Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening) Landgraaf 2010

Geldend van 05-08-2010 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 03-11-2010

Intitulé

Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening) Landgraaf 2010

De raad van de gemeente Landgraaf;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van xx 2010;

gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;

B E S L U I T vast te stellen de:

Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening) Landgraaf 2010

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.

  • b.

    inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;

  • c.

    inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven.

Artikel 2. Onderwerp van inspraak

  • 1. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 2. Inspraak kan worden verleend ten aanzien van beleidsvoornemens waarbij dat niet wettelijk verplicht is. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid bepaalt het college ten aanzien van bestemmingsplannen ex artikel 3.1 en beheersverordeningen ex artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening of inspraak wordt verleend.

  • 4. In ieder geval wordt geen inspraak verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van dan wel besluiten die rechtstreeks voortvloeien uit een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 3. Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4. Inspraakprocedure

  • 1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. De in artikel 3:12 lid 1 Algemene wet bestuursrecht bedoelde kennisgeving geschiedt tevens via de gemeentelijke website.

  • 3. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 5. Eindverslag

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag bekend aan de indieners van inspraakreacties door toezending van het eindverslag.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt het eindverslag bekend gemaakt door kennisgeving daarvan in een of meer dag-, nieuws- , of huis- aan huisbladen, of op een andere geschikte wijze, indien meer dan vijftig inspraakreacties zijn ingediend.

  • 5. In de in het vierde lid bedoelde kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het eindverslag ter inzage ligt.

  • 6. De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

Artikel 6 Intrekking oude verordening

De 'Algemene Inspraakverordening Landgraaf 1994' wordt ingetrokken.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening Landgraaf 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 27 mei 2010.
De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting Toelichting Inspraakverordening Landgraaf 2010

Algemene toelichting

Artikel 150 van de Gemeentewet

Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. Naar aanleiding daarvan is door de raad dezer gemeente d.d. 15 december 1994 de 'Algemene Inspraakverordening Landgraaf 1994' vastgesteld. Vervolgens zijn op 16 maart 2000 en 21 september 2000 wijzigingen ten aanzien van de verordening vastgesteld. Daarna is de Inspraakverordening niet meer gewijzigd. In diverse wetgeving wordt verwezen naar artikel 150 van de Gemeentewet.

Voorliggende Inspraakverordening

De voorliggende Inspraakverordening is gebaseerd op de op dit moment geldende Wet- en regelgeving en daarnaast dusdanig opgesteld dat deze aansluit bij de gemeentelijke behoefte ten aanzien van het verlenen van inspraak.

Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Afdeling 3.4 Awb bevat een procedure voor de voorbereiding van besluiten. In artikel 150 van de Gemeentewet is afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard op de inspraak bij gemeenten. Uit de laatste zinsnede van het tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan. In deze Inspraakverordening is ervoor gekozen om de procedure zoals opgenomen in afdeling 3.4 Awb van toepassing te verklaren indien inspraak wordt verleend.

Inspraakprocedure/deregulering

Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. Er is gekozen voor een regeling die zorgt voor deregulering en flexibiliteit. De voorliggende regeling maakt het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en het gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Er bestaan namelijk alternatieven voor inspraak die beter recht doen aan het doel; het betrekken van inwoners. Deze verordening biedt de verplichting om inspraak te verlenen in gevallen dit wettelijk geregeld is en de mogelijkheid om daar waar inspraak niet wettelijk is voorgeschreven maatwerk toe te passen door inspraak te verlenen dan wel voor een alternatieve vorm van inspraak te kiezen.

Alternatieven voor inspraak

Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen. Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten, referenda enz. Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.

Inspraak kan ook worden onderscheiden van interactieve beleidsvorming. Interactieve beleidsvorming is een werkwijze, met name bedoeld voor complexe beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, waarbij een overheidsorganisatie in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden bij het beleid betrekt om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de overheid op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

a. Beleidsvoornemen:

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

b. Inspraak:

Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet ‘eenzijdig’ gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen. Het tweezijdige element van gedachtewisseling kan wel onderdeel zijn van de inspraakprocedure,

c. Inspraakprocedure:

De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is in de verordening afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard.

Bestuursorgaan:

Het begrip bestuursorgaan is niet gedefinieerd in de begripsbepalingen omdat het begrip bestuursorgaan reeds is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

In het eerste lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder is opgesomd welke wettelijke verplichtingen gelden. Deze wettelijke verplichtingen zijn niet opgenomen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats een uitgebreide opsomming de verordening onoverzichtelijk kan maken.

Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:

  • a.

    de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, Wet milieubeheer (WM));

  • b.

    de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26, tweede lid, WM);

  • c.

    het integraal gemeentelijk Wmo-beleid (artikel 11 en 12 Wet maatschappelijke ondersteuning);

  • d.

    de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42, eerste lid, onder d) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42, eerste lid, onder d);

  • e.

    de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid van de Woningwet (artikel 12, vierde lid).

In het tweede lid is bepaald dat inspraak verleend kan worden ten aanzien van beleidsvoornemens waarbij dat niet wettelijk verplicht is. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het tweede lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

Een uitzondering op het bepaalde in het tweede lid wordt gemaakt in het derde lid. De keuze om al dan niet inspraak te verlenen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen ex artikel 3.1 en beheersverordeningen ex artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening ligt in deze gevallen bij het college. Bij de procedure om te komen tot vaststelling van bestemmingsplannen is wettelijk reeds voorzien in diverse momenten waarop een ieder kan reageren. Afhankelijk van de omvang en reikwijdte van het bestemmingsplan kan inspraak of een alternatief voor inspraak overbodig zijn. Het college kan beoordelen of inspraak passend is. Bij beheersverordeningen zal in de regel wel inspraak verleend worden. Wettelijk is namelijk geen procedure voorgeschreven. Het college kan echter oordelen dat inspraak niet noodzakelijk dan wel passend is. Door de bevoegdheid bij het college te leggen kan tijdswinst in de procedure behaald worden.

In het vierde lid is opgenomen wanneer in ieder geval geen inspraak wordt verleend. In de genoemde gevallen wordt geen inspraak verleend, daarnaast kunnen zich gevallen voordoen waarin het niet wettelijk verplicht is om inspraak te verlenen en ook de keus gemaakt kan worden dat geen inspraak wordt verleend.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het derde lid de inspraakprocedure worden aangepast.

Artikel 5 Eindverslag

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag bekend maakt door toezending van het eindverslag aan de insprekers. Het vierde lid maakt hierop een uitzondering indien meer dan vijftig inspraakreacties zijn ingediend. In dat geval wordt de kennisgeving gepubliceerd in een of meer dag-, nieuws- , of huis- aan huisbladen, of op een andere geschikte wijze. In de kennisgeving dient te worden aangegeven waar en wanneer het eindverslag ter inzage ligt.

In het zesde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.

Artikel 6 Intrekking oude verordening

Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt conform het bepaalde in artikel 142 van de Gemeentewet de achtste dag na die van de bekendmaking in werking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening Landgraaf 2010. In de citeertitel is een jaartal opgenomen om onduidelijkheid over de geldende verordening te voorkomen.