Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast gemeente Laarbeek 2020

Geldend van 29-02-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast gemeente Laarbeek 2020

Burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek:

overwegende dat in artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Laarbeek 2020 (hierna: APV) is bepaald dat de burgemeester een last onder bestuursdwang wegens overtreding van de zorgplicht van bewoners van woningen of een bijbehorend erf om geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden te veroorzaken aan deze overtreders kan opleggen in ieder geval bij ernstige en herhaaldelijke vormen van overlast, gedefinieerd in artikel 2:79 APV;

overwegende dat het gewenst is om met het oog op de rechtszekerheid en zorgvuldigheid beleidsregels vast te stellen ten behoeve van het opleggen van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van artikel 2:79 APV; een en ander ter nadere uitwerking van het bepaalde in artikel 5:18 van de APV;

gelet op artikel 2:79 van de APV en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

besluiten

vast te stellen

Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast gemeente Laarbeek 2020

1. Inleiding

Per 1 juli 2017 is de ‘Wet aanpak woonoverlast’ in werking getreden. Door deze wet is artikel 151d van de Gemeentewet ingevoerd. Deze bepaling bevat onder meer de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester tot het toepassen van bestuursdwang in de vorm van een gedragsaanwijzing in het kader van ernstige woonoverlast, veroorzaakt door overlastgever(s) in de nabije woonomgeving, betreffende zowel huur- als koopwoningen en/of bij deze woning behorend erven. De gemeenteraad van Laarbeek heeft op basis van artikel 151d Gemeentewet in artikel 2:79 lid 2 APV deze bevoegdheid besloten. Deze bevoegdheid kan worden ingezet na het niet voldoen aan de zorgplicht neergelegd in lid 1 van artikel 2:79 APV. Deze zorgplicht houdt in dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. De bevoegdheid van de burgemeester een gedragsaanwijzing op te leggen bij een schending van deze zorgplicht strekt niet tot handhaving van de openbare orde, maar ziet op het in bestuursrechtelijke zin interveniëren in gespannen verhoudingen tussen nabije bewoners vanwege ernstige hinder in of vanuit een woning of bijbehorend erf of in de onmiddellijke nabijheid ervan. Het betreft een aangelegenheid die tot de autonome huishouding van de gemeente Laarbeek wordt gerekend.

De wetgever heeft de term ‘ernstige woonoverlast’ niet nader gedefinieerd. In de memorie van toelichting van artikel 151d Gemeentewet wordt dit begrip beschreven aan de hand van voorbeelden. Doch blijft het een enigszins vaag containerbegrip met een (in beginsel) ruim toepassingsbereik. Ook geeft artikel 2:79 APV een aantal voorbeelden wat met ‘ernstige woonoverlast’ wordt bedoeld. Doch is dit geen limitatieve opsomming gezien het contextgebonden karakter van potentiele situaties van ernstige overlast. Dit geldt ook voor de wijze waarop situaties van ernstige overlast met toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid van artikel 151d Gemeentewet jo. artikel 2:79 APV kunnen worden aangepakt. Dit vergt tevens steeds een maatwerkoplossing die zo goed mogelijk aansluit bij de individuele kenmerken en omstandigheden van het geval.

Gelet op het voorafgaande beschrijft deze beleidsregel in hoofdlijnen welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester gebruik zal maken van het opleggen van de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing van artikel 151d Gemeentewet. Ter verduidelijking van de te hanteren bestuurlijke gedragslijn beschrijft de beleidsregel eerste enige (juridische) achtergrond bij de bevoegdheid van artikel 151d Gemeentewet. Vervolgens wordt het procedurele kader geschetst in de vorm van een stappenplan dat dient, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, tot het tegengaan en/of de (verdere) voorkoming van ernstige woonoverlast. Dit stappenplan schetst ook de concrete invulling van de bevoegdheid van de burgemeester waarbinnen deze een afweging zal maken of en zo ja, op welke wijze de bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing wordt toegepast. Daarbij is van groot belang dat deze bevoegdheid pas aan de orde is, indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden bestreden (artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet).

Gelet op het karakter van deze beleidsregel, kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de in deze beleidsregel beschreven gedragslijn via artikel 4:84 Awb. In principe handelt de burgemeester overeenkomstig de beleidsregel, tenzij de gevolgen voor een of meer belanghebbenden (door bijzondere omstandigheden) zwaarder wegen dan het doel van de beleidsregel (het opheffen van de woonoverlastsituatie).

2. Juridisch kader

Artikel 151d Gemeentewet luidt als volgt:

Artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts als de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

  • 3.

    Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

De gemeenteraad heeft bij besluit van 12 december 2019 besloten om toepassing te geven aan de in artikel 151d, eerste lid, Gemeentewet neergelegde bevoegdheid van de burgemeester tot oplegging van een bestuurlijke herstelsanctie in de vorm van een gedragsaanwijzing. Deze toepassing vindt grondslag in de nieuw ingevoerde artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Laarbeek 2020. Dit artikel luidt als volgt:

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf; of

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

3. Doel beleidsregels

In het kader van de aanpak van ernstige woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet jo. artikel 2:79 APV is het wenselijk om daartoe beleidsregels te formuleren. Deze beleidsregels scheppen enerzijds meer duidelijkheid over de in artikel 2:79, eerste lid, van de APV opgenomen zorgplicht, zodat burgers beter in staat zijn hun gedrag hierop af te stemmen. Anderzijds maken de beleidsregels inzichtelijk in welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester toepassing kan geven aan de in artikel 2:79, tweede lid, van de APV opgenomen bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een gedragsaanwijzing. In deze beleidsregel staat op hoofdlijnen beschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester gebruik kan maken van het opleggen van een gedragsaanwijzing de vorm van een last onder bestuursdwang (of een last onder dwangsom op grond van artikel 5:32 Awb) zoals opgenomen in artikel 151d lid 2 Gemeentewet.

De beleidsregels hebben tot doel:

  • 1.

    Op hoofdlijnen inzichtelijk maken wat de aard en reikwijdte is van de in artikel 2.79, eerste lid, APV opgenomen zorgplicht, zodat inwoners van Laarbeek hierop hun gedrag kunnen afstemmen (voorzienbaarheid);

  • 2.

    Te verduidelijken dat gemelde of geconstateerde vormen van (ernstige) woonoverlast eerst op zorgvuldige wijze in kaart worden gebracht (zorgvuldigheid);

  • 3.

    Transparantie te bieden over acties en maatregelen die een burger kan verwachten bij overtreding van zijn zorgplicht met betrekking tot het voorkomen van ernstige woonoverlast, waarbij het onderscheid tussen een huurwoning en een koopwoning van invloed kan zijn op de keuze voor een bepaalde aanpak, maatregel of gedragsaanwijzing;

  • 4.

    Inzichtelijk te maken dat ernstige woonoverlast effectief zal worden bestreden met (in deze beleidsregel niet limitatief opgesomde) op de kenmerken van het individuele geval toegesneden specifieke maatregelen of – voor zover doelmatig, doeltreffend en noodzakelijk geacht – met het geven van gedragsaanwijzingen die op grond van artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet qua aard en intensiteit zo goed mogelijk aansluiten bij de aard en de ernst van de overtreding van de zorgplicht, teneinde te bewerkstelligen dat er door de gekozen maatregel(en) een einde komt aan ernstige woonoverlast (proportionaliteit en subsidiariteit).

4. Afbakening en begrippen

Ter verduidelijking van de in artikel 151d Gemeentewet en artikel 2:79 APV gehanteerde methodiek en begrippen geldt, in navolging van en in lijn met hetgeen daarover is vermeld in de memorie van toelichting op de Wet aanpak woonoverlast het volgende:

4.1 Afbakening ten opzichte van andere bevoegdheden ter bestrijding van overlast vanuit een woning

Op eerste plaats geldt dat het instrument van de gedragsaanwijzing van artikel 2:79 APV pas in beeld komt, indien andere reguliere bevoegdheden geen soelaas bieden. Het is daarmee vooral de aard van de ‘ernstige en herhaaldelijke overlast’ die bepaalt welke bestuurlijke bevoegdheid kan worden aangewend: bij drugsoverlast zal bijvoorbeeld een beroep kunnen worden gedaan op artikel 13b Opiumwet, bij bouwkundige gebreken komt de Woningwet en het Bouwbesluit in beeld en bij een verstoring van de openbare orde of dreigende ernstige verstoring rond de woning als gevolg van gedragingen in de woning kan de toepassing van artikel 174a Gemeentewet jo. artikel 2:41, eerste lid, APV worden overwogen.

4.2 Begrippenkader en toelichting artikel 151 Gemeentewet en artikel 2:79 APV

4.2.1 ‘Andere geschikte wijze’ (artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet)

De burgemeester legt een specifieke gedragsaanwijzing pas op als de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet ‘op een andere geschikte wijze’ kan worden tegengegaan. Dit betekent dat de burgemeester pas overgaat tot het opleggen van een gedragsaanwijzing als het niet mogelijk is gebleken om de overlast met minder ingrijpende middelen tegen te gaan (conform het subsidiariteitsbeginsel). De burgemeester komt beleidsvrijheid toe in de afweging of er geen andere geschikte wijze is om de hinder tegen te gaan. Dat kunnen ook andere middelen zijn dan de uitoefening van overheidsbevoegdheden. Dat houdt bijvoorbeeld in dat wanneer er overlast wordt veroorzaakt vanuit een huurwoning, er door de woningcorporatie/verhuurder eerst geprobeerd moet worden om via de huurovereenkomst c.q. het huurrecht de overlast aan te pakken. Andere manieren om woonoverlast op te lossen zijn inzet van buurtbemiddeling, mediation, inzet van politie of hulpverleningsinstantie of het geven van een waarschuwing. Ook kan een slachtoffer van woonoverlast een civiele procedure aanspannen tegen de overlastgever. Pas als de burgemeester meent dat er redelijkerwijs geen andere geschikte wijze is om de ernstige en herhaaldelijke hinder tegen te gaan, blijkend uit een dossier dat eerdere maatregelen of acties niet tot het gewenste of onvoldoende resultaat hebben geleid, legt hij een last op. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de uitoefening van deze bevoegdheid een ‘ultimum remedium’ is en pas kan worden ingezet als er geen passende of minder ingrijpende instrumenten ter beschikking staan of deze al zijn uitgeput. Dit sluit aan bij de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

4.2.2 ‘Woning of een bij die woning behorend erf’ (artikel 2:79, eerste lid, APV)

Met woning of bij die woning behorend erf wordt bedoeld de woning, de rest van het betrokken perceel (zoals een tuin) en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid zoals het portiek, de parterretrap, de gezamenlijke buitenruimte, enzovoorts. Gelet op het bepaalde in artikel 151d, eerste lid, Gemeentewet vallen ook gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf, zoals bijvoorbeeld gedragingen in de tuin van de buren, op het trottoir en/of op straat ter hoogte van of vlakbij de woning onder de reikwijdte van dit begrip (memorie van toelichting).

4.2.3 ‘Gebruiker van de woning’ (artikel 2:79, eerste lid, APV)

Onder degene die een woning of bij die woning behorende erf gebruikt wordt verstaan degene die de woning feitelijk bewoont. Dit kan een eigenaar of een huurder zijn. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot de woning of het erf te hebben en hoeft niet de rechtmatige gebruiker van de woning te zijn. Ook een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder dit bestanddeel.

4.2.4 ‘Degene die een woning of een bij die woning behorend erf tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven’ (artikel 2:79, eerste lid, APV)

Het betreft hier gebruikers die via online verhuurplatforms de woning of een bij die woning behorend erf huren, zoals via Airbnb. Dit heeft ook betrekking op een Bed and Breakfast, waarbij het al dan niet een tussenkomst van een online verhuurplatform betreft. Bij dergelijke verhuur is er sprake van een kortdurend verblijf. Als huurders ernstige en herhaaldelijke woonoverlast veroorzaken voor omwonenden die voor een korte periode verblijven, is een oplegging van een gedragsaanwijzing niet zinvol. Daarnaast ontstaat de overlast ontstaat door achtereenvolgende huurders, en vaak niet door dezelfde huurder. Door middel van deze passage kan een gedragsaanwijzing worden opgelegd aan de verhuurder in plaats van de huurder. In het uiterste geval kan de gedragsaanwijzing ertoe leiden dat de woning (of het bij die woning behorende erf) niet meer mag worden verhuurd. Het opleggen van deze gedragsaanwijzing aan de verhuurder is alleen mogelijk bij ernstige overlast door huurders die niet als ingezetene staan ingeschreven met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen. Daardoor valt reguliere verhuur door bijvoorbeeld woningcorporaties buiten de werking van dit bestanddeel. De wettekst verzet zich er niet tegen deze regeling ook te gebruiken bij bijvoorbeeld overlast door arbeidsmigranten, die niet altijd in de basisregistratie personen ingeschreven (hoeven te) staan.

4.2.5 ‘Gedragingen’ (artikel 2:79, eerste lid, APV)

Met ‘gedragingen in of vanuit die woning of dat erf’ worden bedoeld gedragingen die in of rondom de woning of het erf worden gepleegd. De gedragingen kunnen worden gepleegd door de gebruiker van de woning zelf of door bezoekers, gasten of vrienden van de gebruiker, maar ook door (bijvoorbeeld) diens hond. Het gaat om de woning die, of het erf dat, de overlastgever gebruikt. De gedragingen die worden gepleegd in de nabije omgeving van de woning, bijvoorbeeld in de tuin van de buren, vallen in beginsel onder de bepaling. Zo kan een blaffende hond op de straat voor de woning of een intimiderende gedraging voor de deur van de woning van de buurman vallen onder ‘gedragingen in of vanuit die woning of dat erf’, zolang er een duidelijke connectie is tussen de gedraging en de woning of het erf.

4.2.6 Omwonenden (artikel 2:79, eerste lid, APV)

Het gaat om bewoners die woonachtig zijn in de directe nabijheid van de woning, het bij die woning behorend erf of de onmiddellijke nabijheid van waaruit de overlast plaatsvindt.

4.2.7 Ernstige en herhaaldelijke hinder (artikel 2:79, eerste lid, APV)

Met ernstige en herhaaldelijke hinder wordt gedoeld op het herhaaldelijk vertonen of veroorzaken van ernstige vormen van hinder voor omwonenden. De bepalingen ‘ernstige hinder’ en ‘herhaaldelijke hinder’ zijn niet nader gedefinieerd in artikel 151d van de Gemeentewet. Een vergelijking kan worden gemaakt met artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek, waaronder ‘hinder’ gedragingen worden verstaan het onder andere verspreiden rumoer, trillingen, stank, rook of gassen of het onthouden van licht of lucht. Ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet kan tevens onrechtmatig zijn in de zin van artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek, maar dat is geen vereiste. Andersom zal niet iedere onrechtmatige burenhinder ook automatisch kunnen worden aangemerkt als ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet. Ook andere wet- en regelgeving en jurisprudentie kan handvatten bieden om ‘ernstige hinder’ te definiëren. Er dient steeds per geval beoordeeld te worden of sprake is van dergelijke hinder, waarbij deze omstandigheden worden afgewogen.

Met de term ‘herhaaldelijk’ wordt gedoeld op het vereiste dat de ernstige hinder een terugkerend karakter heeft (hetgeen niet noodzakelijkerwijze hetzelfde is als ‘ernstige hinder zonder onderbreking’). De burgemeester geeft derhalve geen toepassing aan de bestuursdwangbevoegdheid op basis van één incident.

4.2.8 Last onder bestuursdwang of last onder dwangsom (artikel 2:79, tweede lid, APV)

De burgemeester is alleen bevoegd tot het opleggen van een dergelijke last indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Nu de burgemeester de bevoegdheid heeft tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, is de burgemeester op grond van artikel 5:32 Awb ook bevoegd om in plaats van een last onder bestuursdwang een last onder dwangsom op te leggen.

Een gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Awb waartegen de burger bezwaar kan maken en in beroep kan gaan bij de rechtbank of in hoger beroep bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

4.2.9 ‘Aanwijzing’ (artikel 2:79, tweede lid, APV)

Ter bestrijding van ernstige woonoverlast is de burgemeester bevoegd tot het geven van een specifieke gedragsaanwijzing. De gedragsaanwijzing neemt in juridische zin de vorm aan van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. In deze last staat dat de overlastgever bepaalde handelingen moet verrichten of juist moet nalaten zodat de overlast ophoudt. Er kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de overlastgever slechts een beperkt aantal bezoekers per dag mag ontvangen, na een bepaalde tijd geen bezoekers meer mag ontvangen, zijn hond moet muilkorven, zijn hond binnen moet houden, in de nacht geen luide muziek mag draaien, enzovoorts. Uiteindelijk kan de burgemeester middels een last onder bestuursdwang door feitelijk handelen de overlast tot een einde brengen, met inachtneming van een begunstigingstermijn.

De gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Awb. Titel 5.3 Awb (herstelsancties) is van toepassing. Vanwege de bevoegdheidstoedeling om een last onder bestuursdwang op te leggen, is de burgemeester op grond van artikel 5:32 Awb tevens bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Hierdoor kan de burgemeester een last onder dwangsom opleggen met de verplichting tot de betaling van een geldsom als de last niet wordt uitgevoerd. Of gebruik wordt gemaakt van een last onder dwangsom, dan wel onder bestuursdwang, hangt af van de omstandigheden van het geval. Met inachtneming van de daartoe strekkende wettelijke bepalingen kan van een last onder bestuursdwang ook na een last onder dwangsom volgen.

Het geven van een gedragsaanwijzing is pas aan de orde indien de inzet van een minder ingrijpende (lichtere) maatregel redelijkerwijze niet toereikend is. De vorm van bestuursdwang is uiteraard afhankelijk van de precieze last die is opgelegd. Bij de last onder dwangsom verbeurt de betrokken bewoner een dwangsom, indien deze binnen de begunstigingstermijn niet, niet tijdig of niet volledig aan de opgelegde last voldoet. Bij de daadwerkelijke uitoefening van de bestuursdwang kan men denken aan het verwijderen van bezoekers uit de woning, het aanbrengen van geluidwerende vloerbedekking, het verwijderen van geluidsapparatuur, het in beslag nemen van huisdieren, het verwijderen van vuilnis, enzovoorts. Het moet in het vermogen van de betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te beëindigen. De nadelige gevolgen van de last mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de last te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, Awb). De kosten van de bestuursdwang kunnen op grond van artikel 5:25 Awb worden verhaald op de overlastgever.

4.2.10 ‘Tijdelijk huisverbod’ (artikel 151d, derde lid, Gemeentewet)

De burgemeester kan een gedragsaanwijzing op grond van artikel 151d Gemeentewet jo. artikel 2:79 APV aan de overlastgever opleggen in de vorm van een last onder bestuursdwang of (gelet op artikel 5:32, eerste lid, Awb) een last onder dwangsom. Deze last kan ook een tijdelijk verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. De burgemeester neemt daarbij hetgeen daaromtrent in de APV in acht. De gemeenteraad heeft deze handhavingsbevoegdheid van de burgemeester niet gereguleerd of beperkt en aan de oplegging van een huisverbod dus geen nadere voorwaarden gesteld. De burgemeester kan het huisverbod verder slechts opleggen indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Dit houdt in dat ook voor het huisverbod geldt dat een dergelijke gedragsaanwijzing (last) alleen is toegestaan als er geen andere (minder belastende) manier is om die hinder te beëindigen. Voor zover de rechtswaarborgen en andere bepalingen van de Wet tijdelijk huisverbod niet specifiek zien op huiselijk geweld, zijn zij door de wetgever van overeenkomstige toepassing verklaard op het huisverbod in geval van ernstige woonoverlast. Zo geldt ook hier dat een huisverbod alleen kan worden opgelegd aan een meerderjarig persoon (artikel 2, derde lid, Wet tijdelijk huisverbod), dat de uithuisgeplaatste recht heeft op kosteloze toevoeging van een raadsman als hij bij de bestuursrechter tegen (het huisverbod in) de last onder bestuursdwang of de last onder dwangsom beroep instelt en een verzoek om voorlopige voorziening doet (artikel 5 Wet tijdelijk huisverbod), dat de voorzieningenrechter de uithuisgeplaatste binnen drie dagen hoort en in beginsel onmiddellijk daarna uitspraak doet en dat voor de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening geen griffierecht wordt geheven (artikel 6 Wet tijdelijk huisverbod). Ook is uit de Wet tijdelijk huisverbod overgenomen dat het huisverbod een looptijd heeft van 10 dagen en door de burgemeester kan worden verlengd tot in totaal (dus inclusief die 10 dagen) 4 weken. Het criterium voor verlenging is of er ernstige vrees is voor verdere overtreding. Een tijdelijk huisverbod wordt pas als ‘ultimum remedium’ opgelegd.

Tegen het huisverbod staat overigens rechtstreeks beroep open bij de bestuursrechter. De uithuisgeplaatste hoeft aldus niet eerste een bezwaarschrift in te dienen bij de burgemeester.

4.2.11 Uitvoerbaarheid van de last

Het moet in het vermogen van betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te staken. Ook moet het in diens vermogen liggen om aan een opgelegde last te kunnen voldoen. Dit vloeit voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Soms wordt de overlast veroorzaakt door mensen met psychische problemen. Het is mogelijk dat zij, door hun psychische gesteldheid, niet bij machte zijn de overlastgevende gedragingen te staken. Een gedragsmaatregel op grond van deze wet is dan mogelijk niet voldoende of geen passende maatregel ter beëindiging van de overlast.

5. Procedure/stappenplan

Op hoofdlijnen wordt hieronder een stappenplan uiteengezet dat inzicht biedt in de wijze waarop en de gevallen waarin de burgemeester kan overwegen om gebruik te maken van de in artikel 2:79, tweede lid, APV neergelegde bestuursdwangbevoegdheid. Ook staat beschreven welke vorm de te geven gedragsaanwijzing kan aannemen.

5.1 Stap 1: Melding of signalering

Signalen of meldingen kunnen de gemeente via diverse wegen bereiken. Omwonenden of anderen kunnen woonoverlast melden bij de gemeente via het Meldpunt openbare ruimte via www.laarbeek.nl of telefonisch via 0492 469 100. Meldingen kunnen ook via andere kanalen binnenkomen zoals via de politie, woningcorporatie, buurtbemiddeling, gemeentelijke boa’s en toezichthouders, medewerkers of via maatschappelijke, welzijns- en zorgorganisaties.

5.2 Stap 2: Vaststelling, verificatie en kwalificatie van de woonoverlast

Meldingen die bij de gemeente binnenkomen worden geverifieerd, al dan niet door of met behulp van politie, woningcorporatie of andere betrokken partners die betrokken zijn bij de aanpak van woonoverlast (gemeentelijke regisseurs participatie, boa of gemeentelijke toezichthouder, maatschappelijk werk). Een procesregisseur van woonoverlast zal deze meldingen verifiëren en documenteren, nauwe contacten onderhouden met betrokken partners en op de hoogte zijn van meldingen en klachten bij deze partners. Meldingen en klachten die duiden op (ernstige) overlast worden besproken in het overleg Ambtenaar Openbare Orde en Veiligheid (AOV) waarin gemeente en politie samenwerken. Belangrijk is daarin om de aard en omvang van de woonoverlast vast te stellen. Naar verwachting zal slechts bij een deel van de meldingen van woonoverlast sprake zijn van ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ als bedoeld in artikel 2:79, eerste lid, APV.

De volgende vragen kan de procesregisseur stellen (in overleg met betrokken partners) om erachter te komen of er sprake is van ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’:

  • -

    Vindt de overlast plaats in een woning of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf, of in de openbare ruimte? Als dat niet het geval is, is er geen sprake van woonoverlast;

  • -

    Is het duidelijk wie de overlastgever(s) is of zijn? Gaat het daadwerkelijk om de gebruikers van deze woning die feitelijk de woning en/of het bijbehorende erf bewonen of derden en/of bezoekers aan de woning of het bijbehorende erf die overlast veroorzaken?

  • -

    Om wat voor soort overlast gaat het? Gaat het om de binnen de in artikel 2:79, tweede lid, APV neergelegde vormen van overlast? Deze lijst is niet limitatief, inhoudende dat andere soortige vormen van overlast ook binnen de reikwijdte van dit artikel vallen.

  • -

    Is deze overlast voldoende ernstig en herhaaldelijk? Gezien een gebrek aan een duidelijke definitie van het begrip ‘ernstige woonoverlast’ in de wet komt hier een zekere mate van beoordelingsvrijheid aan de behandelaar en betrokken partijen toe. Wat betreft de ‘herhaaldelijkheid’ van de overlast moet het meerdere incidenten betreffen.

Indien uit het AOV overleg blijkt dat er moeilijkheden optreden in de kwalificatie en vastlegging van ‘ernstige en herhaaldelijke overlast’ (bijvoorbeeld wanneer bij betrokken partners uiteenlopende interpretaties van de ernst van de situatie bestaan), kan een team worden opgestart om de ernst van de woonoverlast te toetsen. De samenstelling en de grootte is afhankelijk van de situatie. Hierbij kan worden gedacht aan een team onder leiding van de procesregisseur behandelend ambtenaar, bestaande uit een boa, een specialist van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant milieu, de politie en de brandweer. Hierna kan, ondersteund door middel van documentatie (intern en/of van betrokken partners), worden overgegaan tot de vaststelling van de ‘ernstige en herhaaldelijke overlast’.

5.3 Stap 3: Inventarisatie genomen maatregelen

De lokale aanpak van woonoverlast is erop gericht dat partners en/of betrokken bewoners in eerste instantie zelf nagaan wat redelijkerwijs in hun mogelijkheid ligt om de overlast te stoppen.

In deze fase worden de verschillende instrumenten besproken met betrokken partners (bewoners, politie, professionele hulpverlening, woningbouwcorporaties e.d.). Geprobeerd wordt om in eerste instantie bewoners altijd te wijzen op buurtbemiddeling en mediation. Als beide partijen of één van beide partijen weigert, worden door middel van gesprekken met de wijkagent en/of boa en/of de wijkconsulent van een corporatie aan te dringen op deelname aan een bemiddeling en eventueel afspraken te maken over randvoorwaarden waarbij bewoners zich prettig voelen. Voorwaarde hierbij is wel dat partijen bereid zijn hieraan mee te werken. De vraag kan daarbij worden gesteld: zijn er al wettelijke instrumenten ingezet om de overlast te bestrijden? Wat is het resultaat van eerder genomen stappen?

Vooral bij woningbouwcorporaties geldt dat er meer mogelijkheden (en/of wettelijke instrumenten) zijn dan bij een koopwoning, als er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. Mocht daarbij bemiddeling geen effect hebben of niet mogelijk zijn, en de betrokken partner komt er zelf ook niet uit wordt er gekeken naar deze mogelijkheden. Verhuurders hebben met de (vrijwillige of gerechtelijke) gedragsaanwijzing in het huurrecht een vergelijkbaar instrument als de bestuurlijk gedragsaanwijzing. In afstemming wordt besproken welk instrument in de specifieke casus passend is. Een overweging kan zijn dat het in sommige gevallen niet wenselijk wordt geacht dat bij niet-naleving van de gedragsaanwijzing ontbinding van de huurovereenkomst volgt, zoals bij de huurrechtelijke gedragsaanwijzing het geval is. In andere woorden: het is dan niet wenselijk dat mensen op straat komen te staan. Een andere mogelijkheid is om als woningbouwcorporatie eerst een vrijwillige gedragsaanwijzing op te stellen. Hierbij maakt de corporatie wederzijdse afspraken met de betreffende overlastgever over dienst gedrag. Bij niet-naleving van deze afspraken kan een contractuele boete worden opgelegd, of alsnog naar de rechter gestapt worden. De aanpak van woonoverlast vanuit een huurwoning kan als nodig door de verhuurder ook in samenwerking met de gemeente gebeuren.

Hieronder volgt een overzicht van alle (informele al dan niet wettelijke) instrumenten die kunnen worden ingezet bij woonoverlast:

  • -

    Bewoners: gesprek met de buren, melding maken bij woningbouwcorporatie, verhuurder of vereniging van eigenaren, buurtbemiddeling inschakelen, ordemaatregel via het civiele recht, mediation via burenrechter, aangifte van strafbare feiten of een handhavingsverzoek bij de gemeente;

  • -

    Politie: opsporing en vervolging (met Openbaar Ministerie), hulpverlening op grond van artikel 3 Politiewet, bemiddeling door de wijkagent, doorverwijzen naar buurtbemiddeling of hulverleningsinstellingen;

  • -

    Woningbouwcorporatie: vrijwillige gedragsaanwijzing (inclusief contractuele boete), gedragsaanwijzing via het huurrecht, tweede- of laatstekanscontract, geluidsmetingen, ontbinding huurovereenkomst bij de rechter, aanpassingen aan woning waardoor overlast wordt verminderd (bijvoorbeeld geluidsisolatie), mediation en een woonoverlastdagboek;

  • -

    Professionele hulpverlening: onder andere bemoeizorg, verslavingszorg, psychiatrie en de mogelijkheden binnen de Wet bijzondere ondernemingen in psychiatrische ziekenhuizen;

  • -

    Gemeente: handhaving (op basis van verschillende juridische grondslagen), aanpak van woonfraude en oneigenlijk gebruik, mediation, woonoverlastdagboek, doorverwijzing naar hulpverlening (wijkteam, expertteam), waarschuwing, bestuurlijke gedragsaanwijzing.

Een bestuurlijke gedragsaanwijzing blijkt aldus een van de mogelijkheden binnen het brede instrumentarium voor de aanpak van woonoverlast. Om een goede afweging te maken welk instrument in de specifieke casus moet worden ingezet, kan de betreffende behandelaar van de woonoverlast (in overleg met andere betrokken partners) de volgende overwegingen maken:

  • -

    Is er hoor en wederhoor toegepast om een eenzijdig beeld te voorkomen?

  • -

    Hebben alle betrokken partners eenzelfde beeld bij de situatie?

  • -

    Hoe groot is de (persoonlijke) impact van de overlast op (de) buurt(bewoners)?

  • -

    Is het instrument praktisch toepasbaar?

  • -

    Zijn de belangen van alle betrokken partijen zorgvuldig afgewogen?

Mochten geen van deze instrumenten voldoende soelaas bieden om de woonoverlast op te heffen, dan wordt een bestuurlijke gedragsaanwijzing in overweging genomen.

5.3.1 Maatregelen bij psychische problematiek

Het is mogelijk dat overlast wordt veroorzaakt door mensen die door hun psychische gesteldheid niet bij machte zijn hun overlastgevend gedrag te staken. De overlast is namelijk vaak ondergeschikt aan de daadwerkelijke problematiek en komt dus geregeld voort uit een groter, meer omvattend probleem. Een gedragsmaatregel die bepaalt dat overlast moet worden gestopt op straffe van een dwangsom is dan mogelijk niet voldoende of geen passende maatregel ter beëindiging van de overlast. In dit soort situaties is een nauwe samenwerking tussen gemeente, het sociaal domein, hulpverlening, politie en (in geval van huurwoning) woningcorporatie essentieel om deze mensen passende zorg of maatregelen (en daarbij maatwerk) te bieden, en de overlast te doen beëindigen.

5.4 Stap 4: Dossiervorming

5.4.1. Inhoud dossier

Om over te kunnen gaan tot een gedragsaanwijzing in de zin van artikel 2:79, tweede lid, APV baseert de burgemeester de uitoefening van deze bevoegdheid op een gedocumenteerd dossier, dat wordt aangelegd door de procesregisseur (behandelend ambtenaar) van woonoverlast. Het dossier en de dossieropbouw zijn aldus een noodzakelijke voorwaarde voor de rechtmatige toepassing van bovengenoemde bestuursdwangbevoegdheid. Het bevat onder meer informatie voor alle inhoudelijke en formele toepassingsvereisten voor een gedragsaanwijzing. Het beargumenteert de noodzaak van het opleggen van een gedragsaanwijzing boven andere interventiemogelijkheden. Dossiervorming kan eerder in het proces wat betreft woonoverlast worden gestart (bijvoorbeeld bij het inzetten van andere instrumenten dan een gedragsaanwijzing), maar bij deze stap gaat het specifiek om dossiervorming in het kader en als voorwaarde van een gedragsaanwijzing. In deze fase wordt het dossier overgedragen aan de behandelend ambtenaar van Afdeling Omgevingsbeheer, team Toetsing en Handhaving.

De informatie-uitwisseling tussen de gemeente en andere instanties moet in overeenstemming gebeuren met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van de Europese Unie. Het dossier dat ten grondslag ligt aan de gedragsaanwijzing van artikel 2:79, tweede lid, APV bevat, afhankelijk van de specifieke casus en voor zover relevant, onder meer:

  • -

    Verklaringen van buurtbewoners, waaronder klachtenformulieren, brieven, e-mails en logboeken;

  • -

    Correspondentie tussen ketenpartner(s) en omwonenden;

  • -

    Verklaringen van medewerkers van de verhuurder (woningbouw of particulier) of vereniging van eigenaren;

  • -

    Verklaringen en concreet omschreven waarnemingen en rapportages van de wijkagent en/of boa;

  • -

    Sfeerrapportages, processen-verbaal of mutatierapporten van politieambtenaren;

  • -

    Verklaringen en rapporten van gemeenteambtenaren;

  • -

    Foto’s, videomateriaal, geluidsopnames of de uitkomsten van bepaalde metingen;

  • -

    Brieven en/of adviezen van hulpverlenende instanties, zoals GGZ, GGD, maatschappelijk werk en verslavingszorg, met inachtneming van de privacywetgeving;

  • -

    Waarschuwingsbrieven die door één of meerdere ketenpartners naar de overlastgever(s) zijn verstuurd;

  • -

    Overige correspondentie zoals gespreksverslagen en adviezen tussen de ketenpartner(s) en de overlastgever(s);

  • -

    Besluiten van bestuursorganen in verband met het sluiten van een woning of het toepassen van bestuursdwang;

  • -

    Informatie over de reeds genomen maatregelen en/of gevoerde procedures. Denk hierbij aan andere handhavingsacties, de uitkomsten van een buurtbemiddelingsgesprek of mediationtraject, (vrijwillige) gedragsaanwijzing vanuit het huurrecht, een vonnis van de rechtbank of een laatste-kans-overeenkomst;

  • -

    Anonieme getuigenverklaringen (eventueel opgemaakt bij de notaris).

De gemeente ziet erop toe dat het voor een adequate bestrijding van de ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ noodzakelijke overleg met betrokken personen en instanties plaatsvindt. De gemeente zal relevante informatie in dit verband, met inachtneming van de toepasselijke regels rondom privacy, bundelen in een dossier.

5.5 Stap 5: De gedragsaanwijzing

5.5.1 Afwegingen gedragsaanwijzing

Bij de eerste stappen, het informele en op vrijwillige basis gelegde contact, om de overlast te bestrijden, geldt geen bijzondere voorbereidingsprocedure. Ook niet bij het geven van een officiële waarschuwing.

Wat betreft het opleggen van een gedragsaanwijzing stelt de wetgever dat deze bevoegdheid slechts kan worden ingezet ‘indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan (artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet). Om te bepalen wat redelijk is, worden de volgende overwegingen voor het opleggen van een gedragsaanwijzing gemaakt, bovenop de al eerder gemaakte afwegingen:

  • -

    Hebben eerder genomen maatregelen geen tot weinig effect gehad waardoor de overlast blijft aanhouden (o.a. de maatregelen in bovenstaand schema)?

  • -

    Verstoort de bestuurlijke maatregel de lopende acties van partners binnen de ketenaanpak woonoverlast en overige betrokkenen niet (bijvoorbeeld een strafzaak)?

  • -

    Is er rekening gehouden met de wilsbekwaamheid en persoonlijke omstandigheden van de overlastgever?

  • -

    Is de (ervaren) overlast van dien aard, duur en frequentie dat na een waarschuwing een last onder dwangsom kan worden opgelegd, dan wel een last onder bestuursdwang na een eerdere last onder dwangsom, dan wel een last onder bestuursdwang zonder eerst een last onder dwangsom op te leggen?

  • -

    Bij een dwangsom: is de financiële situatie van de overlastgever toereikend om een dwangsom te kunnen betalen? En: wordt de afschrikwekkende werking gezien als voldoende prikkel om de overlast te doen beëindigen?

5.5.2 Afstemming politie en Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant

In het geval dat er een gedragsaanwijzing is opgelegd, ligt het toezicht op naleving in eerste instantie bij de gemeente. Met omwonenden worden afspraken gemaakt over met wie zij contact moeten opnemen indien zij (weer) overlast ervaren. Echter kan het voorkomen dat omwonenden klagen bij de politie of de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (in het kader van milieuoverlast) over niet-naleving door overlastgever(s). Een goede afhandeling en documentatie van de melding is hierbij van belang. Hiervoor moeten de politie en Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant uiteraard op de hoogte zijn van de betreffende gedragsaanwijzing en de melding adequaat doorzetten naar de gemeente.

5.5.3 Procedure gedragsaanwijzing

De inzet van de gedragsaanwijzing is maatwerk, afhankelijk van de omstandigheden van de casus. De gedragsaanwijzing moet echter zoveel mogelijk zijn gericht op het tegengaan van problematiek die ten grondslag ligt aan de overlast. Als het dossier voldoende is opgebouwd om een gedragsaanwijzing op te leggen, wordt eerst een waarschuwing gegeven aan de overlastgever(s). Hierin wordt ook een redelijke termijn gesteld waarbinnen de overlastgever zijn overlastgevende gedrag dient te staken, of welke andere stappen moeten worden ondernomen. Voor het bepalen van een redelijke termijn wordt zowel gekeken naar het belang van de overlastgever (mogelijkheid om de overlast te beëindigen), alsmede naar de belasting voor zijn omgeving. Gekozen kan worden in dit stadium om de overlastgever(s) uit te nodigen voor een waarschuwingsgesprek, naast het geven van een schriftelijke waarschuwing. Hiermee wordt de ernst van de situatie omschreven en kan de mate van serieusheid worden aangetoond. Als na de waarschuwing de gedragingen die leiden tot overlast niet zijn gestaakt, wordt op formele wijze de gedragsaanwijzing opgelegd.

Als de waarschuwing binnen de gestelde termijn niet het gewenste resultaat heeft bereikt wordt de toepassing van een gedragsaanwijzing aangekondigd (spoedeisende bestuursdwang onverlet gelaten). Met andere woorden: aan de overlastgever wordt een vooraankondiging/voornemen van een last verzonden. Hierin wordt de overlastgever als belanghebbende op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze rondom het opleggen van de gedragsaanwijzing naar voren te brengen. Hierbij wordt in beginsel een begunstigingstermijn van twee weken aangehouden. In bijzondere gevallen kan daarvan worden afgeweken. Rekening houdend met die zienswijze besluit de burgemeester om de gedragsaanwijzing al dan niet of in gewijzigde vorm op te leggen. Daarbij wordt exact omschreven wat van de betrokken overlastgever wordt verwacht en binnen welke (begunstigings)termijn en wat de gevolgen zijn bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de opgelegde last. De last wordt afgestemd op de aard van de overtreding en op de individuele omstandigheden van het geval. Het is belangrijk dat het in het vermogen van de overlastgever ligt om tijdig aan de last te kunnen voldoen. In de gedragsaanwijzing wordt gemotiveerd welke andere geschikte wijzen reeds zijn ondernomen om de ernstige en herhaaldelijke hinder tegen te gaan. Aangezien de gedragsaanwijzing een besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb, dienen de algemene procedures uit de wet worden gevolgd, waaronder de mogelijkheid wordt geboden bezwaar te maken tegen de gedragsaanwijzing.

Bij de voorbereiding van het besluit moet de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen worden vergaard (zorgvuldigheidsvereiste). Om aan te kunnen tonen dat een zorgvuldig besluit is genomen, worden de volgende onderwerpen in het besluit over het opleggen van een gedragsaanwijzing worden opgenomen, waar mogelijk overgenomen uit het opgebouwde dossier:

  • -

    De bevoegdheid om een gedragsaanwijzing op te leggen (artikelen 151d en 125 Gemeentewet en artikel 2:79, tweede lid, APV);

  • -

    Wanneer en waar de overlast heef plaatsgevonden;

  • -

    De gedragingen waar de gedragsaanwijzing op is gebaseerd;

  • -

    De ernst van de gedragingen;

  • -

    De periode van de gedragsaanwijzing;

  • -

    Proportionaliteit en subsidiariteit;

  • -

    De gemaakte belangenafweging;

  • -

    Procedurele clausule (bezwaarschriftenclausule en clausule inzake de procedure voorlopige voorziening).

5.4.4 Last onder dwangsom

Als een gedragsaanwijzing wordt opgelegd, wordt in beginsel een last onder dwangsom opgelegd om de overlastgever te stimuleren de situatie zelf te verbeteren (op grond van artikel 5:32 Awb). De hoogte van de dwangsom is afhankelijk van de situatie. Het standaard bedrag per overtreding zal € 500,- bedragen, met een cumulatief maximum van € 3.000,-. Er kan van dit standaard bedrag worden afgeweken als er maatwerk verlangd wordt.

5.4.5 Last onder bestuursdwang

Wanneer spoed geboden is en direct optreden in de vorm van toepassing van bestuursdwang nodig is, of wanneer vooraf al duidelijk is dat een last onder dwangsom niet voldoende effectief zal zijn, wordt direct gekozen voor een last onder bestuursdwang. Ook kan bestuursdwang worden toegepast in plaats van een dwangsom als het herhaaldelijk verbeuren van een dwangsom niet tot resultaat heeft de overlast te doen beëindigen.

5.4.6 Tijdelijk huisverbod/tijdelijk aanwezigheidsverbod

De last kan ook een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf voor de duur van tien dagen. Dit verbod zal pas worden opgelegd als er gegronde redenen zijn voor de verwachting dat een gedragsaanwijzing (dwangsom/bestuursdwang) niet binnen de gestelde termijn tot het beoogde resultaat, beëindiging van de overlast, zal leiden. Bij ernstige vrees voor verdere overtreding wordt het verbod verlengd tot maximaal vier weken. Bij het opleggen van een dergelijk verbod is de Wet tijdelijk huisverbod van toepassing. Het tijdelijk huisverbod (artikel 151, derde lid, Gemeentewet) geldt als ‘ultimum remedium’.

5.4.7 Gedragsaanwijzing bij psychische problematiek

Zoals onder stap 3 is vermeld vergt het een andersoortige aanpak wat betreft personen met psychische problematiek. Een gedragsaanwijzing is dan niet altijd het meest geschikte en efficiëntste middel om de woonoverlast te doen staken. Doch kan de burgemeester met een gedragsaanwijzing afdwingen dat een overlastgever met psychische problematiek hulpverlening accepteert. Een goede samenwerking met de hulpverlening is hierbij belangrijk.

In acute gevallen kan de burgemeester op basis van een geneeskundige verklaring besluiten tot inbewaringstelling (Wet verplichte ggz). In andere – minder spoedeisende situaties – kan een direct betrokkene of arts een procedure tot rechterlijke machtiging (RM) starten. Op basis van de geneeskundige verklaring bepaalt de rechter of de overlastgever gedwongen opgenomen kan worden. In situaties waarin IBS of RM niet geschikt of toepasbaar is, kan een bestuursrechtelijke gedragsaanwijzing zoals verplichting tot hulpverlening of vrijwillige opname in psychiatrische kliniek een oplossing bieden. Daarbij kan in bepaalde gevallen ook ingezet (moeten) worden op verhuizing naar een andere, meer beschutte/beschermde woonvorm.

5.6 Stap 6: Toezicht en handhaving

Het opleggen van een gedragsaanwijzing is een bestuurlijke maatregel. Indien de gedragsaanwijzing (in de vorm van een last onder dwangsom) niet wordt opgevolgd en de overlastsituatie is niet gestaakt, dan volgt, na verstrijking van de begunstigingstermijn, een verbeuring van de dwangsom. Deze situatie dient te worden geconstateerd door boa’s, een toezichthouder of de politie. Zij zien toe op de naleving, leggen signalen en bevindingen vast. Indien een verbeuring van de dwangsom ook niet werkt, kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen. Dit laat onverlet de mogelijkheid dat direct een last onder bestuursdwang wordt opgelegd.

5.7 Stap 7: Kostenverhaal

Uitgangspunt bij de toepassing van bestuursdwang is dat de kosten ervan voor rekening komen van de overtreder van de zorgplicht (2:79, eerste lid, APV).

6. Slotbepalingen

6.1 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als:

‘Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast gemeente Laarbeek 2020’.

6.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking één dag na bekendmaking.

Ondertekening

Laarbeek, 17 februari 2020

de burgemeester van Laarbeek,

F.L.J. van der Meijden