Regeling vervallen per 01-10-2016

Beleidsregels Bestuurlijke boete 2015.1

Geldend van 31-10-2015 t/m 30-09-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Betreffende de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1. Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    Wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • d.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW / IOAZ;

  • f.

    inlichtingenplicht: de verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet en artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI.

Hoofdstuk II Beleidsregels

Artikel 2. Hoogte van de boete

De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de volgende regels:

  • 1.

    De beoordeling van de boete volgt de volgende vier categorieën van mate van verwijtbaarheid:

    • a.

      Opzet: willens en wetens is de informatieplicht geschonden. De boete bedraagt 100% van het benadelingsbedrag. Het boetebedrag is maximaal € 81.000,-.

    • b.

      Grove schuld: grove onachtzaamheid. De boete bedraagt 75% van het benadelingsbedrag. Het boetebedrag is maximaal € 8.100,-.

    • c.

      Normale, gemiddelde verwijtbaarheid: geen opzet, wel verwijtbaar en er is sprake van een kennelijke vergissing. De boete bedraagt 50% van het benadelingsbedrag. Het boetebedrag is maximaal € 8.100,-.

    • d.

      Verminderde verwijtbaarheid: situaties zoals benoemd in artikel 3 van deze beleidsregels. De boete bedraagt 25% van het benadelingsbedrag. Het boetebedrag is maximaal € 8.100,-.

  • 2.

    De boete in geval van herhaling zonder benadelingsbedrag bedraagt maximaal € 150,-. De hoogte van de boete wordt beoordeeld aan de hand van de vier categorieën zoals beschreven in het eerste lid.

  • 3.

    De boete in geval van herhaling waarbij sprake is van een benadelingsbedrag bedraagt maximaal 25%, 50%, 75% of 150% van het benadelingsbedrag. De hoogte van de boete wordt beoordeeld aan de hand van de vier categorieën van verwijtbaarheid zoals beschreven in het eerste lid.

  • 4.

    In de beoordeling van de boete worden de mate van verwijtbaarheid, bijzondere omstandigheden en dringende redenen betrokken.

Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid

In het geval van een verminderde verwijtbaarheid van het betreffende gedrag van de belanghebbende kan de bestuurlijke boete worden verlaagd. Dit wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden, zoals opgenomen in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

  • a.

    De belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat inlichtingen niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt.

  • b.

    De belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen.

  • c.

    De belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

  • d.

    In de situatie van de belanghebbende is sprake van een samenspel van omstandigheden, die niet elk afzonderlijk maar in hun onderlinge samenhang bekeken, kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • e.

    Er is sprake van een verwijtbaarheid waarvoor de belanghebbende niet geheel verantwoordelijk is. De verwijtbaarheid kan ook gedeeltelijk veroorzaakt zijn door de gemeente als gevolg van tekortkomingen, onvolkomenheden of onvoorziene effecten in de uitvoering waardoor een onrechtmatigheid is ontstaan.

Artikel 4. Verlagen of afzien van de bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete kan worden verlaagd of er kan van worden afgezien in de volgende gevallen:

1.wanneer er naast verminderde verwijtbaarheid omstandigheden zijn die aanleiding kunnen geven de bestuurlijke boete te verlagen. Het gaat om omstandigheden die voor betrokkene of het gezin zódanig zijn, dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen.

Het verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk;

2.indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan van het opleggen van een bestuurlijke boete worden afgezien. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Het moet echter gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-12, 33 207, nr.3, p. 47. Vergelijk ook CRvB 14-02-2012, nr. 09/4506 WWB, LJN: BV6355).

Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 5. Het geven van een schriftelijke waarschuwing

In de volgende situaties van schending van de inlichtingenplicht wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing:

  • a.

    Er is geen sprake van financiële benadeling.

  • b.

    De belanghebbende heeft binnen een redelijke termijn na verstrijken van de periode van vijf werkdagen (ongevraagd) of een andere, schriftelijk meegedeelde periode, aan de inlichtingenplicht voldaan. Binnen deze redelijke termijn wordt het verzuim niet aangemerkt als een schending van de inlichtingenplicht. Er is dan geen sprake van een boetewaardige gedraging. De redelijke termijn is één maand gerekend vanaf het moment van wijziging in de persoonlijke situatie van de belanghebbende.

  • c.

    Een schriftelijke waarschuwing wordt ook gegeven wanneer het benadelingsbedrag lager is dan € 50,-.

Hoofdstuk III Slotbepalingen

Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college. waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn ook van toepassing op alle boete-onderzoeken waarbij op de datum van inwerkingtreding door het colleges nog geen besluit is genomen inclusief een besluit op bezwaar of beroep.

  • 3.

    Deze beleidsregels vervangen de eerder door B&W op 18 februari 2015 vastgestelde beleidsregels.

  • 4.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels bestuurlijke boete 2015.1”.

Aldus vastgesteld in de college vergadering van 20 oktober 2015.

Burgemeester en wethouders van Landerd,

de secretaris, de burgemeester,

J.A.J. Lenssen M.C. Bakermans

Toelichting

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Hoofdstuk II Beleidsregels

Artikel 2

Lid 1. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014 wijzigt de te bepalen hoogte van de boete. De bestaande boetesystematiek vervalt. Nieuw is dat moet worden uitgegaan van vier categorieën maten van verwijtbaarheid. De uitspraak betekent een grotere aandacht voor maatwerkbeoordeling. De minimumboete van € 150,- bij een benadelingsbedrag lager dan € 150,- is vervallen. Ook de bepaling dat voor alle benadelingsbedragen hoger dan € 150 de boete maximaal gelijk is aan het benadelingsbedrag, vervalt. Er zijn twee vastgestelde maximale boetebedragen overgebleven: die van € 81.000,- bij opzet. En een van € 8.100,- voor de andere drie categorieën van maten van verwijtbaarheid. Deze twee bedragen zijn ontleend aan artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. De wetgever laat de boeten in de sociale zekerheid zo aansluiten op aftoppingsgrenzen uit dat wetboek. De grens voor het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie blijft vanaf € 50.000 aan benadelingsbedrag. Lid 2. Bij herhaling van de schending van de inlichtingenplicht kan de boete nog ongewijzigd worden bepaald op maximaal 150% van het benadelingsbedrag. Wél dient in de bepaling van de hoogte toetsing aan de vier categorieën van mate van verwijtbaarheid te volgen. Uitgangspunt in de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid is de ‘normale, gemiddelde verwijtbaarheid’. De gemeente dient opzet en grove schuld te bewijzen en heeft dus een verzwaarde onderzoekplicht. Aspecten stelplicht en bewijslast:

  • ·

    Het college dient de belanghebbende te horen wanneer ze het voornemen heeft een boete op te leggen. Niet reageren werkt in het voordeel van de klant. Vooral als uit het dossier geen intentie blijkt. De boete kan dan niet hoger zijn dan 50% van het benadelingsbedrag.

  • ·

    Wanneer het college vragen stelt met betrekking tot de boeteoplegging (over het ‘waarom’) wordt aan de belanghebbende de cautie verleend (art. 5:10a Algemene wet bestuursrecht).

  • ·

    Heeft het college een inspanningsverplichting tot nader onderzoek? Wanneer het dossier geen feiten bevat die ondersteunen dat sprake kan zijn van opzet of grove schuld, is de boete maximaal 50% van het benadelingsbedrag.

Het benadelingsbedrag is het bedrag dat belanghebbende ten onrechte heeft ontvangen. Het bedrag aan bijstand uit de Participatiewet is een nettobedrag. Bij onterecht verleende bijzondere bijstand inclusief de individuele inkomens- en studietoeslag, gaat het om het volledige bedrag. De IOAW/IOAZ zijn bruto-uitkeringen; de benadelingsbedragen als zodanig dan ook. De door het college verschuldigde sociale premies worden daarin niet meegenomen.

Artikel 3

Het college kan de boete verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wanneer dringende redenen aanwezig zijn. In het Boetebesluit staat een aantal criteria (niet limitatief) benoemd voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid.

Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld bij AMvB (artikel 2a van het Boetebesluit sociale verzekeringswetten) en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren uitkeringsregelingen.

Aan de drie situaties zijn in deze beleidsregels twee toegevoegd. Doel hiervan is de uitvoering te ondersteunen en uniformiteit in de uitvoering bevorderen. Deze twee toevoegingen maken een meer gewogen beoordeling van de verwijtbaarheid in veelvoorkomende situaties mogelijk.

In deze beleidsregels wordt aangesloten bij deze niet limitatief gestelde regels en de daarmee geboden ruimte voor een bredere, individueel bepaalde toepassing.

Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als belanghebbende de brieven van de gemeente niet begrijpt. Bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of wanneer belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij zal er in dat geval voor moeten zorgen dat een derde helpt om te voldoen aan de verplichtingen.

Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt gekeken naar het moment van de gedraging (toetsing ex tunc).

Artikel 4

De bestuurlijke boete kan worden verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of bijzondere omstandigheden. Hiervoor worden geen specifieke regels vastgesteld. Het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen met bijzondere omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende minderjarige kinderen). Het toepassen van de regels zou echter de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschrijden. De beoordeling van bijzondere omstandigheden is geheel maatwerk.

Het afzien van het opleggen van een boete kan bij dringende redenen. Uitgangspunt is dat dit uitzonderlijk voorkomt. Dit is het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin.

Omdat er mogelijkheden zijn om de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden zal het afzien van een boete niet vaak nodig zijn. De mogelijkheid om dit toch te kunnen doen komt het maatwerk ten goede. Verder kan belanghebbende door deze beleidsregel een beroep doen op een hardheidsclausule.

Het afzien van opleggen van een boete gebeurt met een beschikking. Eventuele herhaling van de verwijtbare gedraging wordt mede toetsbaar aan de hand van dat besluit tot afzien.

Artikel 5

Schenden van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag heet 0-fraude. Bij de eerste constatering kan worden volstaan met mondelinge communicatie. Daarmee kan besef van de verplichting worden versterkt en een betere naleving van de verplichting.

De eerste schending zonder benadelingsbedrag wordt geregistreerd als een formele waarschuwing.

Daarnaast is er de situatie die vaak voorkomt waarbij een formele waarschuwing te zwaar is en niet past bij de aard van de geconstateerde verwijtbare gedraging. Dit komt veelvuldig voor en gaat vaak om onbewust niet opgeven van wijzigingen of omdat het gewoonweg is vergeten. Een voorbeeld is het niet tijdig inleveren van een formulier. Een meer persoonlijke benadering zal een beter preventief effect hebben. Als blijkt dat deze benadering niet werkt, wordt een formele waarschuwing gegeven.

Bij herhaling van 0-fraude, nadat een formele waarschuwing is afgegeven, wordt een boete beoordeeld zoals beschreven in artikel 2 tweede lid van deze beleidsregels.

Dit artikel voorziet ook in het geven van een schriftelijke waarschuwing in geval van een kruimelbedrag. De vastgestelde € 50 sluit aan bij het bedrag in het terug- en invorderingsbeleid.

Hoofdstuk III Slotbepalingen

Artikel 6 en 7

In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.