheidstoeslag

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip “langdurig, laag inkomen” volgens artikel 36 lid 1 WWB.

In deze verordening is gekozen voor een invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen, hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de

WWB. Ten aanzien van begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een

definitie gegeven in deze verordening.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd, wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB. Het gaat niet om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels op te stellen met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB in te vullen. De gebruikte definitie sluit aan bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip ‘inkomen’ in artikel 36 lid 1 WWB.

Artikel 3

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef, is te lang. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over

het algemeen niet veel reserveringsruimte in het inkomen over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een

belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig

rechtssubject.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is

dan 100% van de bijstandsnorm. Uitgangspunt van de Wet Werk en Bijstand is om bijstand te verstrekken daar, waar geen andere mogelijkheden bestaan om eigen inkomen te verwerven.

In lid 2 zijn daarom bepaalde groepen uitgezonderd van het recht op langdurigheidstoeslag. We hebben het hier per definitie niet over een AWBZ-instelling. De bewoners van een verpleeghuis komen niet voor hoge kosten zoals vervangingsuitgaven te staan. Bewoners van verzorgingshuizen en instellingen van begeleid kamer bewonen hebben die kosten nadrukkelijk wel. Daarom worden zij in beginsel niet uitgesloten, mits ze aan de overige voorwaarden voldoen.

Er is geen uitspraak gedaan over mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats gedaan omdat deze groep mensen onder een centrumgemeente vallen.

Artikel 4

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de

verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten

bewegen met de bijstandsnormen door een vast percentage te nemen van de genoemde normen. Daarvoor sluit de gemeente aan bij de hoogte van de bijstandsnormen per 1 januari van elk jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.