Regeling vervallen per 01-01-2012

Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd

gelet op in de artikelen 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de hierbij behorende nadere regelingen en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Besluit

vast te stellen het volgende

Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

1.

In dit besluit wordt met het begrip Verordening bedoeld de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

2.

Alle begrippen die in dit financieel besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit maatschappelijke ondersteuning, de Verordening en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording.

1.

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

2.

Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    het een voorziening betreft waarin een algemene of collectieve voorziening kan voorzien;

  • b.

    Het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager niet in staat is om:

1e de verantwoordelijkheid tot besteding van een persoonsgebonden budget aan de voorziening waarvoor deze wordt toegekend aan te kunnen; of

2e te voldoen aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • c.

    bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget, de aanvrager verwijtbaar het budget niet geheel heeft besteed aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend of zich niet heeft gehouden aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • d.

    op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een andere voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

3.

  • a.

    Een persoonsgebonden budget voor een voorziening, met uitzondering van hulp bij het huishouden is toereikend voor de aanschaf van een voorziening en het onderhoud daarvan gedurende een redelijke afschrijvingstermijn, zoals aangeven in de toekenningsbeschikking.

  • b.

    Binnen de onder a genoemde termijn wordt voor dezelfde voorziening niet tweemaal een

    persoonsgebonden budget verstrekt.

  • c.

    Als een voorziening na afschrijvingstermijn nog adequaat is, wordt geen nieuwe

voorziening toegekend. Dit geldt ook voor een financiële tegemoetkoming van een sportrolstoel.

d.Als een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget of financiële

d. tegemoetkoming, niet langer gebruikt wordt door de aanvrager dient hiervan onverwijld

d. bij de gemeente melding te worden gemaakt en kan de gemeente besluiten tot inname

d. van de voorziening ten behoeve van herverstrekking.

4.

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats zoals aangegeven in de door het college vast te stellen beleidsregels.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen/ Eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 3. Omvang van eigen bijdragen.

1.

De eigen bijdrage/eigen aandeel die een ongehuwde jonger dan 65 dient te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat, indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.222,= per jaar, het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met één dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 22.222,=.

2.

De eigen bijdrage/eigen aandeel die een ongehuwde van 65 jaar of ouder dient te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat, indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 15.256,= per jaar, het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met één dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 15.256,=.

3.

De eigen bijdrage/eigen aandeel die gehuwden dienen te betalen, indien een van beiden jonger is dan 65 jaar bedraagt € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat, indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 27.222,= per jaar, het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met één dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 27.222,=.

4.

De eigen bijdrage/eigen aandeel die gehuwden die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat, indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 21.058,= per jaar, het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met één dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 21.058,=.

5.

De eigen bijdrage/eigen aandeel voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal de kostprijs per uur die afgesproken is met de aanbieders of het maximaal te betalen PGB bedrag.

6.

Aan personen aan wie een woonvoorziening ingevolge artikel 15 lid b en d van de verordening is verstrekt, wordt, voor zover deze woonvoorziening bestaat uit het verstrekken van een individuele voorziening, een eigen aandeel gevraagd conform het hierboven bepaalde in 3.1 t/m 3.4. Ook bij een woonvoorziening geldt dat het eigen aandeel de kostprijs van de woonvoorziening niet mag overschrijden.

7.

Er wordt geen eigen bijdrage/eigen aandeel opgelegd aan personen jonger dan 18 jaar.

8.

De bedragen in dit artikel zijn gekoppeld aan de bedragen als vermeld in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur). Indien de bedragen in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur) worden gewijzigd, worden de bedragen in artikel 3 van het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Landerd, geacht op gelijke wijze te zijn gewijzigd.

Artikel 4. Maximaal negenendertig perioden van vier weken.

Voor alle woonvoorzieningen waarvoor een eigen aandeel wordt opgelegd, wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen aandeel in rekening gebracht.

Artikel 5. Regels bij verzuim betaling eigen bijdrage.

1.

Het college kan over gaan tot opschorting, intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget indien de door het Centraal Administratie Kantoor opgelegde verschuldigde eigen bijdrage niet of niet volledig door de budgethouder wordt voldaan.

2.

Het college kan over gaan tot stopzetting van de zorg in natura indien de door het Centraal Administratie Kantoor aan de aanvrager opgelegde eigen bijdrage niet of niet volledig wordt betaald. Wanneer de aanvrager volhardt in zijn verzuim, kan het college overgaan tot het bij de aanvrager terugvorderen van de aan de aanbieder verstrekte vergoeding voor de geboden zorg in natura.

Artikel 6. Besparingsbijdrage.

1.

Indien bij het verstrekken van een individuele voorziening sprake kan zijn van een besparingsbijdrage, wordt deze in mindering gebracht op de kosten van de voorziening.

2.

Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een driewielfiets, een fiets in bijzondere uitvoering of een scootermobiel bij aanvragers tot 12 jaar en bij aanvragers van 12 jaar en ouder is opgenomen in bijlage 2.

3.

Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een aangepaste box bedraagt ,een aangepaste kinderstoel en bij een aangepaste commode is opgenomen in bijlage 2.

4.

Het bedrag dat als besparingsbijdrage wordt gevraagd bij de verstrekking van een aangepast autostoeltje, een aangepaste buggy, een aangepaste kinderwagen en bij een aangepaste combiwagen is opgenomen in bijlage 2.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden.

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden zoals bedoeld in artikel 8 onder b van de Verordening, is gelijk aan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 1.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen.

Artikel 8. Vaststelling hoogte financiële tegemoetkoming en PGB woonvoorzieningen.

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde kostenindicatie.

Artikel 9. Terugbetaling bij verkoop

Het in artikel 19 van de van de Verordening genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

  • a.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een voorziening heeft ontvangen ter hoogte van het in bijlage 2 genoemde bedrag of meer en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het College van burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient (gedeeltelijk) aan de gemeente te worden teruggestort.

  • b.

    De vaststelling van de eventueel meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar en het College van burgemeester en wethouders.

  • c.

    De terugstorting als bedoeld onder a bedraagt:

    • -

      voor het eerste jaar : 100% van de meerwaarde

    • -

      voor het tweede jaar : 90% van de meerwaarde

    • -

      voor het derde jaar : 80% van de meerwaarde

    • -

      voor het vierde jaar : 70% van de meerwaarde

    • -

      voor het vijfde jaar : 60% van de meerwaarde

    • -

      voor het zesde jaar : 50% van de meerwaarde

    • -

      voor het zevende jaar : 40% van de meerwaarde

    • -

      voor het achtste jaar : 30% van de meerwaarde

    • -

      voor het negende jaar : 20% van de meerwaarde

    • -

      voor het tiende jaar : 10% van de meerwaarde

In alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

  • d.

    Terugbetaling is niet van toepassing, indien de woning wordt verkocht aan een andere persoon met beperkingen met een medische indicatie voor de in de woning aangebrachte voorzieningen.

  • e.

    Het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan de verstrekte financiële tegemoetkoming voor de woonvoorziening(en).

Artikel 10. Primaat van de verhuizing.

Indien de kosten voor woningaanpassing als genoemd in artikel 13 onder b, c en d van de Verordening meer bedragen dan de tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt als uitgangspunt genomen dat verhuizing naar een geschikte woning de goedkoopst adequate voorziening is, tenzij er individuele omstandigheden te benoemen zijn waardoor verhuizen geen adequate oplossing is.

Artikel 11. Verhuiskosten

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening is gelijk aan het bedrag zoals opgenomen in bijlage 2.

Artikel 12. Bezoekbaar maken woning

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is opgenomen in bijlage 2.

Artikel 13. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 15, onder e van de Verordening wordt verleend, indien:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van de Verordening dan wel de Wet voorzieningen gehandicapten of de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten is verleend en;

  • b.

    het onderhoud, de keuring of de reparatie betrekking heeft op een:

    • - traplift (stoellift of rolstoellift, beweegt langs de trap);

      • -

        sta-plateaulift;

      • -

        woonhuislift;

      • -

        hefplateaulift;

      • -

        balanslift;

      • -

        plafondlift;

      • -

        de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel en in hoogte verstelbaar toiletblok en alle overige krachtens de Wvg of Wmo verstrekte mechanische voorzieningen;

      • -

        elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

      Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de bedragen zoals genoemd in de lijst met norm- en referentiebedragen Wmo, zoals opgenomen in bijlage 2 van dit besluit) van keuring, onderhoud en reparatie komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming;

  • c.

    de aanvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

    Artikel 14. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting.

    • a. Een financiële tegemoetkoming (zie bijlage 2) in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verleend voor de kosten, die door de aanvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • - zijn huidige woonruimte

    • - de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte.

    • b. De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kon worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

    • c. Een tegemoetkoming (zie bijlage 2) in de kosten in verband met tijdelijke huisvesting wordt alleen verleend als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

    • d. De maximale termijn dat een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt 6 maanden.

    • e. In de onder a bedoelde gevallen kan alleen een tegemoetkoming in de kosten worden verleend als deze kosten gemaakt worden in verband met het:

    • - tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte; of

    • - het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte; of

    • - het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

    Artikel 15. Kosten in verband met huurderving.

    a.In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan

    het in bijlage 2 genoemde bedrag is aangepast, kan het College van burgemeester en

    wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in

    verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, met

    inbegrip van de eerste maand.

  • b.

    De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming voor huurderving wordt

vastgesteld op basis van de kosten van de kale huur van de woonruimte waarbij de

maximale vergoeding van de kosten van kale huur gelijk is aan de maximale huurgrens

waarvoor huurtoeslag wordt verstrekt.

Artikel 16. Woonvoorzieningen bij woonwagens

Een woonvoorziening in de vorm van een aanpassing van een woonwagen is slechts mogelijk indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt;

d.de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij

de gemeente op de standplaats stond; en

e.de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als

bedoeld in de Woningwet.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 17. Vaststellen hoogte persoonsgebondenbudget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen bedraagt ten hoogste de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier zou worden betaald bij een verstrekking in natura. Daarbij wordt uitgegaan van de economische levensduur die bij de verstrekking in natura van toepassing zou zijn.

Artikel 18. Vaststellen hoogte financiële tegemoetkoming

  • a. Het bedrag dat per jaar op declaratiebasis wordt verstrekt voor gebruik van een (eigen) auto is opgenomen in bijlage 2.

  • b. Het bedrag dat per jaar op declaratiebasis wordt verstrekt voor gebruik van uitsluitend taxi is opgenomen in bijlage 2.

  • c. Het bedrag dat per jaar op declaratiebasis wordt verstrekt voor gebruik van een rolstoeltaxi is opgenomen in bijlage 2.

  • d. Het forfaitaire bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van de eigen auto is opgenomen in bijlage 2.

  • e. Het forfaitaire bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto is opgenomen in bijlage 2.

Artikel 19 vaststellen norminkomen

De inkomensgrens voor een vervoersvoorziening wordt overeenkomstig artikel 25 van de Verordening op 1,5 maal het voor belanghebbende geldende norm inkomen vastgesteld.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en om de woning.

Artikel 20. Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget.

1.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel bedraagt ten hoogste de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier zou worden betaald bij een verstrekking in natura. Daarbij wordt uitgegaan van de economische levensduur die bij de verstrekking in natura van toepassing zou zijn.

2.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als forfaitaire financiële tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming opgenomen in bijlage 2, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

3.

Indien de sportrolstoel drie jaar na verstrekking nog adequaat is kan een tegemoetkoming voor onderhoud van een sportrolstoel verstrekt worden zoals genoemd in bijlage 2.

Hoofdstuk 8. Samenhangende afstemming.

Artikel 21. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 33 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 22. Inwerkingtreding.

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011

  • 2.

    Het op 10 november 2009 vastgestelde Besluit financiële voorzieningen maatschappelijke

ondersteuning wordt per 1 januari 2011 ingetrokken

3.Het College van burgemeester en wethouders doet van wijzigingen in dit besluit

mededeling aan de Raad

Artikel 23. Citeertitel.

Dit besluit wordt aangehaald als: Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011.

Vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 9 november 2010

Burgemeester en wethouders van Landerd,

de secretaris, de burgemeester,

J.A.J. Lenssen W.C. Doorn-van der Houwen

BIJLAGEN

BIJLAGE 1

Activiteiten, klassen en tijdnormering hulp bij het huishouden vanaf 1 januari 2011

De hulp bij het huishouden is ingedeeld in klasse en categorie. De klasse geeft aan op hoeveel hulp iemand recht heeft. Het gemiddeld aantal uren hulp wordt vertaald naar een klasse. De volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend (conform artikel 7 financieel besluit):

De volgende klassen zijn te onderscheiden:

Klasse

Uren per week

Bedrag persoonsgebonden budget per jaar HBH1

Bedrag persoonsgebonden budget per jaar HBH2

1

0- 1,9 (=1)

€ 1.092,00

€ 1.380,60

2

2- 3,9 (=3)

€ 2.184,00

€ 2.761,20

3

4- 6,9 (=5,5)

€ 4.004,00

€ 5.062,20

4

7- 9,9 (=8,5)

€ 6.188,00

€ 7.823,40

5

10- 12,9 (=11,5)

€ 8.372,00

€ 10.584,60

6

13- 15,9 (= 14,5)

€ 10.556,00

€ 13.345,80

7

>16

€ 14,00 per uur

€ 17,70 per uur

BIJLAGE 2

Lijst met norm- en referentiebedragen Wmo per 1 januari

2009

2010

2011

Indexeringspercentage %

2,0%

0,75%

0%

Artikel 6 Besparingsbijdrage lid 2

Verstrekking driewielfiets, een fiets in bijzondere uitvoering of scootermobiel

Tot 12 jaar

12 jaar en ouder

€ 219,00

€ 351,00

€ 220,00

€ 353,00

€ 220,00

€ 353,00

Artikel 6 Besparingsbijdrage

lid 3

Aangepaste box

Aangepaste kinderstoel

Aangepaste commode

€ 122,00

€ 66,00

€ 163,00

€ 122,00

€ 66,00

€ 164,00

€ 122,00

€ 66,00

€ 164,00

Artikel 6 Besparingsbijdrage

lid 4

Aangepast autostoeltje

Aangepaste buggy

Aangepaste kinderwagen

Aangepaste combiwagen

€ 127,00

€ 66,00

€ 290,00

€ 362,00

€ 127,00

€ 66,00

€ 292,00

€ 364,00

€ 127,00

€ 66,00

€ 292,00

€ 364,00

Artikel 9 onder a Terugbetaling bij verkoop

€ 10.200,00

€ 10.277,00

€ 10.277,00

Artikel 10 primaat verhuizing

€ 1.959,00

€ 1.974,00

€ 1.974,00

Artikel 11 tegemoetkoming verhuiskosten

€ 1.959,00

€ 1.974,00

€ 1.974,00

Artikel 12 bezoekbaar maken woning

€ 4.631,00

€ 4.666,00

€ 4.666,00

Artikel 14 kosten ivm tijdelijke huisvesting

Administratiekosten (eenmalig) verhuurder ivm treffen voorziening voorzover kosten woonvoorziening hoger zijn dan € 1000,00:

10 % van de kosten woonvoorziening met een maximum van:

tijdelijke huisvesting maximaal zelfstandige woonruimte per maand

tijdelijke huisvesting maximaal niet zelfstandige woonruimte per maand

€ 357,00

€ 532,00

€ 398,00

€ 360,00

€ 536,00

€ 401,00

€ 360,00

€ 536,00

€ 401,00

Artikel 15 Kosten ivm huurderving

€ 6.936,00

€ 6.989,00

€ 6.989,00

Artikel 18 financiële tegemoetkoming vervoerskosten

Eigen auto/taxi/derden gemaximeerd

Uitsluitend taxi gemaximeerd

Rolstoeltaxi/roelstoelbus gemaximeerd

Forfaitair bedrag eigen auto

Bruikleenauto gemaximeerd

€ 988,00

€ 1.470,00

€ 2.205,00

€ 372,00

€ 746,00

€ 996,00

€ 1.482,00

€ 2.222,00

€ 375,00

€ 752,00

€ 996,00

€ 1.482,00

€ 2.222,00

€ 375,00

€ 752,00

Artikel 20 lid 2

Forfaitaire financiële tegemoetkoming sportrolstoel (inclusief onderhoud en inclusief eventuele aanpassingen)

Forfaitair onderhoud sportrolstoel

Onderhoudskosten na 3 jaar en voor 3 jaar

€ 2.448,00

€ 531,00

€ 2.467,00

€ 535,00

€ 2.467,00

€ 535,00

Maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring en reparatie

Ook van toepassing op:

  • a.

    mechanische inrichtingen voor het verstellen van voorzieningen zoals een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • b.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

Onderhoud liften

Frequentie

Kosten excl BTW

Stoellift

1 x per jaar

€ 157,00

Rolstoelplateaulift

1 x per jaar

€ 157,00

Sta-plateaulift

1 x per jaar

€ 157,00

Woonhuislift

2 x per jaar

€ 226,00

Hefplateaulift

2 x per jaar

€ 157,00

Balanslift

1 x per jaar

€ 157,00

Maximale toeslagen op bovenstaande tarieven: - 50% voor installaties geplaatst buiten de woning; - 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen; - 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijd- beveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

Woningsanering ( Beleidsregels 3.7)

Linoleum per m²

Legkosten linoleum per m²

Egalisatie ondervloer:

-Hardboard per per m²

-Zachtboard/hardboard per m²

-Cement gebonden per m²

Overgordijnen breed 1,20 m per meter

Vitrage 1,20, per meter

€ 13,42

€ 7,55

€ 6,14

€ 11,48

€ 3,06

€ 18,46

€ 9,78

Volgens NIBUD norm

TOELICHTING

Toelichting op financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Inleiding.

Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (welke in oktober 2009 door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld) is er ook een financieel besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit financieel besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een financieel besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het financieel besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Gezien het belang van een aantal onderdelen dat in het financieel besluit een plaats hebben gevonden is het begrijpelijk dat de Raad bij het vaststellen van de verordening zicht wil hebben op de invulling in het financieel besluit. Reden waarom wij het financieel besluit ter kennisname brengen aan de gemeenteraad. Vaststelling van het financieel besluit door het college is uiteraard pas gebeurd als de Raad de verordening heeft vastgesteld en de verordening (4 november 2009) is gepubliceerd.

Het eerste onderwerp dat in het financieel besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het financieel besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

De invulling van de eigen bijdrage/eigen aandeel-regeling biedt de mogelijkheid om van de Algemene Maatregel van Bestuur afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt.

Per hoofdstuk worden vervolgens alle vast te stellen bedragen opgenomen, zodat die ingevuld kunnen worden en het financieel besluit spoort met de verordening.

In hoofdstuk 8 tot slot wordt geregeld hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

November 2010

Burgemeester en wethouders van Landerd Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

In hoofdstuk 1 worden de algemene bepalingen gegeven. Het gaat daarbij allereerst om de begripsomschrijving. Hierin worden begrippen gedefinieerd die noch in de wet, noch in de Verordening reeds zijn omschreven.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording.

1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

2.

a.Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. In het

overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de

Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat de mogelijkheid om de klant te laten

kiezen voor een persoonsgebonden budget niet bedoeld is om goed draaiende

systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als

bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een

persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan

dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen.

Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een natura-voorziening

wegvallen.

  • b.

    Niet in alle situaties wordt het verzoek tot het verstrekken van de voorziening in de vorm

    van een persoonsgebonden budget gehonoreerd. Per individuele situatie zal, naar

    aanleiding van de aanvraag om een individuele voorziening, een onderzoek plaatsvinden

    waarbij tevens wordt beoordeeld of de aanvrager om kan gaan met de

    verantwoordelijkheid van het besteden van het persoonsgebonden budget aan een

    voorziening waarvoor een indicatie is afgegeven. Tevens wordt beoordeeld of de

    aanvrager in staat is om verantwoording af te leggen over de besteding van het

    persoonsgebonden budget volgens de regels die hiervoor zijn vastgesteld.

  • c.

    In situaties waarbij aanvrager bij eerdere toekenning van een persoonsgebonden budget wist of in alle redelijkheid had kunnen weten dat hij het budget niet of slechts ten dele niet heeft besteed aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend wordt niet meer opnieuw een persoonsgebonden budget toegekend. Ditzelfde geldt als hij zich niet heeft gehouden aan de regels ter verantwoording van een persoonsgebonden budget.

In het geval dat een aanvrager in het verleden een persoonsgebonden budget heeft gehad voor een individuele voorziening op grond van de verordening Wmo of op grond van de AWBZ waarbij is gebleken dat hij zich niet heeft gehouden aan de regels van besteding van het persoonsgebonden budget of de verantwoording daarvan, wordt een persoonsgebonden budget geweigerd.

d In situaties dat het ziektebeeld dat de aanvrager heeft dermate progressief is dat bij verstrekking van de voorziening al duidelijk is dat binnen korte tijd deze voorziening weer vervangen zal moeten worden door een (meer) aangepaste voorziening kan ook besloten worden geen persoonsgebonden budget toe te passen, omdat snelle opvolging van voorzieningen een persoonsgebonden budget onwerkbaar maakt.

3.

De regels met betrekking tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor de diverse voorzieningen is vastgelegd in de Beleidsregels.

4.

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget is vastgelegd in de Beleidsregels.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen/eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 3. Omvang van (inkomensafhankelijke) eigen bijdragen/eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 lid 1 van het besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen.

Aangesloten wordt bij de maximale inkomensafhankelijke bedragen zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Tevens is bepaald dat de eigen bijdrage/eigen aandeel niet hoger kan zijn dan de kostprijs van de voorziening waarvoor de eigen bijdrage wordt opgelegd.

De inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK.

Als de aanvrager voor meerdere voorzieningen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage moet betalen mag de totale eigen bijdrage per periode van 4 weken niet meer bedragen dan de bijdrage (persoonlijk maximum) zoals berekend door het CAK.

Artikel 4. Negenendertig perioden van vier weken.

Deze bepaling sluit aan op het bepaalde in artikel 4.1 lid 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Concreet betekent dit dat het eigen aandeel voor een woonvoorziening die bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning gedurende een periode van maximaal 39 perioden van 4 weken kan worden opgelegd.

Artikel 5. Regels bij verzuim betaling eigen bijdrage.

In dit artikel is bepaald dat het college over kan gaan tot het opschorten van de betaling van het persoonsgebonden budget dan wel stopzetting van de zorg in natura als de persoon met beperkingen de opgelegde eigen bijdrage niet voldoet aan het CAK.

Blijft de persoon met beperkingen volharden in het verzuim, kan worden overgegaan tot intrekking van het recht en terugvordering van het ten onrechte betaalde persoonsgebonden budget of terugvordering van de ten onrechte aan de aanbieder betaalde vergoeding voor de zorg in natura. Voor alle duidelijkheid: bij ten onrechte verstrekte zorg in natura, krijgt de persoon met beperkingen te maken met een terugvordering van de door de gemeente aan de aanbieder betaalde uren.

Artikel 6. Besparingsbijdrage.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een scootermobiel, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage. Dit artikel bepaalt het bedrag van deze besparingsbijdrage.

Per individuele voorziening zal worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van een besparingsbijdrage. Bij het vaststellen van de hoogte van de besparingsbijdrage wordt uitgegaan van de Nibud bedragen. De besparingsbijdrage wordt naast de inkomensafhankelijke eigen bijdrage geheven.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden.

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

Door de wetswijziging per 1-1-2010 kan de alfahulp niet meer worden ingezet voor zorg in natura (ZIN) maar alleen nog via een Persoonsgebonden budget (PGB) waaronder de regeling dienstverlening aan huis. De gemeente is verplicht een keuze te bieden tussen de voorziening in natura (ZIN) of een hiermee vergelijkbaar en toereikend PGB, waaronder de vergoeding voor de alfahulp. Hierbij is niet het bedrag het uitgangspunt, maar of iemand zijn beperkingen kan compenseren.. Het tarief is niet per definitie gekoppeld aan het ZIN tarief. Het PGB tarief moet wel minimaal het minimum loon zijn.

Gekozen is om zowel het ZIN tarief als het bestaande PGB tarief vanaf 2011 niet te indexeren.

Over het PGB tarief

  • -

    Het huidig tarief heeft zich in de afgelopen jaren voldoende bewezen;

  • -

    PGB-tarief moet vergelijkbaar en toereikend zijn om de beperking te compenseren, hieraan wordt voldaan met de inzet van een alfahulp. Het bestaande PGB tarief is vergelijkbaar en toereikend;

  • -

    Er wordt geadverteerd met tarieven particuliere hulp bij het huishouden tussen € 12 en € 13 (voor alfahulpen);

  • -

    Het PGB tarief dekt een aantal elementen niet die voor ZIN wel gelden zoals:

    • o

      Scholing

    • o

      Werkoverleg

    • o

      Overhead (o.a. huisvesting, automatisering en administratie zoals CAK meldingen)

  • -

    PGB tarief loopt ook door gedurende vakantie- en ziekteperiode terwijl bij ZIN alleen voor elk gewerkt uur wordt betaald en vakantie en ziekte zijn doorgerekend in de uurprijs;

  • -

    Naast de betaling aan de cliënt heeft de gemeente een overeenkomst met de SVB voor o.a. werkgeversverzekeringen, arbo e.d.;

  • -

    De hoogte van het bruto minimum loon bedraagt € 8,17 per uur (peil 1 juli 2010)

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 8. Vaststelling hoogte financiële tegemoetkoming woonvoorzieningen.

In artikel 8 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college geaccepteerde kostenindicatie. Deze kostenindicatie wordt opgesteld door een extern adviesbureau (Chambers). Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal gaan kan zo nodig verder worden uitgewerkt in de Beleidsregels.

Artikel 9. Terugbetaling bij verkoop.

Artikel 9 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Doel van de terugbetalingsverplichting is het tegengaan van kapitaalvernietiging van Wmo gelden en het tegengaan van speculatie met Wmo gelden waarbij de meerwaarde van de woning, die met Wmo gelden tot stand is gekomen, volledig ten goede komt aan de aanvrager. Het gaat hierbij enkel om onroerende zaken die de hoogte van de meerwaarde bepalen. Roerende zaken worden dus buiten beschouwing gelaten.

Artikel 10. Primaat van verhuizen.

In het primaat van de verhuizing wordt aangegeven dat pas een (on)roerende woonvoorziening duurder dan het in bijlage 2 genoemde bedrag, wordt verstrekt als deze de goedkoopst adequate voorziening is. Dit betekent dat primair beoordeeld wordt of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op redelijke termijn beschikbaar komt of kan worden aangeboden. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning (geschikter dan de huidige door de gehandicapte bewoonde woning) beschikbaar dan kan het College van burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst, adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat.

Een belangrijk criterium is de redelijke termijn waarbinnen een aangepaste woning kan worden aangeboden. Als er geen geschikte woningen zijn, dient een termijn te worden aangegeven, met andere woorden hoe lang een medisch verantwoorde termijn kan zijn. Bij het vragen van een advies waarbij het primaat van verhuizing zich kan voordoen dient de gemeente de medisch adviseur te vragen een indicatie te geven met betrekking tot de aanvaardbare termijn.

Artikel 11 en 12

.

In deze artikelen wordt vastgelegd welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten of bij het bezoekbaar maken van een woning.

Artikel 13. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

Alleen van de voorzieningen genoemd onder b komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een vergoeding. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. De maximale hoogte van deze vergoeding is vastgelegd in bijlage 2 behorend bij het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 14. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting.

In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de belanghebbende ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

De maximale hoogte van vergoedingen welke in verband met tijdelijke huisvesting worden verstrekt is vastgelegd het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 15. Kosten in verband met huurderving.

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Om het hergebruik van aangepaste woningen te bevorderen en het risico van de verhuurders te beperken, wordt in dit artikel de mogelijkheid geboden om voor woonruimten, die voor meer dan € 6989,00 zijn aangepast, een tegemoetkoming in de kosten van huurderving te verlenen. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt.

De duur van de tegemoetkoming is beperkt tot zes maanden. Dit is een algemene termijn die redelijk geacht kan worden en ook in het kader van de Wvg werd gehanteerd.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt.

Artikel 16. Woonvoorzieningen bij woonwagens.

De uitgangspunten en de gevallen waarin een woonvoorziening aan een woonwagen kan worden verstrekt zijn in principe gelijk aan die bij woningen.

Daarnaast wordt de technische levensduur van de woonwagen getoetst, wordt nagegaan of de standplaats binnen een periode van 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, of de woonwagen ten tijde van het indienen van de aanvraag in de gemeente op een standplaats stond en of de hoofdbewoner in het bezit is van een bewonersvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 17. Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget.

Voor de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget zijn kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt daarbij het uitgangspunt. Er wordt vanuit gegaan dat met een persoonsgebonden budget een voorziening kan worden aangeschaft voor ten hoogste de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening zoals die door de leverancier, waar de gemeente een contract mee heeft, kan worden geleverd. Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met de economische levensduur welke van toepassing zou zijn bij een in natura verstrekking.

Artikel 18. Vaststellen hoogte financiële tegemoetkoming.

In dit artikel wordt een aantal bedragen vastgelegd voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt in de Beleidsregels uitgewerkt.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en om de woning.

Artikel 20. Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget.

Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van de aanschafprijs inclusief de kosten van onderhoud en reparatie. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats. Zie verder ook de toelichting bij artikel 17.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitaire financiële tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een forfaitaire financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Hoofdstuk 8. Samenhangende afstemming.

Artikel 21. Samenhangende afstemming.

De Verordening bepaalt in artikel 33 dat in het financieel besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds, in voorkomende situaties, een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.