Regeling vervallen per 08-03-2013

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Laarbeek 2010

Geldend van 17-09-2010 t/m 07-03-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Laarbeek 2010

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Laarbeek 2010

De raad van de gemeente Laarbeek;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 juli 2010;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 35 van de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

b e s l u i t :

vast te stellen de 1e wijziging van de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Laarbeek 2010.

De Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Laarbeek 2010 wordt gewijzigd als volgt:

A De grondslag van de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Laarbeek 2010 wordt gewijzigd en komt te luiden:

Gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

de artikelen 7, 8, 10, tweede lid, en 10a van de Wet werk en bijstand (WWB);

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Gelet op de EG-verordening nr. 800/2008 van 6 augustus 2008 en de EG-verordening 1998/2006 van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun.

B Artikel 9, vierde lid, wordt gewijzigd en komt te luiden:

Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de verordening op basis van artikel 8, eerste lid, onderdeel b WWB dan wel de verordening op basis van artikel 35, eerste lid, onderdeel b IOAW en op basis van artikel 35, eerste lid, onderdeel b IOAZ.

De Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Laarbeek 2010 luidt dan als volgt::

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, en 10a van de Wet werk en bijstand (WWB);

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW);

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers (IOAZ);

gelet op de EG-verordening nr. 800/2008 van 6 augustus 2008 en de EG-verordening 1998/2006 van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun.

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      Raad: de gemeenteraad van Laarbeek;

    • c.

      College: het college van Burgemeester en Wethouders van Laarbeek;

    • d.

      Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB), de IOAW of de IOAZ;

    • e.

      Anw-ers: personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV WERKbedrijf;

    • f.

      Nuggers: niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de wet;

    • g.

      Doelgroep: personen, die hun woonplaats hebben in Laarbeek, en aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ, door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • h.

      Voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

    • i.

      Voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet, waaronder begrepen wordt elke vorm van ondersteuning die het college voor een belanghebbende in kan zetten ten behoeve van de arbeidsinpassing van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende doelgroep;

    • j.

      Ondersteuning: ondersteuning bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    • k.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • l.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • m.

      WW: Werkloosheidswet;

    • n.

      Wia: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • o.

      Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

    • p.

      UWV: Uitvoerder van de WW, WAO, WIA, Ziektewet, Wajong en Waz;

    • q.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • r.

      Werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet;

    • s.

      Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

    • t.

      Premie: financiële beloning ter bevordering van arbeidsinschakeling;

    • u.

      Bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

    • v.

      Algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de WWB;

    • w.

      Startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • x.

      Participatieplaats: betreffen tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden in de zin van artikel 10a van de wet die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door bijstandsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2 – Beleid en financiën

Artikel 2 - Opdracht college

  • 1.

    Ingevolge artikel 7 van de WWB biedt het college ondersteuning aan leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en de omvang van de verschillende binnen de doelgroep te onderscheiden groepen en de voorzieningen die het geschiktst zijn voor de leden van die groepen.

  • 2.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden dan wel de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 – Subsidieplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

  • 1.

    Het college kan in het Uitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 4 een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2.

    Het college kan in het Uitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 4 tevens een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3.

    Een door het college ingesteld plafond vormt enkel een weigeringgrond bij de aanspraak op de desbetreffende specifieke voorziening.

Artikel 4 – Uitvoeringsbesluit

  • 1.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de verschillende vormen van ondersteuning nadere regels stellen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      aan wie, onder welke voorwaarden, welke vorm van ondersteuning kan worden aangeboden;

    • b.

      de weigeringgronden; en

    • c.

      de beëindiginggronden.

  • 2.

    Daarnaast kunnen de regels bedoeld in het eerste lid tevens zien op:

    • a.

      de verstrekking van subsidies;

    • b.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • d.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • e.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • f.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Hoofdstuk 3 – Aanspraken van de doelgroep

Artikel 5 – Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Leden van de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde ondersteuning kan bestaan uit:

  • a.

    ondersteuning bij de verwerving van arbeid;

  • b.

    ondersteuning bij het behoud van arbeid; alsmede

  • c.

    een voorziening als bedoeld in artikel 6.

Artikel 6 – Voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een persoon binnen de doelgroep een voorziening aanbieden. Een voorziening wordt slechts aangeboden voor zover het college deze noodzakelijk acht voor de arbeidsinschakeling van de desbetreffende persoon.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning bij het verwerven en behouden van arbeid;

    • b.

      ondersteuning bij het verbeteren of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij;

    • c.

      ondersteuning bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling;

    • d.

      ondersteuning bij de verwerving van een dienstverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet sociale werkvoorziening.

  • 3.

    Onverminderd het tweede lid kan een voorziening tevens zien op:

    • a.

      de noodzakelijke kosten samenhangende met de deelname aan een voorziening;

    • b.

      de kosten ter bepaling van de noodzakelijkheid en inhoud van een voorziening; en

    • c.

      de noodzakelijke kosten in verband met loonvormende arbeid.

Artikel 7 – Loonkostensubsidies

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, e en f een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling dan wel participatie.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    Op de subsidies bedoeld in dit artikel is de Algemene subsidieverordening Laarbeek van toepassing.

Artikel 8 – Uitbreiding doelgroep

In afwijking van artikel 5, eerste lid kan het college de aanspraak op bepaalde vormen van ondersteuning ook openstellen voor:

  • a.

    personen die in de gemeente Laarbeek hun woonplaats hebben en aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering verstrekt; en

  • b.

    uitkeringsgerechtigden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, die staan ingeschreven op een door het college aangewezen postadres.

Hoofdstuk 4 – Verplichtingen van de doelgroep en premies

Artikel 9 – Verplichtingen

  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde is verplicht van de hem aangeboden vorm van ondersteuning gebruik te maken.

  • 2.

    Elke persoon die deelneemt aan een voorziening is daarnaast gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen en deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in aanvulling op de in het tweede lid genoemde verplichtingen, voor een deelnemend persoon extra verplichtingen aan een voorziening verbinden. Deze persoon is dan tevens aan deze verplichtingen gehouden.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de verordening op basis van artikel 8, eerste lid, onderdeel b WWB dan wel de verordening op basis van artikel 35, eerste lid, onderdeel b IOAW en op basis van artikel 35, eerste lid, onderdeel b IOAZ.

  • 5.

    Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen, kan het college de kosten van de ondersteuning en/of voorziening geheel of gedeeltelijk van hem terugvorderen.

Artikel 10 - Premie participatieplaats

  • 1.

    Het college verstrekt aan degene die algemene bijstand ontvangt en onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid, van de wet een premie van telkens € 365,00.

  • 2.

    De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande zes maanden en bedraagt

    • a.

      bij een gemiddelde uren inzet tot 16 uur per week 50% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

    • b.

      bij een gemiddelde uren inzet vanaf 16 uur per week 100% van het in het eerste lid genoemde bedrag.

  • 3.

    Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 4.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5.

    Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de wet voor een premie in aanmerking indien zij verder aan alle voorwaarden voldoen.

Artikel 11 - Scholing of opleiding participatieplaats

  • 1.

    Voor zover de persoon als bedoeld in artikel 10 niet beschikt over een startkwalificatie wordt zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2.

    Het college betrekt bij deze beoordeling

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de werkzaamheden uitvoert; alsmede

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende.

Artikel 12 – Vrijlating van inkomsten en premies

  • 1.

    Voor de persoon die een uitkering ontvangt op grond van de WWB en die arbeid in deeltijd aanvaardt waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden conform artikel 31, tweede lid, onderdeel o, van de wet.

  • 2.

    Het college kan aan personen die een uitkering hebben ontvangen op grond van de WWB, IOAW, IOAZ, WW, Wia of Wajong een premie toekennen bij uitstroom door werkaanvaarding of door het starten in een zelfstandig bedrijf of beroep. Ook kan een premie verstrekt worden aan de uitkeringsgerechtigde die blijvend aangewezen is op deeltijdwerk of aan de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder die werkzaam is in een deeltijd dienstbetrekking.

  • 3.

    De premie als bedoeld in het tweede lid bedraagt maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de wet.

  • 4.

    Het college kan aan een werkgever, die personen - die behoren tot de doelgroep - duurzaam tewerkstelt, een premie verstrekken.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 13 – Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten

De uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder met kinderen beneden 12 jaar die werkzaam is in een deeltijd dienstbetrekking, heeft niet tegelijkertijd recht op een inkomstenvrijlating ex artikel 12, eerste lid, en een premie zoals omschreven in artikel 12, tweede lid, met uitzondering van de eenmalige premie bij uitstroom door werkaanvaarding.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 14 – Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15 – Situaties waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 16 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na plaatsing in de Laarbeeker en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Laarbeek van 16 september 2010.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

M.H.C.M. van der Aa P.H.M. Jacobs-Aarts.

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Laarbeek 2010

Toelichting

Algemeen

De op 1 januari 2004 in werking getreden Wet Werk en Bijstand (WWB) regelt in artikel 7 dat het college verantwoordelijk is voor:

  • a.

    het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW’ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (NUG’ers) bij arbeidsinschakeling;

  • b.

    het bepalen en aanbieden van voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze daarbij noodzakelijk acht.

In artikel 8 van de Wet werk en bijstand wordt aan de gemeenteraad de opdracht gegeven om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Daarbij moet er sprake zijn van een evenwichtige aandacht voor de hierboven genoemde groepen en voor verschillende doelgroepen daarbinnen. Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in de artikelen 34 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Deze verordening is een uitvloeisel van de hierboven genoemde opdracht aan de gemeenteraad.

Volgens de Wet werk en bijstand krijgt het college van burgemeester en wethouders de opdracht voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers zorg te dragen.

Gekozen is voor een verordening waarin alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen raad en college is. Er zijn enkele algemene artikelen opgenomen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, subsidie- en budgetplafonds, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt e.d.. Al het overige wordt vastgelegd in een Uitvoeringsbesluit en in beleidsregels.

In hoofdstuk 1 “Algemene bepalingen”, worden de begripsomschrijvingen gegeven wat in deze verordening onder de betreffende begrippen moet worden verstaan. In hoofdstuk 2 “Beleid en financiën” wordt de opdracht aan het college beschreven om in een Uitvoeringsbesluit vast te leggen op welke wijze de zorg voor ondersteuning en voorzieningen aan leden van de doelgroep wordt geregeld. In hoofdstuk 3 “Aanspraken van de doelgroep” zijn de aanspraken op ondersteuning en voorzieningen opgenomen, alsmede de mogelijkheden om de doelgroep uit te breiden met adreslozen en personen die een uitkering ontvangen via het UWV. In hoofdstuk 4 “Verplichtingen van de doelgroep en premies” zijn de verplichtingen die op de leden van doelgroep rusten opgenomen en is de mogelijkheid gecreëerd om werkgevers te stimuleren een persoon uit de doelgroep duurzaam in dienst te nemen met een premie. Tevens is in dit hoofdstuk een bepaling opgenomen in verband met de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) per 1 april 2009. Deze wet geeft regels over het inzetten van een participatieplaats (additionele, onbeloonde werkzaamheden voor langer dan zes maanden). Gemeenten zijn daarbij verplicht het aanbieden van scholing en het verstrekken van een premie in een verordening te regelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand (WWB). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de WWB verwezen.

Lid 2 bepaalt dat de begripsomschrijvingen van de WWB van toepassing zijn als deze niet in de begripsomschrijvingen in de verordening zijn opgenomen.

Artikel 2 - Opdracht college

Artikel 2, lid 1.

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning en een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen aan de doelgroep. De leden van de doelgroep moeten in Laarbeek woonachtig zijn. Hoewel leden van de doelgroep aanspraak kunnen maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbende het zich bij voorkeur zou wensen.

Artikel 2, lid 2.

Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 - Subsidieplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

Artikel 3, lid 1 en 2.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het Uitvoeringsbesluit gebeuren (zie artikel 4 van deze verordening). Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Het tweede lid creëert daarom tevens de mogelijkheid om een plafond in te stellen voor het aantal personen dat in aanmerking kan komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het maximeren van het aantal re-integratie- en participatiebanen. Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 3, lid 3.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er op een ander vlak aan de aanvrager wel ondersteuning kan worden geboden.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het uitvoeringsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Artikel 4 - Uitvoeringsbesluit

Dit artikel geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.

Artikel 5 - Aanspraak op ondersteuning

Artikel 5, lid 1.

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen in het eerste lid.

Artikel 5, lid 2.

In het tweede wordt de reikwijdte van de ondersteuning aangegeven. Deze kan zowel preventief (behoud van arbeid) als curatief (verwerven van arbeid) van aard zijn. Dit houdt in dat het college ook ondersteuning kan inzetten om (terug)val in de bijstand te voorkomen.

Ondersteuning wordt geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig voorzieningen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Artikel 6 - Voorzieningen

Artikel 6, lid 2.

In het tweede lid wordt wederom de reikwijdte van het palet aan voorzieningen aangegeven.

Onderdeel a. spreekt zowel over het verwerven als behouden van arbeid, waarmee wordt aangegeven dat ook voorzieningen kunnen worden ingezet in de preventieve sfeer.

Onderdeel b. spreekt over voorzieningen ter verbetering of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij. Gedacht kan dan onder meer worden aan leerwerktrajecten en scholingen, maar ook aan een resocialisatie traject, wanneer een sociaal isolement dreigt.

Onderdeel c. meldt voorzieningen om belemmeringen weg te nemen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan een schuldhulpverleningstraject, voor zover is vastgesteld dat de schulden een belemmering binnen de verdere arbeidintegratie van betrokkene vormen. Onderdeel d. beidt de mogelijkheid om wachtlijsttrajecten voor Wsw-geïndiceerden die tot de doelgroep behoren vorm te geven.

Artikel 6, lid 3.

Tenslotte wordt in het derde lid het palet aan voorzieningen nog uitgebreid met voorzieningen die bepaalde met de arbeidsinschakeling noodzakelijk verbandhoudende kosten kunnen dekken.

Onderdeel a. ziet daarbij vooral op de kosten die de betrokkene moet maken om deel te kunnen nemen aan de voorziening. Denk daarbij aan reiskosten, kosten voor kinderopvang of zelfs - indien noodzakelijk – verhuiskosten.

Onderdeel b. ziet op de kosten die noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de aard en omvang van de eventueel in te zetten voorziening te bepalen. Denk hierbij onder meer aan een assessment.

Onderdeel c. ziet tenslotte op kosten in verband met de loonvormende arbeid. Gedacht moet dan worden aan de werkgeverskosten die rechtstreeks verband hebben met de arbeidsinschakeling activiteiten van een persoon uit de doelgroep.

Artikel 7 – Loonkostensubsidies

Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Dit artikel biedt hiervoor de basis.

Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de grotere afstand van de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico’s die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het einde van de subsidieperiode is verdwenen.

In de WWB zijn t.a.v. gesubsidieerde arbeid verder geen specifieke eisen opgenomen. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun. In de in de aanhef van de verordening aangehaalde Europese regelgeving is ondermeer aangegeven in welke situaties loonkostensubsidie buiten de Europese regelgeving vallen. Dit is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken. Door deze Europese regelgeving in de verordening op deze wijze te incorporeren en te voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden en in de verordening expliciet naar deze regelgeving te verwijzen, hoeft de subsidieregeling niet ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de Europese Commissie en hoeft er geen samenvatting van de regeling aan de Commissie te worden toegestuurd. De in het eerste lid van dit artikel genoemde subsidie is in overeenstemming met deze regelgeving en wordt derhalve niet aangemerkt als staatssteun.

Artikel 8 - Uitbreiding doelgroep

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de doelgroep voor een aantal specifiek te benoemen voorzieningen uit te breiden met:

  • a.

    personen die een uitkering ontvangen van het UWV; en

  • b.

    adreslozen.

Voor de groep onder a. biedt artikel 7, derde lid van de WWB het college de mogelijkheid afspraken te maken met het UWV. Effectuering van die afspraken verlangt echter wel uitbreiding van de doelgroep. Voor de groep onder b. heeft de gemeente wettelijk gezien een re-integratietaak, omdat de doelgroep van de verordening echter op dit moment is omschreven als personen die hun woonplaats hebben in Laarbeek is een specifieke uitbreiding met adreslozen wel noodzakelijk.

Artikel 9 - Verplichtingen

Voor nuggers, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten bij de betrokken persoon in rekening kan brengen.

Artikel 10 - Premie participatieplaats / Artikel 11 - Scholing of opleiding participatieplaats

Artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van de WWB verlangt van de gemeenteraad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene.

Bij de vaststelling van de hoogte van de premie moet overwogen worden dat de premie van dien aard moet zijn dat deze geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval. Bij de parlementaire behandeling heeft de staatssecretaris SZW in dezen een bedrag genoemd van € 600,00 per jaar (Tweede Kamer, Handelingen 2008 – 2009, 31577, nr.21, p. 1700).

De premie is in dit artikel vastgesteld op een bedrag van € 365,00 per 6 maanden, zijnde een premie ter hoogte van de helft van het maximum bedrag op jaarbasis zoals genoemd in artikel 7 onderdeel h van de Regeling WWB, de zgn. lage vrijwilligersvergoeding, zoals deze gold tot 1 januari 2006.

Artikel 12 – Vrijlating inkomsten en premies

Met betrekking tot de inkomstenvrijlating wordt in dit artikel geregeld dat hiervoor gebruik gemaakt kan worden van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel o, van de wet.

Voor het verstrekken van premies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Dit artikel biedt hiervoor de basis.

Dit artikel biedt de ruimte om in het Uitvoeringsbesluit regels vast te leggen in welke situaties premies verstrekt kunnen worden.

Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de wet (artikel 31, tweede lid, onderdeel j) bepaalde mogelijkheid om een premie te verstrekken. De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

Tevens is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om aan werkgevers een premie te verstrekken.

Voor al deze voorzieningen geldt dat nadere uitwerking (zoals bijv. voorwaarden e.d.) plaatsvindt in het Uitvoeringsbesluit.

Artikel 13 – Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten

Voor de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen beneden 12 jaar wordt een cumulatie van premie (met uitzondering van de eenmalige uitstroompremie) en vrijlating van inkomsten niet wenselijk geacht omdat voor deze doelgroep naast deze financiële voordelen ook op belastinggebied stimuleringsvoorzieningen bestaan zoals heffingskortingen. Door een cumulatie van deze voordelen wordt duurzame uitstroom bemoeilijkt omdat er sprake kan zijn van armoedeval. Hierdoor kan niet meer gesproken worden van een stimuleringsvoorziening.

Artikel 14 - Hardheidsclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbenden op basis van deze verordening niet worden aangetast.

Artikel 15 - Situaties waarin de verordening niet voorziet

Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het college met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan deze verordening ten grondslag liggen.

Artikel 16 - Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.