Regeling vervallen per 13-12-2018

Bomenverordening Lansingerland 2012

Geldend van 11-05-2012 t/m 12-12-2018

Intitulé

Bomenverordening Lansingerland 2012

Bomenverordening Lansingerland 2012

De raad van de gemeente Lansingerland,

Gezien het voorstel van B&W d.d. 16 maart 2012;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; besluit vast te stellen de:

Bomenverordening Lansingerland 2012

Artikel 1

Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    boom: een houtig opgaand gewas zowel levend als afgestorven met een stamomtrek van de stam van minimaal 25 centimeter op 1,3 meter hoogte vanaf het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

  • b.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg.

  • c.

    hakhout: in een hakhoutbos hebben de bomen één wortelstelsel met daarop verscheidene stammen. Dit komt omdat de scheuten regelmatig afgehakt worden, waarna de stronk weer uitschiet.

  • d.

    houtwal:met bomen en struikgewas begroeide wal als perceelafscheiding.

  • e.

    boomzone: begrensd gebied met houtopstanden die tezamen een functioneel geheel vormen.

  • f.

    boomstructuur: lijnvormige beplanting van houtopstanden dat een functioneel geheel vormt.

  • g.

    waardevolle houtopstand:bijzondere beschermwaardige publieke houtopstand met een bijzondere leeftijd, schoonheid- of zeldzaamheidswaarde of een bijzondere functie voor de omgeving en opgenomen op de door het college vastgestelde lijst met waardevolle houtopstanden.

  • h.

    vellen:rooien; kappen; verplanten; dunnen; het snoeien van meer dan 30 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van knotten en kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kan hebben.

  • i.

    rooien:het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand.

  • j.

    kappen:het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand.

  • k.

    dunnen:

velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd.

  • l.

    kandelaberen:het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen.

  • m.

    boomwaarde:de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

  • n.

    Bomen Effect Analyse (BEA): een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

  • o.

    bebouwde kom:

de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet en vastgelegd op de kaart ‘Bebouwde komgrens inzake de Boswet, gemeente Lansingerland’.

  • p.

    bevoegd gezag: het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en bij ontbreken hiervan het college van burgemeester en wethouders.

  • q.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • r.

    perceel: een bij het Kadaster als zodanig geregistreerd stuk grond, inclusief alle bebouwing.

Artikel 2

Kapverbod waardevolle houtopstanden

  • 1.

    Het college heeft een lijst met waardevolle houtopstanden vastgesteld en houdt deze lijst actueel.

  • 2.

    Onverminderd het gestelde in artikel 3 is het verboden waardevolle houtopstanden te vellen of te doen vellen.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Ontheffing voor het vellen van waardevolle houtopstanden kan, indien alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht, slechts bij uitzondering worden verleend indien:

    • a.

      Een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de waardevolle houtopstand of:

    • b.

      Naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

  • 5.

    Geen ontheffing is benodigd voor:

    • a.

      het periodiek knotten of kandelaberen van een reeds eerder gekandelaberde of geknotte houtopstand voor zover dit plaats vindt als noodzakelijke beheermaatregel ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • b.

      houtopstand die in het kader van dunning van een houtopstand door of namens de gemeente moet worden geveld;

    • c.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

    • d.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

Artikel 3

Kapverbod houtopstand

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het vellen of doen vellen van een houtopstand met een stamomtrek kleiner dan 65 cm op 130 cm vanaf maaiveld gemeten in het geval van houtopstanden in privaat eigendom.

    • b.

      het vellen of doen vellen van een houtopstand met een stamomtrek kleiner dan 30 cm op 130 cm vanaf maaiveld gemeten in het geval van houtopstanden in publiek eigendom;

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt eveneens niet voor:

    • a.

      een houtopstand in privaat eigendom op percelen kleiner dan 350 m²;

    • b.

      een houtopstand die aantoonbaar op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze wordt geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15, tweede en derde lid, van de Boswet;

    • c.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

    • d.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • e.

      houtopstand die in het kader van dunning van een houtopstand door of namens de gemeente moet worden geveld;

    • f.

      het periodiek knotten of kandelaberen van een reeds eerder gekandelaberde of geknotte houtopstand voor zover dit plaats vindt als noodzakelijke beheermaatregel ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

  • 4.

    Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het vellen of doen vellen van:

    • a.

      een houtopstand die is aangelegd op basis van een opgelegde herplant- en instandhoudingplicht;

    • b.

      een houtopstand die is aangelegd op grond van een overeenkomst met een publiekrechtelijk bestuursorgaan;

    • c.

      een houtopstand die is opgenomen op de lijst ‘waardevolle houtopstanden’.

Artikel 4

Relatie met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

  • 1.

    Het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing met betrekking tot de behandeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3.

  • 2.

    In aanvulling op de indieningsvereisten als bedoeld in artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht, worden in of bij de aanvraag met betrekking tot het vellen of doen vellen van houtopstand als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      een motivering waarom aanvrager de betreffende houtopstand wil vellen of doen vellen;

    • b.

      een duidelijke situatieschets op schaal;

    • c.

      de stamomtrek van de te vellen of te doen vellen houtopstand(en) in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld.

  • 3.

    Indien het bevoegd gezag dit nodig acht, kan het bevoegd gezag, in aanvulling op het gestelde in het tweede lid, bepalen dat de aanvrager een Bomen Effect Analyse (BEA) bij de aanvraag dient te overleggen.

  • 4.

    Indien het bevoegd gezag dit nodig acht, kan het bevoegd gezag, in aanvulling op het gestelde in het tweede lid, bepalen dat de aanvrager een rapport dient te overleggen waaruit:

    • a.

      de gevolgen van de aangevraagde velling voor (mogelijke) aanwezige Flora en Fauna blijkt;

    • b.

      blijkt of voor de aangevraagde velling één of meerdere ontheffingen van de Flora- en Faunawet vereist is.

  • 5.

    De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die, krachtens goederenrechtelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 6.

    Voor het tijdstip waarop de vergunning (beschikking) in werking treedt wordt verwezen naar het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 7.

    Van aanvragen van bestuursorganen, in het kader van hun publieke taak of hun wettelijke zorgplicht, voor houtopstanden op private eigendom, al dan niet deeluitmakend van een boomzone, wordt door het bevoegd gezag aan deze private eigenaren en rechthebbenden binnen twee weken, na ontvangst van de aanvraag, schriftelijk (per brief) melding gemaakt.

Artikel 5

Criteria

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

  • 2.

    Vergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • e.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

Artikel 6

Noodkap

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan toestemming geven voor noodkap in het geval zich de urgentie tot onmiddellijk vellen of doen vellen van een houtopstand voordoet. Het besluit treedt indien nodig onmiddellijk in werking en wordt in dat geval binnen 5 dagen schriftelijk bekend gemaakt.

  • 2.

    Van een in het eerste lid bedoelde urgentie is in ieder geval sprake indien:

  • -

    de houtopstand wegens ziekte acuut besmettingsgevaar oplevert of,

  • -

    het een houtopstand betreft die direct gevaar oplevert voor bebouwing, voor bewoners, gebruikers van het perceel, of omliggende percelen of weggebruikers.

Artikel 7

Intrekking of wijziging

Het bevoegd gezag kan, in aanvulling op de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde intrekkings-, en wijzigingsgronden, de vergunning intrekken of wijzigen op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, waarbij moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de de vergunning is vereist.

Artikel 8

Geldigheidsduur vergunning

Het bevoegd gezag kan een verleende vergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand geheel of gedeeltelijk intrekken voor zover gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van deze vergunning.

Artikel 9

Bijzondere vergunningvoorschriften

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning ondermeer het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. In het geval dat de vergunning aan de gemeente is verleend wordt er altijd een herplantplicht opgelegd.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning ondermeer het voorschrift verbinden dat pas tot vellen van een houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan, indien ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn, of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 3.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen ondermeer aanwijzingen behoren ter bescherming van nabijgelegen houtopstand en voorschriften ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 4.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan ondermeer het voorschrift behoren tot het opstellen en overleggen van een bomen effect analyse (BEA) in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning ondermeer het voorschrift verbinden dat de vergunning geheel of gedeeltelijk geldt voor een daarin aangegeven termijn, of dat de houtopstand slechts in een bepaalde periode mag worden geveld.

Artikel 10

Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen of doen vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de goederenrechtelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Indien niet ter plaatse kan worden herplant kan er door het bevoegd gezag een andere locatie voor herplant worden aangewezen.

  • 3.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet-aangeslagen beplanting moet worden vervangen.

  • 4.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen of doen vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de goederenrechtelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5.

    Het gestelde in het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing op de herplantverplichting die kan worden opgelegd op grond van artikel 9, eerste lid.

Artikel 11

Boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college van burgemeester en wethouders gevelde houtopstanden of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een soort betreft die de desbetreffende ziekte kan verspreiden.

  • 3.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden voor risico en voor rekening van aangeschrevene door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 12

Bescherming publieke houtopstand

  • 1.Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn:

  • a.

    te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

  • b.

    daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college van burgemeester en wethouders één of meer voorwerpen in of aan een in het eerste lid bedoelde houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen.

Artikel 13

Handhaving, opsporing en strafbepalingen

  • 1.

    Het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing met betrekking tot de bestuursrechtelijke handhaving van het verbod als bedoeld in artikel 3.

  • 2.

    Voor zover niet geregeld bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten, behalve de ambtenaren genoemd in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering, belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

  • 3.

    Voor zover niet geregeld bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening gestelde, de daartoe door het college of burgemeester aangewezen ambtenaren.

  • 4.

    Overtreding van de in deze verordening opgenomen bepalingen is, voor zover hierin bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet is voorzien of anders is bepaald, verboden en wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

Artikel 14

Schadevergoeding

  • 1.

    Indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand tengevolge van een krachtens deze verordening genomen besluit, houdende een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, beslist het bevoegd gezag op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kent degene tot wie een krachtens artikel 7 van deze verordening genomen besluit, houdende het geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning, is gericht en die ten gevolge daarvan kosten maakt of schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen op zijn verzoek of uit eigener beweging een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe, voor zover niet op andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien.

Artikel 15

Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 1 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 17

Overgangsbepaling

De vergunningsaanvragen voor het vellen of doen vellen van een houtopstand die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 18

Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Bomenverordening Lansingerland 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 april 2012,

de griffier, de voorzitter,

Kees van ’t Hart Ewald van Vliet

Bomenverordening Lansingerland 2012

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

Begripsbepalingen

Boom

Het kapverbod maakt geen onderscheid tussen vitale en afgestorven houtopstand. Hiermee wordt voorkomen dat een kwaadwillende boomeigenaar ervoor zorgt dat een gezonde boom doodgaat of `bij vergissing´ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen. Een boom valt binnen de definitie van het begrip ‘houtopstand’.

Houtopstand

Het kernbegrip van deze verordening, waarop het verbod tot het vellen of doen vellen en de vergunnings- of ontheffingsplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen. Onder de definitie van het begrip houtopstand vallen naast ‘bomen’ onder meer:

Boomvormer: een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester - struik - struikachtige boom - (meerstammige) boom.

Hakhout: In een hakhoutbos hebben de bomen één wortelstelsel met daarop verscheidene stammen. Dit komt omdat de scheuten regelmatig afgehakt worden, waarna de stronk weer uitschiet.

Hakhout is een soort 'struikenbos' dat door de eeuwen heen ideaal was om voornamelijk brandhout te produceren. Hakhout ontstaat door vegetatieve voorplanting. Anders gezegd, als een relatief jong bos wordt afgehakt en de stronken lopen weer uit, dan ontstaat een hakhout of 'struikenbos'. In plaats van één enkele boom, ontstaat er dan een groepje van bomen op één voet of stoof. Die meerstammige bomen worden dan om de zoveel jaar afgehakt, waarna de stoof weer uitloopt.

Houtwal: lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.

(Lint) begroeiing: vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat ’begroeiing" in plaats van beplanting om ook spontaan opgekomen groen bescherming te bieden.

Bosplantsoen: aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.

Struweel: een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.

Heg: een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.

Boomzone

Een begrensd gebied van houtopstanden met een specifieke waarde of kwaliteit, dat een samenhangend geheel vormt. Bijvoorbeeld een landschap, streek, stadsdeel, wijk, plantsoen, begraafplaats, park of buitenplaats. Tot de boomzone behoren ook de linten van de kernen Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek en Bleiswijk, en karakteristieke dorpsgezichten gevormd door private en publieke gronden.

Boomstructuur

Een verzameling houtopstanden die samen een –al dan niet onderbroken- lijn of andere verbindingsstructuur vormen door het gebied. Bijvoorbeeld laanbomen, lintbegreiingen, houtwallen, oeverbeplanting, wegbeplanting of dijkbeplanting.

Waardevolle houtopstanden

Deze houtopstanden zijn door de gemeente als zeer waardevol of toekomstig zeer waardevol beschouwd en zijn opgenomen op de lijst van beschermde publieke houtopstanden.

Vellen

Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen, knotten, dunnen of het snoeien van meer dan 30 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan.

Het in stand houden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunnings- of ontheffingsplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunnings- of ontheffingsplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Tevens worden deze handelingen onder het begrip vellen gebracht indien toegepast op dode houtopstanden. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningsplichtig.

monetaire boomwaarde

De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB, Postbus 683, 7300 AK Apeldoorn, tel. 055-5999449) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.

Bomen Effect Analyse (BEA)

Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De Bomen Effect Analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een erkend boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

Bebouwde kom

Bebouwde komgrens als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

bevoegd gezag

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geeft de term ‘bevoegd gezag’ weer. Nu de aanvraag tot vergunning of ontheffing tot het vellen van houtopstanden voortaan een aanvraag tot een omgevingsvergunning is, dient de term ‘bevoegd gezag’ gehanteerd te worden in plaats van het college van burgemeester en wethouders.

De Wabo schrijft voor dat de omgevingsvergunning wordt verleend door één bevoegd gezag en dat één procedure wordt doorlopen met één procedure van rechtsbescherming mogelijkerwijs in twee instanties. Niet altijd is het bevoegd gezag, om te oordelen over een omgevingsvergunningaanvraag, het college van burgemeester en wethouders. Het kan voorkomen dat het college van Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag is of de Minister. De verantwoordelijkheid voor het besluit en de handhaving op grond van de verordening ligt bij hetzelfde bevoegd gezag. Ook wijziging of intrekking van de omgevingsvergunning ligt dan bij datzelfde bevoegd gezag.

Artikel 2

Kapverbod waardevolle houtopstanden

Voor de aangewezen waardevolle houtopstanden geldt een kapverbod behoudens ontheffing. Indien het behoud van de houtopstand naar de beste boomdeskundige maatstaven niet langer mogelijk en verantwoord is kan mogelijk ontheffing verleend worden.

Mogelijkheden tot behoud van de houtopstand dienen altijd uitgebreid te zijn onderzocht. Indien bouw of aanleg ter plaatse van de waardevolle houtopstand de reden tot de kapaanvraag is, moet allereerst duidelijk zijn dat met de realisatie van bouw of aanleg een groot maatschappelijk belang gemoeid is. Individuele particuliere belangen of kleine maatschappelijke belangen kunnen dus niet tot velling van een beschermde waardevolle houtopstand leiden. Vervolgens moeten voorafgaand aan een eventuele kapvergunning de alternatieven voor (her)inrichting of aanpassing van de plannen voldoende onderzocht zijn en als onmogelijk of zeer onwenselijk zijn aangemerkt.

Indien gevaarzetting (voorkomen van letsel of schade) reden tot de kapaanvraag is, moeten voorafgaand aan een eventuele kapvergunning de (boomverzorgings) alternatieven voor kap voldoende onderzocht zijn en als onmogelijk of zeer onwenselijk zijn aangemerkt.

Artikel 3

Kapverbod houtopstand

In het eerste lid van dit artikel is het verbod opgenomen om zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen. In het tweede en derde lid, van dit artikel zijn uitzonderingen ten aan zien van deze vergunningplicht opgenomen. Het betreft onder andere de uitzondering voor het vellen van houtopstanden met een stamomtrek van minder dan 65 cm op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld voor houtopstanden op privaat eigendom en minder dan 30 cm op 1,30 meter hoogte voor houtopstanden in publiek eigendom en houtopstanden in privaat eigendom op percelen kleiner dan 350 m2.

Voor in privaat eigendom zijnde houtopstand is gekozen voor een beperkt kapverbod. Houtopstanden op private percelen met een totaaloppervlakte van minder dan 350 m2 zijn vergunningvrij. Met perceel is bedoeld het totale grondoppervlak inclusief bebouwing. Op deze wijze zijn kleine tuinen uitgezonderd van het kapverbod en wordt de aanwezige houtopstand aan de eigen verantwoordelijkheid van de private eigenaar overgelaten. Bij een perceel van maximaal 350 m2 is het tuinoppervlak relatief klein en over het algemeen staan hier houtopstanden waarvoor een kapverbod overbodig is. Grotere tuinen kunnen meer of forsere houtopstanden bergen en deze kunnen een substantiële bijdrage leveren aan het groene karakter van de wijk of het gebied. Dergelijke private houtopstanden worden daardoor van groter belang geacht en vallen wel onder de vergunningplicht.

De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening wordt in artikel 15 van de Boswet beperkt. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 lid 2 en 3 Boswet genoemde houtopstand, zijnde:

  • a.

    populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren of andere coniferen, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen die niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

    • -

      ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

    • -

      ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

De zinsnede “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt de alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbaar economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Bij vrucht of fruitbomen, zijn sierbomen die vruchten dragen dus wel kapvergunningplichtig. Het houden en de economische exploitatie van (vrucht)bomen valt niet onder het kapverbod.

In het vierde lid is een voorbehoud gemaakt op het vergunningvrij vellen of doen vellen van houtopstanden voor de gevallen dat deze houtopstanden een beschermde status hebben (waardevolle houtopstand, als bedoeld in artikel 2).

Artikel 4

Relatie met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing met betrekking tot de behandeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3.

De indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning zijn in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) verplicht voorgeschreven. Gelet op het gestelde in artikel 2.8 van de Wabo kunnen in de verordening aanvullende indieningsvereisten worden voorgeschreven.

Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of goederenrechtelijk gerechtigden tot een houtopstand.

Goederenrechtelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.

Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is, overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot omgevingsvergunningaanvraag verlenen. Na ontbinding van de huurovereenkomst is de zaaksgebonden omgevingsvergunning nog van toepassing op het project. Voorschriften van de omgevingsvergunning dienen dan door de eigenaar van het perceel nagekomen te worden.

Ook kan het zijn dat aan bestuursorganen in het kader van een publieke taak een zekere zeggenschap over houtopstanden toekomt. In die gevallen, waarbij een directe wettelijke grondslag voor handen is, kunnen zij ook een aanvraag indienen.

In de Wabo zijn in hoofdstuk 6 regels opgenomen omtrent de inwerkingtreding van de vergunning. Het tijdstip van inwerkingtreding is afhankelijk van de gevolgde procedure en andere factoren.

Artikel 5

Criteria

Lid 1: Bevoegd gezag kan de vergunning weigeren, dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

Lid 2: Vergunning voor het vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 3 lid1, wordt geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

  • a.

    natuur- en milieuwaarden;

  • b.

    landschappelijke waarden;

  • c.

    cultuurhistorische waarden;

  • d.

    waarden van stads- en dorpsschoon;

  • e.

    waarden voor recreatie en leefbaarheid.

Artikel 6

Noodkap

Lid 1:Bij acute gevaarzetting door houtopstanden, moet er snel gehandeld kunnen worden. In dit kader is in dit artikel opgenomen dat het bevoegd gezag toestemming kan geven tot direct vellen, indien sprake is van een acuut gevaar of een vergelijkbaar spoedeisend belang.

Lid 2: Bijvoorbeeld in het geval dat uit een waarneming of inspectie blijkt dat een houtopstand dermate instabiel is dat er een groot risico is voor het afbreken van takken, het omvallen van de houtopstand of de houtopstand op een andere wijze een gevaar vormt, waarbij het risico op schade of letsel voor omwonenden, passanten of zaken groot is.

In het geval van rampen kan de burgemeester voorts op grond van artikel 175 Gemeentewet een bevel tot direct vellen geven, indien hij dit ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht.

Artikel 7

Intrekking of wijziging

In artikel 5.19, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat het gezag dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen, de vergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken indien:

  • a.

    de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    niet overeenkomstig de omgevingsvergunning is of wordt gehandeld;

  • c.

    de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

  • d.

    de voor de houder van de omgevingsvergunning als zodanig geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd.

Tevens is het mogelijk op grond van artikel 2.31, lid 1, sub c, van de Wabo de voorschriften van de omgevingsvergunning te wijzigen dan wel op grond van artikel 2.33, lid 1, sub e, van de Wabo de omgevingsvergunning in te trekken, indien de vergunning van rechtswege is verleend en voor zover dit nodig is om ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving te voorkomen of te beperken.

Op basis van de artikelen 2.31, lid 2, onder d en 2.33, lid 2, onder g, van de Wabo, is daarnaast nog in deze verordening bepaald dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning kan intrekken of wijzigen indien, op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de de vergunning is vereist.

Als het bevoegd gezag overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen naar voren te brengen (artikel 4:8 Awb).

Artikel 8

Geldigheidsduur vergunning

Ingevolge artikel 2.23, lid 1, van de Wabo, kan in een omgevingsvergunning worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk geldt voor een daarin aangegeven termijn. Het verbinden van een dergelijk voorschrift aan de vergunning blijkt nodig te zijn om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan. In de meeste gevallen zal de geldigheidsduur worden vastgesteld op drie jaar. In het geval dat een vergunning is aangevraagd voor meerdere bomen, bijvoorbeeld ten behoeve van een (grootschalig) bouwproject, kan het bevoegd gezag de geldigheidsduur variabel aanpassen.

Artikel 9

Bijzondere voorschriften

Blijkens artikel 2.22, vierde lid, van de Wabo kunnen in een gemeentelijke verordening regels worden gesteld met betrekking tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning. In dit artikel zijn een aantal bijzondere voorschriften opgenomen. Dit artikel laat onverlet dat er ook nog andere voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden, die niet zijn genoemd in dit artikel. Voorwaarde is wel dat deze voorschriften strekken tot bescherming van de belangen die het vergunningstelsel beoogd te beschermen.

De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. In het algemeen wordt ten aanzien van de herplantplicht bepaald dat de handelsmaat van de te herplanten bomen 16/18 cm moet bedragen. De handelsmaat is de omtrek van de stam gemeten op 100 cm hoogte. De herplantplicht moet binnen een jaar na het kappen van de boom plaatsvinden. Indien de boom wordt gekapt als onderdeel van een project, dan moet de herplantplicht plaatsvinden binnen een jaar na oplevering van dit project.

Artikel 2.3, onder c, Wabo bepaalt dat het verboden is te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand. Een overtreding van dit verbod is een economisch delict op grond van artikel 1a, onderdeel 3, WED.

Een omgevingsvergunning heeft een zaaksgebonden karakter. De omgevingsvergunning is niet gekoppeld aan de persoon van de houder, maar volgt – zolang de vergunning rechtskracht heeft – als het ware het project waarvoor de vergunning is verleend. Diegene die het project, te weten het vellen van de betreffende houtopstand, uitvoert is ervoor verantwoordelijk dat de daarin opgenomen voorschriften worden nageleefd. In het geval dat een vergunninghouder de omgevingsvergunning wil overdragen, dient hij dit ingevolge artikel 2.25 Wabo tenminste een maand van tevoren aan het bevoegd gezag te melden, onder vermelding van de in artikel 4.8 van het Besluit omgevingsrecht aangegeven gegevens. Het niet voldoen aan de meldingsplicht is op grond van artikel 1a, onderdeel 2, WED een economisch delict en wordt indien opzettelijk begaan in artikel 2, lid 1, WED aangemerkt als een misdrijf.

Artikel 10

Herplant-/instandhoudingsplicht

Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven. Factoren die bij de afweging om al dan niet over te gaan tot een herplant-/instandhoudingsplicht zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant.

Herplant zal zo nabij mogelijk moeten worden uitgevoerd. Kan op de locatie niet worden herplant, dan kan een alternatieve locatie door het bevoegd gezag worden aangewezen. Ook kunnen er bepalingen worden opgenomen om niet-geslaagde herplant te vervangen.

Artikel 5:18 Wabo biedt de mogelijkheid om, indien sprake is van een herstel- of instandhoudingsanctie van het velverbod, onder oplegging van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom, bij het besluit tot herplantverplichting tevens te bepalen dat de uitvoering van het besluit tevens geldt voor de rechtsopvolger.

Artikel 11

Boomziekten

Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.

In lid 1 is een bijzondere bestuursdwang bevoegdheid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuursdwang bevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen, met name voor de afdeling die de houtopstand beheert.

Voor het voorhanden of in voorraad hebben of het vervoeren van gevelde bomen is een ontheffing van het college van burgemeester en wethouders vereist, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden. Dit om verdere verspreiding van boomziekten te voorkomen.

Artikel 12

Bescherming publieke houtopstand

In een stedelijke omgeving zijn mensen soms geneigd om houtopstanden als gebruiksobject te zien zodat een expliciet verbod, verdergaande dan het kapverbod nodig is om dergelijk misbruik van houtopstanden tegen te gaan.

Artikel 13

Handhaving, opsporing en strafbepalingen

Het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing met betrekking tot de bestuursrechtelijke handhaving van het verbod als bedoeld in artikel 3.

De bepalingen in dit artikel zijn als vangnet opgenomen voor gedragingen uit deze verordening die niet vallen onder de reikwijdte van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 14

Schadevergoeding

Het gestelde in lid 1 van dit artikel volgt uit artikel 17 van de Boswet. Het gestelde in lid 2 van dit artikel volgt uit artikel 4.2, lid 1, onder l, van de Wabo. Wat een ‘naar billijkheid te bepalen vergoeding’ is, zal van de concrete feiten en omstandigheden van het betreffende geval afhangen. Met ‘een redelijke vergoeding op andere wijze’ wordt gedoeld op de mogelijkheid van een vergoeding in natura, waarbij tal van varianten denkbaar zijn.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Geen verdere toelichting noodzakelijk.

Artikel 16

Overgangsbepaling

Geen verdere toelichting noodzakelijk.

Artikel 17

Citeertitel

Geen verdere toelichting noodzakelijk.

Artikel 18

Bijlagen

Geen verdere toelichting noodzakelijk.