Regeling vervallen per 01-01-2018

Participatieverordening ISD BOL 2015

Geldend van 01-12-2014 t/m 31-12-2017

Intitulé

Participatieverordening ISD BOL 2015

De raad van Landgraaf;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2014, met overneming van de daarin vermelde motieven;

gelet op de artikelen 6, tweede lid; 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e en tweede lid en 10b, vierde lid van de Participatiewet

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende: Participatieverordening ISD BOL 2015.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • -

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • -

    korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • -

    wet: Participatiewet;

  • -

    het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf;

  • -

    klant: persoon die tot de doelgroep van deze verordening behoort.

  • -

    participatietrede: trede op de Participatieladder.

Hoofdstuk 2 Opdracht dagelijks bestuur

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt aan klanten ondersteuning bij participatie voor zover deze ondersteuning door het dagelijks bestuur voor de participatie noodzakelijk wordt geacht. Deze kan onder andere bestaan uit:

    • a.

      werkstage;

    • b.

      sociale activering;

    • c.

      detacheringsbaan;

    • d.

      scholing;

    • e.

      participatieplaats;

    • f.

      beschut werk;

    • g.

      ondersteuning bij leer-werk traject;

    • h.

      persoonlijke ondersteuning;

    • i.

      no-risk polis;

    • j.

      loonkostensubsidie;

    • k.

      uitstroompremie.

  • 2. Het dagelijks bestuur maakt een afweging van de individuele mogelijkheden en capaciteiten van een klant, teneinde de ondersteuning van klanten zodanig vorm te kunnen geven dat de beoogde mate van participatie zo doelmatig mogelijk wordt gerealiseerd en stelt ter zake beleid vast.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan bij het bepalen van de wijze waarop de ondersteuning wordt vormgegeven, prioriteiten stellen in verband met de beschikbare financiële middelen en de maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Bij de toepassing van het tweede lid besteedt het dagelijks bestuur in ieder geval aandacht aan de afstand tot de arbeidsmarkt, de omstandigheden en functionele beperkingen van een klant. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die klant en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

  • 5. Onder zorgtaken, als bedoeld in het vorige lid, worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 6. Het dagelijks bestuur kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het een persoon betreft als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    • d.

      naar het oordeel van het dagelijks bestuur de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 7. Het dagelijks bestuur kan, in aanvulling op de verplichtingen die zijn verbonden aan de inkomensvoorziening waar een klant aanspraak op maakt, nadere verplichtingen verbinden aan het besluit tot het aanbieden van een voorziening.

  • 8. Het dagelijks bestuur doet een klant een aanbod voor ondersteuning bij participatie dat in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening en de op deze verordening gebaseerde beleidsregels.

  • 9. Een klant heeft geen recht op ondersteuning als er een voorliggende voorziening voorhanden is die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoende bijdraagt aan het behalen van de voor de klant hoogst haalbare participatietrede.

  • 10. De voorzieningen ter ondersteuning van de klant worden door het dagelijks bestuur vastgelegd in beleidsregels.

Hoofdstuk 3 Vormen van ondersteuning

Artikel 3 Beschut werk

  • 1. Een klant met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking, dan wel een combinatie van deze beperkingen, die een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek vereist dat van een reguliere werkgever in redelijkheid niet mag worden verwacht dat hij deze klant in dienst neemt, kan door het dagelijks bestuur de participatievoorziening van beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet worden aangeboden.

  • 2. Het dagelijks bestuur maakt ter uitvoering van het eerste lid van dit artikel een voorselectie uit de groep klanten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het dagelijks bestuur overeenkomstig artikel 10b, tweede lid van de Participatiewet in verband met de beoordeling of een klant slechts mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie in een beschutte werkomgeving onder aangepaste omstandigheden.

  • 4. Het dagelijks bestuur biedt de volgende op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen aan om de in artikel 10b, eerste lid van de Participatiewet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 5. Het dagelijks bestuur bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. In verband hiermee overlegt het dagelijks bestuur met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.

Artikel 4 Ondersteuning bij leer-werktraject

Het dagelijks bestuur kan een klant ondersteuning aanbieden als het dagelijks bestuur van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is. Deze ondersteuning beperkt zich tot wat nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het bovendien personen betreft:

  • a.

    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • b.

    van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 5 Persoonlijke ondersteuning

Aan een klant kan het dagelijks bestuur persoonlijke ondersteuning aanbieden bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken. Deze ondersteuning wordt aangeboden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder deze ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te blijven verrichten.

Artikel 6 Loonkostensubsidie

  • 1. Het dagelijks bestuur kan een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een klant.

  • 2. Nadere regels t.a.v. lid 1 worden door het dagelijks bestuur vastgelegd in beleidsregels.

Artikel 7 No-risk polis

  • 1. Het dagelijks bestuur kan een no-risk polis verstrekken aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een klant.

  • 2. Nadere regels t.a.v. lid 1 worden door het dagelijks bestuur vastgelegd in beleidsregels.

Artikel 8 Premiebeleid

  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan een klant onder andere de volgende premies verstrekken:

    • a.

      Uitstroompremie;

    • b.

      Premie maatschappelijke participatie;

    • c.

      Premie deeltijdwerk;

    • d.

      Premie voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Nadere regels t.a.v. lid 1 worden door het dagelijks bestuur vastgelegd in beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De ‘Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ ISD BOL 2012’ wordt ingetrokken per 1 januari 2015.

  • 2. Voor de intrekking van de ‘Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ ISD BOL 2012’ toegekende voorzieningen worden gehandhaafd voor de duur waarvoor zij zijn toegekend.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan na afloop van de in het tweede lid bedoelde periode besluiten dat een voorziening wordt voortgezet.

  • 4. De ‘Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ ISD BOL 2012’ blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het derde lid.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Participatieverordening ISD BOL 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2014.
De raad van de gemeente Landgraaf.
De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Algemeen

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere blijken dat er aandacht is voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het dagelijks bestuur de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het dagelijks bestuur noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het dagelijks bestuur in ieder geval kan aanbieden.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:

  • 1.

    scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • 2.

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • 3.

    participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet).

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft personen:

  • 1.

    die algemene bijstand ontvangen;

  • 2.

    als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • 3.

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • 4.

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);

  • 5.

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • 6.

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

  • 7.

    personen zonder uitkering;

  • 8.

    en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening.

 

Korte afstand tot de arbeidsmarkt

Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt.

 

Grote afstand tot de arbeidsmarkt

Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt.

 

Artikel 2 Algemene bepalingen

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het dagelijks bestuur aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (bijvoorbeeld door het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk).

 

Rekening houden met omstandigheden en beperkingen

Het dagelijks bestuur moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In artikel 2, derde lid, is opgenomen waarmee het dagelijks bestuur in ieder geval rekening moet houden.

 

Beëindigingsgronden

Het zesde lid geeft aan dat het dagelijks bestuur een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.

Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het dagelijks bestuur ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren waarin het inkomen ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.

 

De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd.[1] Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.

 

Het dagelijks bestuur kan een persoon binnen de doelgroep een voorziening aanbieden. Een voorziening wordt slechts aangeboden voor zover het dagelijks bestuur deze noodzakelijk acht voor de arbeidsinschakeling van de desbetreffende persoon.

De voorziening zal in beginsel steeds gericht zijn op arbeidsinschakeling en kan zowel naar inhoud en omvang (sterk) verschillen. In essentie zal het daarbij steeds gaan om het perspectief op participatie te vergroten.

Het aanbod van voorzieningen is niet limitatief en bestaat o.a. uit diagnostische interventies, re-integratie trajecten, aanbodversterkende interventies en vraaggerichte interventies. Het aanbod van voorzieningen wordt nader gespecificeerd en uitgewerkt in een beleidsregel.

Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, dan wel dat zonder die inzet maatschappelijke participatie niet mogelijk is.

Bij de inzet van voorzieningen wordt prioriteit gegeven aan voorzieningen die naar het oordeel van het dagelijks bestuur het meest efficiënt zijn en aan die doelgroepen waarbij de inzet van voorzieningen naar het oordeel van het dagelijks bestuur het meest effectief is.

 

Artikel 3 Participatievoorziening beschut werk

Het dagelijks bestuur kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).

 

Stap 1: voorselectie

Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het dagelijks bestuur welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren.[2] Daarom is in het tweede lid bepaald dat het dagelijks bestuur uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.

 

Het dagelijks bestuur kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het dagelijks bestuur maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het dagelijks bestuur moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

 

Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het dagelijks bestuur met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

 

Stap 3: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.[3]

 

Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.[4]

 

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.[5]

Omvang beschut werk

Het dagelijks bestuur bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het dagelijks bestuur overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid).

 

Artikel 4 Ondersteuning bij leer-werktraject

Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Het dagelijks bestuur moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.

 

Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het dagelijks bestuur uitsluitend ondersteuning bij een leer-werktraject kan aanbieden aan personen:

- van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

- van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

 

De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.

 

Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt.[6] In het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het dagelijks bestuur vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden.

 

Artikel 5 Persoonlijke ondersteuning

In artikel 6 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.[7]

 

Artikel 6 Loonkostensubsidie

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen.

 

Compensatie Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het dagelijks bestuur een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.[8] In beleidsregels worden nadere regels omtrent de loonkostensubsidie vastgelegd.

De in artikel 7 van deze verordening geregelde loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. De laatstgenoemde loonkostensubsidie is geïntroduceerd in de Participatiewet en is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. De in artikel 7 opgenomen loonkostensubsidie is daarentegen niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking.

 

Artikel 7 No risk polis

Gemeenten dienen op grond van de Participatiewet regels te stellen over de hoogte en de duur van de no-riskpolis. Ook de no-riskpolis wordt gefinancierd uit het gebundeld re-integratiebudget.

 

Artikel 8 Premiebeleid

  • 1.

    De uitstroompremie dient ertoe belanghebbenden te stimuleren tot het aanvaarden van een baan.

  • 2.

    De premie maatschappelijke participatie dient ertoe belanghebbenden te stimuleren tot het verrichten van werkzaamheden die ten goede komen aan de maatschappij. Bij werkzaamheden die ten goede komen aan de maatschappij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vrijwilligerswerk, maatschappelijke banen en werkzaamheden in het kader van buurtbeheer. Binnen organisaties die uit winstoogmerk werken kunnen geen maatschappelijke banen worden ingevuld. Daarnaast mogen maatschappelijke banen geen reguliere banen verdringen.

Maatschappelijke banen bieden een zinvolle tijdsbesteding aan uitkeringsgerechtigden die nog niet in staat zijn om toe te werken naar een betaalde baan. Van belang voor de uitkeringsgerechtigde zijn hierbij het opnieuw opdoen of behouden van sociale contacten, een goed dagritme en het gevoel dat ze meetellen doordat er daadwerkelijk een bijdrage geleverd wordt aan die zaken die als maatschappelijk belangrijk aangemerkt worden.

  • 1.

    De premie deeltijdwerk dient ertoe belanghebbenden te stimuleren een deeltijdbaan te aanvaarden.

  • 2.

    Ook het succesvol doorlopen van een voorziening dient gestimuleerd te worden.

 

Artikel 9 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

In artikel 9 is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan op grond van artikel 2, zesde lid, van deze verordening moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 9, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de ‘Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ ISD BOL 2013’. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

 

Voortzetten toegekende voorzieningen

Toegekende voorzieningen op grond van de ‘Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ ISD BOL 2013’ worden dus in beginsel behouden na inwerkingtreding van deze verordening.

[1] Rechtbank Arnhem 14-09-2006, nr. AWB 06/999, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540

[2] Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113, blz. 3.

[3] Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113.

[4] Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 66.

[5] Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 115-116.

[6] Kamerstukken II 2010/11, 32 815, nr. 3, blz. 49.

[7] Kamerstukken II 2013-2014, 33 161, nr. 107, blz. 115.

[8] Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 125.