Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2008

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-12-2009

Intitulé

De raad van de gemeente Landerd;

Overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen aan personen met beperkingen bij verordening te regelen;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 mei 2007;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

Besluit:

Tot het vaststellen van de

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatieplicht: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • j.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • l.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • n.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • o.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • p.

    Besparings bijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;

  • q.

    Huisgenoot: iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • r.

    Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde personen die al dan niet samen met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon die met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwde personen worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere meerderjarigen die met elkaar en/of met minderjarigen duurzaam een huishouden voeren.

  • s.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • t.

    Norminkomen: de voor aanvrager geldende norm genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand (Wwb);

  • u.

    Verzamelinkomen: inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 450; 2006);

  • v.

    Inkomen:

    • 1.

      het netto-inkomen van de aanvrager;

    • 2.

      het gezamenlijk netto inkomen van de ouders of pleegouders van de aanvrager, indien deze persoon jonger is dan 18 jaar en alleenstaand is;

    • 3.

      het gezamenlijk netto inkomen van de aanvrager en zijn echtgenoot in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de wet;

  • w.

    Aanvrager: de persoon met beperkingen zoals bedoeld onder d.

  • x.

    Woonvoorziening: Ingreep van bouw- en/of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die aanvrager ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte en waarvan de kosten een bedrag ad € 45.378,00 niet te boven gaan.

  • ij.

    College: het college van de gemeente Landerd.

Artikel 2. Beperkingen.

  • 1. Het college kan een voorziening toekennen indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend indien:

    • a.

      de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Landerd;

    • c.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • d.

      er een toereikende algemene voorziening beschikbaar is die adequaat is;

    • e.

      de ondervonden beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • h.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • i.

      een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • j.

      Een aanvrager dient bij het maken van keuzes zoveel mogelijk rekening te houden met zijn beperkingen en de te verwachten progressie daarvan. Indien blijkt dat aanvrager hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden, kan dat gevolgen hebben voor de toekenning van een voorziening door het college.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 3. Keuzevrijheid.

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning neergelegde criteria.

Artikel 4. Voorziening in natura.

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst die wordt gesloten tussen de leverancier en/of de gemeente met de aanvrager van toepassing.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning in de beschikking opgenomen.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget.

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de budgethouder.

  • 5. Na aanschaf van de voorziening, waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt, op verzoek, aan het college door de budgethouder, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

    volgens de voorschriften zoals door het college in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning opgenomen.

  • 6. Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9. Gebruikelijke hulp.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 10. Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

Klasse 1, 0 tot en met 1,9 uur per week;

Klasse 2, 2 tot en met 3,9 uur per week;

Klasse 3, 4 tot en met 6,9 uur per week;

Klasse 4, 7 tot en met 9,9 uur per week;

Klasse 5, 10 tot en met 12,9 uur per week;

Klasse 6, 13 tot en met 15,9 uur per week.

Klasse 7, > 16 uur

Artikel 11. Omvang van het persoonsgebonden budget.

De bedragen die per klasse in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 12. Vormen van woonvoorzieningen.

De te verstrekken woonvoorziening ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 13. Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 12 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving

  • h.

    verwijderen van voorzieningen

Artikel 14. Primaat van de verhuizing.

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 13 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 13 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 13, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 15. Primaat van de losse woonunit.

Het college kan een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, mits daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan, indien:

  • a.

    een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning en

  • b.

    deze woning niet het eigendom is van de aanvrager en de verhuurder niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning.

Artikel 16. Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 17. Hoofdverblijf.

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. Een voorziening al bedoeld in het tweede lid wordt alleen verstrekt, indien de aan te passen woning in de gemeente Landerd staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 18. Weigeringsgronden.

Een woonvoorziening wordt geweigerd indien:

  • a.

    geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

  • b.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • c.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • d.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • e.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • f.

    De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 19. Terugbetaling bij verkoop.

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

  • 2. Terugbetaling is niet van toepassing, indien de woning wordt verkocht aan een andere persoon met beperkingen met een medische indicatie voor de in de woning aangebrachte voorzieningen.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 20. Vormen van vervoersvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 21. Het primaat van het collectief vervoer.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 20, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 20, onder a., onmogelijk maken dan wel

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 20, onder a, niet aanwezig is.

Artikel 22. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal het geldende norminkomen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat de gebruikskosten van een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 23. Omvang in gebied en in kilometers.

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en om de woning.

Artikel 24. Vormen van rolstoelvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 25. Dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel.

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 24, onder a. en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 24, onder c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 26. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 25, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 27. Gebruik aanvraagformulier.

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 28. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag dient te worden ingediend bij het zorgloket van de gemeente Landerd gevestigd in het gemeentehuis aan de kerkstraat 39 te Zeeland zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 29. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt in voorkomende gevallen een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies.

  • 3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 5. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 30. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 31. Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 32. Intrekken.

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 33. Terugvordering.

  • 1. Ingeval een besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuist of onvolledig verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 34. Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 35. Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex alle huishoudens volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 36. Evaluatie.

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 37. Inwerkingtreding.

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

  • 2. De verordening voorzieningen gehandicapten 2003 wordt met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken

Artikel 38. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als:

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 20 september 2007.

De raad voornoemd

de griffier

J.A.G. Huijs

de voorzitter

W.C. Doorn - van der Houwen