Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Wet inburgering gemeente Landsmeer 2009

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Landsmeer 2009

De Raad van de gemeente Landsmeer;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Landsmeer d.d. 1 september 2009, voorstelnummer 2009 -64 ;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 19a, eerste lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;

overwegende dat door wetswijzigingen op het gebied van inburgering een nieuwe verordening moet worden vastgesteld waarin de raad regels stelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het vaststellen van een inburgerings- of een taalkennisvoorziening aan inburgeringsplichtigen, de rechten en plichten van die inburgeringsplichtigen en het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

besluit:

Vast te stellen:

de Verordening Wet inburgering gemeente Landsmeer 2009

HOOFDSTUK 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering.

    • c.

      misbruik en oneigenlijk gebruik; de definities zoals die zijn vastgelegd in de ‘Nota Misbruik en oneigenlijk gebruik’ vastgesteld door de raad van de gemeente landsmeer d.d. 22 april 2008.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Het college zorgt er voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun wettelijke rechten en plichten en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

HOOFDSTUK 2. Doelgroepen van de inburgeringsvoorziening of Taalkennisvoorziening

Artikel 3 Inburgeringsplichtigen

  • 1. De gemeente Landsmeer hanteert het vaststellingsstelsel bij het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan inburgeringsplichtigen.

  • 2. Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waarvoor zij bij voorrang een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de hoogte van het (gezins)inkomen;

    • b.

      het karakter van het inkomen;

    • c.

      de gezinssamenstelling;

    • d.

      een startkwalificatie.

  • 3. Niet-uitkeringsgerechtigde nieuwkomers met een (gezamenlijk) inkomen dat gelijk aan of lager is dan 160% van het wettelijk mimimum bruto loon komen voor deze toewijzing in aanmerking op voorwaarde dat zij zich aanmelden bij één van de door de gemeente Landsmeer gecontracteerde trajectuitvoerders en voor het bekostigen hiervan een aanvraag bij de IB-groep gaan indienen voor de lening en kostengerelateerde vergoeding faciliteit.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Als de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      trajectbegeleiding;

    • b.

      voortgangsgesprekken;

    • c.

      maatschappelijke stages;

    • d.

      taalstages/werkstages.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet dient in ten hoogste 12 termijnen te worden betaald.

  • 2. Als het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

HOOFDSTUK 3. Vaststelling van de inburgeringsvoorziening of Taalkennisvoorziening

Artikel 6 De inhoud van de beschikking

  • 1. Het besluit tot het vaststellen van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat ten minste:

    • a.

      een beschrijving van die voorziening;

    • b.

      een opgave van de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige;

    • c.

      de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

    • d.

      de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage en de aanvangsdatum van de betalingsverplichting;

    • e.

      zonodig de datum waarop de handhavingstermijn van artikel 26 van de wet aanvangt.

  • 2. Het college kan in het vaststellingsbesluit de volgende verplichtingen opleggen:

    • a.

      het deelnemen aan de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

    • b.

      het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

    • c.

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

    • d.

      voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

    • e.

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de vaststellingsbeschikking kan worden voldaan.

HOOFDSTUK 4. Bestuurlijke boete

Artikel 7 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt € 125,- als de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek en/of de oproep, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt € 250,- als de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt € 250,- als de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete kan in bijzondere omstandigheden op een lager bedrag worden vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.

Artikel 8 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening bedraagt € 250 als de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de verordening bedraagt € 500,- als de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt € 1.000,- als de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt € 1.000,- als de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

  • 5. De bestuurlijke boete kan in bijzondere omstandigheden op een lager bedrag worden vastgesteld waarbij rekening worden gehouden met de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.

  • 6. De oplegging van een van de bestuurlijke boetes genoemd in eerste tot en met het vierde lid van dit artikel vindt plaats als de overtreding is begaan binnen 12 maanden na de datum van het besluit waarin een boete, bedoeld als in artikel 7 van deze verordening, is vastgesteld.

HOOFDSTUK 5. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 9 Misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1. Bij geconstateerd misbruik van de inburgerings- of taalkennisvoorziening wordt het totale bedrag dat door de gemeente beschikbaar is gesteld teruggevorderd.

  • 2. Bij oneigenlijk gebruik van de inburgerings- of taalkennisvoorziening wordt de terugvordering afhankelijk gesteld van de ernst van het oneigenlijk gebruik.

    Een en ander ter beoordeling aan het college.

HOOFDSTUK 6. Slotbepalingen

Artikel 10 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 11 Harheidsclausule

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking. Op dat moment wordt de verordening Wet inburgering gemeente Landsmeer, vastgesteld op 26 maart 2007 ingetrokken.

  • 2. Bekendmaking geschiedt via de gemeentepagina in het plaatselijke weekblad ‘Kompas’.

  • 3. De verordening wordt gepubliceerd via de gemeentelijke website.

Artikel 13 Evaluatiebepaling

Deze verordening wordt in ieder geval drie jaar na het inwerking treden geevalueer.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Wet inburgering gemeente Landsmeer 2009’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Landsmeer op 29 september 2009

De griffier, De voorzitter,

Algemene toelichting

Op 1 januari 2009 gelden op inburgeringsgebied de volgende wetswijzigingen:

  • a.

    gemeenten kunnen elke inburgeringsplichtige met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2007 een aanbod doen;

  • b.

    gemeenten kunnen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 een aanbod doen waarmee direct kan worden opgegaan voor een hoger niveau (staatsexamen);

  • c.

    gemeenten kunnen met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2008 aan inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding volgen een taalkennisvoorziening aanbieden;

  • d.

    gemeenten kunnen er voor kiezen om aan inburgeringsplichtigen direct een inburgeringsvoorziening op te leggen. Dit betekent dat een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan worden vastgesteld, zonder dat daar een procedure aan vooraf hoeft te gaan van aanbieden van een inburgeringsvoorziening door de gemeente en aanvaarding daarvan door de inburgeringsplichtige. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening.

De Wet Inburgering (WI) regelt de inburgeringsplicht voor alle vreemdelingen van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. De eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige staat hierbij centraal. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan als het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Gemeenten hebben volgens de WI een belangrijke spilfunctie die is opgedeeld in drie rollen:

  • 1.

    Informerende rol : gemeenten zijn verplicht om informatie te geven over het inburgeringsstelsel en inburgeraars goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de wet.

  • 2.

    Faciliterende rol : gemeenten kunnen inburgeraars die daarvoor (volgens de wet of gemeentelijk beleid) in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening aanbieden. Deze voorziening leidt tot het behalen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal en, waar mogelijk, tot participatie in de vorm van betaald werk of scholing. Ook mogen gemeenten aan inburgerings-plichtigen die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (gaan) volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

  • 3.

    Handhavende rol : gemeenten kunnen bestuurlijke boetes opleggen als niet binnen de termijn aan de inburgeringsplicht is voldaan of als inburgeraars zich niet aan de verplichtingen houden.

Gemeenten moeten bij verordening regels stellen over:

  • 1.

    informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen over wettelijke rechten en plichten en het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 WI).

  • 2.

    het aanbieden en vaststellen van voorzieningen met de daarbij behorende rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie de voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid en artikel 23, derde lid WI).

  • 3.

    het vaststellen van de bedragen van de bestuurlijke boetes die voor de verschillende overtredingen kunnen worden opgelegd (artikel 35 WI).

Daarnaast kunnen gemeenten er voor kiezen om direct een inburgerings- of taalkennisvoorziening vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid WI). De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening (artikel 23, eerste lid WI). Gemeenten kunnen:

  • 1.

    kiezen voor dit stelsel en hiermee kiezen voor een vaststellingsstelsel

  • 2.

    hier niet voor kiezen en het aanbodstelsel blijven hanteren

Het is niet mogelijk om beide stelsels te hanteren.

De gemeente Landsmeer verlaat het aanbodstelsel en hanteert het vaststellingsstelsel. Hierdoor is de gemeente niet afhankelijk van de bereidheid van de inburgeringsplichtige om akkoord te gaan met de voorziening die het college voor hem of haar passend vindt.. De gemeente heeft ten opzichte van de individuele inburgeringsplichtige de keuze om een inburgeringsvoorziening vast te stellen of achterwege te laten.

Met een aanbodstelsel kan het aanbod ook achterwege worden gelaten, maar is de gemeente, als zij wel een aanbod doet, afhankelijk van de inburgeringsplichtige of die het aanbod aanvaardt of niet.

Het vaststellingsstelsel geldt voor alle inburgeringsplichtigen die voor een voorziening in aanmerking komen. Dit betekent niet dat voor elke inburgeringsplichtige in alle gevallen een inburgeringsvoorziening moet worden vastgesteld. Voor inburgeringsplichtigen die ermee instemmen een inburgeringsvoorziening te gaan volgen, moet de voorziening worden vastgesteld. Ook voor de inburgeringsplichtige die niet instemt met de inburgeringsvoorziening, maar voor wie de gemeente die voorziening wel noodzakelijk acht, wordt een voorziening vastgesteld. Voor inburgeringsplichtigen die geen voorziening willen gaan volgen en voor wie de gemeente ook geen voorziening noodzakelijk acht, wordt géén voorziening vastgesteld.

Toelichting artikelsgewijs

NB: In de Wet inburgering is het begrip “inburgeringsvoorziening” uitgebreid met “taalkennisvoorziening”. Waar mogelijk worden beide begrippen in deze toelichting afzonderlijk genoemd. Uit overweging van leesbaarheid wordt soms het woord “voorziening” gehanteerd, waarmee zowel inburgeringsvoorziening als taalkennisvoorziening wordt aangeduid.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt, waar mogelijk, aangesloten bij de begripsomschrijvingen zoals die in de wet worden gebruikt. Het tweede lid geeft aan dat de begripsomschrijvingen die in de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering worden gebruikt, ook gelden voor deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigenDe gemeente moet inburgeraars informeren over de wettelijke rechten en plichten maar bepaalt zelf hoe zij dit regelt. Dit artikel geeft aan dat het college ervoor moet zorgen dat inburgeraars worden geïnformeerd.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

De wet schrijft voor dat de gemeente asielmigranten en geestelijk bedienaren een inburgeringsvoorziening moet aanbieden. Daarnaast kan de gemeente een voorziening aanbieden aan de overige inburgeraars (zowel inburgeringsplichtigen als vrijwillige inburgeraars).

De gemeente Landsmeer roept alle mogelijke inburgeringsplichtigen op zodat tijdig kan worden beoordeeld of zij inburgeringsplichtig zijn. Vervolgens wordt bepaald of aan de inburgeringsplichtigen een voorziening wordt aangeboden. Wanneer dat het geval is, stelt de gemeente de voorziening vast, en is de inburgeringsplichtige gehouden deze te volgen.

Inburgeringsplichtig zijn:

  • .

    Oudkomers: vreemdelingen van 16 tot 65 jaar die voor 1 januari 2007 in Nederland woonden, maar geen acht jaar in Nederland hebben gewoond tijdens de leerplichtige leeftijd, niet onder het overgangsrecht WIN-WI vallen en evenmin diploma’s hebben waaruit blijkt dat zij beschikken over voldoende kennis van de Nederlandse taal en de samenleving

  • .

    Nieuwkomers: vreemdelingen van 16 tot 65 jaar die na 1 januari 2007 voor een niet tijdelijk doel in Nederland worden toegelaten of die voor 1 januari 2007 nieuwkomer was volgens de Win

  • .

    Geestelijk bedienaren: mensen met werk dat te maken heeft met religie, zoals bijvoorbeeld een imam, prediker, priester, geestelijk voorganger, godsdienstleraar of zendeling.

Vrijwillige inburgeraars (inburgeringsbehoeftigen) zijn:

  • .

    genaturaliseerde Nederlanders

  • .

    bepaalde categorieën vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven en onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland.

  • .

    bepaalde categorieën vreemdelingen van een staat wier onderdanen volgens verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 7 van de wet kan worden opgelegd

De gemeente Landsmeer is voornemens om de groep Nieuwkomers zonder uitkering niet uit te willen sluiten met betrekking tot het faciliteren van een gemeentelijk aanbod. Voorwaarde hiervoor is dat het (gezamenlijke) inkomen van de inburgeringsplichtige niet hoger is dan 160% van het bruto minimumloon. Een andere voorwaarde is dat de middelen die door de IB-groep in de vorm van een krediet worden verstrekt, ingezet worden voor het bekostigen van een deel van het gemeentelijk aanbod.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

In de verordening moeten regels worden gesteld over de vaststelling van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening. Dit artikel regelt de kaders waarbinnen het college de opdracht heeft om een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen voor alle inburgeringsplichtigen waarvoor een voorziening is vastgesteld.

Lid 1

Hierin is aangegeven hoe het college een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen hiervan kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • .

    de kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en leercapaciteit van de inburgeringsplichtige

  • .

    de maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Hierbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • .

    de persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Hierbij kan worden gedacht aan eventuele zorgtaken die hij/zij moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren is geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten mogen de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden niet naar eigen inzicht vormgeven.

Lid 2

De wet bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld voor een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere sociale zekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. Het college is verantwoordelijk voor het vaststellen van de gecombineerde inburgeringsvoorziening. Dit lid regelt dat het college hiervoor zorgdraagt.

De voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of -regelingen kunnen ook door andere partijen dan het college worden verstrekt. Het college moet daarom afspraken maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of -regeling: het UWV werkbedrijf, eigenrisicodragers of overheidswerkgevers.

Lid 3

Volgens de wet moet een inburgeringsvoorziening in ieder geval bestaan uit: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) is maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel van de voorziening.

Dit lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. Denk hierbij aan trajectbegeleiding, het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtige of aan een uitbreiding van de opleiding (bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module gericht op kennis van de Nederlandse samenleving).

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zijn van belang bij inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening in combinatie met een re-integratievoorziening krijgen. Bij re-integratievoorzieningen zijn dit namelijk al vaste onderdelen.

Het inburgeringsexamen bevat ook een praktijkgericht deel waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening rekening wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij speelt de inzet van duale trajecten een belangrijke rol.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

Dit artikel regelt dat de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage in ten hoogste 12 termijnen kan betalen. De eigen bijdrage van bijstandsgerechtigde inburgeringsplichtigen kan worden verrekend met de uitkering. Wil het college overgaan tot verrekening, dan moet dat worden vastgelegd in de vaststellingsbeschikking.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV Werkbedrijf ontvangt, kan het college het UWV Werkbedrijf verzoeken om de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op deze uitkering. In dit geval int het UWV Werkbedrijf de eigen bijdrage voor de gemeente. Omdat het UWV Werkbedrijf deze wijze van verrekening dan regelt , is deze niet in de verordening vermeld.

Artikel 6 De inhoud van de beschikking en het opleggen van de verplichtingen

De gemeente moet bij verordening regels stellen over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel geeft aan wat er in het vaststellingsbesluit moet worden opgenomen en welke verplichtingen er kunnen worden opgelegd.

Over onderdeel c van lid 1: de termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. In de beschikking wordt deze termijn vermeld.

Over onderdeel e van lid 1: handhaving kan alleen als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan hem/haar bekend zijn gemaakt.Als het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet zij in de beschikking ook opnemen wanneer de termijn van handhaving start (artikel 22, tweede lid in verband met artikel 26 WI). Het college bepaalt wanneer de termijn ingaat.

Het is handig om deze termijn direct in te laten gaan (in plaats van deze te koppelen aan bijvoorbeeld de startdatum van de inburgeringsvoorziening. Dit omdat de exacte startdatum niet altijd bekend zal zijn bij toekenning van de voorziening).

Artikel 7 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

In de verordening moet de hoogte van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd worden vastgelegd. Deze bedragen kunnen niet hoger zijn dan de in de wet vastgelegde bedragen. Het uitgangspunt is dat de bedragen worden gehanteerd die in de verordening zijn opgenomen. In bijzondere omstandigheden kan de boete volgens het vierde lid lager worden vastgesteld.

Bij een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding is voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een verlaging op grond van artikel 18, tweede lid, WWB) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Bij wet is geregeld dat het college bij samenloop géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 8 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

In dit artikel is geregeld dat een hogere boete wordt opgelegd bij herhaling van de overtreding binnen een bepaald tijdsbestek. Deze verhoogde boetebedragen mogen uiteraard niet hoger zijn dan de in de wet vastgelegde bedragen.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De boete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 7, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van dit artikel het mogelijk om een hogere boete vast te stellen. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (zie artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval moet in de boetebeschikking een nieuwe termijn worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De boete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Artikel 9 Misbruik en oneigenlijk gebruik

In de ‘Nota Misbruik en oneigenlijk gebruik gemeente Landsmeer’ worden de volgende definities voor ‘misbruik’ en ‘oneigenlijk gebruik’ gehanteerd:

misbruik:

het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies, of –uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen.

Het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van informatie betreft een bewuste misleiding om een onrechtmatig of onwettig voordeel te behalen. Misbruik kan gelijk worden gesteld met het plegen van fraude om zich onrechtmatig overheidsgelden toe te eigenen.

oneigenlijk gebruik:

het door het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving maar in strijd met het doel en de strekking daarvan.

Bij oneigenlijk gebruik wordt feitelijk gehandeld in overeenstemming met wet- en regelgeving. Daarmee zijn dergelijke handelingen niet onrechtmatig. Wel is sprake van het in strijd handelen met het doel en de strekking van de wet- en regelgeving. Indien de wet- en regelgeving oneigenlijk gebruik mogelijk maakt (‘de mazen van de wet’) is het blijkbaar noodzakelijk dat de wet- en regelgeving wordt aangepast en duidelijker moet worden toegelicht.

Bij constatering van misbruik, bijvoorbeeld door het overleggen van onjuiste inkomensgegevens waardoor een voorziening onterecht wordt toegekend (inkomensgrens van 160%) wordt het totale bedrag dat verstrekt is teruggevorderd.

Oneigenlijk gebruik kan in allerlei gradaties voorkomen. Beoordeling van de mate van terugvordering is dan aan het college.

Artikel 10 t/m 14

In deze artikelen worden de uitvoering, de citeertitel, de inwerkingtreding en de evaluatie geregeld. Daarnaast is bepaald dat daar waar de verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet, burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in de verordening.