Regeling vervallen per 23-02-2012

Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2009

Geldend van 05-11-2009 t/m 22-02-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2009.

De raad van de gemeente Landerd;

Gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 18 augustus 2009;

gelet op artikel 30 van de Wet werk en bijstand, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van belanghebbenden bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel c, van de Wet werk en bijstand bij verordening te regelen,

B E S L U I T :

vast te stellen de: Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2009.

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • ·

    de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, nr. 375); en de begrippen die in deze verordening voorkomen hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand is aangegeven.

  • ·

    hulpbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een ander in de woning zijn hoofdverblijf zou hebben, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een bejaardentehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

Artikel 2

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar;

    • b.

      alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar;

    • c.

      gehuwde, waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar.

  • 3. Toepassing wordt gegeven aan artikel 86 WIJ.

Artikel 3

  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, met zijn ten laste komende kinderen, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag, wanneer in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. De toeslag bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, met zijn ten laste komende kinderen, heeft 10% van het netto minimumloon, wanneer in de woning ook een ander zijn woonverblijf heeft.

  • 4. De algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden geacht te kunnen worden gedeeld met een ander, die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, indien door de ander kan worden beschikt over een inkomen dat gelijk is aan of hoger dan de vergoeding voor het levensonderhoud voor de studerende thuiswonende op grond van de Wet op de studiefinanciering, vermeerderd met 10% van het netto minimumloon.

  • 5. De toeslag wordt, in afwijking van het bepaalde in het derde en vierde van dit artikel, eveneens bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag, ten aanzien van:

    • a.

      de alleenstaande en de alleenstaande ouder die hulpbehoevende is;

    • b.

      de alleenstaande en de alleenstaande ouder, die uitsluitend tezamen met één of meer hulpbehoevende(n) in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 4

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging bedraagt 10 % van het netto minimumloon wanneer in de woning ook een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. De algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, indien door de ander kan worden beschikt over een inkomen dat gelijk is aan of hoger dan de vergoeding voor het levensonderhoud voor de studerende thuiswonende op grond van de Wet op de studiefinanciering, vermeerderd met 10% van het netto minimumloon.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      de gehuwde die hulpbehoevende is;

    • b.

      de gehuwde die, behoudens de tot zijn laste komende kinderen, uitsluitend tezamen met één of meer hulpbehoevende(n) in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden.

  • 2. De verlaging bedraagt 16% van het netto minimumloon.

  • 3. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6

1.De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar, in afwijking van artikel 3 van deze verordening, op nihil gesteld.

Artikel 7

  • 1. Indien een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van de artikelen 5 en 6 geldt, wordt de verlaging zodanig vastgesteld dat de belanghebbende in ieder geval kan blijven beschikken over een inkomen van 75% van de basisnorm zoals die in artikel 21 en 22 van de wet is bepaald.

  • 2. Indien meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5 en 6 geldt, wordt de verlaging zodanig vastgesteld dat de belanghebbende in ieder geval kan blijven beschikken over een inkomen van 75% van de basisnorm zoals die in artikel 21 en 22 van de wet is bepaald.

Artikel 8. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. Het College van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering.

  • 2. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze

    verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard

    leidt.

Artikel 9. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe jaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk

Artikel 10. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

  • 2. De Toeslagen en Verlagingen verordening Wet werk en bijstand 2009 (vastgesteld op 29 april 2004) wordt met ingang van 1 oktober 2009 ingetrokken.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagen en Verlagingen verordening Wet werk en bijstand 2009.

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad der gemeente Landerd

van 8 oktober 2009

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

J.A.G. Huijs W.C. Doorn-Van der Houwen

TOELICHTING

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen.

Toelichting artikel 1

Dit artikel behoeft gelet op de formulering geen nadere toelichting.

Toelichting artikel 2

Artikel 8 en 30 van de Wwb schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de Wwb.

Relatie met de WIJ

Met de inwerkingtreding van de WIJ, per 1 oktober 2009, is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren in beginsel geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en zou de Toeslagenverordening WWB een navenante wijziging moeten ondergaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 juli 2010. Om die reden is een volledige aanpassing van de Toeslagenverordening WWB aan de WIJ (nog) niet aan de orde. Dit zal eerst met ingang van 1 juli 2010 zijn beslag krijgen. Bovendien kan niet uitgesloten worden dat zich in de tussentijd ontwikkelingen voordoen die nopen tot een inhoudelijke wijziging van de Toeslagenverordening. Hierdoor is het thans gekozen voor een zeer beperkte aanpassing waarbij uitdrukkelijk is vermeld dat deze verordening slechts open staat voor belangenhebbende die op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) nog rechten kunnen doen laten gelden op deze verordening.

Toelichting artikel 3

Lid 1

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel is hierover aangegeven dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

'Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en kijk- en luistergeld, en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als thans het geval is met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte [van bijstandsmiddelen, red.] ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. [...] Hiertoe wordt gesproken van het 'kunnen delen' van de kosten. Met deze omschrijving beogen wij uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de belanghebbenden kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan.'

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Lid 2

Artikel 30, tweede lid Wwb schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in

artikel 25, tweede lid, van de Wwb. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 27, 28 en 29 Wwb geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 25, tweede lid, van de wet, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen (zie de artikelen 4 tot en met 7 van deze verordening).

Lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht.

Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

Lid 4

De toeslag bedraagt het maximum van 20% wanneer de noodzakelijke kosten niet met een ander kunnen worden gedeeld omdat geen ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft. De toeslag bedraagt 10% wanneer de kosten wel, maar niet geheel kunnen worden gedeeld.

De feitelijke mogelijkheid tot het delen van de kosten moet dan wel aanwezig zijn. Heeft de inwonende geen of een te laag inkomen, dan kunnen de kosten feitelijk niet worden gedeeld en kan de beperking van de toeslag tot 10% niet worden gerechtvaardigd.

De kosten kunnen wel worden gedeeld wanneer de inwonende tenminste beschikt over een inkomen gelijk aan het bedrag voor levensonderhoud van een thuiswonende op grond van de Wet op de Studiefinanciering, verhoogd met de maximale toeslag van 10%. Van de inwonende kan dan een zodanige bijdrage in de kosten worden verwacht dat er sprake is van het daadwerkelijk delen van de kosten, waardoor bepaling van de toeslag op 10% gerechtvaardigd is.

Lid 5

Gezien de landelijke tendens om ouderen en gehandicapten zo veel mogelijk thuis te verzorgen, ligt het voor de hand om bij hulpbehoevenden de toeslag voor zowel de hulpbehoevende als de verzorger te bepalen op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

Hulpbehoevendheid wordt aangenomen als er sprake is van een zodanige handicap dat niet inwoning zou leiden tot opname in een inrichting ter verpleging of verzorging. Bij twijfel kan een GGD advies worden gevraagd.

Indien thuiszorg het alternatief is voor intensieve ambulante zorg of voor dagverpleging in een verpleeginrichting, of bij opname van kinderen in een pleeggezin, kan ook een beroep op deze uitzonderingsbepaling worden gedaan.

Toelichting artikel 4

Lid 1

De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag is. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd.

Lid 2

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

Lid 3

Overeenkomstig de motivering in artikel 3 lid 4 wordt op de gehuwdennorm geen verlaging toegepast indien uitsluitend sprake is van inwonenden (bijvoorbeeld kinderen) met een inkomen beneden de vergoeding voor het levensonderhoud voor de studerende thuiswonende op grond van de Wet op de studiefinanciering vermeerderd met 10% van het netto minimumloon.

Lid 4

Overeenkomstig de motivering in artikel 3 lid 5 wordt op de gehuwdennorm geen verlaging toegepast ten aanzien van de gehuwde die hulpbehoevende is. Bij gehuwden kan het gaan om een situatie waarin een of beide partners hulpbehoevend zijn. In onderdeel b wordt bepaald dat, alleen wanneer in de woning geen ander (ook) zijn hoofdverblijf heeft, op de uitkering van degenen die een hulpbehoevende verzorgen, geen verlaging plaatsvindt.

Toelichting bij artikel 5

Lid 1

De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd.

Lid 2

Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huursubsidie. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 16% van het netto minimumloon. Deze verlaging is gebaseerd op de veronderstelling dat in de gehuwdennorm en de bijstandsnorm voor de 'echte' alleenstaande (ouder), die bestaat uit de norm plus de maximale toeslag van 20%, de 'volledige' woonkostencomponent is meegenomen.

Lid 3

De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.

Toelichting bij artikel 6

De normsystematiek in de Wwb kent geen afzonderlijke normen voor 21 en 22 jarige alleenstaanden. Het gevolg is dat de bijstandsuitkering in bepaalde gevallen bijvoorbeeld hoger is dan het loon dat men verdient indien men een dienstbetrekking heeft. Ook het minimumloon dat men in een voltijds dienstbetrekking kan verdienen, is nauwelijks hoger. Op die manier is er geen of een geringe stimulans om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen is in overeenstemming met artikel 29 eerste lid van de wet de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op nihil gesteld.

Toelichting bij artikel 7

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 6, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van verlagingen. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

De uitkeringsgerechtigde dient in ieder geval te kunnen blijven beschikken over een inkomen van 75% van de basisnorm zoals die in artikel 21 en 22 van de wet is vastgesteld voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en de gehuwde.

Toelichting bij artikel 8

Artikel 7 van de wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij het College van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld mandateren aan ambtenaren.