Regeling vervallen per 01-07-2012

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand BOL

Geldend van 01-03-2012 t/m 30-06-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand BOL

De raad der gemeente L a n d g r a a f ;

gelezen het van het College van Burgemeester en Wethouders d.d. 7 november 2006;

gelezen het van de commissie Burgers/Middelen d.d. 28 november 2006;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

b e s l u i t :

vast te stellen de hierna volgende Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand BOL

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de Wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

  • e.

    Wsw: Wet sociale werkvoorziening;

  • f.

    Anw: Algemene nabestaandenwet;

  • g.

    bijstandsgerechtigde: de persoon die op grond van de Wet bijstand ontvangt ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • h.

    uitkeringsgerechtigde: de persoon die een uitkering ontvangt ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, op grond van de Ioaw, Ioaz, Bbz of Anw;

  • i.

    niet-uitkeringsgerechtigde; de persoon zoals bedoeld in artikel 6, onder a, van de Wet;

  • j.

    jongere: de bijstandsgerechtigde, uitkeringsgerechtigde, dan wel niet-uitkerings-gerechtigde, tot 23 jaar;

  • k.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; indien het een gehuwde betreft, wordt onder belanghebbende elk van de echtgenoten verstaan;

  • l.

    arbeidsplicht: de plicht van belanghebbenden van 18 tot 65 jaar om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;

  • m.

    reïntegratieplicht: zolang betaalde arbeid nog niet aan de orde is, de plicht van belanghebbenden van 18 tot 65 jaar gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede de plicht om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • n.

    voorziening gericht op arbeidsinschakeling: activiteiten die het College uitvoert of doet uitvoeren om de belanghebbende uiteindelijk aan ongesubsidieerde arbeid te helpen. Hiervan uitgesloten zijn onderzoeken en besluiten inzake de aard, hoogte en duur van de uitkering, besluiten tot het niet inzetten van een voorziening alsmede de basisdienstverlening van het Centrum voor Werk en Inkomen. Indien naar het oordeel van het College belanghebbende in staat is om op eigen kracht arbeid te vinden, is er geen sprake van een voorziening;

  • o.

    reïntegratietraject: het geheel van samenhangende gelijktijdige of opeenvolgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling die ingezet worden na meldingsdatum bij het Centrum voor Werk en Inkomen tot en met het moment dat het College besloten heeft de inzet van alle voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling volledig te beëindigen. Voor een belanghebbende kan slechts één reïntegratietraject gelijktijdig uitgevoerd worden;

  • p.

    klantprofiel: omschrijving van de eigenschappen en kenmerken van een belanghebbende of groep belanghebbenden. De omschrijving bevat kenmerken die bepalend geacht worden voor de reïntegratiemogelijkheden en arbeidsmarktkansen van een belanghebbende;

  • q.

    reïntegratiebedrijf: een conform de Europese aan- en uitbestedingsregels ingeleende instelling die in opdracht van het College een of meerdere delen van een reïntegratietraject uitvoert en begeleidt;

  • r.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige participatie;

  • s.

    algemeen geaccepteerde arbeid: elke vorm van al dan niet gesubsidieerde maatschappelijk aanvaarde arbeid, behoudens werkzaamheden ingevolge de Wsw en werkzaamheden die ingaan tegen de integriteit van de persoon. Er kunnen door belanghebbende geen nadere eisen worden gesteld aan regulier werk ten aanzien van de aard, de omvang en de beloning;

  • t.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet;

  • u.

    het College: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Landgraaf;

  • v.

    werkgever: een natuurlijke of rechtspersoon die met een werknemer een dienstbetrekking sluit;

  • w.

    dienstbetrekking: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht dan wel een publiekrechtelijke aanstelling.

De begripsbepalingen van de Wet zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Hoofdstuk 2 Algemene Bepalingen Inzake De Gemeentelijke Reïntegratieplicht

Artikel 2 Gemeentelijke reïntegratieplicht

  • 1. Het College ondersteunt personen, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet, personen met een uitkering ingevolge de Ioaw, Ioaz of Anw alsmede personen als bedoeld in art. 6, onder a, van de Wet, bij de arbeidsinschakeling, indien naar het oordeel van het College een aanbod van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor deze personen noodzakelijk is. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Uitgesloten van deze voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling zijn:

    • a.

      jongeren tot 23 jaar met een Wsw-indicatie;

    • b.

      personen met een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, tenzij het College en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen bij overeenkomst bepalen dat de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling wel van toepassing zijn;

    • c.

      personen die aanspraak kunnen maken op een voorliggende reïntegratievoorziening;

    • d.

      personen met een gezinsinkomen hoger dan 150 procent van het wettelijk minimum loon;

    • e.

      personen wier voor werkzaamheden beschikbare tijd voor tenminste 19 uur per week in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding, tenzij het betreft een scholing of opleiding die door het College in het kader van een reïntegratietraject als noodzakelijk wordt aangemerkt.

  • 3. Indien het College het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, biedt het College die voorziening aan.

  • 4. Het College gaat uit van een sluitende aanpak, waarmee bedoeld wordt dat iedere bijstandsgerechtigde binnen twaalf maanden na de datum van inschrijving bij het Centrum van Werk en Inkomen een passende voorziening krijgt aangeboden.

Artikel 3 Indeling van klanten

  • 1. Bijstandsgerechtigden worden ingedeeld naar klantprofiel, met daarbij behorende aard van voorzieningen en einddoel.

  • 2. Het College stelt nadere regels over de inhoud van de klantprofielen en de bijbehorende soorten van aan te bieden voorzieningen.

Artikel 4 Voorzieningen

  • 1. Onder de voorzieningen zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze verordening worden verstaan de voorzieningen zoals omschreven in de artikelen 5 tot en met 13 van deze verordening.

  • 2. De voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5 tot en met 13 worden aangeboden in het kader van een reïntegratietraject.

  • 3. Het College kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit wetgeving, aan de toekenning van een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 4. Het College kan een voorziening beëindigen, indien:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt de wettelijke verplichtingen en de aan de in het eerste lid bedoelde voorzieningen verbonden verplichtingen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • d.

      naar het oordeel van het College de voorziening onvoldoende bijdraagt aan snelle of effectieve arbeidsinschakeling.

  • 5. Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot de beoordeling, toekenning, beëindiging, weigering, voorwaarden, betaling en financiering van voorzieningen en flankerende voorzieningen op grond van deze verordening, met inachtneming van hetgeen in de Wet, de Ioaw, en de Ioaz en in deze verordening is bepaald.

  • 6. Een voorziening wordt in elk geval geweigerd door het College in de situatie dat een persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet of een niet-uitkeringsgerechtigde een recent reïntegratietraject verwijtbaar heeft onderbroken.

  • 7. Het College kan buiten de in de artikelen 5 tot en met 13 bedoelde voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling nog andere voorzieningen aanbieden.

Hoofdstuk 3 Specifieke Voorzieningen

Artikel 5 Voorzieningen uitgevoerd door Reïntegratiebedrijven

  • 1. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het College uitgevoerd door de reïntegratiebedrijven of instellingen die naar aard en strekking als reïntegratiebedrijf aangemerkt kunnen worden.

  • 2. Voor zover de Wet, de Ioaw of de Ioaz daartoe de mogelijkheid bieden, kunnen de voorzieningen op een andere wijze dan in het eerste lid aangegeven worden uitgevoerd. Hieronder wordt ook verstaan de uitvoering van reïntegratieactiviteiten door de gemeente zelf.

  • 3. Cliënten hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van individuele reïntegratieovereenkomsten, voor zover het College hiertoe nadere regels gesteld heeft.

Artikel 6 Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit In-en Doorstroombanen

  • 1. Gesubsidieerde arbeid als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit In- en Doorstroombanen wordt niet als voorziening aangeboden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven werknemers die op 1 januari 2004 als deelnemer gebruik maakten van de in het eerste lid bedoelde regelingen geplaatst op die vorm van gesubsidieerde arbeid, voor zolang het College dit noodzakelijk acht.

  • 3. Het tweede lid laat onverlet dat het College blijft bevorderen uitstroom uit die vorm van gesubsidieerde arbeid te realiseren, waarbij de Wiw-deelnemer verplicht is andere arbeid of een ander voorziening te aanvaarden.

Artikel 7 Werken met subsidies

  • 1. Door of namens het College kan ten behoeve van de arbeidsinschakeling van een bijstandsgerechtigde aan een werkgever een subsidie worden verstrekt.

  • 2. De subsidie wordt door of namens het College verleend indien:

    • a.

      het College van oordeel is dat de bijstandsgerechtigde zonder subsidie geen dienstbetrekking wordt aangeboden;

    • b.

      tussen de werkgever en de bijstandsgerechtigde een schriftelijke dienstbetrekking wordt aangegaan voor onbepaalde duur dan wel voor een ononderbroken duur van tenminste 3 maanden, met een arbeidsduur van tenminste 10 uur per week;

    • c.

      de werkgever voorafgaand aan de ingangsdatum van de dienstbetrekking, een kopie hiervan bij het College indient, tenzij de dienstbetrekking tot stand is gekomen door tussenkomst van het College dan wel in opdracht van het College, door tussenkomst van een reïntegratiebureau;

    • d.

      de werkgever voor de loonkosten van de werknemer geen andere subsidie of tegemoetkoming ontvangt;

    • e.

      de werkgever, op verzoek van Burgemeester en Wethouders, schriftelijk verklaart dat gedurende 6 maanden voorafgaand aan de indienstneming van de bijstandsgerechtigde, geen werknemers op grond van bedrijfseconomische redenen zijn ontslagen;

  • 3. De subsidie wordt geweigerd voor zover:

    • a.

      de dienstbetrekking door toedoen van de werkgever feitelijk korter duurt dan de overeengekomen periode waarover subsidie wordt verleend, tenzij dit wordt veroorzaakt door een gewettigd ontslag;

    • b.

      door het aangaan van de dienstbetrekking verdringing van bestaande werkgelegenheid plaatsvindt.

  • 4. Het College bepaalt de hoogte en de duur van de subsidie, waarbij het College rekening kan houden met de afstand tot de arbeidsmarkt van de uitkeringsgerechtigde waarvoor de subsidie wordt verstrekt. Het College stelt hiertoe nadere regels.

  • 5. Het College is bevoegd na het verstrijken van de eerste maand van de dienstbetrekking, elke maand een voorschot te verstrekken.

  • 6. Indien de dienstbetrekking eerder eindigt dan de periode waarover subsidie verleend is wordt de subsidie naar evenredigheid verminderd voor elke volle maand dat de dienstbetrekking feitelijk korter heeft geduurd.

  • 7. a. Door of namens het College kan aan een werkgever een opleidingssubsidie worden verstrekt voor de in verband met de dienstbetrekking van de werknemer door werkgever betaalde opleidingskosten. Het College bepaald de maximale hoogte van de opleidingssubsidie.

    • b.

      de opleidingssubsidie wordt met inachtneming van het door het College bepaalde maximum verstrekt in de vorm van een vast bedrag, waarbij wordt uitgegaan van de werkelijk te maken dan wel gemaakte kosten.

  • 8. Binnen een maand na het einde van de dienstbetrekking dan wel binnen een maand na het verstrijken van de overeengekomen periode, dient de werkgever overeenkomstig een door het College vast te stellen model, een einddeclaratie bij het College in. In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken.

  • 9. De definitieve vaststelling van de subsidie als bedoeld in het eerste lid vindt door of namens het College plaats binnen 6 maanden na indiening van de deugdelijk bevonden einddeclaratie.

  • 10. Het College kan nadere regels stellen voor een goede uitvoering van dit artikel.

Artikel 8 Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het College kan aan een persoon werken met behoud van uitkering aanbieden onder volledig behoud van de bijstandsuitkering.

  • 2. Het College stelt nadere regels inzake werken met behoud van uitkering.

Artikel 9 Werkstage

  • 1. Het College kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling laten volgen onder volledig behoud van de bijstandsuitkering.

  • 2. Het College stelt nadere regels inzake het volgen van een werkstage.

Artikel 10 Scholing en opleiding

  • 1. Het College kan als voorziening voor de arbeidsinschakeling noodzakelijke geachte scholing en training aanbieden.

  • 2. Het College kan nadere regels inzake scholing en opleiding stellen.

Artikel 11 Persoonsgebonden budget

  • 1. Het College kan een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget.

  • 2. Onder een persoonsgebonden reïntegratiebudget wordt verstaan een individuele subsidie ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden en activiteiten die zijn gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3. Het College stelt nadere regels inzake het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 4 Flankerende Voorzieningen

Artikel 12 Kinderopvang

  • 1. Indien de vergoedingen op basis van de Wet kinderopvang ontoereikend zijn om de noodzakelijke opvang te bekostigen, kan het College vanuit het werkdeel Wwb een aanvullende tegemoetkoming verstrekken.

  • 2. De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, kan alleen worden verstrekt aan een alleenstaande ouder, voor kinderen tot twaalf jaar.

Artikel 13 Premies en vrijlating

  • 1. Het College kan de volgende premies verstrekken aan personen met een uitkering ingevolge de Wet, Ioaw of Ioaz.

    • a.

      Een premie voor het succesvol afsluiten van een samenhangend trajectonderdeel, niet leidend tot werkaanvaarding.

    • b.

      Een premie voor het succesvol afsluiten van een reïntegratietraject, leidend tot werkaanvaarding waarmee zelfstandig en duurzaam (minimaal 6 maanden) in de noodzakelijk kosten van bestaan voorzien wordt.

    • c.

      Een premie voor het verrichten van vrijwilligerswerk als bedoeld in art. 31 lid 2, onderdeel j, van de wet en als bedoeld bij of krachtens de Ioaw of Ioaz.

    • d.

      Een premie voor deeltijdse arbeid verricht door alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot twaalf jaar.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde premies worden eenmalig per kalenderjaar verstrekt.

  • 3. Een vrijlating van inkomsten kan bij of krachtens de wet, de Ioaw en de Ioaz worden toegepast indien de werkzaamheden waarvoor die inkomsten worden verkregen worden verricht in het kader van een reïntegratietraject.

  • 4. Het College stelt nadere regels over de premies en vrijlating van inkomsten

Artikel 14 Specifieke kostenvergoeding

Het College kan nadere regels stellen inzake de vergoeding van bijzondere kosten die gemaakt worden in het kader van de arbeidsinschakeling en die buiten het bereik van de voorzieningen en flankerende voorzieningen als bedoeld in deze verordening vallen.

Hoofdstuk 5 Rechten En Plichten Voor De Klant

Artikel 15 Aanspraak op reïntegratie

  • 1. De personen bedoeld in artikel 2, eerste lid, hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het College noodzakelijk geachte voorzieningen en flankerende voorzieningen als genoemd in deze verordening.

  • 2. Op aanvragen voor een voorziening beslist het College binnen dertien weken.

  • 3. Het College kan de termijn bedoeld in het tweede lid verlengen met ten hoogste dertien weken. Van de verlenging doet het College mededeling aan de aanvrager.

Artikel 16 Verplichtingen voor de klant

  • 1. Een persoon die door het College een voorziening, zoals bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 van deze verordening, wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen, alsmede aan de verplichtingen die het College aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- en regelgeving, gelden voor een uitkeringsgerechtigde zoals bedoeld in artikel 1 sub h, van deze verordening, de volgende verplichtingen:

    • a.

      het zich als werkzoekende doen inschrijven bij het Centrum voor Werk en Inkomen, dan wel de inschrijving tijdig doen verlengen. Deze verplichting geldt ook voor personen zoals bedoeld in artikel 1 sub i van deze verordening;

    • b.

      het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • c.

      het tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijdstip te verschijnen;

    • d.

      het in voldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • e.

      alles na te laten hetgeen inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid belemmert;

    • f.

      het in voldoende mate meewerken aan een reïntegratietraject en / of aangeboden voorziening waaronder begrepen sociale activering;

    • g.

      algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • h.

      het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 4. Het College stemt de verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en beperkingen van de belanghebbende.

  • 5. Indien een uitkeringsgerechtigde op grond van de Wet, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het College de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet.

  • 6. Indien een persoon met een uitkering in gevolge de Ioaw of Ioaz niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan een maatregel worden opgelegd, met inachtneming van de artikelen 20 tot en met 20f van de Ioaw en de artikelen 20 tot en met 20f Ioaz.

  • 7. Indien een niet-uitkeringsgerechtigde of een persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het College de kosten van de voorziening of specifieke kostenvergoeding geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 17 Opleggen reïntegratieverplichting

  • 1.

    Het College legt in beginsel aan alle personen jonger dan 65 jaar, met een uitkering ingevolge de Wet, de Ioaw of Ioaz, ten behoeve van de arbeidsinschakeling de reïntegratieverplichting op.

  • 2.

    Indien sprake is van bijzondere omstandigheden kan het College afzien van het opleggen van de reÏntegratieverplichting.

De situaties waarin BO afzien van het opleggen van de verplichting zijn hier weggelaten, aangezien in de beleidsvergelijking geconcludeerd is dat we uitgaan van maatwerk

Hoofdstuk 6 Financieel Beheer

Artikel 18 Budgetplafond

  • 1. Het College stelt jaarlijks een budgetplafond vast voor de financiering van de in deze verordening geregelde voorzieningen en flankerende voorzieningen.

  • 2. Een verzoek voor of handhaving van een concrete voorziening of flankerende voorziening kan niet enkel worden afgewezen op het bereiken van het budgetplafond.

  • 3. Het College kan nadere regels stellen over de hoogte en de verdeling van de beschikbare middelen.

Hoofdstuk 7 Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand (WWB)en intrekking van de Wet investeren in jongeren (WIJ) per 1 januari 2012

Artikel 19 Wijziging betekenis begrippen

Waar in deze verordening wordt gesproken van 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4, respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 20 Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakelijk van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de vergoedingen en verstrekkingen, kostenvergoedingen, vrijlatingen en premies, bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van een persoon uit de doelgroep afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Restbepaling

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

Artikel 23 Overgangsbepaling

Het College neemt in het kader van het overgangsrecht de bepalingen van de Invoeringswet Wet werk en bijstand in acht.

Artikel 24 Inwerkingtreding

  • 1. De verordening “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2005”, zoals vastgesteld bij besluit van 15 september 2005, laatstelijk gewijzigd op 22 februari 2006, wordt ingetrokken;

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007

Artikel 25 Citeerartikel

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “ Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand BOL”.

  • 2. Deze regeling wordt algemeen bekend gemaakt in Landgraaf Koerier.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 14 december 2006.
De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Inleiding

De Wwb stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente heeft daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid.

Artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand (Wwb) eist dat de regels met betrekking tot reïntegratie worden neergelegd in een verordening die de raad vaststelt. Deze opdracht wordt ingevuld met deze verordening, die op 14 december 2006  door de gemeenteraad van Landgraaf is vastgesteld.

Ioaw en Ioaz

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers IOAW), en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), worden niet ingetrokken. De artikelen uit de Wwb die zien op reïntegratie zijn geïntegreerd in deze wetten, door wijziging via de Invoeringswet Wet werk en bijstand. Op grond van de artikel 35 Ioaw en artikel 35 Ioaz dient in het kader van deze wetten een reïntegratieverordening te worden opgesteld.

 

Gemeentelijke verantwoordelijkheid.

De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van Wwb-ers, Nug-ers, Anw-ers en mensen die gebruik maken van een voorziening, maar die niet behoren tot een van de vorengenoemde doelgroepen. De gemeente dient, mede met behulp van het reïntegratieadvies van het CWI, te beoordelen of belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of daarbij ondersteuning nodig heeft. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft dan is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren daarvan. Voorzieningen die de gemeente in deze kan aanbieden zijn scholing, activering, loonkostensubsidies, stages, premies, kinderopvang, sociale activering en gesubsidieerde arbeid. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. Hierdoor kan de gemeente de ondersteuning optimaal afstemmen op andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals zorg en onderwijs, en op de lokale arbeidsmarkt. Ook krijgt de gemeente ruimere mogelijkheden om personen met medische belemmeringen en/of meervoudige problemen een passend aanbod te doen, zo nodig in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen. Op grond van artikel 8 Wwb dient de gemeente het reïntegratiebeleid in een verordening te concretiseren en hierbij een evenwichtige aanpak in doelgroepen te laten zien. Dit betreft dan zowel een evenwichtige aanpak van de doelgroepen die in de wet worden genoemd als categorieën daarbinnen, zoals ouderen, jongeren, vrouwen, allochtonen etc.

Gemeenten in Parkstad voeren geen specifiek doelgroepenbeleid. Dat is ook niet nodig omdat, uitgaande van een sluitende aanpak voor iedere klant, voor iedere klant een traject wordt gemaakt richting arbeidsmarkt.

 

Algemeen geaccepteerde arbeid.

Centraal in de Wwb staat het uitgangspunt van werk boven inkomen. De introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a Wwb. Gesubsidieerde arbeid is, als voorziening in het kader van de wet,  in deze opvatting weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid, maar kan geen einddoel zijn en valt derhalve niet onder het begrip arbeidsinschakeling.

Gesubsidieerde arbeid wordt dus beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid; dit geldt niet voor de Wsw-dienstbetrekking. Hierbij dient aangetekend te worden, dat daarbij recht moet worden gedaan aan het vrijwillig karakter van de Wsw. Dit houdt in dat een indicatiestelling wel verplicht kan worden gesteld, maar dat de klant niet verplicht kan worden om het indicatieadvies te volgen.

Reïntegratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. De Wwb stelt het College van Burgemeester en Wethouders daarvoor mede verantwoordelijk door de opdracht de klant bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Daarbij wordt een voorziening aangeboden indien dit naar het oordeel van het College noodzakelijk is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot. Onder duurzaamheid wordt hierbij verstaan ten minste een half jaar een reguliere baan vervullen en geen uitkering meer ontvangen.

 

De Wwb legt aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring

 

Ontheffingen.

Voor personen tussen 18 en 65 jaar, wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van reïntegratie; iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Categoriale ontheffingen zijn dan ook niet meer toegestaan. Wel kan het College van Burgemeester en Wethouders in individuele gevallen om dringende redenen afzien van het opleggen van reïntegratieverplichtingen, voor zover en voor zolang reïntegratie in redelijkheid niet mogelijk is. Zorgtaken kunnen hierbij als dringende reden worden aangemerkt voor zover met deze taken geen rekening kan worden gehouden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, Wwb.  De gemeente houdt hierbij rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en dient ook voorzieningen ter beschikking te stellen die deze combinatie mogelijk maken. Voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan sociale activering een eerste stap zijn. Deelname aan deze activiteiten is derhalve geen grond om tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Anderzijds geldt echter ook, dat de verplichtingen afgestemd moeten worden op de mogelijkheden om eventueel pas op termijn uit te stromen naar regulier werk.

Eventuele belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Bij uitzondering kunnen zich tijdelijk echter situaties voordoen waarbij ook dit niet mogelijk is. Het College van Burgemeester en Wethouders dient dan de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene wel nog heeft. Medische belemmeringen zijn als zodanig geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen dient het College gebruik te maken van adviezen van extern deskundigen, zoals het CWI, gespecialiseerde reïntegratiebedrijven, bedrijven die deskundig zijn in het beoordelen van medische belemmeringen en belastbaarheid, Wsw-indicatiecommissie et cetera.

 

Aanspraak van belanghebbende.

Naast de verantwoordelijkheid van de gemeente om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, heeft de belanghebbende een aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij de reïntegratie. Zo´n aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende voor zijn  reïntegratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten dat niet ten onrechte negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt op de eerste plaats of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Zij doet dit mede op basis van het reïntegratieadvies van het CWI. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar reïntegratiebeleid.

Van belang bij de uiteindelijke keuze voor een traject is een actieve opstelling van de belanghebbende  in de contacten met de klantmanager en met het reïntegratiebedrijf. Belanghebbenden die hun eigen traject mee kunnen samenstellen zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde reïntegratie. De ideeën en voorstellen van de belanghebbende worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de belanghebbende van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Wanneer bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners. Ook geldt de aanspraak voor personen die op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, Wwb werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid.

 

Wanneer het College van Burgemeester en Wethouders een aanspraak op ondersteuning afwijst, zal dit met redenen omkleed moeten gebeuren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.

Het College van Burgemeester en Wethouders moet bij het besluit op deze aanvraag maatwerk leveren. Dat geldt voor alle doelgroepen en categorieën die de gemeente op een evenwichtige wijze moet bedienen. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging zoals de individuele capaciteiten, mogelijkheden en omstandigheden, de noodzaak van een traject, het reïntegratieadvies van het CWI, de beoordeling van het reïntegratieadvies, de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen of alternatieven daarvoor, de beschikbaarheid van zorg- en hulpverlening en de financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld door de gemeenteraad op basis van de gemeentelijke verordening. De gemeente moet dus naar aanleiding van een aanspraak altijd een individuele afweging maken of zij die aanspraak wil of kan honoreren. Het ontbreken van financiële middelen alleen is onvoldoende als afwijzingsgrond. Een alternatief aanbod zou immers mogelijk kunnen zijn. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er überhaupt ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm die moet krijgen, gelet op het te bereiken doel van arbeidsinschakeling, al dan niet op langere termijn.

 

Niet-uitkeringsgerechtigden (Nug-ers) en Anw-gerechtigden.

Gemeenten hebben sinds 1 januari 2002 de taak om ook niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), indien nodig een traject aan te bieden. Deze taak vloeit voort uit het algemeen belang om te komen tot verhoging van de arbeidsparticipatie als voorwaarde voor een economisch gunstige ontwikkeling. In de Wwb is derhalve uitdrukkelijk de taak voor de gemeente opgenomen om ook te voorzien in voorzieningen voor deze beide doelgroepen. Van de andere kant hebben deze doelgroepen eveneens een aanspraak op reïntegratie. Ook hierbij geldt dat het gaat om een voorziening die via de kortste weg leidt naar duurzame arbeidsparticipatie.

 

Sluitende aanpak

Ter voorkoming van langdurige werkloosheid zijn binnen de EU richtsnoeren opgesteld. Het betreft de afspraak om te realiseren dat alle nieuwe werklozen binnen één jaar (jongeren binnen zes maanden) een traject wordt aangeboden (richtsnoer 1). De sluitende aanpak wordt niet dwingend voorgeschreven in de Wwb; doordat de wet condities en mogelijkheden creëert voor gemeenten meent het Kabinet dat het niet nodig is een sluitende aanpak wettelijk vast te leggen. De gemeente heeft door haar financiële verantwoordelijkheid, in met name het Inkomensdeel, al het belang om iedereen een aanbod te doen. De schadelast van het jarenlang in de uitkering laten zitten van cliënten kan aanzienlijk oplopen. Daarbij heeft de gemeente door de verruimde beleidsvrijheid en het vrije reïntegratiebudget de mogelijkheid iedere klant een traject op maat aan te bieden. Voor jongeren geldt het nog sterker dat het voor de gemeente loont om op korte termijn een aanbod te doen. Jongeren zonder werkervaring zijn een gevoelige groep die in een vroeg stadium een aanbod moeten krijgen. Hiermee wordt voorkomen dat zij langdurig in een uitkeringssituatie terechtkomen en hieraan wennen. Hierbij kan gekozen worden voor duale trajecten om werken te combineren met het behalen van een startkwalificatie.

De gemeente handhaaft dus de sluitende aanpak van het bestand van werkloos werkzoekende uitkeringsgerechtigden. Dit betekent dat iedere uitkeringsgerechtigde die nieuw instroomt als werkloos werkzoekende binnen één jaar een aanbod in het kader van de inschakeling in de arbeid krijgt. Ook voor het zittende bestand geldt dat deze personen allen een aanbod richting werk krijgen.

Ten aanzien van jongeren is een uitzondering gemaakt voor wat betreft de verplichting die in de Wiw gold, dat zij uiterlijk na een jaar een Wiw-dienstbetrekking aangeboden moesten krijgen. Deze verplichting geldt niet meer. Dit laat echter onverlet dat ook voor de jongeren de sluitende aanpak zoals voren omschreven geldt. Wanneer blijkt dat gesubsidieerde arbeid nodig is kan deze worden aangeboden. Daarin verschilt de aanpak niet van de oude systematiek, het is echter geen verplichting meer om die dienstbetrekking aan te bieden. Ook voor ouderen geldt nog steeds dat gesubsidieerde arbeid indien nodig en mogelijk kan worden aangeboden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Het begrippenkader in het kader van deze verordening zoekt aansluiting bij de toepasselijke wet- en regelgeving inclusief de Wwb statistiekregelingen 2005.

Artikel 2

Dit artikel geeft invulling aan de doelgroepafbakening waarvoor de gemeente reintegratieplichtig is. De gemeente heeft een wettelijke plicht om uitkeringsgerechtigden met een uitkering ingevolge de Wwb, de Ioaw en de Ioaz te reïntegreren naar arbeidsinschakeling. Verder vallen ook uitkeringsgerechtigden met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden onder de reïntegratieplicht van de gemeente.

De definitie van arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Wwb, artikel 4a, onderdeel b, Ioaw en artikel 4a, onderdeel b, Ioaz luidt: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Met een voorziening wordt bedoeld de voorziening uit de onderscheiden wet en genoemd in artikel 2, tweede lid van deze verordening.

Bij de definiëring van de doelgroepen die aanspraak kunnen maken op voorzieningen is enerzijds aansluiting gezocht bij de wet zelf, en anderzijds is in lid 2 van dit artikel met name de laatst genoemde groep (onder e) toegevoegd. Bij deze laatste groep zijn de regels zoals die in de Abw golden overgenomen. Hierbij wordt er van uit gegaan dat  iemand die meer dan 19 uur per week bezig is met scholing daar zodanig mee belast is dat van reële arbeidsinschakeling nauwelijks sprake kan zijn. Door de bepaling onder d wordt voorkomen dat personen die geacht worden zelf de kosten van hun reïntegratie te kunnen dragen een beroep op de gemeente doen.

Het College is bevoegd om te bepalen wanneer een voorziening noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling en biedt die voorziening vervolgens aan.

Hoewel de sluitende aanpak niet dwingend is voorgeschreven in de Wwb wenst de gemeente de sluitende aanpak, zoals die ook vóór 1 januari 2004 gold, te handhaven. Dat betekent derhalve dat iedere klant binnen 12 maanden na inschrijving bij het CWI een passend traject krijgt aangeboden gericht op arbeidsinschakeling. De afspraken die in het kader van de sluitende aanpak tussen gemeenten en het Rijk zijn gemaakt in de Agenda van de Toekomst zijn hierbij de leidraad.

Gelet op de toename van het aantal jongeren is het van belang dat hier extra aandacht wordt geschonken, om te voorkomen dat deze groep, en in het bijzonder de groep die zonder diploma de school verlaten hebben, langdurig in de uitkering komen. Naast de overweging dat dit voor deze groep klanten van het hoogste belang is geldt hier bovendien de overweging dat daarmee het inkomensbudget niet onnodig lang belast wordt en daardoor de schadelast van de gemeenten beperkt kan worden.

Artikel 3

De wijze van indelen van klanten zoals die door het CWI gehanteerd wordt is in de praktijk te grofmazig. Vandaar dat reeds vanaf 1 januari 2004 sprake van een indeling van klanten in doelgroepen en daaraan gekoppelde profielen. Deze praktijk wordt in deze verordening voortgezet. Het College zal nadere regels stellen over de inhoud van de profielen en het onderhoud daarvan.

Artikel 4

Artikel 10 van de Wwb vermeldt dat personen die vallen onder de doelgroep van de verordening, aanspraak kunnen maken op voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Gemeenten zullen die aanspraak mede beoordelen op basis van het beschikbare budget. De Wwb vermeldt echter uitdrukkelijk dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag.

Een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is datgene dat dient om de belanghebbende uiteindelijk aan ongesubsidieerd werk te helpen. Of iets een voorziening is hangt niet af van de inzet van een specifieke financieringsbron.

Onder voorziening gericht op arbeidsinschakeling valt onder andere:

-    Een onderzoek van de eigenschappen, wensen en situatie van betrokkene met als doel het vaststellen van de meest geschikte in te zetten vervolgvoorziening(en) voor deze klant.

-    intensieve begeleiding of bemiddeling van een cliënt in het kader van arbeidsinschakeling

-    een zorgtraject als onderdeel van een reïntegratietraject (bijv. afkickproject)

-    schuldhulpverlening als onderdeel van een reïntegratietraject

-    kinderopvang als onderdeel van een reïntegratietraject

-    sociale activering

-    scholing, training

-    een stage

-    het inzetten van een loonkostensubsidie

-    het inzetten van onkostenvergoedingen

-    het inzetten van een premie ten behoeve van reïntegratie

-    nazorg, jobcoaching, begeleiding op de werkplek, werkplekaanpassing.

 

Niet onder het begrip voorziening valt onder andere:

-    Een onderzoek met uitsluitend als doel, vast te stellen of een cliënt al dan niet ondersteuning nodig heeft bij de arbeidsinschakeling. Een onderzoek met uitsluitend als doel om een cliënt in een fase in te delen of om zijn afstand tot de arbeidsmarkt vast te stellen is dus geen voorziening. Zodra het onderzoek zich richt op de vraag welke voorzieningen in het traject moeten worden opgenomen, wordt het onderzoek wel als een voorziening aangemerkt.

-    Een onderzoek met als doel het al dan niet verlenen van een ontheffing van de arbeidsverplichting

-    Het toepassen van een maatregel/sanctie

-    Het besluit tot het niet inzetten van een voorziening volgens artikel 7, eerste lid, onder a, Wwb (ook wel ‘rusttraject’ genoemd).

-    De basisdienstverlening van CWI

-    De onderzoeken die deel uitmaken van het reguliere uitkeringsproces.

 

Indien er ten tijde van het eerste reïntegratiegesprek met de cliënt al een voorziening loopt (bijvoorbeeld een afkicktraject, of schuldhulpverlening) die door de gemeente wordt beschouwd als een voor deze cliënt nodige voorziening gericht op arbeidsinschakeling, kan de gemeente het voorstel doen, deze voorziening in het kader van het reïntegratietraject voort te zetten (eventueel in combinatie met andere voorzieningen). Ook dit voorstel wordt gezien als een aanbod. Wanneer een cliënt naar het oordeel van de gemeente in staat is om op eigen kracht werk te vinden, is er per definitie nooit sprake van een aanbod of een voorziening. Een aanbod en een voorziening kunnen alleen aan de orde zijn in geval van cliënten voor wie inzet van een voorziening naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk is.

 

Voorzieningen worden in beginsel beschikbaar gesteld in het kader van een reïntegratietraject. Om die manier wordt gestreefd naar een integrale benadering inzake de noodzakelijkheid van voorzieningen en daarmee gemoeide kosten. Zeker vanuit het oogpunt van adequaat financieel beheer is dat van belang.

Voorzieningen kosten gemeenschapsgeld en in die zin is het ook van belang dat de voorzieningen worden ingezet als de belanghebbende daar gebaat bij is. Daaruit vloeit voort dat het College de bevoegdheid moet hebben om verplichtingen te verbinden aan de voorziening, waarmee kan worden bewerkstelligd dat voorzieningen tot het gewenste effect komen. Het betekent ook dat een voorziening moet kunnen worden beëindigd indien de belanghebbende niet meewerkt of indien de belanghebbende niet meer tot de doelgroep behoort. In het vierde lid zijn gronden geformuleerd die het College de bevoegdheid geven om een voorziening te beëindigen.

Het College kan in nader beleid de zaken rond beoordeling, toekenning, beëindiging, weigering, voorwaarden, betaling en financiering van voorzieningen en flankerende voorzieningen regelen.

Ten aanzien van de groep niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Anw wenst de gemeente beperkende regels te hanteren voor meerdere verzoeken (of herhaald verzoek) voor een voorziening als er sprake is van een verwijtbare onderbreking van het eerste traject. De gemeente heeft immers in het eerste traject kosten gemaakt. Deze kosten zullen bij verwijtbare onderbreking zoveel mogelijk van betrokkene teruggevorderd worden. In het zesde lid is dan ook bepaald dat zij slechts één keer in aanmerking kunnen komen voor een traject als de recente onderbreking van een traject aan henzelf te wijten is. Hierbij wordt onder recent verstaan: twee jaar, gerekend vanaf het moment dat het vorige traject is beëindigd.

Het zevende lid biedt de mogelijkheid voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling in te zetten die niet genoemd zijn in de artikelen 5 tot en met 13. Te denken valt hierbij aan schuldhulpverlening, verslavingszorg maar ook de medische en belastbaarheidsonderzoeken als diagnostisch instrument.

Artikel 5

De  uitvoering van reïntegratie wordt, via de geldende aanbestedingsprocedures, opgedragen aan reïntegratiebedrijven.

In het tweede lid is de mogelijkheid geopend om bijvoorbeeld in het kader van een project of experiment op een andere wijze dan via de reïntegratiebedrijven reïntegratietrajecten uit te voeren. Het wettelijk kader is daarbij van toepassing. Door het vervallen van de uitbestedingsverplichting is lid 2 met name ook van belang voor het in eigen beheer uitvoeren van reïntegratieactiviteiten.

Artikel 6

In dit artikel wordt geregeld dat een gesubsidieerde arbeidsplaats zoals bedoeld in de met de inwerkingtreding van de Wwb bedoelde wetten of besluiten niet meer wordt aangeboden. Het kostenaspect speelt in die overweging een grote rol. Verder is gebleken dat die soorten van gesubsidieerde arbeid tot weinig doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt  hebben geleid.

Het tweede lid regelt de voorziening voor bestaande gevallen, met in het derde lid de opdracht aan het College om doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt voor deze bestaande gevallen te blijven bevorderen.

Artikel 7

In artikel 7 is de mogelijkheid van subsidiering van de werkgever opgenomen, als onderdeel van het totale pakket van voorzieningen, dat door de gemeente kan worden benut om de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden te bewerkstellingen.

De subsidie beoogt werkgevers in de particuliere sector alsook in de (semi)overheidssector te stimuleren om werknemers in dienst te nemen uit de bij deze verordening behorende doelgroep. Deze voorziening is dus bedoeld als een opstap naar regulier werk. Daarbij geldt wel een minimumvereiste van 10 uur per week omdat anders de aansluiting met de arbeidsmarkt te gering wordt geacht.

 

Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen in dit hoofdstuk tenminste de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt alsmede de criteria die daarvoor gelden, te worden opgenomen. Hieraan wordt in artikel 7 voldaan.  Uiteraard gelden onverkort ook de overige bepalingen uit de Awb.

Indien met een persoon uit de doelgroep een dienstbetrekking, in de vorm van een arbeidsovereenkomst dan wel een aanstelling, wordt aangegaan heeft de werkgever aanspraak op een subsidie. Het begrip dienstbetrekking is zo gekozen dat hieronder zowel werkgevers in de particuliere sector als in de overheidssector vallen.

Een bijstandsgerechtigde behoort tot de doelgroep indien naar het oordeel van het College de bijstandsgerechtigde niet zonder hulp van de voorliggende voorzieningen in staat is een baan te vinden.

De hoogte en de duur van de tegemoetkoming in de loonkosten wordt door het College vastgelegd in nadere regelgeving.

Daarnaast kan de werkgever voor een uitkeringsgerechtigde waarvoor een loonkostensubsidie verstrekt wordt aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van door Burgemeester en Wethouders noodzakelijk geachte scholing. De werkgever zal de te maken dan wel  gemaakte kosten inzichtelijk moeten maken.

 

Als uitvloeisel van de Europese regelgeving in relatie tot staatssteun zijn in deze gemeentelijke reintegratieverordening de beleidsaanbevelingen van Brussel geïncorporeerd waardoor wordt voorkomen dat de verordening, inclusief het subsidiehoofdstuk, ter toetsing moet worden voorgelegd aan Brussel en jaarlijks verslag moet worden gedaan.

Omdat elke werkgever werkzaam in de particuliere sector in beginsel voor subsidie in aanmerking kan komen, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, indien men een uitkeringsgerechtigde uit deze gemeente in dienst neemt, is in deze verordening geen sprake van staatssteun.

 

In artikel 7 is tevens opgenomen dat er een stimulerende werking moet uitgaan van de subsidiemogelijkheid. Indien de werkgever voornemens is een overeenkomst met een bijstandsgerechtigde te sluiten en de schriftelijke overeenkomst, vergezeld van een subsidieverzoek, indient bij het College kan op dat moment, indien aan alle criteria wordt voldaan, een subsidieverlening plaatsvinden. Op die manier heeft de werkgever spoedig duidelijkheid over de vraag of hij voor subsidie in aanmerking komt. Tussentijds kan de werkgever voorschotten ontvangen. De definitieve vaststelling van de subsidie vindt dan vervolgens plaats indien en zodra de werkgever op basis van het door het College vast te stellen model, een einddeclaratie indient. Dat kan immers pas plaatsvinden op het moment dat de dienstbetrekking de minimale overeengekomen duur heeft bereikt. Het College moet immers kunnen vaststellen of aan alle voorwaarden, waaronder de overeengekomen minimale duur, is voldaan.

Die minimale duur geldt niet indien de dienstbetrekking eerder eindigt op basis van een gewettigd ontslag. Dit kan zijn doordat de werkgever, althans in het bedrijfsleven,  met vergunning van het CWI  dan wel via een ontbindingsprocedure via de rechter, het ontslag al eerder laat ingaan. Ook kan het voorkomen dat de werknemer zelf ontslag neemt, hetgeen dan niet aan de werkgever kan worden verweten. Wat een gewettigd ontslag is zal van geval tot geval worden bezien. In elk geval is bedoeld te voorkomen dat de werkgever op hem verwijtbare gronden, de dienstbetrekking eerder laat eindigen en dan toch in aanmerking zou komen voor de subsidies. Indien de dienstbetrekking op de werkgever niet verwijtbare gronden eerder eindigt, zal de hoogte van de overigens naar rato van de duur van de overeenkomst worden verminderd.

In verband met ongeoorloofde concurrentie kan geen subsidie worden verleend indien verdringing van bestaande werkgelegenheid plaatsvindt. Een aanwijzing hiervoor zou kunnen zijn dat de werkgever, voorafgaand aan de indienstneming van de te reïntegreren werknemer, om bedrijfseconomische redenen, vaste werknemers ontslaat. Dit geldt met name in de particuliere sector.

 

In het achtste lid van dit artikel is opgenomen dat binnen een maand na het einde van de dienstbetrekking dan wel binnen een maand na het verstrijken van de overeengekomen duur,  de werkgever de einddeclaratie moet indienen bij het College Dit is geen fatale termijn, maar bedoeld als een termijn van orde. Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat van de termijn wordt afgeweken, bijvoorbeeld indien onzekerheid bestaat over de einddatum van de dienstbetrekking dan wel over de vraag of de dienstbetrekking wel rechtsgeldig is geëindigd.

 

Uiteraard kan in overleg met elkaar de toepassing van de subsidieregels nader worden uitgewerkt in een zogenaamd werkgeversarrangement, hetgeen zich met name zal voordoen indien sprake is van in dienstneming van meer dan een werknemer uit de doelgroep. In dit arrangement kunnen door of namens het College nadere afspraken worden gemaakt over de uit te voeren werkzaamheden, het toezicht en de begeleiding, contacten bij de gemeente, te volgen opleidingen, voorschotafspraken, etc.

Artikel 8

Met werken met behoud van uitkering wordt bedoeld: het verrichten van al dan niet productieve werkzaamheden in het kader van een opgesteld reïntegratietraject gedurende een door het College vooraf vastgestelde termijn, met als doel werkervaring op te doen, dan wel als eindresultaat van een reïntegratietraject.

Verschil met de werkstage is dat het in deze gevallen gaat om een laatste steuntje in de rug naar een reguliere baan. De fase van oriënteren is voorbij, het gaat nu om het opdoen van concrete werkervaring.

Artikel 9

Met een werkstage wordt bedoeld: het verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering in het kader van een opgesteld trajectplan gedurende een korte periode  waarbij een stageovereenkomst inclusief verzekering door de stagewerkgever van toepassing is.

Het gaat om werkervaring zonder prestatiedruk, waarbij de cliënt kan wennen aan een arbeidsritme en ervaring kan opdoen in een aantal werksituaties.

Doelstelling van de stage is dat de cliënt zich een duidelijk beeld kan vormen van zijn toekomstige baan. Na beëindiging van de stage moet de cliënt gereed zijn voor bemiddeling naar regulier werk.

Onder dit instrument kan ook een leerwerkplek worden begrepen, waarbij de werkervaring dus wordt gebruikt om een bepaalde startkwalificatie te halen.

Artikel 10

Scholing en opleiding zijn voorzieningen die in het kader van een reïntegratietraject kunnen worden aangeboden. Dit instrument staat open voor de hele doelgroep.

Artikel 11

Het persoonsgebonden budget is een instrument waarbij de klant een budget krijgt om zelf invulling te geven aan de reïntegratie. Dit fenomeen is bekend vanuit de gezondheidszorg. In het kader van de reïntegratie wordt van dit instrument nog weinig gebruik gemaakt. Waar dat wel wordt gedaan, zijn de ervaringen wisselend.

Dit artikel geeft in elk geval de mogelijkheid voor de Colleges om beleid te ontwikkelen ten aanzien van het persoonsgebonden budget en om dit instrument op termijn eventueel in te zetten.

Artikel 12, 13 en 14

Als tegenhanger van de arbeidsverplichting die de gemeente de klant oplegt, dient de gemeente ervoor te zorgen dat voldoende ondersteunende voorzieningen voorhanden zijn, die het voor de klant ook mogelijk maken om aan een traject deel te nemen. Hiermee worden de z.g. flankerende voorzieningen bedoeld.

Een belangrijke flankerende voorziening is de kinderopvang. Artikel 9, vierde lid, Wwb bepaalt in dat kader dat voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden slechts geldt “nadat het College zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene”.

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet kinderopvang op 1 januari 2005 is de alleenstaande ouder primair verantwoordelijk voor het sluiten van een contract met een professionele instelling voor kinderopvang welke in het gemeentelijk register opgenomen is. De nieuwe wet heeft een belangrijk uitgangspunt: de financiering van de kinderopvang is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders, werkgevers en overheid. Dit laat overlet dat de  gemeente vanuit de Wwb een aanvullende tegemoetkoming kan verstrekken indien de vergoedingen op basis van de Wet kinderopvang ontoereikend blijken te zijn, bijvoorbeeld doordat opvang nodig is in “dure uren”.

 

Een andere belangrijke voorziening om klanten te ondersteunen in hun traject is het verstrekken van een premie ter stimulering tot het blijven deelnemen aan een traject of te belonen als delen in dat traject succesvol worden afgesloten.

 

De reïntegratieverordening kent vier premies, te weten:

-    de premie voor het succesvol afsluiten van een samenhangend trajectonderdeel, niet leidend tot werkaanvaarding;

-    de premie voor het succesvol afsluiten van een reintegratietraject, leidend tot werkaanvaarding waarmee zelfstandig en duurzaam in de noodzakelijk kosten van bestaan voorzien wordt;

-    de premie voor het verrichten van vrijwilligerswerk;

-    de premie voor deeltijdse arbeid verricht door alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot twaalf jaar.

De voorziening zal alleen openstaan voor klanten met een Wwb-, een Ioaw- of een Ioaz-uitkering.

 

De premie bij afsluiten zonder werkaanvaarding spreekt over samenhangend trajectonderdeel terwijl de premie bij afsluiten met werkaanvaarding spreekt over reïntegratietraject. Reden hiervoor is dat sinds invoering van de statistiek reïntegratie gemeenten onder reïntegratietraject verstaan wordt alle activiteiten gericht op reïntegratie tot op het moment dat sprake is van beëindiging van alle dienstverlening. Hiervan is alleen sprake indien de gemeente besluit om alle activiteiten te stoppen omdat de klant niet meer te reïntegreren is of omdat de klant is uitgestroomd naar werk. Indien alleen een afgesloten reïntegratietraject kan leiden tot een premie succesvol afsluiten zou dat betekenen dat een klant slechts eenmaal een aanmerking kan komen voor een dergelijke premie, terwijl dit traject wel bestaan heeft uit een aantal substantiële onderdelen. Bij een trajectonderdeel moet het in ieder geval gaan om een activiteit van enige omvang.

 

Op grond van de Wwb, de Ioaw of Ioaz is het mogelijk om gedurende 6 maanden 25% van de inkomsten uit werkzaamheden vrij te laten. Voorwaarde die de wet daarbij stelt is dat het College beoordeelt of die werkzaamheden bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de klant. In lid 3 wordt geregeld dat dit aan de orde is als de werkzaamheden worden verricht in het kader van een reïntegratietraject. Dit wil overigens niet zeggen dat personen die de werkzaamheden niet verrichten in het kader van een reïntegratietraject niet in aanmerking kunnen komen voor deze premie. Criteria in deze is of de werkzaamheden bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Hiertoe zal een individuele beoordeling gemaakt moeten worden.

Omtrent de nadere invulling van de premies en de vrijlating dient het College nadere regels te stellen.

 

Andere flankerende voorzieningen zijn vergoedingen voor specifieke kosten, zoals reiskosten. Deze kostensoorten worden niet vooraf gelimiteerd omdat ze zich in individuele gevallen in verschillende mate van noodzakelijkheid kunnen voordoen. Of een vergoeding wordt verstrekt wordt per individueel geval bezien in het licht van het reïntegratietraject.

 

artikel 15

De klanten hebben een aanspraak op ondersteuning bij de reïntegratie. Dat staat niet gelijk aan het recht op een concrete voorziening. Dat is in de Wwb uitdrukkelijk bepaald in de Memorie van Toelichting en naar aanleiding van de behandeling in de Tweede Kamer.

Los daarvan kan het in de praktijk uiteraard wel voorkomen dat een klant een verzoek indient voor een concrete voorziening. In lid 2 van dit artikel is daartoe een beslistermijn van 13 weken opgenomen. In lid 3 is aangegeven dat deze termijn nog kan worden verlengd.

De reden om dit op te nemen heeft te maken van de werking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als er geen termijn is opgenomen is de termijn van acht weken van art. 4:13 Awb van toepassing. In de praktijk kan de termijn van acht weken mogelijk te krap zijn, omdat in gevallen extern advies nodig kan zijn. Daarom is aangesloten bij de termijn van dertien weken uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, waarin ook sprake is van een adviestraject.

Artikel 16

Als een klant een voorziening krijgt aangeboden, dient daaraan te worden meegewerkt. Verder zijn ook de verplichtingen uit wetgeving en de verplichtingen die het College heeft opgelegd van toepassing. Tegenover de aanspraak op ondersteuning bij de reïntegratie staat dus de verplichting om mee te werken.

Indien de klant met een uitkering ingevolge de Wwb niet in voldoende mate aan de verplichtingen voldoet, kan de uitkering worden verlaagd conform de afstemmingsverordening Wwb. De afstemmingsverordening stelt de gemeente vast op grond van art. 8, eerste lid, onderdeel b, Wwb. In dit artikel 16 wordt dus expliciet de verbinding gemaakt tussen de reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening.

Deze relatie kan niet worden gelegd bij klanten met een uitkering ingevolge de Ioaw en de Ioaz, bij klanten met een uitkering ingevolge de Anw en bij klanten zonder uitkering.

In het kader van Ioaw en Ioaz bestaat geen afstemmingsverordening, maar is het regime van die wetten van toepassing. Derhalve wordt de verbinding gemaakt tussen deze reïntegratieverordening en de relevante artikelen uit de Ioaw en Ioaz.

Bij Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden bestaat geen mogelijkheid om als gemeente in de sfeer van de uitkering een verlaging toe te passen. Derhalve kunnen de kosten van het trajectplan op grond van artikel 16 in combinatie met art. 8, eerste lid, onderdeel a, Wwb teruggevorderd worden.

Artikel 17

De Wwb gaat ervan uit dat alle klanten een arbeidsverplichting hebben. Burgemeester en Wethouders kunnen in individuele gevallen afzien van het opleggen van reïntegratieverplichtingen, maar dan moet er sprake zijn van z.g. dringende redenen.

Artikel 18

Bij dit artikel wordt de bevoegdheid om het budgetplafond in te stellen bij het College gelegd. Het ligt voor de hand dat het W-deel van de rijksuitkering Wwb als algemeen plafond zal gelden. Een algemeen plafond is in die zin niet toegestaan dat de gemeente bij een aanvraag altijd moet nagaan of er een ander, goedkoper alternatief is. Wat daarom wel kan is een plafond instellen per voorziening. Dit laat de mogelijkheid open om naar een ander instrument uit te wijken als het budget voor de gevraagde voorziening niet meer toereikend is. Het College krijgt daarom in lid 3 de bevoegdheid om hiertoe regels te stellen. 

Artikel 19

Artikel 19 bevat een hardheidsclausule. Bijzondere omstandigheden in individuele gevallen zouden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van deze verordening, zeker als toepassing leidt tot aanwijsbare onbillijkheden. Derhalve wordt in dit artikel de mogelijkheid geboden om de hardheidsclausule toe te passen.

Artikel 20

De verordening dient zoveel mogelijk de voorzieningen waar de klant aanspraak op kan maken te regelen. In de praktijk kan het echter voor komen dat zich een specifieke situatie voordoet waar de verordening niet in voorzien heeft.

In dat geval hebben Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid om een besluit te nemen.

Artikel 21, 22 en 23

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen afzonderlijke toelichting