Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels bestuurlijke boete Lansingerland 2013

Geldend van 01-08-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete Lansingerland 2013

Artikel 1. Begripsbepalingen

De begripsbepalingen van de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) zijn onverkort op deze beleidsregels van toepassing.

Artikel 2. Hoogte bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij tenminste op € 150,- wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.

Artikel 3. Hoogte bestuurlijk boete bij nul-fraude

  • 1. Bij een schending van de inlichtingenplicht die niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, waarbij er in de twee voorafgaande jaren geen waarschuwing is gegeven voor een schending van de inlichtingenplicht, wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Bij een schending van de inlichtingenplicht die niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, waarbij er in de twee voorafgaande jaren wél al een waarschuwing is gegeven voor een schending van de inlichtingenplicht, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op € 150,-.

Artikel 4. Verlagen of afzien van een bestuurlijke boete

  • 1. Bij het volledig ontbreken van verwijtbaarheid wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.

  • 2. Bij verminderde verwijtbaarheid, zoals opgenomen in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, wordt de bestuurlijke boete met 50% verlaagd.

  • 3. De mate van verwijtbaarheid wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment van de schending van de inlichtingenplicht.

  • 4. Als dringende redenen worden vastgesteld, dan ziet het college af van het opleggen van een bestuurlijke boete. Dit besluit wordt vastgelegd in een beschikking.

Artikel 5. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 augustus 2013.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Lansingerland 2013.

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Lansingerland op 16 juli 2013.

De algemeen directeur, De voorzitter,

Ad Eijkenaar Ewald van Vliet

Toelichting Beleidsregels bestuurlijke boete Lansingerland 2013

Algemeen

Met de inwerkingtreding van de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving", de zogenaamde Fraudewet, is de bestuurlijke boete in het leven geroepen. Op grond van artikel 18a van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 20a van zowel de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) als ook de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), legt het college een bestuurlijke boete op indien er sprake is van verwijtbare schending van de inlichtingenplicht. De hoogte van de bestuurlijke boete is bepaald door de wetgever. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag, tenzij er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Bij herhaling van verwijtbare schending van de inlichtingenplicht binnen een periode van vijf jaar, is de hoogte van de bestuurlijke boete 150% van het benadelingsbedrag.

Er zijn situaties denkbaar waarin het college kan besluiten een lagere boete of in het geheel geen boete op te leggen. Deze bevoegdheid is nader uitgewerkt in deze beleidsregels.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze bepaling zijn de begrippen uit de WWB, IOAW en IOAZ niet nader omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting, maar een enkele toevoeging ter verduidelijking voor de uitvoering is wenselijk.

Boete bij schending inlichtingenplicht

Er wordt een boete opgelegd bij een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht. In het kader van deze wet wordt gesproken over uitkeringsfraude. Er is sprake van uitkeringsfraude als een verwijtbare overtreding van de inlichtingenplicht heeft geleid tot onverschuldigde betaling van de uitkering. Als een schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, is sprake van de zogenoemde ‘nul-fraude’.

Schending inlichtingenplicht bij aanvraag

Er is er ook sprake van een schending van de inlichtingenplicht als een aanvrager niet alle gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het recht op uitkering bij een aanvraag. Uit praktische overwegingen ligt het voor de hand om te volstaan met een waarschuwing. Dit is anders als de schending van de inlichtingenplicht in de aanvraagfase inmiddels heeft geleid tot het onterecht uitbetalen van een bedrag aan bijstand.

Artikel 2. Hoogte bestuurlijke boete

Het benadelingbedrag is het bedrag dat betrokkene ten onrechte heeft ontvangen (artikel 18a lid 2 WWB). Het gaat in de WWB om het nettobedrag, waarbij ook onterecht verleende bijzondere bijstand (waaronder de langdurigheidstoeslag) meetelt. Voor de IOAW/IOAZ gaat het om het brutobedrag – het betreft een bruto uitkering – zonder de door het college verschuldigde sociale premies.

De hoogte van de minimale boete is vastgelegd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten (artikel 2) en bedraagt bij nulfraude € 150,-. Dit bedrag is gelijk aan de minimale boete. Dat betekent dat als het benadelingsbedrag lager is dan de minimale boete, toch een boete van € 150,- wordt opgelegd.

Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd. De bestuurlijke boete moet naar boven worden afgerond op een veelvoud van € 10,- (artikel 2 lid 2 Boetebesluit socialezekerheidswetten). Dit verdraagt zich in de meeste gevallen niet met artikel 18a lid 1 WWB en artikel 20a lid 1 van de IOAW/IOAZ, waarin is bepaald dat de hoogte van de boete ten hoogste het benadelingsbedrag mag bedragen. Afronding naar boven maakt immers dat de hoogte van de boete hoger is dan het benadelingsbedrag. In de praktijk zal afronding van de bestuurlijke boete naar boven plaatsvinden ná verlaging (matiging) van het boetebedrag.

Artikel 3. Hoogte bestuurlijke boete bij nul-fraude

Als er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht zonder dat er teveel of ten onrechte bijstand is uitbetaald – de zogenoemde nul-fraude – volstaat het college met een waarschuwing. Een waarschuwing kan alleen worden opgelegd als betrokkene in de afgelopen 24 maanden niet eerder een waarschuwing heeft gehad. Voor deze termijn wordt gerekend vanaf het moment waarop de waarschuwing is opgelegd. Als er echter in een periode van 24 maanden al eerder een waarschuwing is gegeven voor een schending van de inlichtingenplicht, dan moet het college de minimale bestuurlijke boete van € 150,- opleggen.

Artikel 4. Verlagen of afzien van een bestuurlijke boete

Een bestuurlijke boete wordt opgelegd conform de bepalingen van artikel 18a, eerste, tweede en derde lid WWB, en van artikel 20a, eerste, tweede en derde lid IOAW/IOAZ. Bij verminderde verwijtbaarheid van de belanghebbende kan de bestuurlijke boete verlaagd worden. Dit wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de volgende criteria, zoals opgenomen in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, tot verminderde verwijtbaarheid:

  • a.

    Belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een plotselinge ziekenhuisopname of overlijden van partner of kinderen.

  • b.

    Belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen. Gedacht kan worden aan de situatie dat iemand tijdelijk administratief onbekwaam is in verband met zijn geestelijke vermogens. Gaat het om een structurele situatie, dan moet betrokkene een wettelijke vertegenwoordiger regelen. Heeft hij dat niet gedaan, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.

  • c.

    Belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van de omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenverplichting.

Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete (in principe) met 50% verlaagd. Afhankelijk van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen, kan de bestuurlijke boete met een hoger of lager percentage worden verlaagd.

Van het opleggen van een bestuurlijke boete kan worden afgezien indien daarvoor (uitzonderlijke) dringende redenen aanwezig zijn. Van dringende redenen is sprake als een bestuurlijke boete te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of zijn gezinsleden heeft. Het moet dan om iets uitzonderlijks of bijzonders gaan en wel zodanig dat een bestuurlijke boete voor de belanghebbende tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties leidt. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt dus individueel beoordeeld. In de jurisprudentie van de WWB zijn voorbeelden van dringende redenen omschreven. Hieruit blijkt dat het echt moet gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen.

Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang vanwege eventuele recidive. Bij een nieuwe schending van de inlichtingenplicht is namelijk sprake van recidive als eerder is afgezien van een bestuurlijke boete vanwege dringende redenen.

Artikel 5. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Voor onvoorziene situaties is de hardheidsclausule opgenomen in de beleidsregels. Als toepassing van de overige artikelen leidt tot kennelijke onredelijkheid en onbillijkheid, kan het college van de beleidsregels afwijken.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.