Regeling vervallen per 30-06-2013

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Langedijk 2011

Geldend van 01-01-2012 t/m 29-06-2013

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Langedijk 2011

De raad van de gemeente Langedijk; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 december 2010, nummer 1; gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;   b e s l u i t:    vast te stellen: de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Langedijk 2011.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand, hierna te noemen de WWB; b. gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de WWB; c.  verzorgingsbehoevende: degene, die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis; d.  verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt; e.  hoofdverblijf: het bepaalde in artikel 1 lid a en b van de wet Gemeentelijke Basis Administratie.

Artikel 2 Bepalingen

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft; De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben; Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: a. inwonende kinderen van 18 jaar tot 23 jaar met een inkomen tot een maximum van 50 procent van de gehuwdennorm; b. inwonende kinderen van 18 jaar tot 23 jaar, wiens inkomen uit een Inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) bestaat; c. inwonende, meerderjarige kinderen met alleen een inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF); d. inwonende, meerderjarige kinderen met alleen een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS); e. verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgddan wel een inwonende die belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt: 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden, die een woning delen met één of meer anderen. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt: 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur, hypotheeklasten of anderszins verbonden zijn. In de situatie waarin de belanghebbende vanaf 21 jaar inwoont bij zijn of haar ouder(s) bestaat er geen recht op een toeslag, als bedoeld in artikel 25 van de wet. 10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

Voor een thuiswonende schoolverlater stellen burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 28 van de wet de norm vast op het bedrag zoals genoemd in artikel 33 lid 2 sub a WWB; Voor een uitwonende schoolverlater stellen burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 28 van de wet de norm vast op het bedrag zoals genoemd in artikel 33 lid 2 sub b WWB. Het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 van deze verordening is niet van toepassing op een uitkeringsgerechtigde op wie dit artikel van toepassing is.

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende ten minste bedraagt: a. 35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande; b. 55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder; c. 65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 3a Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 7a. Wijziging betekenis begrippen

1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

 

Artikel 7b. Wijziging verwijzingen

1. Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel a, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf 1 januari 2012 worden gelezen: artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

2. Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel b, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf 1 januari 2012 worden gelezen: artikel 20, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

3. Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel c, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf 1 januari 2012 worden gelezen: artikel 21, eerste lid, van de wet.

 

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 8 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen en In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9 Hardheidsclausule

  Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Langedijk 2011.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  Deze verordening treedt in werking met ingang van de 8e dag, na die van bekendmaking. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand van 2007 vervalt van rechtswege met ingang van de inwerkingtreding van de nieuwe toeslagenverordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Langedijk in zijn openbare vergadering van 15 februari 2011.   De voorzitter, drs. J.F.N. Cornelisse De griffier, J. van den Bogaerde  

Bijlage Toelichting op de verordening

HOOFDSTUK 1Algemene bepalingen   Artikel 1: Begripsomschrijvingen Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.   Artikel 2: Bepalingen In dit artikel is de doelgroep nader bepaald.   Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 26 lid a WIJ zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog op grond van de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.     HOOFDSTUK 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm   Artikel 3: Toeslagen Lid 1 De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en energiekosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.   Lid 2 Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval een ander (of anderen) in dezelfde woning zijn (hun) hoofdverblijf heeft (hebben).   Lid 3 Voor thuiswonende studenten geldt dat is overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos al een lager bedrag wordt verstrekt.                       HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag   Artikel 4: Verlaging gehuwden Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Deze verlaging blijft achterwege, indien de situatie(s), genoemd in artikel 3 lid 3 van artikel zich voordoet(n).   Artikel 5: Verlaging woonsituatie Onder 1.  Spreekt voor zich. Onder 2.  Een belanghebbende, die inwoont bij zijn of haar ouders, wordt geacht geen woonlasten te hebben, gelet op de relatie ouder – kind. Onder 3.  De verlaging wordt ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning bewoond wordt, vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoont, wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet per definitie lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang.   Artikel 6: Verlaging schoolverlaters De schoolverlaterverlaging van artikel 28 WWB is volgens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos. De bijstandsuitkering ligt namelijk - veelal aanmerkelijk - hoger dan de bedragen voor levensonderhoud, die in het kader van studiefinanciering gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe, als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. Overigens, deze verlaging bij schoolverlaters doet zich alleen maar voor bij schoolverlaters vanaf 27 jaar, omdat tot 27 jaar de WIJ van toepassing is.   Artikel 7: Anti-cumulatie bepaling De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat, vooral in situaties waarin de schoolverlaterverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is, het college de bijstand vanwege deze samenloop zo laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om al in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen.     HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen De artikelen 8, 9, 10 en 11 spreken voor zich.