Regeling vervallen per 20-07-2022

Erfgoedverordening Langedijk 2012

Geldend van 24-04-2012 t/m 19-07-2022

Intitulé

Erfgoedverordening Langedijk 2012

De gemeenteraad van de gemeente Langedijk;   gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 januari 2012, nummer 21;   gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;   b e s l u i t :   vast te stellen de Erfgoedverordening Langedijk 2012  

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  Deze verordening verstaat onder: gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen: zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde; terrein of water dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1; gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a; beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of beschermd monument als bedoeld in artikel 1 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2010; Erfgoedcommissie: de op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening, het monumenten- en cultuurhistorisch beleid; stads- of dorpsgezicht: de waardevolle verschijningsvorm van een gebied, in zijn stedenbouwkundige en architectonische samenhang, zoals deze wordt gevormd door groepen van zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, dijken, bruggen, vaarten, sloten en andere wateren, die met één of meer monumenten een beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het eigen karakter van het geheel; beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezichten, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen als beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten; beeldbepalend pand: pand dat in een bestemmingsplan als zodanig is aangemerkt en dat als referentie dient voor het waardevol geachte beeld van de bebouwing; karakteristiek pand: pand dat in een bestemmingsplan als zodanig is aangemerkt en dat van cultuurhistorische waarde wordt geacht op grond van typering, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, beeldbepalende onderdelen, bijzondere vormgeving, bijdrage aan herkenbaarheid van de omgeving en/of gaafheid; gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart: topografische kaart, zijnde een kaartbijlage bij de Beleidsnota Cultuurhistorie Langedijk, waarop archeologische monumenten en archeologisch waardevolle gebieden zijn aangegeven, onder vermelding van het archeologieregime en archeologiecriterium; archeologieregime: niveau van bescherming (rijks, provinciaal of gemeentelijk) van een bekend archeologisch terrein of van een archeologisch waardevol gebied van de eerste, tweede, derde of vierde categorie, waar in een bepaalde mate archeologische waarden worden verwacht (archeologisch waardevol gebied), vastgelegd via het archeologiecriterium; archeologisch waardevol gebied: gebied, aangegeven op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn; archeologiecriterium: de omvang (oppervlakte en diepte) van de grondroerende werkzaamheden in de bodem, zijnde de ondergrens van werkzaamheden waarbij rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden; programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek; plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het Programma van Eisen denkt te gaan beantwoorden; bureauonderzoek: het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, omvattende de aard en de omvang, de datering, gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit daarvan; inventariserend veld onderzoek: door middel van waarnemingen in het veld verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, geformuleerd in het bureauonderzoek; definitief opgravend onderzoek: definitieve archeologische ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoordde onderzoeksvragen en het behalen van de onderzoeksdoelstelling; bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk; vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de Erfgoedcommissie.

3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

4. De aanwijzing kan geen monument betreffen, dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.    

Artikel 4 Voorbescherming

  Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

1. De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van het college.

2. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de Erfgoedcommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.  

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

 

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1. Het college registreert het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

 

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, de aanwijzing wijzigen.

2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.  

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

2. De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 2 van de monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.

3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd, onder vermelding van de datum van intrekking van de aanwijzing.  

Hoofdstuk 3 Instandhouding van beschermde gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10 Instandhoudingsbepaling

1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.  

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.  

Artikel 12 Termijnen advies en vergunningverlening

1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Erfgoedcommissie voor advies.

2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de Erfgoedcommissie schriftelijk advies uit aan het college.  

Artikel 13 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.  

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b. de vergunninghouder de voorschriften opgenomen in de vergunning niet naleeft; of:

c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

 

Hoofdstuk 4 Beschermde monumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd monument

1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de Erfgoedcommissie.

2. De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift.

3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn, wordt de Erfgoedcommissie geacht geadviseerd te hebben.  

Hoofdstuk 5 Instandhouding van beschermde terreinen en/of wateren en archeologische monumenten en gebieden

Artikel 16 Instandhoudingsbepaling

1. Het is verboden om:

a. in een beschermd monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of in een archeologisch waardevol gebied, bedoeld in artikel 1, onder k, de bodem te verstoren, behoudens normale onderhoudswerkzaamheden en archeologisch onderzoek door een daartoe gekwalificeerde archeoloog;

b. aanwezige (delen van) fundamenten of andere, met de archeologische structuren verband houdende zaken af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

c. zich met een metaaldetector te bevinden op beschermde monumenten en op de terreinen, die door de gemeenteraad zijn aangegeven als terreinen met een metaaldetectorverbod.

2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. het een verstoring betreft van een archeologisch waardevol gebied, als aangegeven op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart, en waarbij die verstoring plaatsvindt in een archeologisch waardevol gebied van de tweede, derde, vierde of vijfde categorie en het te verstoren gebied kleiner is dan en de werkzaamheden niet dieper reiken dan de maatvoering, zoals aangegeven in de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart;

b. in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent de archeologische monumentenzorg;

c. sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en in de vergunning voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

d. het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een beschermd monument of van een archeologisch waardevol gebied, als aangegeven op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart;

e. een bureauonderzoek en eventueel een archeologisch onderzoeksrapport is overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein en/of de wateren in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

- in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

- de aanwezige archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of:

- het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd.

 

Artikel 17 Opgravingen en begeleiding

1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Langedijk onderzoek wordt uitgevoerd, waaronder inventariserend veld onderzoek en/of definitief opgravend onderzoek, in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h van de Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de bepalingen van deze wet:

a. het college een programma van eisen vast te stellen, als bedoeld in artikel 1, onder m van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

b. de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1, onder n van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak voldoet aan het programma van eisen en eventuele nader gestelde regels, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg.

 

Artikel 18 Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid, onder e, en artikel 17, eerste lid, onder b.

 

Hoofdstuk 6 Bescherming van gemeentelijke dorpsgezichten

Artikel 19 Aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht

1. De gemeenteraad kan op voordracht van het college een deel of delen van de gemeente aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

2. Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, dient het college het advies van de Erfgoedcommissie over deze aanwijzing aan de gemeenteraad te overleggen.

3. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen, dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of op grond van de Monumentenverordening Noord-Holland.

 

Artikel 20 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

1. De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na verzending van het adviesverzoek van het college.

2. De gemeenteraad beslist binnen 16 weken na ontvangst van het advies van de Erfgoedcommissie, maar in ieder geval binnen 24 weken na de adviesaanvraag.

 

Artikel 21 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.  

Artikel 22 Registratie op de gemeentelijke lijst beschermde dorpsgezichten

1. De gemeenteraad registreert het beschermde stads- of dorpsgezicht op de gemeentelijke lijst beschermde stads- of dorpsgezichten.

2. De gemeentelijke lijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, aanduiding en een beschrijving van het gebied met de daarin begrepen cultuurhistorische waarden.

 

Artikel 23 Intrekken van de aanwijzing

1. De gemeenteraad trekt een aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht niet in en voert een stads- of dorpsgezicht niet af van de lijst beschermde stads- of dorpsgezichten dan na de Erfgoedcommissie te hebben gehoord.

2. Indien de gemeenteraad de aanwijzing intrekt, is artikel 20 van overeenkomstige toepassing.

3. De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken indien toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 8 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2010.

4. De intrekking wordt geregistreerd op de gemeentelijke lijst beschermde stads- of dorpsgezichten, onder vermelding van de datum van intrekking van de aanwijzing.

 

Artikel 24 Bestemmingsplan

1. Ter bescherming van een op de lijst geplaatst stads- of dorpsgezicht stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

2. Bij een besluit tot aanwijzing bepaalt de gemeenteraad in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

3. Voor zover in een gebied dat is aangewezen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in dit artikel van kracht is, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd gezag.

 

Artikel 25 Verbodsbepalingen

1. Het is verboden bouwwerken die gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te beschadigen of vernielen.

2. Het is verboden in een beschermd stads- of dorpsgezicht zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a. bouwwerken te verstoren, te plaatsen, op te richten, af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. bouwwerken te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het stads- of dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

c. onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren, bomen, erfafscheidingen – niet zijnde een bouwwerk – en straatmeubilair te wijzigen.

 

Artikel 26 Weigeringsgronden

1. De vergunning als bedoeld in artikel 24, derde lid en artikel 25, tweede lid kan slechts worden verleend indien het belang van de bescherming van het dorpsgezicht zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het betreffende bouwwerk.

2. De vergunning als bedoeld in artikel 25, tweede lid kan, in geval van afbraak, voorts worden geweigerd indien:

a. in plaats van het af te breken bouwwerk een nieuw bouwwerk zal worden opgericht waarvoor een omgevingsvergunning is vereist maar die nog niet is aangevraagd, of;

b. het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het af te breken bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

 

Artikel 27 Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 24, derde lid en 25, tweede lid.

 

Hoofdstuk 7 Aanwijzing van beeldbepalende en/of karakteristieke panden

Artikel 28 De aanwijzing tot beeldbepalend of karakteristiek pand

1. De gemeenteraad kan op voordracht van het college panden aanwijzen als beeldbepalend pand of karakteristiek pand.

2. Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, dient het college het advies van de Erfgoedcommissie over deze aanwijzing aan de gemeenteraad te overleggen.  

Artikel 29 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na verzending van het adviesverzoek van het college. De gemeenteraad beslist binnen 16 weken na ontvangst van het advies van de Erfgoedcommissie, maar in ieder geval binnen 24 weken na de adviesaanvraag.  

Artikel 30 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 28, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen dia als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

 

Artikel 31 Registratie op de gemeentelijke lijst beeldbepalende en karakteristieke panden

De gemeenteraad registreert het beeldbepalende of karakteristieke pand op de gemeentelijke lijst beeldbepalende en karakteristieke panden. De gemeentelijke lijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het beeldbepalende of karakteristieke pand.

 

Artikel 32 Intrekken van de aanwijzing

De gemeenteraad trekt een aanwijzing van een beeldbepalend of karakteristiek pand pas in en voert een pand pas af van de lijst beeldbepalende en karakteristieke panden na het advies van de Erfgoedcommissie te hebben gehoord. Indien de gemeenteraad de aanwijzing intrekt, is artikel 29 van overeenkomstige toepassing. De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst beeldbepalende en karakteristieke panden geregistreerd, onder vermelding van de datum van intrekking van de aanwijzing.

 

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 33 Tegemoetkoming in schade

1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

a. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder d;

b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin.

2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 34 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 10, eerste lid, artikel 16, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder e, en artikel 25, eerste lid van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

 

Artikel 35 Toezichthouders

X1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 36 Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening Langedijk 2009, vastgesteld op 13 oktober 2009, en de Verordening tot wijziging van de Erfgoedverordening Langedijk 2009, vastgesteld op

7 september 2010, worden ingetrokken op de datum waarop artikel 38 toepassing vindt.

 

Artikel 37 Overgangsrecht

1. De op grond van de onder artikel 36 ingetrokken Erfgoedverordening Langedijk 2009 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 36 ingetrokken verordening.

 

Artikel 38 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking van deze verordening.

 

Artikel 39 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Erfgoedverordening Langedijk 2012”.  

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de
gemeente Langedijk in zijn openbare
vergadering van 3 april 2012. De voorzitter,
drs. J.F.N. Cornelisse De griffier,
J. van den Bogaerde
 

Bijlage Bijlagen

Bijlage raadsvoorstel wijziging Erfgoedverordening Langedijk

Toelichting Erfgoedverordening