Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels terugvordering/invordering WWB IOAW IOAZ WIJ WMO en WI Langedijk 2011

Geldend van 07-07-2011 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregels terugvordering/invordering WWB IOAW IOAZ WIJ WMO en WI Langedijk 2011

De gemeente stelt de Beleidsregels terugvordering/invordering WWB IOAW IOAZ WIJ WMO en WI  Langedijk 2011 vast.

Artikel 1 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

a. Burgemeester en wethouders maken in principe gebruik van de bevoegdheid, die genoemd is in de artikelen 54 en 58 tot en met 60 van de WWB, de artikelen 17, 25 tot en met 26 en 28 van de IOAW en IOAZ, de artikelen 40 en 54 tot en met 56 van de WIJ, de artikelen 34 en 35 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Langedijk 2009 en artikel 24 lid 4 van de WI.

b. In de artikelen 8 tot en met 12, 14 tot en met 16 en in artikel 22 van deze regels wordt aangegeven in welke situaties er geen (of beperkte) terugvordering meer plaatsvindt.

 

Artikel 2 Uitgangspunten beleid en doelstellingen

Ten onrechte of tot een te hoog verstrekte bedrag wordt teruggevorderd. Terugvordering van een voorziening in het kader van de WMO geldt ook in geval dat door intrekking van de voorziening hierop geen recht meer bestaat.

Artikel 3 Het aflossingsritme

a. de debiteur dient de vordering in een bedrag binnen 6 weken na de datum van verzending van de bestuursrechtelijke geldsom te voldoen. Is terugbetaling ineens niet mogelijk, dan kan belanghebbende om een terugbetalingsregeling vragen;

b. bij Bbz-vorderingen kan een afwijkend aflossingsritme worden gehanteerd. De aard van het bedrijf, het betalingsgedrag en de individuele omstandigheden zijn bepalend voor het aflossingsritme (maand, kwartaal of half jaar);

 

Artikel 4 De aflossingshoogte, indien uitkering van de gemeente wordt ontvangen

a. de aflossingshoogte wordt vastgesteld op 6% van de van toepassing zijnde norm/grondslag/inkomensvoorziening en op 10% bij verwijtbare vorderingen;

b. indien de belanghebbende geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek tot terugvordering, dan is de vordering dan wel het restant van de vordering direct opeens opeisbaar;

c. indien de debiteur zelfstandig gedurende een termijn van 36 maanden onafgebroken aan de verplichting tot terugbetaling heeft voldaan, dan kan op verzoek van belanghebbende besloten worden het restant van de leenbijstand voor verhuizing en (her)inrichting kwijt te schelden.

 

Artikel 5 De aflossingshoogte, indien geen uitkering van de gemeente wordt ontvangen

a. de aflossingshoogte wordt vastgesteld:

- op 6% van de van toepassing zijnde norm/grondslag/inkomensvoorziening + 50% van het verschil tussen het netto inkomen van debiteur (+ eventueel van partner) en het van toepassing zijnde netto bijstandsbedrag/grondslag IOAW en IOAZ/inkomensvoorziening WIJ en

- op 10% bij verwijtbare vorderingen + 50% van het verschil tussen het netto inkomen van debiteur (+ eventueel van partner) en het van toepassing zijnde netto bijstandsbedrag/grondslag IOAW en IOAZ/inkomensvoorziening WIJ;

b. indien de belanghebbende geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek tot terugvordering, dan is de vordering dan wel het restant van de vordering direct opeens opeisbaar;

c. indien de berekening onder lid a tot een onredelijke uitkomst betreffende de verhouding inkomsten – uitgaven leidt, dan kan de berekening vanuit het Wetboek Rechtsvordering worden gebruikt;

d. indien de debiteur zelfstandig gedurende een termijn van 36 maanden onafgebroken aan de verplichting tot terugbetaling heeft voldaan, dan kan op verzoek van belanghebbende besloten worden het restant van de leenbijstand voor verhuizing en (her)inrichting kwijt te schelden.

 

Artikel 6 Herziening van het aflossingsbedrag

a. op verzoek van belanghebbende kan het aflossingsbedrag herzien worden;

b. het aflossingsbedrag kan ook herzien worden als gevolg van een periodiek heronderzoek op basis van het Heronderzoekplan Debiteuren;

c. indien de financiële situatie daartoe aanleiding geeft, wordt het aflossingsbedrag herzien met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de maand, waarin het besluit to herziening van het aflossingsbedrag aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt;

d. de herziening vindt plaats, rekening houdend met het bepaalde in artikelen 4 en 5 van deze Beleidsregels;

e. het aflossingsbedrag wordt zonder onderzoek verlaagd, als de belanghebbende daarom verzoekt en, ongeacht deze verlaging, de vordering binnen 12 maanden zal zijn afgelost.

f. Geen herziening van het aflossingsbedrag vindt plaats, indien de herziening lager is dan € 10,00 per maand.

Artikel 7 Stuitingsverklaring en saldobevestiging

a. Jaarlijks wordt aan de debiteur een stuitingsverklaring verzonden.

b. Indien sprake is van een lening in het kader van de het Bbz 2004 (voor levensonderhoud of voor een krediet), dan wordt jaarlijks, naast een stuitingsverklaring, nog een saldobevestiging gestuurd. Dat geldt tevens voor degene, die een krediethypotheek heeft bij de gemeente Langedijk.

Artikel 8 Dringende redenen

Slechts in zeer bijzondere omstandigheden worden dringende redenen aangenomen als grond voor het afzien van terugvordering.

Artikel 9 Kruimelbedragen

a. er kan worden afgezien van terugvordering, indien de vordering niet hoger is dan € 150,00 per jaar (netto), de vordering niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en er niet wordt betaald, ondanks een verzoek tot terugbetaling;

b. indien er sprake is van een restantvordering beneden de € 150,00 per jaar (netto), niet het gevolg van een schending van de inlichtingenplicht, dan kan er afgezien worden van verdere terugvordering, nadat is vastgesteld, dat, ondanks een verzoek tot terugbetaling, niet wordt betaald.

 

Artikel 10 Schuldsanering

 indien er een verzoek komt om schuldsanering, dan wordt de invordering van het terug te betalen bedrag pas opgeschort na het moment van akkoordverklaring van alle schuldeisers. Voorwaarde is dat de vordering van de gemeente na sanering zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang;

b. indien er sprake is van een vordering die het gevolg is van verwijtbaar gedrag wordt medewerking aan schuldsanering slechts op individuele gronden verleend.

c. indien er een zekerheidsstelling aanwezig is dan wordt niet meegewerkt aan schuldsanering.

Artikel 11 Kwijtschelding op verzoek van de belanghebbende

Als gevolg van schending van de informatieplicht

Overgaan tot kwijtschelding van het restant van de vordering, indien de belanghebbende op het moment van verzoek ten minste 75% van de bruto vordering heeft betaald. Niet het gevolg van schending van de informatieplicht

Overgaan tot kwijtschelding van het restant van de vordering, indien de belanghebbende op het moment van verzoek ten minste 50% van de bruto vordering heeft betaald. Kwijtschelding volgens dit artikel is niet van toepassing op artikel 4 lid c en artikel 5 lid d van deze beleidsregels.

 

Artikel 12 Afkoop op verzoek van de belanghebbende

Als gevolg van schending van de informatieplicht

Overgaan tot afkoop van het restant van de vordering, indien de belanghebbende samen met de al betaalde aflossingen ten minste 75% van de bruto vordering betaalt. Niet het gevolg van schending van de informatieplicht

Overgaan tot afkoop van het restant van de vordering, indien de belanghebbende samen met de al betaalde aflossingen ten minste 50% van de bruto vordering betaalt. Afkoop volgens dit artikel is niet van toepassing op artikel 4 lid c en artikel 5 lid d van deze beleidsregels.

 

Artikel 13 Uitstel van betaling

a. In het geval de debiteur uitstel van betaling vraagt dan kan deze zonder onderzoek toegekend worden, indien:

1. Aan de debiteur in de periode van 24 maanden voorafgaande aan het verzoek niet eerder uitstel van betaling toegekend is en

2. Het uitstel van betaling niet langer duurt dan 3 maanden.

b. In alle overige gevallen vindt onderzoek plaats.

c. Voor de duur van het uitstel van betaling wordt bij belanghebbende de wettelijke rente en andere kosten niet in rekening gebracht.

 

Artikel 14 Buiten invordering stellen van de vordering

Van invordering of verdere invordering wordt afgezien, indien:

a. de vordering niet langer afdwingbaar is of

b. de vordering als gevolg van verjaring of verval juridisch oninbaar blijkt.

 

Artikel 15 Afboeking van de vordering met inbegrip van de eventuele verhoging met de wettelijke rente, invorderingskosten, aanmaningskosten, kosten dwangbevel en buitengerechtelijke kosten

Met inbegrip van al in rekening gebrachte wettelijke rente, invorderingskosten, aanmaningskosten, kosten dwangbevel en buitengerechtelijke kosten wordt de vordering afgeboekt, indien de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betaling(en) heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

Artikel 16 Brutering

a. bij niet voldoen van de vordering in het jaar, waarin de vordering is ontstaan, wordt de vordering verhoogd met loonbelasting en premies volksverzekeringen, waarvoor de gemeente, die de bijstand verstrekt, krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, evenals de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding;

b. indien het ontstaan van de vordering niet aan belanghebbende te wijten is, kan het college, indien dit onredelijk belastend is voor belanghebbende, afzien van voornoemde verhoging.

 

Artikel 17 Schorsende werking

a. Een bezwaar- of beroepschrift van de debiteur tegen een besluit tot terugvordering heeft geen schorsende werking.

b. De invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift kan opgeschort worden als de onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor de debiteur.

 

Artikel 18 Wettelijke rente, invorderingskosten, aanmaningskosten kosten dwangbevel en buitengerechtelijke kosten

De debiteur is in verzuim indien hij/zij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. In dat geval wordt de vordering verhoogd met de volgende kosten, zolang het verzuim strekt:

a. kosten wettelijke rente (artikel 4:97 Awb);

b. aanmaningskosten ( artikel 4:98 Awb);

c. buitengerechtelijke kosten bij dwangbevel 15% (artikel 4:86 Awb);

d. de uitvaardiging en ten uitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op kosten van de debiteur (artikel 4:113 Awb).

 

Artikel 19 Belangenafweging

In geval van een beschikking bestuursrechtelijke geldsom en/of herziening wordt een belangenafweging gemaakt, waarbij toetsing aan ondermeer de volgende criteria plaatsvindt:

a. de reden van terugvordering, herziening en/of invordering;

b. de mate van verwijtbaarheid;

c. de persoonlijke omstandigheden en

d. dringende redenen.

Artikel 20 Overgangsrecht

Op een verplichting tot betalen van een geldsom aan of door het college die is vastgesteld of ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit beleid, blijft het beleid gelden zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit beleid.

Artikel 21 Gevallen, waarin de beleidsregels niet voorzien

Betreffende onderwerpen, waarin deze regels niet voorzien, beslissen Burgemeester en wethouders.

 

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23 Inwerkingtreding van de Beleidsregels Terugvordering/invordering WWB, IOAW, IOAZ, WIJ, WMO en WI Langedijk 2011

Deze beleidsregels treden in werking 8 dagen na officiële bekendmaking in “Langedijk informeert”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 14-06-2011.

Bijlage Toelichting op de beleidsregels

Artikel 1 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

De gemeente heeft al eerder besloten om in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Wet investeren in jongeren (WIJ), de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en de Wet inburgering (WI) gebruik te (blijven) maken van de bevoegdheid tot terugvordering (en verhaal) en invordering. Er wordt daarbij gekozen om op een effectieve en efficiënte wijze het debiteurenbeheer te voeren. De gemeente heeft aanzienlijk meer beleidsvrijheid gekregen ten aanzien van de uitvoering van de hierboven genoemde wetten, zowel voor wat betreft de inhoud als de wijze van uitvoering. Dit is zeker ook van toepassing op het debiteurenbeleid. Dit is de volledige bevoegdheid geworden van de gemeente. De gemeente bepaalt of zij wel of niet gebruik maakt van deze bevoegdheid. In ruil voor meer beleidsvrijheid is ook de volledige (financiële) verantwoordelijkheid bij de gemeente neergelegd. Bij het bepalen en toerekenen van de budgetten is er vanuit gegaan dat de gemeente doorgaat met terugvordering (en verhaal). Worden er extra middelen binnengehaald, dan zijn deze volledig en vrij te besteden door de gemeente, maar ook het omgekeerde is het geval, komt er minder geld binnen dan verwacht, dan kan er geen beroep op het Rijk (lees: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) worden gedaan om dit aan te vullen. Wil het bestuur richting geven aan de wijze van uitvoering, dan is een eigen debiteurenbeleid onontbeerlijk. Wij hebben er dan ook voor gekozen om van de bevoegdheid tot terugvordering (en verhaal) blijvend gebruik te maken. Als gevolg van het besluit om van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik te maken, is het dan ook een logische stap om gebruik te maken van de bevoegdheid, zoals verwoord in artikel 1 van deze regels. In de artikelen 8 tot en met 12, 14 tot en met 16 en 22 van deze regels wordt aangegeven, dat er geen of beperktere terugvordering mogelijk is, indien die situaties zich voordoen. Het gaat dan om de volgende (bijzondere) situaties:

• dringende redenen;

• kruimelbedragen;

• schuldsanering;

• kwijtschelding;

• afkoop;

• buiten invordering stellen;

• afboeking;

• brutering en

• toepassing hardheidsclausule. Verder wordt in de genoemde artikelen van de WWB, IOAW, IOAZ, WIJ en WMO nog meer bevoegdheden aan burgemeester en wethouders gegeven, bijvoorbeeld het in rekening brengen van kosten, het over 3 maanden verrekenen van inkomsten. Besloten is ook van deze bevoegdheden gebruik te maken en waar nodig toe te passen. Artikel 2 Uitgangspunten beleid en doelstellingen

Bij de uitvoering van de WWB, de IOAW, de IOAZ, de WIJ, WMO en WI kunnen vorderingen ontstaan op (voormalige) cliënten. Het is zaak dat er een adequate invordering plaatsvindt. Dit geldt des te meer nu de ontvangen gelden volledig vrij besteedbaar zijn. Met ingang van 1 juli 2009 is de 4e Tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Het betreft onder meer codificering van onder meer de inning van bestuurlijke geldschulden en bestuurlijke boetes. De overheveling van onderwerpen van bijzondere wetten, zoals de WWB, naar de Algemene wet bestuursrecht betekent ook voor sociale zekerheidswetgeving in het gemeentelijk domein dat in overeenstemming met de gestandaardiseerde werkwijze in de uitvoering moet worden gehandeld. De aanpassing van de beleidsregels is onder meer een gevolg van het in werking treden van de 4e Tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 3 Aflossingsritme

Het uitgangspunt van het beleid is dat iedere vordering in beginsel voor het volledige bedrag wordt ingevorderd. Binnen 6 weken dient de debiteur de hele vordering te voldoen. Is terugbetaling ineens niet mogelijk, dan kan belanghebbende om een betalingsregeling verzoeken. Voor de groep zelfstandigen worden wisselende termijnen gehanteerd (maand, kwartaal of half jaar). De aard van het bedrijf, het betalingsgedrag en de individuele omstandigheden van de debiteur zijn bepalend voor het aflossingsritme. Invorderingprocedure, indien binnen 6 weken niet is betaald

Het verzenden van een aanmaning is in feite niet meer dan een betalingsherinnering. Het zenden van een aanmaning tot betaling is echter ook een vereiste alvorens tot invordering bij dwangbevel kan worden overgegaan. Het spreekt voor zich dat er dan een betalingsverzuim is en de termijn van de wettelijke rente gaat lopen. Nadat de aanmaningstermijn is verstreken en de geldschuld nog niet (volledig) is betaald, kan een schriftelijk dwangbevel door het college worden afgegeven dat ertoe strekt de betaling ervan af te dwingen. Onder dwangbevel wordt verstaan: een schriftelijk bevel van een bestuursorgaan dat ertoe strekt de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht af te dwingen. Een dwangbevel levert een executoriale titel op. De tenuitvoerlegging (executie) van een dwangbevel vindt plaats conform artikel 60 WWB. Met ingang van 1 juli 2009 is het Besluit buitengerechtelijk kosten in werking getreden. Het besluit geeft nadere regels betreffende buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen. Buitengerechtelijke kosten

De buitengerechtelijke kosten, bedoeld in artikel 4:120 van de Algemene wet bestuursrecht, worden in rekening worden gebracht voor zover zij redelijk zijn. De buitengerechtelijke kosten bedragen 15% van de geldsom, bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht. Inschakelen gerechtsdeurwaarder

Een gerechtsdeurwaarder kan ingeschakeld worden wanneer (conservatoir) beslag moet worden gelegd op een roerend goed, onroerend goed of bankrekening dan wel eigen beslag geen doel treft. Deze hierboven genoemde procedure is ook van toepassing op de inning van de eigen bijdrage in het kader van de artikelen 23 lid 2 en 24 lid 4 Wet inburgering (WI). Momenteel is de eigen bijdrage € 270,00 per toegekende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. De inningsprocedure is gebaseerd op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 4 De aflossingshoogte, indien een uitkering van de gemeente wordt ontvangen

Het uitgangspunt van beleid is dat iedere vordering volledig ineens wordt voldaan. Dit geldt in ieder geval voor verwijtbare vorderingen en voor vorderingen welke het gevolg zijn van het naderhand ontvangen van middelen. De aflossingshoogte bedraagt bij een inkomen van de gemeente respectievelijk 6% en 10% van de norm/grondslag/inkomensvoorziening. Indien geen inkomen van de gemeente (meer) wordt ontvangen, dan geldt de aflossingshoogte, zoals in artikel 5 is aangegeven. Debiteur

Gezien de preferentie van WWB-, IOAW-, IOAZ- en WIJ-vorderingen en om te voorkomen dat externe schuldeisers de resterende incassoruimte opeisen, wordt bij het vaststellen van de hoogte van de aflossingscapaciteit bij een vordering, ontstaan door het schenden van de inlichtingenplicht, zo veel mogelijk aangesloten bij de “beslagvrije voet” van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zijnde 90% van de bijstandsnorm. Bij het bepalen van de aflossingscapaciteit wordt daarnaast zo nodig ook nog rekening gehouden met eventuele bijzondere, individuele omstandigheden. Bij een verwijtbare vorderingen wordt daartoe ingehouden/verrekend tot het maximale bedrag, zijnde 10% van de bijstandsnorm. Bijzondere bijstand om niet

Indien de debiteur gedurende een termijn van 36 maanden onafgebroken aan de verplichting heeft voldaan, dan kan op verzoek van belanghebbende besloten worden het restant van de lening kwijt te schelden. Dit geldt voor de kosten van leenbijstand voor verhuizing en (her)inrichting van een woning. Het bestaande beleid wordt hierin gehandhaafd. Overigens geldt deze kwijtschelding dus niet voor fraudevorderingen. Artikel 5 De aflossingshoogte, indien geen uitkering van de gemeente wordt ontvangen

Het uitgangspunt van beleid is dat iedere vordering volledig ineens wordt voldaan. Dit geldt in ieder geval voor verwijtbare vorderingen en voor vorderingen welke het gevolg zijn van het naderhand ontvangen van middelen. Is terugbetaling ineens niet mogelijk, dan vindt de invordering in termijnen plaats. Debiteur

Puur juridisch gezien kan de wettelijke aflossing worden vastgesteld op het inkomen minus 90% van de geldende bijstandsnorm (zijnde de beslagvrije voet als gevolg van de Wet Beslag op loon, sociale uitkeringen en andere periodieke betalingen). In dat geval zou de ex-cliënt na werkaanvaarding alle extra inkomsten moeten aanwenden voor de aflossing van de vordering bij de gemeente. Dat is niet wenselijk. Voorgesteld wordt om bij minnelijke regeling in deze situatie naast de aflossingscapaciteit van de geldende bijstandsnorm voor een cliënt, een extra aflossingscapaciteit van 50% van de netto normoverschrijding te hanteren. Bereikt wordt dat met deze draagkrachtcriteria een evenwicht wordt gevonden tussen de verschillende beleidsuitgangspunten. Het aanhouden van een hogere aflossingscapaciteit kan in het proces van werkaanvaarding en uitstroomgericht bezig zijn, demotiverend werken. Men moet een (financiële) prikkel hebben om niet alleen arbeid te aanvaarden, maar ook aan het arbeidsproces te blijven deelnemen. Indien bovengenoemde berekening in de verhouding inkomsten – uitgaven tot een onredelijke uitkomst leidt, dan kan de berekening vanuit het Wetboek Rechtsvordering gebruikt worden. Bijzondere bijstand om niet

Indien de debiteur gedurende een termijn van 36 maanden onafgebroken aan de verplichting heeft voldaan, dan kan op verzoek van belanghebbende besloten worden het restant kwijt te schelden. Dit geldt voor de kosten van leenbijstand voor verhuizing en (her)inrichting van een woning. Het bestaande beleid wordt hierin gehandhaafd. Overigens geldt deze kwijtschelding dus niet voor fraudevorderingen. Artikel 6 Herziening van het aflossingsbedrag

De belanghebbende kan een herziening van het aflossingsbedrag vragen. Op dat moment moet er een onderzoek plaatsvinden naar de financiële situatie van belanghebbende. Op basis van dit onderzoek wordt het aflossingsbedrag al dan niet herzien via een besluit. In artikel 6 lid e wordt geen verder onderzoek ingesteld naar de hoogte van het inkomen. Het verzoek van de belanghebbende heeft betrekking op de verlaging van het periodieke aflossingsbedrag. Ondanks de voorgestelde verlaging is de vordering dan binnen twaalf maanden afgelost. Om reden van efficiency vindt er geen herziening van het aflossingsbedrag plaats, indien de herziening lager is dan € 10,00 per maand. Artikel 7 Stuitingsverklaring en saldobevestiging

Stuitingsverklaring

Afdeling 4.4.3 van de Awb (de artikelen 4:104 tot en met 4:111) gaat over verjaring. Als regel geldt dat de rechtsvordering tot het betalen van een vordering is verstreken als na de voorgeschreven betalingstermijn 5 jaar zijn verstreken. Indien er sprake is van verjaring dan kan het bestuursorgaan zijn bevoegdheden tot aanmaning, verrekening, tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet meer uitoefenen (artikel 4:104 Awb). Het maakt daarbij niet uit of de debiteur heeft gesteld dat rechtsvordering is verjaard, de genoemde bevoegdheden gaat van rechtswege teniet. Een gevolg van de verjaring is dat zowel de rechtsvordering als de schuld zelf teniet gaat. Betalingen die na de verjaring zijn voldaan kunnen niet als onverschuldigd worden teruggevorderd. Door het jaarlijks sturen van een zogenaamde stuitingsverklaring wordt bereikt, dat de verjaringstermijn (pas) over 5 jaar afloopt. Deze verklaring kan gemakkelijk via GWS4all worden verzonden. Saldobevestiging

Het verstrekken van een saldobevestiging is in het kader van het oude Besluit Krediethypotheek (voor 1 januari 2004) en het Bbz 2004 een wettelijke verplichting. Deze moeten dan ook jaarlijks verzonden worden. Artikel 8 Dringende redenen

De gemeente beoordeelt of er sprake is van dringende redenen. Het moet hierbij gaan om een individuele afweging van alle relevante omstandigheden. Van een algemene of categoriale afwijking kan geen sprake zijn. De dringende redenen moeten worden gezocht in de ernstige gevolgen die de terugvordering heeft voor betrokkene. Er kan ook sprake zijn van dringende redenen als de terugvordering is ontstaan door toedoen van de gemeente. De beoordeling of de gemeente al dan niet heeft gehandeld in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan ertoe leiden dat op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien. Artikel 9 Kruimelbedragen

Ten behoeve van een efficiënt en effectief debiteurenbeheer is het raadzaam van terugvordering van kruimelbedragen af te zien en dus gebruik te maken van deze mogelijkheid. Dit is het algemene beleid, overigens geldt dit niet voor verwijtbare vorderingen. Verwijtbare vorderingen moeten namelijk altijd worden terugbetaald. Artikel 10 Schuldsanering

Onder dit artikel wordt de richting bepaald hoe dient te worden omgegaan met verzoeken tot schuldsanering. Het uitgangspunt is dat er pas van invordering wordt afgezien, zodra alle schuldeisers een akkoordverklaring hebben getekend. Wanneer sanering van de schulden wordt gevraagd van een vordering die door verwijtbaar gedrag is ontstaan, zal medewerking slechts op individuele gronden worden verleend. Voorgesteld wordt de jurisprudentie van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) te volgen. De Hoge Raad heeft wat dat betreft het volgende gesteld. Bij het ontstaan van een fraudevordering kan gezegd worden dat de debiteur niet te goeder trouw is. In het kader van de WSNP was dit voor de Hoge Raad (HR 12 mei 2000, NJ 2000/567) niet meteen aanleiding om een verzoek tot schuldsanering af te wijzen. Gekeken dient namelijk te worden naar alle omstandigheden. In het aan de Hoge Raad voorgelegde geval ging het om omstandigheden als het tijdsverloop sinds de fraude, het feit dat de debiteur had geleerd van het verleden, de debiteur al weer jaren werkte, de debiteur nu een gezin met kinderen had en de omstandigheid dat er huisuitzetting dreigde. Een verzoek om medewerking aan een minnelijke schuldsanering dient dus getoetst te worden aan alle omstandigheden. Pas wanneer hieraan is voldaan, wordt ingestemd met het saneringsvoorstel. Bijstandsvorderingen zijn op grond van artikel 60 lid 6 van de WWB preferent, zodat de gemeente in principe een dubbel percentage dient te ontvangen. Indien de gemeente niet akkoord gaat met het minnelijk traject, kan de debiteur hiertegen in verweer komen door een verzoekschrift in het kader van de WSNP in te dienen. Indien er een zekerheidstelling is afgegeven, bijvoorbeeld voor een krediethypotheek of pandrecht, dan wordt geen medewerking aan een sanering verleend. Artikelen 11 Kwijtschelding, 12 Afkoop en 13 Uitstel van betaling

Geen toelichting nodig. Artikel 14 Buiten invordering stellen van de vordering

In een aantal situaties wordt de vordering buiten invordering gesteld. In het geval de toepassing van de schuldsaneringsregeling in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is uitgesproken, wordt na afloop van dit traject en als de rechter schone lei heeft verleend, na de slotuitkering de vordering afgeboekt (= artikel 14, sub b van deze beleidsregels). Verval en verjaring van een vordering leidt ertoe dat een vordering niet meer in rechte kan worden afgedwongen wanneer de termijn is verstreken. De mogelijkheid van terugvordering vervalt als de wettelijk vastgestelde vervaltermijn is verstreken. De WWB, IOAW, IOAZ en WIJ kennen nog slechts één vervaltermijn van 2 jaar voor een vordering voortvloeiend uit een administratieve vergissing. Artikel 15 Afboeking

Geen toelichting nodig. Artikel 16 Brutering

In de WWB is het bruteren van de bijstandvordering over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4 WWB. Burgemeester en wethouders maken gebruik van deze bevoegdheid. Het uitgangspunt is dat de vordering, die niet binnen het kalenderjaar wordt terugbetaald, wordt gebruteerd. Dit, omdat de gemaakte kosten van bijstand, mede omvatten, de daarover verschuldigde loonbelasting en premies. Indien de vordering niet aan belanghebbende is te wijten, kan op grond van bijzondere omstandigheden afgeweken worden van bovengenoemde verhogingen. Daartoe is allereerst van belang dat belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de vordering omdat belanghebbende de inlichtingen tijdig op de daarvoor bestemde wijze aan het college heeft kenbaar gemaakt. Van schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid WWB, rustende inlichtingenplicht is dan ook geen sprake. Voorts kan belanghebbende er geen verwijt van worden gemaakt dat de vordering niet al in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, al is voldaan (CRvB 28-11-2006 LJN AZ3437). Onder bijzondere omstandigheden wordt verder verstaan, dat brutering niet plaatsvindt, indien:

a. de brutering een gevolg is van een niet tijdige afhandeling door de gemeente en

b. de terugvordering een fout is van de gemeente. Artikel 17 Schorsende werking

Geen toelichting nodig. Artikel 18 Wettelijke rente, invorderingskosten, aanmaningskosten kosten dwangbevel en buitengerechtelijke kosten

Indien er sprake is van verzuim zal de gemeente Langedijk de wettelijke rente en aanmaningskosten in rekening brengen conform de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Toepassing wordt gegeven aan het besluit van 25 juni 2009, houdende nadere regels betreffende buitengerechtelijke kosten ten uitvoering van dwangbevelen (Besluit buitengerechtelijke kosten). In artikel 1 van voornoemd besluit is bepaald, dat de kosten in rekening gebracht kunnen worden voor zover zij redelijk zijn. De buitengerechtelijke kosten bedragen 15% van de geldsom, als bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien wijziging van het genoemd percentage plaatsvindt, zal per die datum van wijziging het dan geldende percentage dan wel geldbedrag in rekening worden gebracht. De kosten zijn ook verschuldigd indien het dwangbevel door betaling van de verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd (art 4:120 Awb). Artikel 19 Belangenafweging

Voorafgaand aan besluit tot herziening en/of het afgegeven van een bestuursrechtelijke geldsom, moet er een belangenafweging plaatsvinden. Deze afweging kan ertoe leiden dat er wordt besloten om niet of juist wel tot herziening/terugvordering of invordering over te gaan. Bij de belangenafweging mogen de uitgangspunten dat fraude niet lonend mag zijn en dat er zo veel mogelijk sprake moet zijn van gelijke behandeling, niet uit het oog worden verloren. In deze regel wordt aangegeven aan welke criteria onder meer wordt getoetst.

a. het waarom van de herziening/terugvordering/invordering maar ook de redelijkheid hiervan staan bij dit criterium centraal;

b. de schuldvraag is hier van belang, in hoeverre kan gesproken worden van verwijtbaarheid, had het voorkomen kunnen worden, had de persoon in kwestie kunnen weten dat niet betaling van de vordering verwijtbaar is.

c. er kunnen zich allerlei persoonlijke situaties/omstandigheden voordoen die er toe zouden kunnen leiden om niet tot herziening/terugvordering/invordering over te gaan. Opgemerkt moet worden dat het hier een niet limitatieve opsomming van criteria betreft (criteria die niet zijn opgenomen, kunnen ook worden meegenomen in de belangenafweging). Artikel 20 Overgangsrecht

Er is voor gekozen de nieuwe regeling eerbiedigende werking te geven: op geldschulden die vóór de inwerkingtreding van de vierde tranche bij beschikking zijn vastgesteld, dan wel rechtstreeks uit een wettelijk voorschrift zijn ontstaan, blijft het oude recht en beleid van toepassing. Artikel 21 Gevallen, waarin beleidsregels niet voorzien, artikel 22 Hardheidsclausule en artikel 23 Inwerkingtreding van deze beleidsregels

Geen toelichting nodig.